Historisch Archief 1877-1940
N°. 1193
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAURIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar n mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit bUd is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capncines tegenover hst Grand Café, te Parijs.
Zondag 6 Mei.
Advertentiën van 1 5 regels f 1 10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel ? 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en dooi alle filialen dezer firma.
Stakingsnummer.
iiiiiimiiiiiifiiimmiiiiiiiiHin
Een cirnrlaire over VotoeertoMJ.
Dezer dagen, werd door «Het Bestuur
van de Afdeeling Amsterdam der Neder
landscue Weerbaarheids-Vereeniging", een
circulaire verzonden »Aan Studenten, Leer
lingen van H. B. S.( Gymnasia,
Handelschool, enz.", waarin het volgende te lezen
staat :
»Wij vertegenwoordigen in deze stad een
kleine groep menschen, die zich vrijwillig
vereenigd hebben ten einde onder leiding
van het leger ons zooveel militaire kun
digheden te verwerven dat wij in oorlogs
tijd bruikbare soldaten zullen zijn. Het
Ministerie van Oorlog steunt ons kracht
dadig; het verschaft ons geweren en pa
tronen, onderwijzers om ons op te leiden,
een schietbaan om ons te oefenen, het
geeft ons alles wat noodig is om veertien
dagen lang te kampeeren, het vergunt ons
de onderscheidingsteekenen te dragen van
de rangen en graden van het
Nederlandsche leger. En toch blijft ons aantal
gering. Herhaalde malen zijn wij bij TJ
komen vragen om medewerking. Wij
hebben trachten te spreken tot uwe
vaderlandsliefde, tot uw gevoel voor
onafhankelijkheid; wij hebben trachten
te spreken tot uw zin voor sport, voor
beweging en oefening in de vrije natuur;
wij hebben getracht TJ te winnen door
opgewekte verhalen van het gezellige en
vroolijke leven in ons kamp en bij onze
oefeningen. En toch is ons aantal gering
gebleven. Van de honderd jonge menscheu
die er voor in aanmerking kwamen, werd
er n lid onzer vereeniging.''
Deze woorden, die ons de beste toeschij
nen van allen die in de circulaire voor
komen, getuigen van neerslachtigheid.
Eén procent liefhebberij om een bruikbaar
soldaat te worden, en dat nog wel bij
zooveel vrijgevigheid van den kant der
Kegeering, en bij zooveel opwekkende
woorden van den kant der dilettant
militairen het is een teleurstellende
slotsom, waarover niet alleen een koopman
zich bedroeven zal.
De neerslachtigheid gaat in boosheid
over in .de volgende woorden:
«Zullen de Hollandsche jongelui door
blijven lummelen en stil afwachten tot
eenige veel oudere men schen het door veel
praten en schrijven eindelijk zoover bren
gen dat de volksvertegenwoordiging een
wet maakt, die hen in grootere getale
drijft naar de kazerne zooals hun Papa's
hen nu drijven naar de Hoogere Burger
school of het Gymnasium?"
Leerplicht en weerplicht vinden de
stellers der circulaire blijkbaar vreeselijke
dingen; van den leerlust der Gymnasiasten
en leerlingen der Hoogere Burgerschool,
hebben zij in ieder geval geen hooge ge
dachten, waar zij de vaders de rol van
«drijvers" laten vervullen. Hoe het met
den lust der jongelui gesteld is om dilet
tant-militair te worden, vinden wij aldus
weergegeven:
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiuiiiiiimi
imiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Een unnr" geloof.
Tot voor een jaar wist ik niet dat 'n ge
loof zoo duur was," zoo vertelde Leentje. M'n
man had als jongen bij z'n ouders thuis, er
wél een beetje aan meegedaan, door met z'n
kameraad op eene vraagschool" te gaan. Hy
heeft er nog een boekje van, waarin staat van
de schepping en een val in Parys, maar later
ging dat over, en toen ik hem voor het eerst
op de bruiloft van vader's jongste zuster zag,
die met Piet's oom, een weduwman met zes
kinders, trouwde vader en moeder raadden
het haar genoeg af, maar 't berouw kwam te
laat! nu, toen zag ik Piet voor 't eerst,
maar toen kwam er geen geloof bij te pas,
want in onze familie wordt er nooit over ge
praat. Vader en moeder hebben, voor zoover
ik weet, maar ns een domeni in huis gezien;
dat was toen wij in de B.-straat woonden in
een steeg waarin ook de deur van een pakhuis
was. De eigenaar van dat pakhuis was een
ouderling, en toen had domeni een boodschap
aan hem, maar draaide bij vergis -aan onze
klink, maar toen moeder zei, dat vader geen
»Wij weten het, ieder van U leeft in
een klein kringetje van vrinden en doet
niet graag wat de andere menschen gek
zouden vinden. Wij weten wel dat ge
weinig lust hebt eenige malen 's weeks
op de Beurs te komen om daar gedrild
te worden; wij weten wel dat verscheidene
onder U uit principe tegen den oorlog
zijn, het militairisme dwaasheid vinden en
meer hechten aan internationale arbitrage
of andere geleerde dingen."
Of deze strafpredikatie den lust om
Dilettant-militair te worden zal aanwak
keren, mag op goeden grond betwijfeld
worden, en wat onder «geleerde dingen"
verstaan moet worden, is niet duidelijk.
Bedoelt men er mede dingen die de jon
gens sgeleerd" hebben, dan zou hier de
vraag kunnen oprijzen of den draak ge
stoken wordt met geboden als *gij zult
niet dooden" en »hebt uwe vijanden lief."
christelijke deugden die als het oorlog is,
in een hoek worden gezet. Bedoelt men
er mede: dingen die »te geleerd" voor
jongens zijn, dan kunnen de studenten
aan wie de circulaire toch ook gericht is,
zich beklagen dat ze niet voor vol worden
aangezien, daar zij voor geleerdheid nu
juist zoo bang niet zijn. Als iemand boos
is, wordt hij gewoonlijk wel eens wat on
duidelijk in zijn uitdrukkingen, en daarom
kunnen wij de geleerde dingen laten rusten.
Wel moeten wij er echter op wijzen, hoe
de circulaire met zich zelf in tegenspraak
komt, als wij den aanhef vergelijken met
wat aan het slot geschreven staat. Die
aanhef luidt aldus:
»Zooals ge allen waarschijnlijk weet, is
er kort geleden in ons land eene Vereeni
ging opgericht, welke den naam draagt
van »Volksweerbaarheid" en welke zich
als ideaal stelt, dat eenmaal ieder Neder
lander, die daartoe lichamelijk geschikt
is, ook de kundigheden zal bezitten, welke
hem in staat stellen, indien dit noodig
mocht zijn, bij te dragen tot de verdediging
van zijn vaderland. Deze Vereeniging is
opgericht door mannen van middelbaren
of reeds vergevorderden leeftijd, welke zich
voor het meerendeel eene voorname positie
in ons land hebben verworven."
Wie aan mannen denkt die »eene voor
name positie" in de maatschappij innemen,
denkt aan welgekleede, chique heeren.
Neemt hij daarbij hun middelbaren of
reeds vergevorderden leeftijd in aanmer
king, dan zal hij bovendien denken aan
»heeren" die zich van hunne waardigheid
bewust zijn, die zich voelen, zooals men
het wel noemt. Hoe nu met deze lofrede
op de mannen met »eene voorname positie"
te rijmen, de volgende strafrede tegen de
Hollandsche jongens:
»Maar wij kunnen niet gelooven, dat
het U volkomen koud laat, wanneer er
met recht beweerd wordt: de Hollandsche
jongen is veel minder dan zijn stamgenoot
in Transvaal, hij draagt veel te mooie
jassen en voelt zich veel te veel heer; hij
is veel te waanwijs om zich te willen
wijden aan de lang niet altijd prettige,
volstrekt niet chique oefeningen, die hem
geschikt maken om zijn vaderland het
beste wat hij heeft te verdedigen.
Dit willen wij niet gelooven en daarom
wenden wij ons tot u. En niet tot de
jeugdige heeren die feestelijk bedanken
om zich te laten drillen en het nonsens
vinden om soldaatje te »spelen" en niet
tot de vroegrijpe cosmopolietjes met niet
te verwezenlijken principes, maar tot de
jongens, die genoeg van den
hedendaagschen toestand weten om te begrijpen dat
amiiiiimiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiii
iiimiiiiiiMiiiiiiiiHiii
ouderling was maar sjouwerman, toen ging ie
gauw weer weg.
Toen wij trouwden, was er al eens zoo'n
mijnheer die aan Piet vroeg, of wij ook in de
kerk wouwen trouwe, maar Piet zei gauw van
dank-je, want wij hadden al zooveel onkosten
met het stadhuis en om een beetje netjes voor't
licht te komen, dat het kon niet meer lyden!
En later kwamen de kinders en wij hadden
nog al wat met sukkelarij en tegenspoed te
kampen, dat op het laatst bleven wy 's Zondags
over dag maar stil boven, en Piet speelde met
de kinders en naaide de schoenen en kramde
wat in de week kapot geraakt was, en ik
wafchte de kleeren van de oudster, dat zij
's Maandags weer knap en heel naar school
konden gaan, en als 't lijden kon, kreeg elk
van de kinders voor een halfje apenooten om
mee te spelen.
In onze buurt kwam nooit een dominé. De
lui die flink centen hadden, waren meest lid
van de joodsche synagoge of niks, ten minste
dat zei 'n buurvrouw altijd. Zij washeilsoldaat;
maar wou nooit zeggen wat haar dat geloof
kostte; maar Piet zei altijd, dat zij er een
heel en dag voor wasschen moest en dat vonden
wij beide ai te slim, al zei buurvrouw wel eer s
dat het mooier stond" een geloof te hebben
en dat wij en de meesten in de buurt heidens
waren.
Heidens ot niet, wij waren wat blij toen Piet
zoo gelukkig was, vast werk te krijgen, en
toch zóó fatsoenlijk! Dat wij toen uit die buurt
wij altijd gereed en op onze hoede moeten
zijn, tot die jongens, die dat uit, hun geschie
denis geleerd hebben, dat wij eenmaal een
machtig volk zijn geweest en het nu niet
meer zijn, tot die Hollandsche jongens, die
nog enthousiasme genoeg bezitten om zich
eendrachtelijk te wijden aan een plicht, die
een hunner beste bezittingen, hun vader
land, hun oplegt.
En wij vragen u: sluit u bij ons aan.
Maakt gebruik van de voordeelen die de
Staat ons geeft en neemt vrijwillig de wape
nen op. Laten wij door eene grootere ver
meerdering van ons ledental kunnen toonen
aan hen, die zich nu vereenigd hebben om
u tot beter werken op te wekken dat ge
die opwekking niet behoeft, dat ge uit eigen
beweging zult meewerken tot dat grootsche
doel dat die ouderen trachten te bereiken:
»HET NEDERLANDSCHE VOLK EEN WEER
BAAK VOLK, NIET DOOR SïAATSDWANG, MAAR
UIT EIGEN VRIJEN WIL.1'
Den laatsten zin zullen de jongens wel
niet begrijpen. Dat bezwaar is echter te
overkomen. Gelijk hun papa's hen 's mor
gens naar de Hoogere Burgerschool of het
Gymnasium hebben gedreven, zal de on
wetendheid hen weder 's avonds drijven naar
hun papa's en deze zullen hen wel ver
klaren wat »Staatsd wang" is. Maar al hebben
zij nu ook van dezen den noodigen af keer
gekregen, zoodat ze uitroepen, gedachtig
aan den schooldwang en den leerplicht:
»nooit, nooit staatsdwang, steeds eigen vrijen
wil,'' dan zijn ze er nog niet, zoo deze
vrije wil zich niet richt op het
dilettantmilitairisme. Als ge toch feestelijk bedankt
om u te laten drillen, hoe komt ge dan
aan een eigen vrijen wil in dezen ? Als 't
contrarie nu blijkt, dan kunt ge zuchten:
had ik maar een vrijen wil! Maar dat
zuchten geeft ook al niet veel. De circulaire
verzekert den jongens echter dat zij iets
beters hebben dan een vrijen wil, ze hebben
een vaderland en dat vaderland noemt de
circulaire eenmaal »het beste'' wat zij
hebben en andermaal »een hunner beste
bezittingen.'1
Een reeds jaren overleden leeraar aan
het Amsterdamsche Gymnasium, W. J.
Hofdijk, die les gaf in de vaderlandsche
historie, volbloed oranjeklant en warm
vaderlander, had een hekel aan »'t Wien
Nêerlands bloed!'' Als hij voor de klasse
stond, zijn sik met de linkerhand knijpende
en trekkende en den adem door de neus
gaten stootende, als wilde hij beurtelings
zijn knevel naar rechts of links wegblazen,
dan kon hij, terwijl zijn lorgnet meetrilde
van verontwaardiging, al neusblazende
zeggen: »'t Wilhelmus moeten jullie zingen,
jongens! Dat Wien Nêerlands bloed is er
ingeorgeld! Begrepen, pummeltjes?" Mis
schien zijn de draaiorgels nog de schuldigen,
maar zeker is het, dat voor een
Hollandschen jongen die 't Wien Nêerlands bloed
kent, Vaderland en Vorst bij elkander
behooren. En als zijn papa hem nu bij de
verklaring van 't woord «Staatsdwang" aan
het verstand heeft gebracht dat Staat zoo
veel is als Regeering en dat de Koningin
bij de aanvaarding van hare regeering
beloofd heeft dat Zijde onaf hankelijkheid
en het grondgebied van het Rijk met al
haar vermogen zal verdedigen en bewaren,
en dat Zij het is, en niemand anders dan
Zij, die den oorlog verklaart, dan zal hij
ook wel begrijpen dat zelfs de best geoefende
schutter geen schot in den oorlog lossen
mag zonder dat de staatsmacht daartoe
vergunning geeft en zal hij, als er van
militairisme sprake moet zijn, een gedwongen
militairisme nuchierder maar eerlijker vin
den dan een volksleger dat zich verbeeldt
moesten kwam ons eerst wel wat raar aan,
en we hebben er wel om moeten kromleggen
ook, eer alles was zooals wij 't nu hebben.
Maar nu kan elk mensch gerust komen kijken
en ik had al eens uit de grap gezegd: Nu zou
een verdwaalde dominéhier by ons ook nog
wel eens een ouderling kunnen zoeken!"
Pas maar op l" zei Piet, datje 'm goed te
woord staat als ie komt!" maar dat was plagen,
omdat hij er niet aan dacht dat het nog eens
gebeuren zou. En toch gebeurde het! en nog
wel op een oogenblik dat P^et thuis was.
't Was een knappe, welgedane heer met een
mooi bos haar en een gladgeschoren gezicht.
Hy vroeg of Piet Groot hier woonde, dus 't was
geen vergis. En ik zei dat mijnheer wel binnen
komen mocht en dat deed hij toen ook. Al
gauw vertelde hij ons, dat hij een dominéwas
en dat hij gehoord had dat wij het nu zooveel
beter hadden dan vroeger en dat wij zulke
knappe menschen voor de wereld waren. Er
ontbrak ons echter nog wat, zei ie, en omdat
ie zoo op m'n handen keek ik naaide
juist aan een nieuw hemd voor Piet zei
m'n man zoo goedig-weg: Meneer meent zeker
een naaimachien? Ja, dat ben ik al een poosje
van plan geweest, maar alles kan niet tegelijk."
Maar dat bedoelde dominéniet; wij moesten
nu ook een geloof aannemen, zei ie, en als
we alle weken Piet en ik samen op
een avond bij hem wilden komen praten,
dan zou hij ons gaarne helpen, om ons tot
leden en steunpilaren der kerk te formeeren.
onafhankelijk te zijn van de Regeering,
en waarvoor het enthousiasme maar een op
de honderd blijkt te bedragen.
Trouwens, van enthousiasme is in de
geheele circulaire geen spoor te vinden
mees blijkt de oorzaak te zijn dat de oudere
menschen het woord voeren tot de jongelui
en dat zij aldus redeneeren:
»De gissing ligt voor de hand dat aan
velen dier ouderen die hun land liefhebben,
de schrik om het hart is geslagen nu de
oorlog in Zuid-Afrika zoo duidelijk bewijst
dat zelfs in onzen tijd van meer mensche
lijke gevoelens nog zoo best mogelijk is,
dat een klein volk door een grooter en
machtiger bedreigd wordt met het verlies
zijner onafhankelijkheid. Zal, waar die
angst zoo gewettigd en misschien wel een
der oorzaken geweest is tot de oprichting
der genoemde vereeniging, door die jongeren,
die volgens eene nu als banaal uitgekreten
spreekwijze de hoop des vaderlands zijn,
niets gedaan worden om hem weg te nemen,
om hem te veranderen in een vast ver
trouwen in den goeden wil en de geoefend
heid van ons geheele volk?"
Volgens een schrijven van Dr. Bierens
de Haan, van de Nederlandsche ambu
lance, uit Senegal-lager, bij den Spioenkop
komen onder de Transvaalsche boeren,
vooral wanneer een gevecht wordt verwacht
een aantal gevallen van »bangziekte" voor,
wat bewijst dat deze dapperen waarlijk niet
voor hun pleizier oorlog voeren. Maar laat
het meerendeel vol enthousiasme, vol geest
drift strijden, dan is die geestdrift te ver
klaren, evenzeer als het verklaarbaar is
dat zij hier te lande niet is op te wekken.
In den Trans vaal toch: boeren, grond
bezitters, mannen voor wien het woord
»vaderland" heel wat meer beteekent dan
hier in Nederland; immers zij vechten voor
het behoud van hun eigendom, van hun
eigen grond, die hen voedt, waarmede hun
leven n geheel uitmaakt hier te lande
slechts een kleine minderheid grondbe
zitters, hier zelfs veel grond (denk aan het
grondbezit der Belgen in Zeeland) in han
den van vreemdelingen, hier het woord
«vaderland" dus voor de meerderheid niet
meer gelijk aan het land van vader en
voorvaderen. Hier de meerderheid der men
schen »af hankelijk" van andere menschen,
en vandaar een begrijpelijk cosmopolitisme,
dat de leuze huldigt van den Romeinschen
redenaar Cicero: waar het goed is, daar is
mijn vaderland. Dat moeten de mannen
die »eene voorname positie" in ons land
hebben verworven, niet vergeten; dan zullen
zij zich niet boos maken als het enthou
siasme voor »volksweerbaarheid" maar niet
komen wil bij hen die zooveel mindere
positie hebben dan zij, en die daarom altijd
geneigd zijn eerder te denken aan volks
welvaart, dan aan volksweerbaarheid.
J. A. HELPER SESBRUGGER.
Amsterdam, 3 April 1900.
niiiiiiiiiiimHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi*
nmiiHiiiiiiuintutiiiiiiiiiiiiiiimiiiiuiM
Kreten.
GoiTEB.-Mon.AL. Ein Cyclus Gedichte,
Pierson's Verlag. Dresden, Leipzig.
Er zijn dichters, die door het leven gaan als
schoonheids-apostelen. Hun ziel is als een
wonderbare stroom, waarin alles wat zij zien
of ervaren, ai hun gewaarwordingen en aan
doeningen, hun lust en leed den wijdings-doop
ondergaan, welke alles opheft tot een hooger
bestaan, een zijn in harmonie.
[fiiiiHiiiiiiiifiiiliiiiiiiiiimiiiMiiiiiiiiimtiiitittffiiiiiiiiiiuillltiiiii
Van welke kerk, mijnheer P" vroeg ik en Piet
vroeg, of dat formeeren ook veel centen kwam
te kosten. Toen glimpte domeni, maar hij zei:
dat Petrus gaf het om niet en dat wou hij
ook doen, als wij maar bij hem wilden komen,
n uur lang iedere week.
Eerst waren wij er geen van beiden happig
op. Maar hij hield net zoo lang aan, dat wy
haast met fatsoen niet langer weigeren konden,
zoodat wij al heel spoedig bij hem kwamen,
om geformeerd te worden, 't Was wel een
heele opoffering, omdat bij dat uur nog wel
een uur kwam dat Piet verzuimen moest, om
op tijd knap verkleed mee naar domeni te
gaan. En dat hij dan dat heele uur lang niet
rooken en ook niet pruimen mocht, viel hem
ook wel wat zwaar, en toch was 't wel goed,
want op de tafel had domeni een busje staan
om zendelingen te bekeeren ; daar had hij graag
dat elk een paar centen in deed, er waren er
zooveel in de Oost en ook nog verder weg,
zei ie. Maar dat was elke week vier centen
voor ons beiden, hé? dat slingerde nog al aan!
't Was anders niks slim. Domeni vertelde
maar van allerlei goeie dingen, en hoe wij leve
moesten, en dat wij zoo sterk waren als we
n geloot hadden, en van de verloren zoon die
later een gemest kalf kreeg en een gouden
ring, en van 't verloren lam, dat de eigenaar
tusschen de struiken vond en daar hij zooveel
van hield omdat hij meende dat het weg was,
en van 'n bruid die haar bruigom ophaalde
met een lampje omdat het donkere maan was,
Hun arbeid is kunst.
Vraag hun niet naar het nut van dien arbeid:
ze zullen u nooit begrijpen. Zij vervullen hun
roeping: geven in harmonischen samenhang door
kleur, klank of woorden val terug wat het leven
hun gaf als onsamenhangende werkelijkheid.
De onbetwistbare nuttigheid van hun bestaan
en hun aibeid is het anderen schoonheid leeren
zien in realiteits-weerspiegelingen, waar de
realiteit zelve die tot nog toe voor hen ver
borgen hield.
Vraag aan zulke bevoorrechten toch niets anders
dan dit is het niet genoeg? Moeten nu
menschenliefde en barmhartigheid en gemeen
schapsgevoel worden verondersteld, zelfs voor
opgesteld als eischeii, om de waarde te erkennen
van hun werk of te ontkennen; in het laatste
geval het te beschouwen als weelde-uitwas, als
de zelfgenoegzame spielerei van een talentvol,
onmaatschappelijk wezen ?
Is het niet genoeg en meer dan dat, als een
dichteres als Helene Swarth heel haar innerlijk
leven tot klankvolle verzen omzet, die n haar
groot talent n haar ziele-rijkdom doen bewon
deren, die het levensleed als omgeven met een
wijding van schoonheid; want is die schoonheid
niet in zich zelf voor velen een weldaad? een
vertroosting ?
Er zijn ook andere dichters. Wier ziel niet
is als een vermoeiende spiegel. Die niet
het resorbeerende vermogen bezitten, dat de
realiteit vasthoudt, lang genoeg om ze tot kunst
te verwerken. Die de geduldige werkkracht en
de zelfbeheersching missen van den kunstenaar,
noodig voor de herschepping van het ontvangene.
Die, vooral getroffen door wanklank en dishar
monie, hierin wél fijn gevoelend, als een
blootliggende zenuw terstond reageeren, weinig den
kend of gevend om schoonheid of harmonie in
de uiting van hun pijn.
Deze zijn de hervormers, de moralisten, de
revolutionairen, wier arbeid hoofdzakelijk een
maatschappelijke beteekenis heeft. Hun voelen
is in de rste plaats humaan. Multatuli was
n hunner. Hij zegt het aan het slot van zijn
» Havelaar": ^Het boek is bont: er is geen ge
leidelijkheid in: jacht op effect: de schrijver is
onbedreven: geen talent, geene methode ...
Goed! goed!... alles goed!... maar de Javaan
wordt mishandeld!" Daar gaat het oin niet
allereerst om de schoonheid.
Het spreekt wei vanzelf dat bun reageereu
de schoonheid nJet uitsluit. De hoofdvoorwaarde
voor elk kunstenaar: dat hij iets eigens te zeg
gen hebbe, die voorwaarde is ook in hen vervuld.
Zij hebben iets te zeggen: zij zeggen het met
hun hart. En het hart heeft het vermogen wel
sprekend te maken. Als zoodanig kan het
spontaan een schoonheid doen geboren worden,
die daar staat als een wonder. Uit de werken
van Multatuli schittert ze meermalen als een
vonk van genie, plotseling soms témidden van
veel nschoons, van een onharjionische verschei
denheid en overlading.
't Verschil tusschen deze dichters kan ten
deele het verschil zijn tusschen beheerschen en
beheerscht worden. De kunstenaar doet het
eerste. Hij wordt, na soms moeielijke
worsteltijden, de beheerscher van zijn stof, hij heeft de
draagkracht om ze in zich tot een nieuwe wereld
om te scheppen, hij arbeidt voor een hoogere
schoonheid, die vaak tevens een hoogere wijsheid
is, en waarin ook het leelijke, de dissonant,
een deel wordt, dienstig in het geheel van har
monie. En hart n fantasie n beeldend vermo
gen werken bij hem samen tot n rezultaat.
Tot wie beheerscht-worden lijkt mij de on
genoemde dichter te behooren van het interes
sante boekje: Götter-moral".
Hij is aangegrepen, dooreengeschokt door de
werkelijkheid. Hij heeft gestaard op de maat
schappelijke wanverhoudingen, op de menschelijke
ellende, tot zijn oogen brandden van pijn. Hij
heeft zijn hart voelen smart-krimpen bij het zien
van schamelen en haveloozen, van onrecht en
ellende, en in zijn ziel is uit al dat smart-ervaren
n heftige aanklacht geweld tegen de machten
die het ondermaansche beheerschen. En dat
smait-ervaren wekte niet alleen het
ongeduldsgeroep van het geloof, dat te snel de verbetering
van dit alles wil, het deed ten slotte slaken de
pessimistische wanhoopsklacht van het ongeloof
dat niet eens meer hoopt op verbetering.
We vinden deze in het slot-gedicht van het
boekje.
De goden troonen hoog boven de
menschen
MIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIHHIWHIIIIItMHHIIiaUB
en van genadegiften die men nooit genoeg waar
deeren kon, en nog heel veel meer, dat my
al lang weer vergeten is. En toen vertelde
domeni ons op een goeden dag, dat wij nu met
Paasch wel belijdenis konden doen. Hij zou
het ons zoo gemakkelijk maken alc 't mogelijk
was, beloofde ie.
Eigenlyk waren wy er wel bly om, dat het
zoover was-, want dat verzuimen begon Piet
aan te gaan, en mij bekroop, vooral als ik
dacht aan vuur en licht, wel eens de angst
van zoo de kinders met elkaar thuis. Je kon
't nooit weten l Een ongeluk leit vaak in zoo'n
klein hoekje. Maar dat is nog al goed gegaan.
Maar nmaal zijn er in een paar nieuwe
kouzen groote gaten gebrand en de plaatstoof is
gebarsten door een kool zonder asch die Jetje
er in gedaan had om ons te verwarmen als
wij blauw van de kou thuiskwamen.
We waren met z'n acht-en-twintigen die ge
formeerd waren bij dezen dominé, allemaal
knappe lui maar de meesten nog minder in
de verdienste dan wy'. Daar kwam op een
avond een van 't gezelschap die 't wat ruimer
heeft, omdat hij alleen voor een oude moeder
behoeft te zorgen hij is nog buiten verkee
ring en die had gehoord dat de mannen
op den dag der bevestiging in de kerk en bij
het eerste avondmaal een wit strikje en geheel
zwart pak moeten aanhebben. En de vrouwen
een zwarte japon, en als 't kon, beide nieuwe
zwarte schoenen en handschoenen. Ook moesten
we aan mevrouw van dominéeen cadeau geven.