Historisch Archief 1877-1940
No. 1187
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Testigd te hebben mogen zien, door de
nittoering van Maandag 1.1.
Het talent van den heer Sohalts heeft zich
tot' dusverre slechts geuit in kleinere zaken.
Indien de heer Schults zich daartoe aange
trokken gevoelt, is het goed van hem gezien
*<jn« gaven niet tot grootere werken te dwingen.
Ook o. a. Robert Franz heefc dit steeds gedaan
en met recht mag men van hem zeggen, dat
1$ was: een groot componist van kleine werkjes!
? Naar ik verneem, heeft mevrouw
OldenboomLutkeman de liederen op voortreffelijke wijze
gezongen dit is dan ook niet anders te
verwachten van deze uitnemende kunstenares.
In de werken voor twee piano's werd de
eoncertgever- componist gesecondeerd door den
beer Tierie.
ANT. AVEEKAMP.
jatuMimiiniiiiHiiiiiiiiiHii"""""" IIIIHIIII IIIIHII
ReiMlt in liet fflanriMnis.
De terugkomst van den Saul uit het atelier
Hauser te Berlijn, is op 't oogenblik een
«tractie van het Mauritshuis. Tegelijk is daar
belangwekkend, al» aanvulling van de
Rembrandt-serie, de t jjdelyke aanwezigheid van twee
portretten, het een uit Colmar 't ander uit
het Kijpenhofje alhier. Interressant is het
«ftmenmffen dezer twee, wijl zij specimen zy n
van w\jd uiteengelegen tijdperken in
Rembrandts kunst. Alleen is het jammer dat door
A* ongelijke kwaliteit die werken niet voluit
fcfo vergelgkingstukken kunnen dienen. Het
?Bjjpenhofje-Portret'' toch, kan niet zonder
voorbehoud als een kenmerkend staal van de
Vroege periode in Rembrandts ontwikkeling
worden aangeduid. Nemen we aan, dat het
werkelijk uit de handen van dien
onvergelijkeIgken (irootmeester is voortgekomen, dan moet
eet ocs toet van 't hart om der lieve waarheid
wille, dat het geen Rembrandt van gewichtige
beteekenib is. Ik was reeds vrij spoedig, toen
de mare van dr. Bredius vondst verspreid werd,
in de gelegenheid het werk te zien. Toen
heb ik rnjj de oogen uitgewreven o m het helder
inzicht te verkrijgen van de verrassende ver
schijning, die een' nieuw ontdekte Rembrandt
tóch behoort te zijn. Maar de verrukking,
hoe ook gewerscht, liet zich wachten.
Ik vermocht niet verder te zien dan het
«tiquet eener rembrandtieke verschoning, ge
argumenteerd daor niet te miskennen tinteling
ia het oog en het duidelijk zichtbare algemeen
geldende kenmerk van hchtstraling in goud
kleurige vleeschtini. Maar mijn bewonderen
W«u daarmee niet »en train" geraken, en bij nauw
lettender toekijken naar détails, leek mij die
hoed toch niet vee! meer dan een afgerond
plat vlak van een ongevoelig zwart, de scha
duwpartij Ju het gelaat van een banale bruine
kleur; in teekening en modelleering van neus
«n mond was weinig te bemerken van obser
vatie-verscherping in het naspeuren van den
vorm. Zoo vond ik het toen en vind ik het
in de nieuwe omgeving nog. Zij, die mijn
meenir.g niet deelen, raad ik aan van de ge
legenheid der tegenwoordige plaatsing gebruik
te maken tot vergelijking met de anatomische
les van dr. Tulp. Fragmentarisch vooral
beschouwe men dan m kleine partijtjes de
koppen, bjjv. van den man, die vooroverbuigt.
Die schilder^ i« ongeveer uit gelijken tyd.
Zelfs kan tot toetsing dienen het vToegere
portret van Rerubrai;dib vader. Al is dit ook
zooveel meer onbeholpen gedaan, het is zoo
veel echter door stelliger overtuiging en
geestkrachüger uitzetting van net ontluikend talent.
Etikele partijtjes daaruit, byv. van het oor
.«f de kleur vaii het zwarte napje en
paarsigferuine buis hebben ernstigtr waarde dan
it heele portret
Belangryker is het vrouweportret uit Calmar,
al voldeed het ook niet geheel aan mijn ver
wachting. Ik had gemeend, door misverstaan
van een lezing in de bladen, een pendant te
ontmoeten van dat wondere vrouweportret,
no. 113 van de llembr. Tent.; een kop met on
naspeurbare techniek geschilderd, waar, op
b^jna bovennatunrlyke wijze, de schijn van
kunst met het wezen dtr werkelijkheid was
ineengegroeid ; een werkstuk, waarby men zich
afvroeg: waar is het begm en waar is het einde.
Hier stond my aanstonds die beeltenis eener
dame met den struisveder voor oogen (Rembr.
Tentoonst. Prins Joesoepof). Toch bij
'HHiiiiHUiiHiHtuinniiiiiuMiiiniiiiiiii
DE ONSTERFELIJKE.
Hij wil niet docd! Er zal een
spoorwre;«D.geluk toe noodig zijn, waarbij olie passagiers
onskoruen en dan bestaat er nog groote kans,
wanneer ook hij in den trein gezeten is, dat
bij de eenige it>, die er het leven afbrengt om
.als getuige legen de spoorwegmaatschappij te
kunnen optreden.
Als knaap heb ik hem gekend staande op
het baitei:platform van kermistenten, het publiek
door zijne welsprekendheid tracutende owr te
haien binnen te treden. Xu eens om de Roche
miraculeuze te komen zien, een rots waaruit
op commando eliic drank, dien men verkoos,
ontsproot e.-n zelfde instrument, maar toen
achter nagemaakt rotswerk verborgen, als men
tegenwoordig op alle buffetten in de eafé's kan
z'en staan. Jien volgend jaar voor een
wassenbeelder.spel et' voor een tentje, waar bet paard
met de menschelijke huid'' te -bezichtigen was.
Dan weer voor een wilde beestenspel met een
slang om zijn hals gewikkeld of tusschen een
paar clowns van een klein paardenspel op de
bovengalery met een ernstig, om niet te zeggen
deftig gezicht, zich de grappen latende welge
vallen, die deze beide heeren zich met hem
veroorloofden. Hij deed van alles wat maar met
de kermis in betrekking stond. Niets was hem
te min, indien het kon strekken om de H
llandsche jaarmarkten, waarop geheel zijn voor
geslacht een eerlijk stuk brood verdiend had,
in star d te houden. Eens heb ik hem zien
staan in een draaimolen het was nog in
den tyd, toen die door menschenkracht in
beweging werden gebracht terwijl het zweet,
ik gelocf met tranen vermengd, hom langs het
gelaat druppelde bij het draaitn aan het groote
wiel om de tijgers en leeuwen, bezet met
minnekoozende boeren en boerinnen, in galop
te krijgen. Maar later ging het hem weer
beter. Van knaap was ik jongeling geworden,
toen ik hem met groote zeggingskracht en
breede gebaren den lof boorde en zag ver
kondigen van een dikke dame," wier cornac,
een landgenoot van haar, den onsterfelijke had
aangenomen om bij zijne reis door Nederland
verder zoeken in mijn berinneringen, kwam
mij ook wel dat prachtig blanke kinderportret
in gedachten (hoewel van hoog^r kwaliteit) en
vervolgens d« portretten van Titus van Rijn;
eerst, waar hij aan de schrijftafel zit, dan, waar
hy vertoond wordt in die nobele knaap-beeltenis.
De aansluiting met deze laatstgenoemden is
niet zoozeer om de zichtbare kleur, die in
afwijking niet de hier heerschende blankheid
der vleeschpartijen van een doffi?en ambertoon
was, meer sonoor van klank, maar om de wijze
van kleurzet, vooral in het gewaad en de
barret, waar op breede »frottis" als ondergrond,
verlevendigende kleurhoogsels in volle toetsen
uitliepen.
In dien tijd scheen het Rembrandt nog meer
om den luister, dan om het lichaam der kleur
te doen geweest te zijn.
Intusschen is dit werk een belangrijke Rem
brandt, (van techniek voor hem misschien wat j
te methodisch), uit een stadium dat we noch
in 't Rijksmuseum noch in 't Mauritshuis ver
tegenwoordigd hebben. Een enkele hornet king
over een zwakker gedeelte bg de schaduwpartij
van den rechterarm en de daaraan grenzende
mouw moge even genoemd worden.
Ten slotte komen we op den Siul terug.
Met deze schilderij hebben we wel een aardig
voorbeeld van de wankelbaarheid der
kunstgeleerde hypothesen. Nog niet zoolang geleden
mocht het, naar uitspraak van gezaghebbende
kant, geen Rembrandt hè*ten; nu, meen ik, is
alle twijfel doodgedrukt. Maar otn 't even, van
de echtheid overtuigd of niet, behoeft er
daarom eenig voorbehoud geheven te worden.
als een stuit voor de bewondering, die uit
zich zelve komt 't Er werd bij zoovele schil
derijen op de Rembrandt-tentoonsteliing aan
de echtheid getwijfeld. Toch was het daar
mogelijk te constateeren, dat sommige onmis
kenbaar echte exemplaren van minder hoeda
nigheid waren dan andere, waarvan do zekere
afkomst niet uit te maken was. ZJQ heb ik
gemerkt, dat »de vrouw over het gelezene naden
kend" door naamhebbende kunst-historici als
dr. Hofstede de Groot, vo komen als een
lljtnbrandt wordt erkend; en evenwel was dat stuk
er ver van af een glanspunt te zijn te midden van
die roemrijke collectie! Daartegenover had ee:i
ander schilderij, »Vro»w die de nagels knipt,"
(o, banale wraking van banaal onderwerp)
waarby van verschillende zijden aan de echt
heid getornd werd, zulke bizondere kwaliteit
door expressieve kracht en hoog^evoerde
stouthei t van figuur-beelding, dat het, des noods
zonder naamteekening of documentarische be
wijsstukken van afkomst, zich gsheel eigen
vermocht te maken aan wat NleehU hoogste
kunst vermag uit te voeren. Ocb, beter dan
het zich verlaten op uitspraken van bevoegd
heden in kunstgeleerdheid, is het voor zich zelf,
buiten het weten van authentieke afkomst of
naspeuren van twijfelachtige handteekeningen,
het oog trachten te verhelderen voor de
oi.tdekking van het onafhankelijke schoon en
echt-zijn.
Het is met alles de Liefde, die ons moet
wakker houden en behoeden voor dwaling;
daardoor bovenal wordt ons begrip ontwikkeld
en onze bewondering gezuiverd. Noodlottig,
dat het hoogtepunt van de stijging onzer
verrukking niet steeds onwrikbaar in onze
macht is, dat openbaringen van Staalrneesters
of Kachtwacht niet altijd in gelijke kracht tot
ons spreken. Men zou dan met de
eenvoudiggeloovige willen uitroepen: Heer, behoedt rnij
voor lauwheid en wankel, ontneem m^j niet de
'Genade van het Geloof.
Maar de S lul. Het Mauritshuis is om dat
bezit (of leer) wel te berijden. Dat is de
volmaakste en belangrijkste van al de
Rembrandts, daar aanwezig. Volmaakste, a,s
voortbrengsel van deji tot volle weelde
uifgegroeiden wasdom van llambrandt's schilder
techniek, belangrijkste, als getuigenis dsr
geestelijke macht van dat genie.
De Homerus komt hierbij dit werk wel ter
zij, maar in de volvoering zijn gapingen , de
strekking is daar niet in onverzwakteu arbeid
?tot het einddoel geraakt, 't Is als met eeu stuk
van kleinen omvang (een ets of teekenii g)
dat zijn uitdrukking bereikt heeft met luttele
middelen, maar dat zooveel maal vergroot, de
evenredigheid, der proportie's verliest en de
vormen zinledig doet schijnen.
Wat Rembrandt in dit werk vooral zoo groot
doet uitschijnen, is zijn levensvisie ; bovenal
is hij hier de dramatische uiibeelder.
hare deugden voor het Hollandsen publiek op
te sommen. Beter keuy harl de FraiiSchman
bezwaatlijk kunnen doen. Want niet alleen
dat de onsterfelijke zoo goed als de beste
l'a.ijzenaar kon zeggen oswie mesit u en besjoer
mesieu, maar hij was vlug van aannemen"
ook, zoodat hij den eersten dag van zijn in
dienst treden de jongens al van het plankier
schopte met sabkojuu's en nondejuuV, die hem
zoo gemakkelijk uit den mond ruiden, of hij
op een kostwihool aan de Seine zijn opvoeding
had genoten, En galant was hij plotseling
geworden! Slechts met het puirje van zijn
Jangen, dunr.en stok raakte hij even het mter
dan levensgroot geschilderde portret der darne
op een zeildoek boven zijn hootd aan, en telkens
slechts die jlaats, waarvan hij de
voortrdfulijkheid in het licht stelde. Zoo bij het hoofd
haar! O, dat haar! Neen, maar dat is nu
ongelogen waar, beminde burgers en burgeressen,
als deze juffrouw voor den spiegel staat in
haar .... in haar.... hoe heet het ook
weer?.... peignoir riep de cornac .... O, ja,
in haar pijnjwaar, dan hangen de haren achter
haar op den grond. Dat is alleen de peine
waard om te zien en het kost maar een gulden ;
maar dan moeten de heeren en dames 's mor
gens vóór negenen komen, want de juffrouw
is erg matteneus, zooals wij iu Frankrijk zeggen,
al zeg ik het zelf.
De punt van den stok gleed zacht van het
baar langs de ooren. Van die ooren zou d>;
Onsterfelijke maar niets zeggen. Zijne geachte
hoorders moesten zelf maar beslissen of dat nu
oortjes waren, die bij zoo'n mensen behoorden.
En hare oogen! Neen, maar, die oogen! Hij
sloeg de zij L e ten hemel en schudde met zijn
linkerhand langs zijn hoofd om duidelijk te
maken welke heerlijke oogen de dikke dame
had. Dan baar mondje! De menschen konden
het immers zelf zien, hier op het portret al,
met het kleinste ouweitje dat er bestaat op de
wereld kan men dat mondje dichtplakken.
Enfin, men moet het in werkelijkheid zien om
het te gelooven. Want hier op het portret kan
men niet eens alles zien, van haar beenen
slechts de punt van haar voetje, en die beenen,
haar kuiten, laat zij ook kijken, en wat voor
kuiten! De Onsterfelijke raakte zóó in ver
voering toen hij aan die kuiten dacht, dat hij
zijn stok achter zich neerzette, en niet meer
kunnende spreken van ontroering, zijn ne
been vooruitstak en aan iedere zijde daarvan
eene hand uitstrekte om de dikte van de
damesWie hern a!s zoodanig uit zijl taligke
ets?n en teekeningen kent, in zijn onaf
hankelijke seheppinskracht, (denkt bijv. ook
aan die sublieme realiteit in de actie van Jacob
die de doodstijding van Jozef verneemt), zal
niet verbaasd zijn, dat by tot deze opvatting
van den ongelukkigen bijbelschen koning ge
raakte. Van meeslepende waarheid is de actie
der figuur van David; de uitdrukking van
arglist en waakzaamheid van dien joilenknaap
is misschien van een al te nuchtere waarheid
zelfs; maar het realisme, gegeven in de figuur
van den Keurenden monarch is geweldig, hevig
van soberheid. Gaen zweem van vertoonirg
of pose. Gtfen bedacht-zijn op de houding en
gebaren die i.aar omstandigheden, of geëigend
heid var. den zielstoestand gevoegelijk aan een
koning kunnen gegeven worden. Voor al les is daar
benaderd het merischelijke in de figuur. Het
is een rnensch, die lijdt, al draagt die rnensch
nu ock zijn leed in rijke koningsdracht met
weelde \au purper en goud en fonkel van
zilver en brocaat om zijn lichaam, met den
veelkleurigen en zwaarwichtigen tulband drukkend
het bezwaarde hootd; het is de kreitende
tegenstelling van het nu ijdel vertoon eener
wereldlijke grootmachtigheid tegenover de
hulpeloosheid der niet te verwentelen vracht
van in 't gemoed verborgen smarten. En ver
dwaasd van smarten, nu onbewust van den
rijke.i tooi waarmee zijn lichaam is opgepronkt,
verloochenend de waardigheid zijner persoon,
hetfïde hand het zware gordijn gegrepen en
bedekt den linker aangezicbtskant onder, drang
van huilen, terwijl het rechter oog («iet hoe
mooi die slaap bij de welving der oogkas is)
in ontzetting verstard, de nooülots«erking steil
voor zich opgericht ziet. De onbewegelijkheid
vau de vertirjstenng vóór het losbarsten der
wanhoop is het moment van deze schilderij
en die daarin de tragische beteekenis niet
bemerkt, die niet voelt den jimmer van droefenis
in die werktuigeiijke vulgaire handeling, rnoef,
dunkt me, ook onaangedaan blijven bij do
tragedies van Shakespaere.
W. S.
Decors yoor
In het Museum van kunstnijverheid in Haar
lem zijn sinds eenigen tijd geëxposeerd, een
aantal decors van de destijds opgevoerde
tooneel-BChikkirgen, door den heer A.
Molkenboer in de historie van Mmcelijn tot n geheel
gebracht. O/er het succes der vertooningen,
nu ongeveer twee jaar geleden, waren de
meeningen zeer verschillend, maar eenparig
was men van oordeel dat een bepaalde door
voering van dit principe van theater-decoratie
onmogelijk was, waar men op het tooneel tot
het werkelijke leven van nu of vroeger tijden
terug keerde.
Wel gat' het aanleiding tot overdenking, en
zeer zeker uiag men zich in beginsel meer
overeenstemming tusschen personen en decors
wenschan en meer eenvoud in lijn en kleur
bij de omgeving, maar dan moeten zij toch
zóó zijn, dat ze zich niet geheel in elkaar
oplossen, maar dat ze bij goede harmonie toch
en bapaaid contrast teweeg brengen, en hier
in schoten velen der dei ors te kort.
We willen hier eehter niet meer terug komen
op de opvoeringen van Mincelijn, daar deze tuen
reeds van verschillende zijden besproken zijn,
en de heer Molkenboer zelf waarschijnlijk wel
het beste gezien heeft, in hoeverre zij aan zijn
bedoeling beantwoordden, en wat bij mogelijke
herhaling, verbetering behoefde. Het is dan
ook slechts dat we, na de meer uitgebreide
expositie in »Arti," bij het terugzien van
enkele decors, iu het Paviljoen te Haarlem,
even willen wijzen op het decoratieve tff:.et
der waridschermen, op zichzelf beschouwd,
afgescheiden van hun doel. Waarom we ze
thans op deze tentoonstelling terug vinden,
of dit is om 's menschen geheugen weer op
te frisschen, of' om bij moge! ij k vervolg op
den wfg vau decors-verbetering een juister
vergelijking te kunnen makeri; we kunnen
het niet gissen en au fond doet het aan de
dingen, los van hunne bestemming, weinig
af of toe. We zien thans alleen de groote
doeken, die door de wijze van txposeeren, als
vanzelf uit bun bestemming gerukt zijn, daar
zij veel te hoog hangen, en nu slechts als
decoratieve vullingen, als composities van lijn
en kleur, voor on» waarde hebben. En als
kuit aan te duiden een dikte, die een
middeneeuwsci burgemeester van Wielingen zich
voor zijn buik iiist zou hebben behoeven te
schamen.
Nu was de maat der voortreffjlijkheden van
do dikke dame dan ook vol gemeten en toen
de Onsterfelijke de toehoorders aanspoorde om.
binnen te treden: Le rang 15 cents (rente
centimes, riep de cowac '2e rang 10 cents
vingt centimes, riep de coruac weer?toen
stroomde het de tent binnen en menig jonge
ling ondervond op dien avond door de schuld
van den Onsterfelijke zijne eerste erotischu
teleurstelling.
De ruimte voor het publiek bestemd was
spoedig op de beide rangen geheel gevuld en
memiiul der toe.-chouwers begreep dus waarom
de voorstelling maar niet dadelijk begon. Dit
zou echter weldra opgehelderd worden. Van
achter het dichtgeschoven goniijn,dat het
tooneeltje voor de blikken van het publiek ver
borg klonk een gestommel en een verward
geruïsch van stemmen, welk geluid echter
blijkbaar nog door een anderen wand getemperd
werd en dus uit de particuliere vertrekken
der dikke dame achttr in.de tent scheen te
komen. Naar mate het nieuwsgierige publiek
stiller werd en toeluisterde werd het geraas
duidelijker en weldra begreep men dat er een
kleine gedachtenwisseling tusschen den
imprisario en zijn artiste plaats had. Maar
daar was tot aller verbazing geen woord
F/ansch bij! Integendeel, het gesprek werd
gevoerd in zuiver plat Amsterdamsch en werd
doors-pekt met, of liever, bestond haast geheel
alleen uit zulke kernachtige, echt Hollandsche
vloeken en scheldwoorden, dat geen enkele
dunne of dikke dame of heer in alle achter
buurten waar ons -woordenrijk volk zich op
houdt, ook maar de geringste moeite zou gehad
hebben om het gesprek van den Franschman
en zijn dame te volgen. Het werd wat erg
op het 'aa'st, erger dan zelfs de Onsterfelijke
kon verdragen. Hij verliet zijn post buiten
de ten*", drong door het publiek heer, sprong
op h:t tooneel en nog voor hij geheel achter
het gordijn verdwenen was hoorde men hem
schreeuwen: ben jullie nou heelemaal be ...
Zijne interventie scheen eenigszins bedarend op
de strijdende partijen te werken. Althans men
hoorde nog slechts eenig scherp gdiuister en
na weinige oogenblikken werd de gordijn open
getrokken en verscheen de Onsterfelijke voor
het voetlicht om mede te deelen, dat de dikke
zoodanig zijn enkelen hiervan zeer goed ge
slaagd. De kleurcombinaties zijn doorgaans
vol harmonie, als bijvoorbeeld de groote poort
in wit, blauw en geel, waarbij ook de ver
wikkelingen der lijnen door eenvoud en breed
heid, een juist effect en goed geheel vormen.
Een der besten is zeker ook het achterwand
met de witte paarden op grijzen fond ge
groepeerd tjsschen gestileerde hoornen, wier
bladeren en bloemen in aansluiting zijn met
de contouren der paardtfijuren. Ook daar,
waar we het stijgerende ros in zwart op gelen
grond zien, z,jn de kleuren en vormen goed
verdeeld; minder fraai, wellichtdoordemeerdere
gecompliceerdheid van het onderwerp, is het
bosch met slangen; dit mist, het geven van een
grooten indruk,door de meerdere detailleering.
Hier geven de kleinere lijnen en vakken
kleur, een soort verwarring waartegen ook een j
figuur niet goed zal uitkomen.
De ja-jes en schilden van de ridders van
het stijgerend ros zijn in hun eenvoud zeer
goed, daar zij weinig pretentie hebben en
alleen als vlekken kleur tegen groote wanden
uit moeten komen, waarbij dus zuiverheid
van vorm en tegenstelling een hoofdvereischte
zijn. Als zoodanig hebben vele dezer ont
werpen, afgescheiden van hunne bruikbaarheid
voor ons tooneel, hunne waarde, en bevatten
zij in zich eea goed beginsel dat op juiste
wijze voortgezet, kan leiden tot meerdere een
heid tusschen de figuren en hunne omgeving,
mits men zich zeer juist rekenschap geve van
de eischen dia men aan het tegenwoordig too
neel moet stellen.
R. W. P. Jr.
Bouw- en Sieiiniist.
2e jaargang, afl. 1.
Met de eerste aflevering der nieuwe jaar
gang is Houw- en tiierkun.-t in een geelkieurig
gewaad gestoken, de teekering is hetzelfde
gebleven, alleen het zwart op blauwgrijs moest
plaats maken voor oker op grijzen fond, wat
nu niet jnist een verbetering is.
Deze flarering is gewijd aan de decoratieve
schilderkuv.st, zoowel van vroeger ala later
lijden, en we vinden hier dan ook naast
teekeiiingfn van Lucas van Leiden, reproducties
naar Derkinderen's wandschildering in het
Bossche stadhuis.
Met citattm uit het bekende werkje van den
heer Veth zijn Derkinderen's schilderingen toe
gelicht, zoo.iat het ons overbodig schijnt hierbij
nog in nadere bespreking te vervallen, daar
bet onmoge ijk beter zou kunnen zijn. Ten
slolte willen we dan ook nog even, gelijk de
redactie van Bouw en Sierkunst ook deeJ, van
den hoer Veth dit aai.halen wat in direct ver
band is te brengen met de wijze van schilderen
en den schilder zelve.
»Is een enkel accer.t nog isoodig, laat hier
dan gezegd zijn, dat tikinderen boveual
purist is', uie al het bijkomstige verwijderend,
de tssence der gedacbte zuiver op magerheid
af wil distilleeren in pia-tiek. Pracht, weelde,
overdaad en beweging zijn dingen die in zijn
effen ideëele ku:ist niet thuiskomen, niet
zonder ook gevoed te zijn met de kunst der
tegenwoordige meesters m oi-s land, zou hij
geloof ik, die soepelheid van eenvoudigs,
impressieve schildering hebben verkregen, ....
»maar vooral ook niet zonder in Italiëzich
gesterkt te hebben aan de grootste karigheid
in den machtigen wijl vau Giotto.. . met
kracht van geloot en kinderlijk en eenvoud,
staan binnen rustige lijnen besloten, in sobere
gebroken steen toohen : matte schakeeringen
va'! rood en geel en violetblauw, op een
gedempt-gouden grond rustig aan den
wyden wand, de suggestieve beelden geweven,
die der ontvankelijke!! tot tolk van zoo eerbied
waardige gedachten en groote gevoelens
mogen zijn."
Do kunst van vroeger dagen is, zooals we
reeds opmerkten, hier vertegenwooriigd door
teekeningen van Lacas van Leiden, die be
rusten in de St. Janskerk te Gouda. Of' ze
oorspro kelijk voor glasschilderingen bestemd
zijn geweest, is niet met zekerheid te zt-ggen,
zelfj de r.aam van den maker is aan eenige
twijfel onderhevig. In een oude beschrijving
der stad Gouda door J. Walvis, lezen we
hieromtrent: »Buiten deze, de kerkglazen aan
gaande, teekeningen, zijn er noch in de
kerkemeesterskamer twaalf andere, meest alle op
dame zich onmiddellijk zou vertoonen, doca de
toegedlijkheid van het geacht pubhek liet
inroepen, omdat zij zooeven een aanval had
gthad van haar familiekwaal, een
hartsaandoening of, zooals de Frauschen zeggen, al zeg
ik het zelf, 'n malledi de keur. Kort dawna
trad de dikke dame op en te oordeelen naat
haar waggelende houding, de wartaal, die zij
sprak, in de sterke dranklucht, die «ij uit
ademde," bleek haar familiekwaal, de malledi
de keur, te bestaan in volslagen dronkenschap.
Zij zeeg neer in den fauteuil, die voor haar
gereed stond en begoa haar les op te stamelen ;
maar ze kon het daarmede niet verder brengen
dan: je tuis i;ce a Marseille en vervolgde
toen in hare moedertaal: ik weig twei honderd
en veirtig pond en m'n erreme lykencn wel
schoorsteenpijpe. Mijn baenen..., toen zich
plotseling hare Fransche les herinnerende, ver
volgde zij: avant de montrer ma jambe.... Zal
ik," viel de Onsterfelijke haar iu de. rede,
vreezer.de, dat de buit hem geheel ontsnappen zau,
zoo vrij zijn even bij de heeren en dames van het
gezelschap met htt bakkie rond te gaan."
Doch die inzameling mislukte, want terwijl de
dikue juffrouw haar japon optilde om haar
hooggeroemde kuit te laten zien, riep een
striatjongen, die van de afwezigheid van den
Onsteifelijke bij de kas, gebruik gemaakt had
om zonder betaling binnen te sluipen, op zijn
teer.en staande uit: 't is Mie de Flodder!
Luid gelach onder het publiek, doch de dikke
dame ontstak bij het onverwacht hooren van den
straatnaam harer jeugd in woede,trok de pantoffels
van haar aanminnige voetjes en wierp die vloe
kend naar de hoofden harer bespotters, die ijlings
de tent verlieten. De Onsterfelijke stond reeds
buiten en waschte zijn handen in onschuld,
zooals hij zeide, terwijl hij zijne tien vingers
zenuwachtig in elkander kneep. Hij zou geen
minuut meer in zoo'n bende blijven. Al de
gezelschappen waaraan hij in zijn leven was
verbonden geweest, tot dat van zijn bloedeigen
vader toe, mochten genoemd worden. Hij was
in eer en deugd altijd een fatsoenlijk mensch
geweest en dat hoopte hij te blijven. Als de
menschen het hem nou maar niet kwalijk zouden
nemen, asjeblieft.
Hij schaamde zich zóó over het voorgevallene,
dat hij den volgenden dag al met de dikke
dame en haar cornak naar Groningen afreisde
om daar de kermis met Fransche voorstellingen
op te luisteren.
Of hij in zijn later leven nog meer soort
een steengrauwe ofte wit en zwart
ondereengemengden grond, met zwart crion geteekend,
en wit gehoogd, sommigen schijnen nog half
nieuw, anderen zijn wat vergaan, maar met
kleuren zorgvuldig b.jeengehouden. Zijn alle voor
Crabeths tyden buitengewoon wel gedaan, doch
zonder naam des meesters en tijdteekeningen.
Men wil dat eenige oude kloosterlingen (van
wien men nog hier en daar eenige oude per
ken ziet) deze zouden gedaan hebben; wat er
van zij,, ofte niet, een middelmatig kenner
van oude kunst, ziet er zo in kleedinge als
hulzels en ordonantieën eenen Lucas van
Leyden zo natuurlijk in, als hadda hij die zelfs
opgesteld".
Wat verder de wijze van reproductie be
treft zouden we gaarne in overweging geven,
de platen los te laten, daar reproducties van
dubbele grootte door vasthechting in het mid
den zeer veel van hun waarde verliezen, en
men daardoor tevens in da gelegenheid is
enkele voor ons zeer aantrekkelijke voor
stellingen, tot mser-blijvend genoegen, tegen
den muur te bevestigen.
Ean nieuwe uitgave der firma Kleinmann
over batik-kunst in Nederlandsch-Indiëont
vingen we te laat om nog uitvoerig in dit
nummer te vermelden, een volgenden keer
komen we echter hierop terug.
R. W. P. Jr.
Goudeket & C)., R>kin 50, Amsterdam,
exposeeren dnze week : Bern. van Beek, »Iïet
Gein bij Abcoude', schilderij; H. van Sieel,
«Landschap", schilderij; C. Hammes,
«BoBchgezicht'', schilderij.
MtiiiiiimiiMiiiiiiiiinuiuMi
Joost y, t Vondel en A. Tü.
(J'er col ff en Sloi).
Als een klokhen waakt over hare kitkenp,
waakt Hartkamp ov*r bet kostbaarste zijner
Vondel-verzameling. Hut kostbaarste, P. f n porte
feuille met gedichten van Vondel, in jilu-i-o, heeft
hij aan het speurend oog outt-okleu. p alle
andere portefeuilles of o uslagen staat de iuhoud
vermeld; op de port.tku \\f, gDdic iten in piano
b.;vattcnd, niet. De gewone bezoeker ging
juist zooals hij wilde die or gemerkt
voorbij. Maar in di« p jrttfcuille liggen kostbare
scLatter, lioosst zeldzame uitgaven, eene eukele
slechts céii groot blad pap<er - soms met
duidend gulden betaald. Elk d-er gedichten in
plaiio heeft zijue gtsc1 iedesii-, eu Hartkamp
weet die.
Kostbaar is ook de reeks portreltrn van
personen door Vondd bezongen, van KI leerden,
staatslitdi n, geestelijken, diciiters, scl ilders, enz.
Vau de metsten dinr personen heeft IL.rikamp
handschriften, zelfs van Jleael.
Eene eerfp'aals nemen de talrijke uitgaven
van Vondf I's werken in, en van de bitkeu
over ham en zijne werken geschreven. E<:n
mens-c! ealeeftijd is met voldoende om die aiien
te bf studetreu. Er is geeue uitgave of Hart
kamp bezit die, van Vondei's tijd tot op dit
oogeubük, van d.; verschiji ing van Vondei's
eerste dicht tot, op de uitpa^e van de
Room^chKatholicke almanak over l'JOU met eene studie
over Joost van deu Vtudel de Joig;" door
J. F. M. Sterck.
De zeer zeUzarne, de allereerste uitgave van
Gijsbreg'it van Aemstei", in 1037 versc'iiuen
bij Wilhelm Blaeu, ontbreekt n c'. D'J
«Gijsbrtght" zou oorspn nkelijk in 1G37 met, K iMtijd
gespeeld zijn, doch de predikanten hebben dit
belet, daar zij den Burgemeesteren van 1037
op Int toren'j-s TOti hdt. S adhuis een hezo::k
brachten om hun, na e! riitelijke bearretiii.', te
verjoi k?n de vertooi i'ig vau Cijx/ii-ft/ht" te
vfrbi,:den, als zijnde een treurspel, waarin kwam
van »])iep>cLe misse" en meerdere t xorbit.mite
stoutichhedeu". Ds Biirgeaieesteren beloofden
een oiderzotk in te stellen en deden niets dan
de ver'oiniug een maai d ichorsiii. E; rst in
lli'SS had dan ook de vertooning plaats. Er
verschenen toen drie verschillende ui'gaven.
0,j de uitgaven van Joost Harkgerseu staat
nog vermeld : Gespeelt op de Amsleft/ainsclie
kumer en niet «schouftburg", uit de
An.stfrdaimche rederijker.-kami ra was de schouwburg
voortgekomen, zoodoende bleef de oude naam.
Vaak vindt men den eersten Amsterdamsclien
.'Ciicuwburg vernield met de spreuk der oude
kamer: ;/In Liefde Bloeieudü".
HiiiiiiiiiiiimmiiiN
gelijke teleurstellingen heeft ondervonden, is
niet bekend, doch wel waarschijnlijk. Want,
hoewel nog in de kracht van zija leven dat
was hij veertig jaar geleden ook nog en al ?
de kermissen hteft hij er aan gegeven. Hij ia
sedert lang in den handel gegawi en l «reist
ons vaderland en de dienstmei-jej met
g'-neeskrachtige haarolie en dito zeep ben vens
met modellen van minnebrieven, die hij zoo
noodig tegen een kleine vergoedirg ook bereid
is voor haar te schrijven, onder uijkvering van
papier, envelop en pcistzegehj^.
Hij is niets veranderd in al de jaren, die ik
| hem gekend heb. Terwijl andere mar non oud
en grijs worden, blijft hij even jong ea ver
toont zijn baar en baard nog geen er.kel grijs
haar'je. Ieder mer.sch bedt welesns een
nieuwen hoed noodig! Hij niet! Hij draagt
altijd nog denzelf.len, kenbaar aa'i eer. klein
vetvleije, dat altijd aan den bovenrand gezeten
heeft en in al dien langen tijd geen tweede
tot gezelschap bedt gekregen. Zijn hoed en
zijn kleeren zijn onberispelijk as hii zei f en
| de geheele verschijning trotseert op glansrijke
' wijze een tand des tijds.
Het is wel eens voorgekomen natuurlijk,
in welk veelbewogen leven komt dat wel eoas
niet voor ('at er geen gelegenheid voor hem
bestond om in een hotel te gaan logeeren,
zoodat bij zijne nachten in een park of plant
soen op een bankje moest doorbrergen, maar
het deerde hem niits. Ook zijne maaltijden
werden dikwijls tengevolge van zijn reizend
leven, op zeer ongeregelde tijden gebruikt
ik geloof niet dat er ooit iemand hem over
honger heeft hooren klagen. Men heeft hem,
terwijl hij het zwaard voor Koning en
Vaderland_droeg, met een kanon en een
ammunitiewagen over zijn lichaam gereden wie zou
het aan don man zeggen, die daar zco krijgs
haftig heenstapt.
Als hij zijn oogen dichtknijpt, dan slaapt hij,
waar hij zich ook moge bevinden. Droomen en
nachtmerries zijn onbekende plaaggeesten bij
iemand met een gerust geweten zooals hij.
Dat gerust geweten is oorzaak, dat hij met
kalmte alle gebeurlijkheden tegemoet ziet
zelfs den dood. Maar de wereld, waarin hij
zich beweegt dat zijn voornamelijk zijn
mede-logeergasten iu Je slaapsteden - gelooft
niet aan zijnen dood en heeft hem dan ook
reeds sinds eenige jaren deu naam gegeven van:
de Onsterfelijke.
I. v. R.