Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 1192
ding; een notaris is vrij om desnoods in
het geheel geen boeken te houden. Borg
tocht wordt niet vereischt. De controle der
Regeering op deze ambtenaren is zoo slecht
dat ieder het er over eens is, dat zij nage
noeg niets beteekent en als xij een enkele
maal werkt, is het in den regel telaat.
Met de bezoldiging dezer ambtenaren laat
de Regeering zich in het geheel niet in;
zij kunnen voor hunne verrichtingen ten
eigen bate iets in rekening brengen, volgens
een tarief, dat nog nooit gevolgd is. Ter
wijl aan bijna alle ambtenaren verboden
is zonder vergunning bij hun ambt een
beroep of bedrijf uit te oefenen, is de
notaris ook hierin vrij. Alleen zijn eenige
ambten .uitgesloten. De notaris mag bijv.
zijn en is dan ook dikwijls kassier, bankier,
agent van eene assurantiemaatschappij,
commissionair in effecten, hypotheken enz.,
agent van een hypotheekbank, commissaris
van een vennootschap en mag in het alge
meen alle koopmansbedrijf uitoefenen."
De notaris wordt voor het leven benoemd
en slechts in zeer ernstige gevallen kan
een functionaris ontslagen worden.
«Verwonderd zal men zich afvragen
aldus vervolgt de schrijver hoe men er
in ons land toegekomen is, om voor een
corps ambtenaren, wier functie zoo ingrijpt
in het maatschapppelijk verkeer, wier
diensten de wetten ons zelfs herhaaldelijk
verplichten in te roepen, een zoo onvol
doende en geheel andere regeling te maken
dan voor de andere takken van den
publieken dienst."
De tegenwoordige regeling is van zeer
bevoegde zijde aanhoudend aan scherpe
kritiek onderworpen.
Het monopolie-stelsel immers kan voor
onze moderne sociaal-economische opvat
tingen moeielijk langer gerechtvaardigd
worden.
Het is verouderd »een rudimentair over
blijfsel uit den ouden tijd." Zoo sprak Mr.
Vlielander Hein (Handelingen der Eerste
kamer S. G. bid. 230-234) in de zitting
der Eerste kamer van 2 Febr. '99, die in
navolging van wijlen het Tweede kamer
lid Mr. Oldenhuis Gratama het vrije no
tariaat verdedigt.
De schrijver van de brochure waarvan
ik hierboven den titel neerschreef acht
het notariaat verwerpelijk. Met hem geloof
ik dat een beter stelsel kan gevonden
worden.
Toch gaat hij m.i. te ver door te be
weren : »Het zoogenaamde vrije notariaat
wordt door geen enkelen deskundige in
bescherming genomen' (bid. 52 .
Wanneer ik met hem het vrije notariaat
verwerp ofschoon het zeer zeker ver
kiezende boven het TEGENWOORDIG systeem,
dan doe ik het ten deele op andere
gronden.
De schrijver legt den nadruk op het
publiek-rechterlijk karakter. Hij meent
dat het gezag hetwelk aan de notarieele
akten wordt toegekend moet ontleend wor
den aan het Staatsgezag en »dat derhalve
die akten slechts kunnen tot stand komen
door medewerking van een vertegenwoor
diger van het Staatsgezag, namelijk een
ambtenaar."
De vraag is evenwel, afgezien van het
begrip «ambtenaar," of door de toelating,
erkenning en eedsaflegging ook bij het vrije
notariaat niet evenzeer aan den notaris
zijn bizonder karakter kan worden toe
gekend.
Waar ik, als velen, het vrije notariaat
verwerp doe ik dit omdat m.i. ook door
de invoering van het vrije notariaat geen
einde zal gemaakt worden aan de
diepingewortelde misbruiken die volgens aller
meening het notarisambt in zijnen
tegenwoordigen toestand aankleven. Ja onmo
gelijk is het niet dat door het notariaat
als vrij beroep te verklaren natuurlijk
na voorafgaande examens, eedsaflegging
en erkenning als zoodanig dooreen Staat
orgaan de oneerlijke concurentie, het
OlflfJIIJIflflMtllllIjmlIlllltlllllllMllln
miMiinmtimmimmmnitmuimMiiicivfimeiii
EEN MODDERSPAT
DOOK
P A R V U S.
(Slot)
In den schouwburg verlangde Helling», dat
Adrienne tusschen hem en zijn vrouw plaats
zou nemen. Met een bleek lachje om haar
geestigeu mond en het banale: de deugd in 't
midden" berustte zij in die schikking.
Mevrouw Hellinga's aandacht was door de
muziek en Madier's verrukkelijk spel geheel in
beslag genomen. Van het begin tot het eind
der voorstelling gingen hare kortzichtige oogen
schuil achter den blank ivoren tooneelkijker.
»A1 wat ik wil gebeurt', zei Hellinga gedempt
en keek Adrienne aan met wreede oogen.
»Tant mieux! jij hebt gewild, dat, we naar
de opera gingen en nu zijn we er."
Adrienne zweeg.
«Je bent wieed!" ...
Nu boorden zijn oogen zich smeekend,
fosforiseerend van passie, in de ontstelde oogeii van
haar, die hij met den dag waanzinniger be
geerde.
»Dan teeft het Lot ons uitverkoren
Te deelen stam des levens last."
Verbeeldde Adrienne het zich of voelde zij
een lange:i druk tegen zich aan, toen Cleopatra
met lokkende extase en verleidelijke bekoorlijk
heid die woorden uitzong?
Niet wetende of zij door Hellinga werd
aangeraakt, schoof zij achter in haar fauteuil,
het hoofd neigend naar de zij van haar vriendin,
die met placiditeit de liefdes-emoties op het
tooneel uitgebeeld, volgde.
Jo genoot op haar kalme wijze. Tot haar
was de liefde riet als een openbaring gekomen.
Haar kwijnende gezondheid en zwak lichaam
kassiersberoep enz. nog grooteren omvang,
zouden krijgen dan thans reeds het geval
is. Hetgeen alleen door het vrije notariaat
verkregen wordt is de afschaffing van het
thans niet langer gerechtvaardigd mono
polie-stelsel.
Scheveningen. Mr. S. J. VJSSER.
(Wordl vervolgd.)
Amsterdam en in Bpetetiip.
u.
Het aandeel, dat de Amsterdamsche
burgerij betaalt in al de Rijksbelastingen, '
besproken in ons eerste artikel, kunnen
wij nog op andere wijze bevestigd vinden
want er bestaat nog een tweede middel
om de waarheid nabij -te komen. Wat niet
geheel voor de Gemeenten bekend is, kan j
veel nauwkeuriger worden nagegaan voor
de Provinciën. Wij hebben ons de moeite !
gegeven om na te cijferen, wat iedere
Provincie betaalt in de Rijksbelastingen.
Dat is wel is waar niet mogelijk voor alle
belastingen, maar we) voor een bedrag
van vier vijfden, en wel voor de Direkte
Belastingen (Grondbelasting, Personeel,
Bedrijfs- en Vermogensbelastingen) voor
de Indirekte Belastingen (Zegel-, Regi
stratie-, Hypotheek- en Successie-rechten)
en voorts voor twee der Accijnsen (Gedis
tilleerd en Geslacht). Die cijfers hebben
dus geen absolute waarde, in zooverre zij
niet het volledige aandeel van iedere
Provincie aanduiden, maar zij geven toch
een juist denkbeeld van die verschillende
aandeelen, om ze onderling te vergelijken.
Die cijfers der verschillende Provinciën
zijn te curieux, dan dat wij ze niet zouden
opnoemen.
Die tien Belastingen (de vier Direkten,
de vier Indirecten en twee Accijnsen Ge
distilleerd en Geslacht) brengen samen op
voor het geheele Rijk per jaar ruim tachtig
millioen gulden, en per Hoofd van Bevol
king ?10.11. Maar het is er verre van
af, dat in iedere Provincie per Hoofd van
Bevolking evenveel wordt betaald. In
Noord-Holland, in Utrecht en in
ZuidHolland betalen de menschen vee! meer,
in Noord-flolland ?20.75, in Utrecht
?20.08, in Zuid-Holland ?10.82, dat is
ongeveer een vierde boven het gemiddelde
van ?10,11. Dan komen twee Provinciën
Gelderland en Groningen, waar per Hoofd
?15.72 en ?15.15 wordt betaald, dat is
iets minder dan het gemiddelde. Maar
daarna komen de zes andere Provinciën,
welke verre beneden het gemiddelde blijven.
Daar wordt betaald per Hoofd van Be
volking in Overijssel /~12(iS, in Zeeland
?12.33, in Friesland ?11.88, in
NoordBrabant ?11.55, in Drenthe ?0.18 en in
Limburg/7.97.
Uit dis'cijfers blijkt dus, dat een inwo
ner van Noord-Holland, van Utrecht en
van Zuid-Holland gemiddeld bijna twee
maal zooveel betaalt als een bewoner van
Overijssel, van Zeeland, van Friesland en
van Noord-Brabant, ruim tweemaal zoo
veel als een Drenthenaar en bijna driemaal
zooveel als een Limburger.
En waarom betalen Noord-Holland,
Utrecht en Zuid-Holland zooveel meer dan
de andere Provinciën? Dat blijkt zeer
duidelijk uit de Belasting-Statistieken,
want die drie Provinciën zijn de eenigen
waar de Grondbelasting op de gebouwde
Eigendommen, dat is op huizen en ge
bouwen, meer bedraagt dan die op onge
bouwde Eigendommen, dat is op landerijen
en akkers en bosschen, met andere woor
den in drie Provinciën geven dus de
groote steden den doorslag. In de andere
acht Provinciën, waar de Grondbelasting
op de ongebouwde Eigendommen meer
opbrengt dan die op de gebouwde Eigen
dommen, waar dus de plattelanders den
doorslag geven, wordt per Hoofd van
Bevolking veel minder belasting betaald.
iijiftfijMtiiiiiiiiiiiimiÉiiiiiiiiimtiiiiiiiiiiiiii
sloten de heftigheid van het ffessieleven uit.
Zij voad het een gunstige schikking van htt,
lot, dat haar bestaan verbonden was, aan dat
van een man, wiens natuur tot groote ingeto
genheid leidde. Dat mr. Autou Ilellinga de
relaties en de beurs van Johaana de Bibericli
in de allereerste plaats begeerd en l.uar op den
koop toe genomen had, drong da,! zelfs niet
tot liaar doezel-zieltje door, wanneer zijn narrig
heid en kregele uitvallen haar dagen achteréu
nerveus maakten.
In de pauze ging Hellinga met zijn dames
naar den foyer. Hij liep met zijn vrouw vooruit.
Adrienne volgde.
Jo keerde zich om: Wat is die Madier een
snoezige Cleopatra, vin-je niet, Jen?
«téldig!" klonk het fhuwtjes tenantwoord.
Het drietal was den foyer binnengetreden.
Links en rechts werden zij gegroet.
Adrienue's bekoorlijke verschijningen smaak
volle kleeding trokken als gewoonlijk de
attentie.
«Als je mijn vrouw was, zou men het niet
moeten wagen, je zóó aan te kijken."
Jo lachte vriendelijk; hoewel de woorden niet
voor laar bestemd waren, had zij ze toch opge
vangen. Ze was aan het mezzo voce vau liaar
man gewend.
«Lieve Jen, van die jaloezie van mijn man,
heb je gén begrip ..."
Om den achterdocht van zijn vrouw nitt
gaande te maken, had Hellinga haar met sluw
overleg van den eersten dag van hun huwelijk
onder zijn jaloezie-suggestie gebracht. Geen
williger sujet dan Johai,na. Met cyflisek wel
behagen herhaalde Hellinga in haar tegenwoor
digheid: «Als je maar altijd hetzelfde beweert,
komt iedereen ouder den indruk van die be
wering, al is dis ook nóg zo.) ongerijmd."
Dat de vertooning der jaloertchheid een han
dige manoeuvre van haar man was, kwam niet
bij haar op.
Kapitein Verbrugge ging mevrouw Helliuga
aanspreken. Met rustige ongedwongenheid infor
meerde hij naar haar gezondheid en betuigde
zijn leedwezen haar den vurigen avond niet
bij mevrouw Geediuk te hebbtii ontmoet.
Hellinga keerde hem den rug toe engehetl
overbuigende naar Adrienne: «Ik ben niet tevreden
Dat mag niet leiden tot eenigen naijver,
want zooals gezegd de bevolking der
groote steden is in de gelegenheid veel
meer geld te verdienen dan de plattelan
ders, en heeft dus ook veel meer draag
kracht.
De bewoner van Amsterdam zal daarop
natuurlijk uitroepen: »Wat gaat mij dat
dan eigenlijk aan, dat elders veel minder
dan te Arasterdam wordt bijgedragen in
de Rijksbelastingen, als ik daaraan toch
niets veranderen kan, als dat het gevolg
is van den natuurlijken gang der dingen ?"
Ja, dat raakt de bewoners van Araster
dam zeer van nabij, want als wij
aantoonen, dat zij niet een tiende volgens
de verhouding der bevolking, maar veel
meer, minstens een zesde, bijdragen in de
Rijksbelastingen; wat uit de hierboven
gemelde cijfers is at' te leiden, dan moet
dat de bevolking der Hoofdstad dubbel
aansporen, om toe te zien dat de Rijksuit
gaven niet worden opgedreven, want van
iedere honderd gulden, welke de Staat
uitgeeft, komt niet tien gulden naar de
verhouding der Bevolking, maar minstens
zeventien gulden voor rekening van Am
sterdam, en het blijkt niet dat de Amster
damsche burgerij altijd van dien kant de
schrikbarend snelle toename der Rijks
uitgaven aanschouwt.
Laten wij dit door een tweetal voorbeel
den nader toelichten.
Zooals vele lezers zich ongetwijfeld nog
herinneren zullen, hadden de gemeenten
voorheen inkomende richten. Aan de poor
ten stonden ambtenaren, om verbruiksbelas
ting te heffen van al wat er binnen kwam.
Die inkomende rechten hadden onder
anderen voor kleinere gemeenten, niet
voor de groote steden, het nadeel van zeer
veel inningskosten te vorderen. Zij zijn
dus afgeschaft onder het tweede Minis
terie Thorhecke in 1805, en in plaats daar
van heeft het Rijk aan de Gemeenten af
gestaan vier vijfden van de Pers'Mieele
Belast'ng, voor zooverre die in iedere ge
meente geheven werd. Dat bleek echter
niet voldoende voor de arme Gemeenten,
welke geld noodig hadden, en hooge
inkoni.-ïten belastingen moesten gaan heffen.
In 1897 is dientengevolge onder het Mi
nisterie van Houten een nieuwe wettelijke
regeling gemaakt voor de Gemeentelijke
financiën en in het bijzonder voor die
Uitkeering van het Rijk.
Daarbij is uitgegaan van deze drie
beginselen, in de eerste plaats dat de
Gemeenten genoodzaakt zijn, een zeker
aantal uitgaven te doen ten behoeve van
het algemeen belang, welke dus eigenlijk
op Staatskosten en niet op
Gemeentekosten moeten komen; in de tweede plaats
dat de S'aat door den Gemeenten te be
letten verbruiksbelastingen te heffen, ter
wijl hij die zelf wel hefi, een schadeloos
stelling schuldig is; en in de derde plaats
dat de Staat de Gemeenten moet bijsprin
gen in de zware kosten van armenzorg.
Het bedrag der uitkeeringen wordt bere
kend eensdeels naar het cijfer der bevol
king, en anderdeels naar het getal der
personen in eenige gemeente, welke niet
door de personeele belasting, maar wel door
de verbruiksbelastingen zouden worden
getroffen. Die berekening geschiedt naar
een zeer samengestelde methode, veel te
samengesteld dan dat er niet gemakkelijk
vooral in de groote gemeenten knoeierijen
uit zouden kunnen ontstaan. In financiën
evenals in verkiezingen moet alles eenvou
dig en helder en gemakkelijk te doorzien
zijn, anders loopt men altijd gevaar te
eeniger tijd onverhoeds in een valluik te
recht te konen.
Maar die berekeningswijze, bij de wet
vastgesteld, laten wij ter zijde, hoeveel er
ook over te zeggen zou zijn. Thans is het
voldoende te weten, dat de uitkeering van
den Staat aan Amsterdam volgens die
wet van Mei 1897 over 1898 twee-en-een
kwart millioen gulden heeft bedragen, en
'met een gedeelte... ik wil alles..."
Zijn stem klonk bijna dreigend maar zijn blik
was smeekend: wér drukte hij zijn oog'eden
dicht, zacht en streelend als een liefkozing,
nog eens boorde hij zijn magnetischen blik in
l'aur duikelende oogeii. Ais alcoholische dampen
bedwelmden haar die flikkerende passie-oogen.
Zij voelde zich willoos; de lijdzaamheid der
somnambule, gehoorzamend den
koud-irnponeerenden blik van haar magnetiseur, kwam over
haar ...
Een droomstemming, een zielezwijmeling
doorhuiverde haar; een ongekende gewaarwording
strijdig met haar gezonde natuur en uitstralende
dartelheid hield haar gekluisterd, deed haar oogen
de richting volgen waarin hij haastig verdween.
Zij kwam weer tot bezinning dcor de prettige
stem van Verbrugge:
«Mevrouw Madier is een verrukkelijke Cleo
patra, vindt u niet, jufvrouw Leuders ?"
»Ja, ze is zér bekoorlijk. Zij is verleidelijk
en gevaarlijk van gratie ... ."
»Er zijn vrouwen, die niet gevaarlijk willen
zijn ...."
Juist, kaptein, voor die vrouwen, heb ik de
meeste tympathie ....
«Eu vrouwen die mannen gelukkig zouden
kunnen maken en het niet doen, hoe denkt u
daarover?"
«Die begrijp ik niet, een vrouw is geneigd
gelukkig te maken, wanneer zij voelt, dat l au r
geluk rust in de handen die zich naar haar
uitstrekken ....
Het waarschuwend schellen klonk in den foyer.
«Mag ik u naar uw vrienden geleiden 'f"
«Heel graag."
Hellinga stond met zijn vrouw te midden
van eeii groep kermissen.
«Zoo J er, beu je daar? we moeten gauw
naar onze plaatsen terug."
Verbrugge boog. Adrienne stak hem haar
hand toe. Hél even, hield hij die hand in de
zijne: «Mag ik dat onderwerp nog etns met u
behandelen?"
«U'el zeker! waarom niet? maar u zal niet
veil wijzer worden, want ik kau u ai.:éu zeggen,
hoe ik er over denk ...."
«Dat is mij voldoende; uw oordeel is liet
céaige dat mij interesseert....
aangezien voorheen het vier vijfde deel
van het personeel, waarvoor de uitkeering
in de plaats treedt, slechts twaalf ton
gouds beliep, krijgt Amsterdam dus vol
gens die nieuwe wet een millioen meer
ter beschikking. Menigeen, raadsleden
zoowel als burgers, zullen zich in de han
den wrijven met den uitroep: »Zie zoo! Die
twee-n een kwart mihioen, dat komt zoet
binnen! Daarvoor kunnen wij een extraatje
doen! Daarvoor behoeven wij geen ge
meentebelasting te heffen!"
Arme slachtoffers van hun eigen zins
begoocheling, die zoo spreken! Weet gij,
waarde Lezer, hoeveel die twee en-een kwart
millioen kosten aan de burgerij van Am
sterdam ? Die kosten haar juist twee en-een
kwart millioen, en zij mag wel blijde zijn,
dat die haar niet meer kosten. Dit wil
zeggen: feitelijk krijgt Amsterdam geen
cent uitkeering van den Staat. Als die
wet van Mei 1897 met haar zeer gecom
pliceerde redaktie niet bestond, zou de
Amsterdamsche burgerij geen cent armer
en geen cent rijker zijn. Dat komt heel
eenvoudig hiervan, dat al de uitkeeringen,
welke de Staat volgens die wet van 1897
aan de Gemeenten doet, te zamen 13'i*
millioen gulden bedragen, welke door de
Regeering natuurlijk in uitgaaf moeten
worden gesteld op de Staatsbegrooting, en
gedekt moeten worden door de Rijksbe
lastingen, waarin Amsterdam, zooals wij
hierboven zagen, minstens een zesde deel
bijdraagt, dat is van 13''2 millioen 21/*
millioen gulden. Het is alsof de Staat tot
Amsterdam zeide: » Gij hebt arbeid voor
mij gedaan van allerlei aard, gij hebt
armen voor mij verzorgd, gij hebt kiezers
lijsten voor mij opgemaakt, gij hebt dieven
voor mij gevangen en tal van dingen voor
mij gedaan, waarvoor ik u twee-en-een
kwart millioen gulden schuldig ben ? Wel
dat is goed. Geef mij dan eerst 2'/2 mil
lioen gulden, dan zal ik ze u teruggeven!'1
De gemeentekas van Arasterdam zou
volgens het oorspronkelijke wetsontwerp
der Regeering wel een zeker bedrag,
ongeveer tachtig duizend gulden, meer
gekregen hebhen, maar tijdens de beraad
slaging in de Staten-Generaal is een
amendement voorgesteld, om de uitkeering
aan de Gemeenten boven 2Ü.OOO zielen
met 2ücenten per hoofd van bevolking
te verminderen, eii zoo mag Amsterdam
nog blijde zijn, dat het tenminste het geld
terugkrijgt, dat het als zijn aandeel moet
betalen als Rijksbelasting in de 13',-' mil
lioen, welke de uitkeeringen kosten. Andere
groote steden zooals den Haag en Utrecht
zijn in nog veel ongunstigere verhouding,
en leggen er zeer zeker geld op toe, en
het is te betwijfelen of zij zich daarvan
wel duidelijk rekenschap gegeven hebben.
Die heele wet van Mei 1897 betreffende
de Uitkeeringen van den Staat is gegrond
vest op een beginsel, dat naar onze be
scheiden meening minder goed verdedig
baar is voor het belang der groote Ge
meenten. Gold het een vreemde Staat,
welke het geld schuldig ware aan onze
gemeenten, dan zou het wat anders zijn,
maar het is Nederland zelf. Belasting te
gaan heffen volgens de eene methode, om
de opbrengst dier belasting weder te gaan
uitdeelen volgens een andere methode,
dat moet altijd tot ongelijkheden aanlei
ding geven in het nadeel der groote
steden, welke het grootste deel in de
Rijksbelastingen betalen.
(Slot volgt). A. L. H. OBREKX.
Een nieuw deellje militairisme.
IL
Hij, die de reeksen van voorschriften en
reglementen nagaat, volgt het voetspoor
van de vechtkunst-wetenschap stap voor
stap, en zijn stemming zal bitter zijn.
Met een bewonderenden blik op Adrieune,
nam hij afscheid.
v Die Verbruirge heeft bepaald vues op je,
Jen," giegelde Jo Hellinga.
Gedurende het laatste bedrijf ram llellinga
met woord uocli blik r.o'itie van Adriente wier
gedachten vagebondeerden, ver, ver vau de lot
gevallen vau Harmaki eu Cleopatra.
Was zij rechtvaardig voor Hellinga?
Beoordeelde zij dien ma'i niet te hard?
Was zijn leven niet dor?
Had zij zelf de vriendschap met de
zachtzinnig-zeurise Jo de Biberich niet aangehouden
uit een soort medelijden ?
Was Anton's leven niet ontdaan van
litfdeemoties ? Hij had niet met Jo moeten trouwea ...
neeu, dat had hij niet moeten doen .. .
Vaii hoeveel huwelijken kan men niet ge
tuigen, dat zij niet gesloten halden moeten
worden?....
In kwellende zelf-kritiek vroeg zij zich af,
hoe zij, met haar kloeken zin tot onpartijdig
heid, geoordeeld had over dezen man ... Koud,
havd . . . blind volgend haar weerzin . .. zonder
zich te bekommeren om de oorzaken die hem
zoo antipathiek maakten ....
Met weerzin dacht zij op eens aan zijn wreede
spot-oogen en weer stond zij schrap in
haar afkeer vau dien man . ..
Maar, die andere oogen dan?... die
smeekoogeu:'... veranderden zij nier, de Uitdrukking
van zijn gezicht, zóóieer . .. dat. .. wér voelde
zij zich bewogen . . . waren ooit mensclien-oogen
zóó smeekend, zoo hunkerend op haar gericht ? . ..
huichelden die oogen?... óf openbaarden zij een
wereld van ziele-tood, van vlijmenden weedom,
vau trotscue smart die zich icl in klaagüedcreu
wil uiten? . ..
In de vestiaire hield Hellinga den lickt-grijzen
avondmantel voor Adrienne uitges-preid. Lief
kozend gleden zijn bl.kken laii(;s de golvende
volheid van haar gestalte... Haar wangen pur
perden; sutl wenilde zij het hoofd om, vermij
dend lu m aan te zien.
«Bargen we eerst Alrieuue imar huis, r"
vroeg Hellinga aan zijn vrouw.
«Ik ben erg mee, Auton, ik zou liever dade
lijk naar huis rijden. Eerst heen-tn-weer naar
Een van de belangrijkste reglementen
ia wel altijd geweest dat, hetwelk
deleerstof bevat, waarmede de jongeling ver
rijkt moet worden, die zich vrijwillig of
gedwongen met de blinkende knoopen
tooit.
Ik bedoel het reglement, hetwelk vroeger
soldaten chool, daarop recrutenschool en
thans weer soldatenschool hfet.
Ware er inderdaad een militaire weten
schap, die recruten-soldatenscholen zouden
daarvan dan toch de sporen moeten dragen.
Nu zijn er daarentegen geen grooter
prullen denkbaar dan juist die reglementen.
»Als de wind slechts staag in 't wisse
len,'' veranderen ze van maand tot maand,
zoodat een grappenmaker in een bekend
tijdschrift reeds gesproken hetft van een
recruten-tydschrift
ledere nieuwe aflevering is een verdraaid
vorig nummer met kliekjes of uitknipsels
van nog vroegere nummers, alles over
goten door een soort saus, gemaakt
vanhumbug en nieuwe militaire snufjes.
Tot voor eenige jaren gingen die boekjes
er altijd grif in om in uitgevers taal
te spreken maar toen kwam de kritiek:
van 't slordig zoodje bleef niets over; en
steeds grooter werd het aantal van hen,
die in 't belang van 't leger een afdoende
verbetering noodzakelijk achtten.
Het is thans reeds bijna banaal over de
slechtheid onzer reglementen te spreken.
Zoo onder niet-officieel vereenigde kame
raden dorst niemand meer de partij van
de fabrikanten in reglementen op zich te
nemen; zelfs de zoo behoudende militaire
pers kon de beweging niet meer tegen
houden en begon rnee te spreken, natuur
lijk thans met een stem, alsof ze altijd ge
treurd had over de ve'e fouten, en uit
waarachtigen liefdesdrang gestreden had
voor 't betere.
Nu de vraag naar iets beters zoo groot
werd, kon hoogerhand niet langer stil
zitten en het legerbestuur gaf aan zijn
eerste specialiteiten last wederom een
kristallisalie te bewerkstellingen van de mili
taire wetenschap van heden.
De nieuwste recrutenschool, of liever
gezegd de soldatenschool, zag het licht, en
het behoeft voor niemand meer een geheim
te blijven, dat de Nederlandsche militaire
wetenschap behoorlijk bankroet is.
De soldatenschool is een prul, zoo moge
lijk nog grooter dan zijn voorgangsters, 't zij
die suldatenscholea of recrutenscholen
heetten.
Aan deze nieuwe school hebben minsten»
alle compagnies-commandanten der infan
terie medegewerkt, want allen hebben hun
oordeel moeten zeggen over de vorige.
Men ontsnapt dus niet aan hetdilemma:
of de heeren weten bij elkaar er niets
van (niet door hun schuld, maar omdat
er geen militaire wetenschap is); of het
militaire organisme is zoo gebrekkig, dat
de wetenschappelijke uitingen der com
pagnies-commandanten tot onzin herleid
uit de handen der bewindvoerders komen;
in welk geval 't vértrouwen in de besten
en hoogsten een gevoeligen klap ontvangt.
Dat de militaire wetenschap niet be
staat, blijkt wel hieruit, dat in de nieuwe
soldatenschool verboden wordt, wat in de
voorgaande aflevering geboden was, en dat
in de laatste geboden wordt, wat in de voor
gaande verboden, in de daarop voorgaande
geboden, in een nog vroegere .... enz. enz.
Maar ieder kan zich beteren, de militaire
wetenschap had kunnen beginnen te tellen
met 1900.
Maar ook die hoop is vervlogen, de
nieuwe school is als ding an siclt een prul.
Zeker, er zijn vele pogingen tot ver
teringen in, maar het aantal fouten over
treft het aantal goede dingen in zoo groote
mate, dat de militaire wetenschap blijkbaar
in 1900 nog geen kracht tot opstaan had.
De nieuwe school is railitairistisch werk.
Dat uitvoerig aan te toonen, zou ver
velend voor de lezers worden; ik kan
?itiiiuiiiiMimmtiHiiiiiiiimmmiMiiiimiMtttiiiimtiMtimiHsmi
het eind van de Sarphatistraat is voor mij een
vermoeiend ritje . ..
De dames stapten in 't rijtuig.
«Voudelstraat koetsier l" riep Hellinga.
Vóór het huis df r Hellinga's hield de vigelante
stil. De dames kusten elkaar ten afscheid ;
tamme zoenen; makke uitingen van een bizarre
gewoonte.
Hellinga hielp zijn vrouw uit het rijtuig;
geleidde haar heffeiijk den stoep op, en bracht
haar iu de verlichte vestibule van hun elegante
woning. Mevrouw RelUnga keerde zich om en
riep uit de geopende huisdeur; «Anton brengt
je even naar huis."
,0, dat is volstrekt niet noodig. Dag Jo, dag
Hellinga! ik dank jullie voor den prettigeu avond."
Lingzaam daalde Hellinga den stoep af.
Toe, dérangeer je asjeblieft niet."
«Doe de deur dicht, Jo,.ik breng Adrienne
naar huis en dan ga ik naar de club."
Sarphutistraat, naar het huis van jufvrouw
Lenders, koetsier!"
«Bonsoir! tof ziens!" klonk Jo's zachte stem.
Adrienne dook in een hoekje van het, rijtuig.
Hellinga g-iug over haar zitten. Geen ven beiden
spraken. Kammelend snorden de wielen over de
keien. Het stilzwijgen drukte Adrienne, tóch
wist, zij niets te zeggen.
Neen! j.üwas hit geen verbeelding. Lang,
met weeke innigheid perste Hellinga zijn handen
om Laar knitëu. Het hatt bonsde haar in de
keel God! wat dacht die man toch van
haar ?. ..
«We moeten ieder op eigen terrein blijven ..."
Haar stem sidderde en klotk mat.
«Medelijden is de grondtoon van je karakter,
Adrienne . .. medelijden ... n.élelijden . .."
Adrif'tme voelde zich «eerloos; o! kon zij
hem i.ümtt bluffiindeu overmoed de waarheid
zeggen.
Medelijden... ja! dat is hit, ging Hellinga
voort, meer in zich zelf sprekend dan tot de
vrouw, die al zijn gedachten leheenchte, wier
verlokkend beeld Lem steels voor oogen stoud.
«Mijn karakter is voor jou een gesloten boek,"
zei Adrieuie bits.
Goed! denk dat, als die gedachte je plezier
doit..."
Het rijtuig ging langzamer. De koetsier zocht.