Historisch Archief 1877-1940
H-. 1194
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Onder Eedactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MATJRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WAEENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . .... ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar n n mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0-12*/2
Dit blid ii TOrkrqgbur Kiotk 10 Boulevard des Caiiucines tegenover h»t Grand Café, te Parijs.
Zondag 13 Mei.
Advertentiën van 1 5 regels f 1.10, elke regel meer. .....? 0.20
Annonces uit Baitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RÜDOLF MOSSE te Keulen «n door alle filialen dezer firma.
Tweede Stakingsnummer.
INHOUD.
VAN VEBBE Etf VAN NABIJ: Recht en rechts
gevoel (H). Ook een sociale hervorming, door
mr. S. J. Visser. (II.) Pacht- en Joonkommissies,
door K. Cz. de Boer. Iets over emigratie naar
Zuid-Afrika en nog wat, door v. Urk. (II, Slot).
SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Dure kolen,
door S p. p. FEUILLETON: Weer thais. naar
William Allon White. KUNST EN LETTEREN:
Amsterdamsche Ermstzalen, door W. S. Jeunesse
inqcüte, de Léon Paschal, door J. A. Eensburg.
VOOB DAMES: Vronwenbelangen in Berlijn, door
C. Opvoediogsherinneringen, door Vrou\vke"(\Tj.
BECLAME8. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. SCHAAK
SPEL. BOEK EN TIJDSCHRIFT, door G. van
Hulzen. WETENSCHAP: Sanatoriën voor
longzieken, door Arts Haentjens. (II.) ADVEETENTIEN.
IIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIinilll
Recht en rechtsgevoel.
ii.
Er bestaat, zonderling genoeg, vooral
bij de liberale pers, de meening, dat bijna
het gansche volk nog altijd gelooft in de
onpartijdigheid van de rechtscolleges, en
dat dit geloof volstrekt en algemeen zou
zijn, indien niet enkele volksmisleiders,
zooals b.v. de Heer Pijnappel, nu en dan
door «aantijgingen" velen tot ongeloof
brachten. Dat voor de meeste Neder
landers het uitgesproken recht vaak in
strijd verkeert met het rechtsgevoel, schijnt
iets, wat men nog niet heeft kunnen waar
nemen, of, zoo men daarvan al eenig blijk
mocht hebben bespeurd, men) acht het zóó
nuttig de gewaande zuiverheid van de
rechtsspraak hoog te houden, het voortestellen
als ware onze Justitia er eene, die nooit
onder of over haar blinddoek heengluurt;
dat reeds de onderstelling van zulk een
mogelijkheid als een doodzonde wordt ge
brandmerkt in den man, onbesuisd genoeg
om haar te opperen. Het prestige van de
rechtspraak, wie dat aantast, randt de
maatschappelijke orde aan, en dus mag
er ten dezen opzichte geen twijfel bestaan,
geen debat gevoerd worden. Een dergelijke
kritiek kan hoogstens toegepast worden
op de Rechtspraak over de grenzen; op
die in Frankrijk; gelijk ook de liberale
pers zich rijkelijk veroorloofd heeft bij de
Dreyfuszaak; op die in Duitschland, zooals
we haar vernemen van Prof. Lipps uit
München, wiens taal ze niet schroomt
»mpedig en eerlijk" te noemen. Voor het
buitenland wordt grifweg de mogelijkheid
van partijdigheid der rechters aangeno
men; alleen voor ons eigen land, mag zij
niet erkend worden en ia f\ derhalve
geen spoor van te vinden.
De samenstelling van de rechtbanken
ia, en dtn niet alleen hier te lande, van
dien aard, dat de rechtspraak in sommige ge
vallen zeer licht partijdig kan wezen; vooral
in onzen tijd, nu er twee scherp tegenover
elkander staande partijen in Staat en
Maatschappij leven, waarvan de eene de
rechters en de andere de delinquenten
levert. Bij den klassenstrijd, dien men nu
wel niet meor met eenig succes ontkennen
kan, is de bezittende klasse de recht
sprekende, ook over de niet bezittende
klasse. Zoo staat dus de eene der twee
partijen., niet alleen tegenover, maar boven
de andere
Dat kan voorloopig niet anders, zal men
zeggen. Toegegeven dat dit zoo is, dan
wordt met deze noodzakelijkheid, de
onbülij'kheid, die hierin steekt, nog niet
weggeno.men. Men keere tot recht verstand
van de zaak, de verhoudingen maar eens
om. Neem aan, dat het socialisme even
machtig geworden zal zijn als de
antisocia listische burgerij thans is, zoodat een
recht sprekend college eens louter uit socia
listen zij saamgesteld, zou de liberale
pers bijgeval nog in de onpartijdigheid dier
rech tbank gelooven? Of zal men het er
voor houden, dat bij geschillen, die ook
^Jiaar van verre met het geloof in verband
staan, Protestanten aan de onpartijdigheid
van de Roomschen, wien het werd opge
dragen een uitspraak te doen, zouden ge
looven, of omgekeerd, de Roomschen aan
die der Protestanten?
Daar bestaan nu eenmaal twee kampen,
in onze politieke en sociale wereld, die
elkander vijandig zijn. Zoolang dit het
geval is zal er van onpartijdigheid, ook
in de rechtspraak, moeilijk steeds sprake
kunnen zijn, ook al willen de rechters
zelf nog zoo gaarne de onpartijdigheid
betrachten.
T Men ergert zich ten onzent bovenmate,
zoodra de socialisten van klasse-j ustitie
spreken. Dit wordt hun toegeschreven als
de grootste laster en de booste kwade
trouw. Hoe komt men aan deze kortzich
tigheid, zouden wij willen vragen, waarbij
men het klasse-karakter der justitie voorbij
kan zien ? Wordt zij dan niet uitgeoefend
door personen uit n stand, n klasse;
van een zeer eenzijdige opvoeding, aan
stonds bij en door hun optreden bedeeld
met een soort van waardigheid en hoog
heid; een kaste, zonder eenig toezicht, buiten
de controle zelfs van het publiek en van
de pers? l -'
Volkomen terecht lazen wij dezer dagen,
naar aanleiding van de beslissing van den
Hoogen Raad, het volgende van Spiritus
Asper in de N. Winschoter Courant:
»W\j voor ong, die zoo menig rechtsgeding
tegen socialisten hebben bygewoond, zelfs daarin
een paar malen als getuige a décharge zyu
opgetreden en ook eenmaal, hoewel men wist,
dat vrij geen socialisten waren, onze onder
eede afgelegde verklaring door een
advocaatgeneraal voor «praatjes" hebben hooren uitmaken,
kunnen ons in Nederland zeer goed dergelijke
toestanden begrypen. Er zal in de rechter
lijke macht een jongere generatie moeten op
staan om zich boven vooroordeelen te verheffen,
die, geboren door stand verschil, opleiding en
eenzijdige studie, nog als zooveel uitingen der
waarheid worden geaccepteerd. De rechter
commissaris, die ons eenmaal verklaarde, dat
h\j nooit een andere courant las, dan het
Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage,
is daarvan voor ons het vermakelykste staaltje.
Ook deze man was in zyn averechtsche be
oordeeling der volksbeweging volkomen te
goeder trouw. Hij wist niet beter. Laten
w\j dus niet al te zeer toornen tegen vonnissen
en arresten, die ona onjuist of te gestreng
voorkomen. Ook de rechter behoort, even als
wij, tot de species, waarvan Allard Piersou
eenmaal getuigde, dat men toch medeleden
moest hebben met den goddelijken stumperd,
dien men «mensen" noemt."
Een zeer duidelijk voorbeeld, hoe de
politiek het brein van een rechterlijk per
soon kan bereiken, gaf nog dezer
dagen, de subat. off. v. j. mr. Vos de
Wael te Almeloo. De heer N. Fr. Snel,
door den officier mr. Pélerin aangeklaagd,
omdat hij verklaard had, dat deze ambt.
v. h. O. M. te kort geschoten was in
vervulling van zijn plicht en zich onbe
hoorlijk gedragen zou hebben tegen iemand,
die bij hem recht zocht, werd door den
heer Vos de Wael, als hadde onze lieve
heer hem het doorschouwen van
menschenharten toevertrouwd, in zijn requisitoir
zonder eenig bewijs, uitgemaakt voor een
politieken woelwater, die niet het algemeen
belang, maar eenvoudig zichzelf bedoelde,
en met den burgemeester van Almeloo e. a.
als partij stond tegenover de rechtbank.
Dit openlijk mengen van de politiek
in het requisitoir en het aantasten van
het karakter van een burger, die volgens
mr. Vos de Wael's eigen verklaring, »een
algemeen geacht" man was, wekte te
Almeloo zooveel ergernis, dat een groot
aantal ingezetenen zich met een adres
tot den Minister hebben gericht, om tegen
zulk een handeling van een rechterlijk
ambtenaar te protesteeren.
Zou men nu kunnen meenen, dat daar
ter stede onvoorwaardelijk aan de onpar
tijdigheid van de rechtspraak wordt ge
loofd, al heeft de heer Vos de Wael dan
ook den beschuldigde toegevoegd: »Laat
de handhaving van de wet en het recht
gerust aan ons over en blijf zelf bij uw
verzekeringen.'"
Dat in sommige kringen en onder zekere
omstandigheden de politieke partijschappen
moeilijk buiten het geding zijn te houden,
behoeft wel geen betoog.
Hebben wij het niet jaren lang ook te
Amsterdam beleefd, dat de hartstochte~
lijkste liberale verkiezingsagent als advo
caat-generaal fungeerde, almede by zaken,
waarin het Socialisme was gemengd.
Wie meent dat het recht en het rechts
gevoel ten onzent n zijn, vergist zich
niet weinig, ook al laat men geheel buiten
overweging dat de straffen voor politieke
misdadigers, een celstraf b.v. voor iemand
die in de propaganda voor zijn denkbeelden
de maat uit het oog verliest; die een af
wijkende opvatting heeft van de maatschappe
lijke orde; van het nut van het koningschap,
enz. enz. volstrekt in strijd zijn met het
elementairste rechtsgevoel. En zoo spreken
wij ook niet van het militaire recht,
waaraan duizenden onzer landskinderen
onderworpen zijn; waarbij een rechts
pleging wordt gevolgd, die, voor zoover
wij weten, door niemand meer verdedigd
wordt; ofschoon er trch nog altijd
auditeursmilitair zijn te vinden, die zich verant
woord achten met bij zulk een
rechtsinstituut een rol te spelen.
(Slot
Ook een sociale hervorming.
n
Hervorming van het Notarisambt, door
een Ontvanger der Registratie.
Amsterdam, H. GEKLINGS. 1900.
En hoe zijn de toestanden thans ?
Hooren we eenige bevoegde autoriteiten.
In 1892 heeft Prof. mr. Treub (Weekblad
Not. en Reg. No. 1176) met de volgende woor
den den toestand geteekend:
"De notarissen krijgen bij hun aanstelling
een zeker jachtterrein, waarop zij met een
grooter of kleiner aantal collega's zich mogen
meten in vaardigheid en het vangen van wild.
Voor liefhebbers van sport moge dit een
ge\\-cnschte regeling zijn, uit het oogpunt van
het wild ? in casu : het publiek is zulk
een jachtvermaak minder aangenaam. En
nu moge men a! enkele bepalingen maken
omtrent het jachtgereedschap waarmede ge
opereerd mag worden ; men moge het zetten
van strikken tegengaan, dit zijn slechts
lapmiddeltjes."
Zijn deze woorden, te scherp ?
Op dezelfde bladzijde (p. 18) geeft de schrij
ver een citaat uit het Weekblad (voor Nota
riaat en Registratie No. 1096) waar voor deze
praktijk jacht de volgende middelen worden
aangegeven :
"het in discredict brengen van collega's,
intrigues, bedelen of doen bedelen (om behan
deling van zaken) zelfs bij cliënten van col
lega's, kiperijen, geven van handgclden aan
personen, die praktijk aanbrengen, zitdagen
houden in gemeenten, waar een of meer no
tarissen zijn, ontduiking der registratiebelas
ting ... zoogenaamde "besparende notarissen"
enz. enz.
Als n voorbeeld uit velen diene het vol
gende geval, dat de heer Hoekers, notaris te
Someren, verhaalt in het Weekblad (Not. en
Reg-.) No. 1053.
Tengevolge van overlijden moest een inboe
del verkocht w-orden. Reeds vier dagen na
het overlijden werd door een derde f 25 aan
dien toezienden voogd der minderjarige erven
geboden, wanneer gezorgd werd dat, een na
burige ambtgenoot met den verkoop zoude
worden belast.
Die derde kreeg- zelf in dat geval voor zijne
bemoeiing f. 2.50. Een ander maal werd door
dien notaris aangeboden 2 testamenten te
maken a f. i. (natuurlijk met het oog op de
behandeling der nalatenschap in de toekomst)
Een paar gevallen uit velen. Inderdaad.
In de jaargangen van het Weekblad voor No
tarisambt en Registratie (thans : "Privaat
recht, Notarisambt en Registratie") kan men
ze bij dozijnen vinden.
Reeds in 1880 gewaagde "de Standaard"
van het feit, dat de notarissen in sommige
streken door geld- en hypotheekhandel de
halve bevolking derwijze in hunne macht
krijgen, dat alle zelfstandige critiek der bur
gerij geheel wegvalt." (bid. 19) (Zie recht en
wet. Deel 21. bid. 296.) Men denke aan den
invloed bij de verkiezingen !
En de heer Y. Gatsonidcs, notaris te
Gorrecbjk schreef in No. 932 (Weekblad Not. en
Reg.) "De notarissen zijn, de oorzaak der uit
breiding der zaakivaarnemerij, omdat ze dik
wijls zelf de grootste zaakwaarnemers zijn en j
ze zich. tot participeeren met werkelijke zaak- j
waarnemers laten vinden; ja somwijlen
hcerscht er nog concurrentie onder de nota
rissen om de zaakwaarnemers met hun minis
terie bij te staan."
Nog een ander getuige :
Reeds in 1871 schreef de heer J. G. J. Moll
notaris te Arnhem in de Arnhemsche Courant
dd. 16 December o. m. het volgende, aange
haald in "Recht en Wet" deel 24 bid. n :
"Het Nedcrlandsche notaris-ambt gedcrt
1842 verstoken of althans nagenoeg- verstoken
van de bescherming welke onze wetgever zich
van het toezicht van het Openbaar Ministe
rie voorstelde ? straffeloos overgelaten aan
eene concurrentie, schanmteloozer en walge
lijker dan zelfs bij neringdoenden is op te
merken ongehinderd verlaagd tot een geld
winning door eenvoudige terzijdestelling van
het tarief en inzonderheid door voor
verkoopingen en verpachtingen zoovele percenten
te berekenen als men maar bij mogelijkheid
kan bedingen, terecht door Mr. J. A. Levy
als "onrechtmatige verrijking" en "spoliatie"
gequalïficeerd (Handel. Nederl. Jur. Verg.
1893 II), naar dwaze plaatselijke gebruiken of
bij onkunde des eigenaars in stede matige
mar\r voldoende belooning naar de wet.
Zoo wordt voor akten van geldleening
met hypotheek in den regel een percentage
van het kapitaal in. rekening gebracht. (Zie
Weekblad Not. en Reg. No. 1084 pag. 32) .
vrijelijk verbonden, aan allerlei fjnancieöle
operatiën, waaraan de notaris als zoodanig
geheel vreemd moest zijn gebleven .... kortom
het notariaat in Nederland, ontaard en ver
waarloosd als het is, verkeert in zulk een
ontzettenden toestand, dat de noodzakelijkheid
eener algeheele hervorming sedert lang ten
volle werd erkend."
Dat bij de samenkoppeling van het
kassiersberoep en het notarisambt, waardoor die
notaris als kassier tal van personen vaak
gehcclc families in zijn macht krijgt, en hen
dientengevolge ook kan dwingen van zijne no,
tarieele diensten gebruik te maken, een
allerverderfelijkste toestand is heeft Mr. N. G.
Pierson nog in. 1891 (Zie "Tijdspiegel" 1898
H bid. 406) erkend met de volgende woorden:
"De ondervinding heeft ons op het
allerduidelijkst geleerd, dat er geen ongelukkiger
combinatie is dan die van notaris en bankier
Zij bederft het notariaat en brengt het
bankicrsbedrijf in handen (van personen, die
daarvoor alle opleiding missen; die boven
dien wanneer zij verkeerde praktijken willen
toepassen, daartoe door hun ambt meer dan
anderen in de gelegenheid worden gesteld."
En hoezeer de woorden van Notaris Moll
en Minister Pierson waarheid bevatten be
wijst het feit dat het Ontwerp-Sannes in 1885,
in opdracht van Minister Modderman ontwor
pen een geheel nieuwen titel inlaschte lui
dende :
"Van het ter leen en in bewaring geven '
van geiden en geldswaarden" (art. So - 86).
In deze bepalingen werd ieder, die den no
taris in diens kwaliteit geld ter leen gaf, het
vorderingsrecht ontzegd. Hiermede hoopte
men aan het kassiersbedrijf voor goed een
einde te maken. Natuurlijk werd deze titel in
notarieële krirgen sterk afgekeurd. Men leze
de tocnmaals verschenen brochure van den
notars Jan \-uii Starkenborgh te Groningen
en van Uyo Pieterse te Vlissingen.
Den heer Sannes, thans notaris, toen ont
vanger der Registratie, werd verweten niet
bekend te zijn met de behoeften der notarieële
praktijk.
Over dit ontwerp, speciaal over de hier ge
noemde bepalingen, kan ik thans zwijgen,
doch wel bewijst het m. i. afdoende hoe
diep de ontwerpers (in de commissie zaten
ook de notarissen Moll en Bodaan) overtuigd
wanen dat de samenkoppeling van
kassiersbcroep en notariaat voor de maatschappij
allerverderfelijkste gevolgen na zich. sleept.
De tegenwoordige toestand is dus :
Eene r z ij ds : eea voor «is modern
recthtsgevoel niet meer gerechtvaardigd
monopoliestelsel, waardoor eenige honder
den menschen een inkomen genieten hetwelk
volstrekt niet geëvenredigd is aan de inko
mens van andere ambtenaren, wier voorbe
reiding veel langduriger en moeielijker, wier
werkkring dikwijls zeer verantwoordelijk is ;
verder: geen of geen noemenswaardig-
toev.icht op de handelingen der notarissen ;
Anderzijds : een volkomen, gemis aan
organisatie wat betreft de ondergeschikten
aan het notariaat verbonden,
(candidaat-notarisscn en notaris-klerken) zoodat het loon
dezer lieden geheel afhangt van vraag en aan
bod hunner diensten, welk loon door den
enormen toevloed van cand. notarissen 1/3
en 2/3 cand. notarissen, die allen een plaats
je zoeken, d. w. z. zij die het eerste en tweede
gedeelte van. het driedelig cand, notaris-exa
men hebben afgelegd, zeer gedrukt wordt.
Welke verbeteringen stelt nu de Minister
voor 1 en welke hervorming zoude! moteten
ingevoerd worden ten einde bet notariaat,
als publiekrechterlijke instelling waarvan het
doel is rechtszekerheid te verschaffen, in een
duurzamen gezonden toestand te brengent
Een poging om dit den lezers duidelijk te
maken wordt beproefd in een volgend arti
kel.
Scheveningen.
Mr. S. J. VISSER.
Pacht- en Loonkommissies, door
L. E. GERDBSSEN. Haarlem,
Warnier en Ketting 1900.
III.
Of de pachtcommissiën later zullen wor
den het product van een wettelijke organi
satie en of zij later met eenige aan de
wet ontleende bevoegdheden dwingend
tusschen eigenaar en pachter zullen kunnen
optreden, zijn vragen waarvan de beant
woording aan de toekomst moet worden
overgelaten.
Zelfs al pleit er veel voor dat dit ant
woord later bevestigend zal zijn, dan
verandert dit nog niets aan mijn vaste
overtuiging, dat, althans in den eersten
tijd, zij het nog zullen moeten stellen met
hun moreelen invloed.
Die overtuiging is den laatsten tijd ver
sterkt door de herhaaldelijk opgedane
ervaring hoe de wetgever machteloos staat
tegenover den invloed van den grond
bezitter en hoe onmogelijk het blijkt te
zijn, langs legalen weg de rechten van
den grondbezitter aan te tasten. En dat
onder een wettelijke regeling der pacht
commissiën die rechten zeer gevoelig zouden
worden ingekort, heb ik vroeger trachten
aan te toonen.
Niet alleen dat de wetgever onmachtig
is om den invloed van den grondbezitter
het hoofd te bieden, maar, wat nog veel
erger is, het omgekeerde is waar: de wet
gever moet telkens tegenover dien invloed
retireeren en wordt gedrongen tot maat
regelen, waarvan hij het onrecht waarschijn
lijk zelf gevoelt.
Bewijzen van dien overheerschenden invloed
in verschillende landen zijn in overvloed te
vinden en naar ik veronderstel genoegzaam
bekend, maar tegenover hen die meenen
dat die invloed in ons land niet zoo groot
is, volge hier een lijstje van de in korte
jaren door het grondbezit behaalde over
winningen.
Vermindering van de mutatierechten.
Een cadeau aan de toenmalige bezitters
van den grond.
Vrijstelling voor den landbouw van de
bedrijfsbelasting. Een vrijstelling op geen
enkelen grond te verdedigen.
Vermindering van de zoutbelasting.
Herziening van de grondbelasting waar
van het directe gevolg was een vermindering
van de hoofdsom met l millioen maar,
wat nog veel erger is, een ondermijning
van den grondslag waarop die belasting
steunt, n. 1. van te zijn een onveranderlijke
grondrente. De gelegenheid tot verdere
vermindering is hierdoor geopend en zal
niet uitblijven4
Een zeer belangrijke vermindering van
de grondbelasting voor de boerderijen wan
neer de tegenwoordige schatting is
afgeloopen.
Altemaal maatregelen, gevraagd in naam
van den landbouw, maar per slot van
rekening alleen den grondbezitter ten goede
komende. Tegenover dit lijstje, dat nog
wel voor aanvulling vatbaar is, verschijnt
de oppositie tegen de f 4000 voor pacht
commissiën in een eigenaardig licht, en
blijkt duidelijk genoeg dat het hier veel
meer een beginsel dan een geldkwestie
betrof.
Niet dankbaar en nog lang niet voldaan
voor zooveel genoten gunsten, worden, met
een niet genoeg te bewonderen handigheid,
de pogingen voortgezet om de wetgevende
macht te overheerschen. Eerst het
Landbouw-comité, toen de Directeur-generaal
van Landbouw, om te eindigen met een
Ministerie van Landbouw!
Is eenmaal dat einddoel bereikt,, en het
is te voorzien dat het niet zoo heel lang
zal duren, dan zullen wij ons kunnen ver
kwikken aan het verheffende schouwspel
van een Minister aan 't werk te zien die,
als mandataris van een bepaalde groep,
niet zal hebben rekening te houden met
het volksleven in zijn geheel, maar wiens
eenige taak zal zijn, buit te behalen voor
de groep die hem afvaardigde.
Tegenover zooveel onmacht van den
wetgever is nog slechts n geval bekend
van een poging, maar een mislukte poging
om den grondbezitter althans op den voet
van gelijkheid te behandelen. Bij de wet
van 24 Mei 1897 tot regeling van de
fiuantieele verhouding tusschen het Rijk
en de gemeenten, stelde Min. van Houten
voor, den geme°ntebesturen bevoegdheid te
geven extra opcenten te heffen op de grond
belasting van uitwonende eigenaren.
De behandeling van dat voorstel is leer
zaam. De uitwonende handelaren en fabri
kanten als forensen in de gemeentelijke
lasten te betrekken, dat ging; maar uit
wonende grondeigenaren die, in Friesland
vooral, nog veel meer van de gemeentelijke
uitgaven profiteerden!
Wie het lot van dit voorstel in de Hande
lingen wil nalezen zal tot de overtuiging
komen dat zelfs met zoo'n bescheiden en
billijken maatregel vooreerst geen Minister
de Tweede Kamer zal komen lastig vallen.
Zoo is nu de positie van den wetgever
tegenover het grondbezit en bij die naakte
werkelijkheid verbleeken wel wat de idealen
van hen die droomen van een legale
wijziging onzer grondbezitsvormen; ik denk
hierbij nog niet eens aan landnationalisators.
Hoe lang dit nog zal blijven ? Zoolang
de democratische richtiug de kwestie van
het grondbezit blijft verwaarloozen, en,
zich uitsluitend bezig houdende
metindustrieele arbeiderstoestanden, voorbij blijft