Historisch Archief 1877-1940
P, 1196
DE AMSTERDAMMER
A'. 1900.
WEEKBLAD YOOR NEDEBLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.6o
Voor Indiëper jaar » » maJ 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit U*d i* verkrvjgtnwr Kio«k 10 Boulevard des Capueines tegenover h«t Grand Café, te Parijs.
Zondag 27 Mei.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma KUDOLF MOSSE te Keulen es dooi alle filialen dezer firma.
I N H O V D.
VAN VEBEE EN VAN NABIJ: Becht en rechts
gevoel. (IV. Slot.) Ook een sociale hervorming,
door mr. 8. 3. Visser. (IV.) Enkele ophelderingen,
door P. A. Pijnappel. Volksweerbaarheid, door
H. V. Snoek. De Ongevallenwet in gevaar? door
S. p. p. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
De Kamers van arbeid en de Werkstakingen, door
mr. J. H. van Zanten.?KUNST EN LETTEKEN:
Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp.
Dr. W. Doorenbos, door Albert Yerwey. Een
opwekkend boek, door J. B. Schepers.
Amsterdamsche Kunstzalen, (IV) door W. S. FEUIL
LETON : Van Indische zaken en menschen.
Schetsen, door Piet Prin. II. Eenzaam.
RECLAMES. VOOB DAMES : Acht-uur-dag voor
Dienstboden, door Ciprice. Vereeniging ter
behartiging van de belangen der vroaw. Iets
over de Finsche vrouwen, door Betsy Nort.
Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KEONIEK, door
D. Stigter. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
iiuiiiiiniHiiiiii iniiiiiiiiiini»
Recht en rechtsgevoel.
IV. (Slot.)
Daar is een tijd geweest, waarin men
niet van aanmerkingen op de rechtspraak
hoorde. In de paleizen van justitie zaten
de vierscharen, als door de muren der
zalen, de aanwezigheid van de gewa
pende gerechtsdienaren en door de toga's
en baretten die da heeren zelf droegen,
beveiligd tegen alles wat den menscb. in
zijn geringheid deed kennen. De rechter
lijke macht vormde een afzonderlijke kaste,
staande buiten het .politieke en sociale
leven, onttrokken aan het oordeel van den
burger, die, lot haar opzag met eerbied
en ontzag. Maar zoo heeft het niet mogen
blijven. Onze nivelleerende eeuw heeft
het gemunt op alle denkbeeldige groot
heden, en welke grootheid is denkbeeldiger
dan een, die alleen door uiterlijke, niet
van nature gegroeide, maar kunstmatig
aangehechte kenmerken, zich onderscheidt?
Mogen het alleen de Calvinisten zijn,
die met den Heidelberger Catechismus
ook van de leden der rechterlijke macht
moeten getuigen, dat zij, van huis uit ge
neigd zijn »God en hun naaste te haten",
de niet-Calvinisten zullen zachtmoediger,
maar niet minder eenparig verklaren, dat
er geen enkele reden bestaat, waarom de
leden der rechterlijke macht een uitzon
dering zouden maken op den regel onder
ons menschen, dat van elke groep een be
langrijk percentage in gemoeds- en
geestesontwikkeling beneden het gemiddelde blijft.
Een regel, zoo algemeen geldend, dat men
er de journalisten, de onderwijzers, de
geestelijken, de volksvertegenwoordigers,
de ministers, ja zelfs de vorsten niet van zal
uitzonderen. Afgezien dus van zeker ver
toon, dat inderdaad zeer indrukwekkend kan
zijn, heeft men het lid van de rechter
lijke macht te achten gelijk elk ambtenaar,
min of meer onderworpen aan de
menschelijke zwakheden. Dit te eer, nu er van
de opleiding tot het rechterlijk ambt, uit een
zedelijk oogpunt beschouwd, evenmin sprake
kan zijn, als van eene voor het ontvanger-,
deurwaarder- of notarisschap. De rechter
lijke ambtenaren komen gemeenlijk voort
uit kringen, waar de strijd voor het be
staan in het geheel niet of slechts zeer
zwak valt waar te nemen. Aan de Uni
versiteit, wanneer zij zich voor hun aan
staand ambt of vak bekwamen, vinden zij
zeker niet de strenge oefenschool in zelf
verloochening en plichtsbetrachting, noch
de leerschool in menschenkennis en maat
schappelijke ervaring, zoo noodig tot vor
ming van een onbevangen oordeel en een
kalm gemoedsbestaan.
Daar komt dan nog bij, dat al moge
het gemiddeld peil van ontwikkeling
voldoende zijn, volgens een bekende,
ook in de juridische wereld vaak uitge
sproken meening, over het algemeen
het juist niet de bekwaamste en intelli
gentste juristen zijn, die verlangen bij de
rechterlijke macht onder dak te worden
gebracht; zoodat er dus geen enkele reden
bestaat, noch van moreelen noch van
intellectueelen aard, haarleden hooger te schatten
dan al die »beste brave" menschen, waarmee
wij gewoon zijn als buren, vrienden of
kennissen om te gaan, en van wie wij
allerlei goede daden verwachten, zonder
echter op het volmaakte te mogen rekenen,
maar steeds op het ondervinden van grootere
of kleinere teleurstellingen voorbereid.
Met dit inzicht is niets wezenlijks ver
loren. Integendeel, voor de Rechterlijke
macht eer een belangrijk voordeel be
haald. Het moet haar natuurlijk meer te
doen zijn om het prest ge van het recht,
dan om dat van de rechterlijke colleges, en
zoo ie voor haar de kans ontstaan, dat zij
nu niet met een waardeloozen nimbus ge
tooid, maar nader gebracht tot de maat
schappij, openstaande dus voor de invloe
den van het haar omringende leven, zich
tot een edeler en krachtiger bestaan zal
ontwikkelen. Ons althans zou het volstrekt
niet verwonderen, of de rechterlijke macht
zelf zal langzamerhand zich er toe genoopt
zien allerlei wetswijzigingen te vragen, die
tot een betere opvoeding en voorbereiding
harer aanstaande leden leidt, almede tot
een herziening van het strafrecht en tot
een samenstelling van de rechtscolleges,
in overeenstemming met de eischen van
een staatkundigen maatschappelijk streven,
waarbij de diepstgaande geschillen, voort
gesproten uit onuitroeibare overtuigingen
en principes die velei heilig zijn, tot
daden leiden, welke thans te zeer in strijd
met het rechtsgevoel worden berecht.
Zeker, zoo ver is 't nog niet. De rech
terlijke macht leeft nog grootendeels in
het geloof aan de oude tradities; beschouwt
zichzelf als een wel niet volstrekt heilig
maar dan toch bijzonder
voornaam,buitengewoon achtenswaardig ambtenaarsgeslacht;
en schijnt het er voor te houden, dat het
kameraadschappelijfc prediken van elkan
ders deugden en het wederzijds belijden
van de lieflijkste gezindheden tot het
smakelijkste behoort wat in den gewijden
kring is te vernemen.
Een leerzaam staaltje van den hierbij
passenden toon geeft b.v. het volgende
verslag in de Prov. Ovenj'selsche en
Zwolscke Courant aangaande de »plechtige"
installatie van mr. P. J. van Outeren, als
officier bij de Rechtbank:
Mr. W. P. E. Baron van Aerssen Begeren van
Voshol presideerde. Nadat de nienw-benoemde
op uitnoodiging van den president door den sub
stituut griffier, mr. A. J. van Slooten, was binnen
geleid, bracht de substitnut-ofücier van justitie,
mr. Th. G. van Eyk Bijleveld, een weemoedig
woord van hdlde aan de nagedachtenis van den
officier, mr. L. H. N. P. M. Bosch ridder van
Boaenthal, die het schitterend testimonium, dat
hij van elders meebracht, zooals bet vorig jaar
de president die toen bij de installatie presi
deerde het uitdrukte, ten volle heeft
Berechtvaardigd en die in korten tijd alle sympathie won
Vervolgens het woord richtende tot, mr. v. Outeren,
herdacht spr., dat deze, zooals hij het uitdrukte,
als O. v. J. te Heerenveen als het ware spr.'s
eerste schreden geleid had op het pad der magi
stratuur. Spr. gelooft, wijzende op de uitstekende
verhouding tusschen reehtbank, griffie, balie en
parket, dat het den nieuw-benoemde te Zwolle wel
zal bevallen. Uw aangename omgang, uw hoffe
lijke manieren zijn ons daarvoor borg", vervolgde
hij, en bracht daarna hulde aan den benoemde als
rechterlijk ambtenaar. Uw steun zal ik nog vaak
behoeven," zegt spr., ik vraag u er om, al weet
ik, dat dit vragen overbodig ia. Ook ik zal u,
?waar dit noodig zal zijn, mijn steun niet onthouden."
Nog bracht spr. dank voor hetgeen mr. v. O. ge
daan had om alhier spoedig te worden geïnstalleerd
en hoopt dat hij hier lang het parket zal blijven
waarnemen.
Nadat de griffier, op requisitoir van den vorigen
spreker, voorlezing had gedaan van verschillende
stukken, de installatie betreffende, nam de presi
dent het woord. Spr. herinnerde er aan, hoe hij
bij vroegere dergelijke gelegenheden wel eens de
verzuchting geuit had, dat men weer tot een in
stallatie verplicht was.
Die verzuchting zal spr. niet verdedigen,omdat
ze den schijn heeft van onhoffelijkheid tegen den
persoon, wien de plechtigheid in de eersta plaats
geldt, toch is ze niet geheel zouder grond. Want
tegen het welkom van den benoemde staat het
heengaan van den titularis met wien we hebben
saanigewerkt en dikwijls vriendschapsbetrekkingen
hebben aangeknoopt. Voorts wijst spr. op het
groote verschil, of dat heengaan geschiedt over
eenkomstig den wil van den titularis ter bevorde
ring van zijn eigen geluk, dan troost men zich
gemakkelijker, of als de onverbiddelijke dood de
oorzaak is geweest dat de zetel vacant kwam.
Spr. wenscht in deze plaats nog een enkel woord
van hulde te brengen aan onzen vriend Bosch
van Kosenthal". Wie had bij de installatie van
den schijnbaar zoo kraohtigen man durven denken
dat het nauwelijks voor n jaar zou zijn ? Bosch
was den meesten onbekend, doch had in dien
korten tijd gelegenheid, zich te doen kennen als
een geschikt ambtenaar, ten volle berekend voor
zijn taak, die met zijn beminnelijk karakter veel
vrienden heeft verworven.
Namens de geheele rechtbank heet spr. mr. v. O.
vervolgeus hartelijk welkom. Spr. heeft vernomen
dat mr. v. O. zijn benoaming naar Zwolle aange
naam is; ook de rechtbank was ze aangenaam.
Was mr, Bosch een onbekende, zoo vervolgt hij,
gp hebt hier aan de rechtbank menig bekende
uit vroeger dagen. Hetgeen spr. van den benoemde
vernam, gaf hem de volkomen geruststelling, dat
het parket aan goede handen werd toevertrouwd.
Spr. ie overtuigd, dat mr. v. O. de goede verstand
houding aan de rechtbank zal waardeeren en hoopt
dat die tradities, die hij hij zegt dit geheel
zonder zichzelf te willen verheffen steeds aan
de rechtbank gekend heeft, zal handhaven.
Vervolgens verklaarde de President mr. v. O.
?voor geïnstalleerd.
Mr. v. Setten herinnert er aan, dat het voor den
deken der advocaten is weggelegd het laatste
woord te spreken. Hij beweegt zich dus niet op
terrein, dat nog niet is afgewerkt en kan dus in
den regel volstaan en dat dost spr. ook zich
bij het gesprokene aan te sluiten; eerstens bij du
eerbiedige hulde aan den overledene. Het vivoa
voco, mortuos plango geldt ook hier, evenals het
barbarua his ego sum. Doch gij zijt ons geen
barbarus, vervolgt hij, daar we u reeds op uw
vroegere standplaats kenden. Spr. \vijst op het
verschijnsel, dat Zwolle zoo vele verdienstelijke
burgers uit Heerenveen kreeg toegevoerd en ver
klaart, dat ook do balie er prijs op stelt als Viertc
irn Bundo in de goede verstandhouding te worden
opgenomen.
Mr. v. Outeren, die in de eerste plaats dank
brengt aan de Koningin voor zijn buuoi-rmug en
aan den Minister van Justitie voor zijne voordracht
tot de benoeming in dit eervolle ambt in deze
schoone standplaats, in dit uitgebreid arrondisse
ment, dankt verder voor de vriendelijke wourden
tot hem gesproken, nu hij den zetel gaat innemen
van een hooggeacht voorganger, aan wien een zoo
gerechtvaardigde hulde gebracht is, o. a. ook on
langs in het Weekbl. v. h. Becht. De overledene
was onder in leeftjjd, was 22 jaar officier, terwijl
hij het pas S jaar is. Al erkent spr. de moeilijk
heid die taak naar behooten te vervullen, hij is
vol vertrouwen, die met alle toewijding en onzijdig
heid die in hem is, te zullen bekleeden. In de
ouderlijke woning was hem reeds eerbied voor
den rechter geleerd. Hij citeert de schoone woorden
waarin Ludwig Frey de taak van het O. M. be
schrijft. Vervolgens richtte s r. eenige woorden
tot den substituut en verklaarde dat deze in hem
die niet zooveel ouder is, niet zien moest een chef
en hij de hoop uitsprak, dat beiden steads in het
belang der justitie zullen bedenken, dat het O. M.
n ondeelbaar geheel is, het oog van de wet.
Den advocaten richt spr. gaarne dank. Behalve
eerbied voor de rechtbank had hij thuis ook ge
leerd eerbied voor de balie, daar het doel der
justitie is, zooveel mogelijk, kan het zijn, alle
licht te doen schijnen. Spr. verklaart louanges
gehoord te hebben op de Zwolsche balie, waar de
hooggeschatte heer vaüSetten deken is. Den
belangstellenden bracht spr. een woord van dank.''
Hulde schitterend testimonium
aller sympathie uitstekende verhouding
tusschen rechtbank, griffie, balie en par
ket aangename omgang hoffelijke
manieren schijn van onhoffelijkheid
vermijden vriendschapsbetrekkingen
aanknoopen hulde ? beminnelijk ka
rakter vele vrienden hartelijk w
lkom benoeming aangenaam oude
kennissen geruststelling dat het par
ket aan goede handen is toevertrouwd
goede verstandhouding geëerde tradi
ties zonder zichzelf te willen verhef
fen eerbiedige hulde zooveel ver
dienstelijke burgers uit Heerenveen
stelt prijs op goede verstandhouding
eervol ambt schoone standplaats
vriendelijke woorden hooggeacht voor
ganger gerechtvaardigde hulde
eerbied voor den rechter eerbied voor
de Balie louanges hooggeschatte
Van Setten
Wat moet het publiek, dat al deze
zoete woordekens bij eërf plechtige instal
latie van een rechtelijk ambtenaar heeft
genoten, wel gedacht hebben aangaande
de wijze, waarop de heeren zich het doel
en het wezen van een rechterlijk college
voorstellen ? Is het niet alsof dit de hoofd
zaak ware, dat zij allen te zamen een
aangenaam clubje vormden, en of het
algemeen justitieel belang van veel minder
beteekenis moest geacht worden dan het
feit, dat de heeren het zóó uitstekend
met elkaar kunnen vinden, er alle kans
op bestaat, dat het den heer Van Outeren,
uit Heerenveen, te Zwolle wel zal bevallen?
Wat moet het publiek denken, als het
hoort spreken van den aangenamen om
gang en de hoffelijke manieren van mr.
Van Outeren; als »een waarborg" dat hij
met de ambtsbroeders in de bediening
van het Recht op vriendschappelijken voet
zal staan ? Had de substituut nu nog ge
sproken van des officiers aangenamen
omgang met. en hoffelijke manieren ten
opzichte van verdachten en beklaagden,
er zou ten minste iets zijn genoemd, wat
ongetwijfeld vermelding had verdiend.
Hoe men elkaar aldus in de hoogte
stekend eigen waardigheid in gevaar
brengt, men schijnt het niet te bemerken.
Viel er dan geen enkele hoogere zaak te
bedenken, dan de genoegelijke conversatie
dezer heeren; niets wat het publiek
den indruk kon geven, dat bij zulk een
plechtige installatie, de leden der rechter
lijke macht eenige moeite hadden aan hun
eigen personen te denken, wijl heel hun
gevoelen en overleggen opgaat in den
dienst van het Recht, voor deze amb
tenaren het dienen van het Publiek? En
dat in een tijd als de onze, nu een zeer
groot deel van het Nederlandsche volk
men lette maar eens op de pas geslaakte
jammerklacht van prof. Simons ge
kweld wordt door den twijfel aan de
rechtmatigheid van een vonnis, dat reeds
vóór vier jaren, drie misschien onschul
digen in de gevangenis heeft gebracht.
Maar nog in een ander opzicht moet deze
installatie, waarbij men alleen onderlinge
waardeering en vereering van personen,
en geen enkele zaak het Recht, de rechts
toestanden betreffende, ziet bedacht, een
nadeelige uitwerking hebben. Immers,
wanneer rechtbank, griffie, balie en par
ket te Zwolle zoo innig veel van elkan
der houden; gelijk men dat noemt, zoo
koek en ei zijn, loopt dan de onbevan
genheid der rechtspraak geen gevaar,
zoodra uit deze vier een als beklaagde
neerzit of persoonlijk als aanklager op
treedt? Een mensch is toch maar een
mensch! Stel b.v. dat de heer Van Pesch,
hoofdredacteur van de Prov. O verrijs, en
Zw. C t., een niet minder verdienstelijk
journalist dan de heer N. Fr. Snel, zich
te eeniger tijd eens geroepen mocht achten
afkeurend te schrijven over de ambtsver
vulling van mr. Van Oateren de hemel
behoede beiden voor dit geval! zou er
dan onder hei dekenaat van den
«hooggeschatten Van Setten" nog wel een lid
der balie gevonden worden, bereid dien
redacteur bij te staan ; en, in aanmerking
genomen den aangenamen omgang en de
hoffelijke manieren van den officier van
justitie en diens substituut, hoe
wilskrachtig zouden de leden der rechtbank niet
moeten zijn, om deze heerlijke
qualiteiten bij het onderzoek voorbij te zien!
Immers, zoo vragen wij, maken de heeren
juist door hun zucht naar onderlinge
waardeering en het leggen van vriend
schapsbanden hun ambtsvervulling niet
nog moeilijker dan zij reeds is ?
Vroeger zou er geen reden zijn geweest
toespraken, als die te Zwolle gehouden,
met bijzondere aandacht te volgen. De
strafrechter had zoo goed als uitsluitend
met boeven te doen, en almede aan de
tegenstelling met deze zijn sujetten, dankte
hij een aureool van zielenadel, welke het
publiek moest afschrikken van elke oefening
van kritiek. Niemand bekommerde zich om
de handelingen der rechterlijke macht, men
eerde haar als kaste, verheven boven alle
toezicht buiten controle, zichzelve genoeg.
Nu echter bij de algemeene wijziging van
maatschappelijke denkbeelden en toestan
den, men iets kritischer geworden is ten
opzichte van zooveel wat tot dusver het
volle vertrouwen van allen genoot; nu
de rechtsopvattingen en rechtspraken maar
al te dikwijls in strijd blijken te verkeeren
met het rechts- en billijkheidggevoel der
menigte; nu niet langer alleen misdadigers
maar ook geachte en zeer geachte mannen
voor de rechtbank worden geroepen ten
gevolge van daden, welke hen in veler
oog, in plaats van te onteeren tot eer ver
strekken ; i. e. w. nu de rechterlijke macht
er op rekenen moet even vrij en gestreng
en dus even uiteenloopend beoordeeld te
worden als elk ander ambtenaarscorps,
dat het algemeen belang heeft te behar
tigen, is het wenschelijk voor haar, in haar
spreken en optreden alles te vermijden
wat aan clubgeessf, onderlinge adoratie,
overschatting van eigen of anderer verdienste
of positie, frazemakerij en ijdeltuiterij kan
doen denken.
Voor de rechterlijke macht, die steeds
met delinquenten te doen heeft, en tot
vóór korten tijd alleen de kritiek dier
delinquenten had door te staan, een
kritiek, welke haar natuurlijk koud liet
moet het zeer moeilijk vallen zich een
publiek te denken, op welks oordeel het
heeft te letten. Het zal haar in den laatsten
tijd eenigszins te moede zijn, als een koning,
die zijn hofhouding zich ziet verstouten,
aanmerkingen te maken op zijn kleeding,
op zijn conversatietoon of op zijn vorstelijke
amusementen. Wij begrijpen nu, dat menig
lid der rechterlijke macht, de dagbladen
lezende en bemerkende dat er over
gerechtszittingen en vonnissen wordt gere
deneerd en geschreven, verzucht: waar
bemoeit men zich toch mee, welk een
euvelmoed om zich niet overtuigd te houden
van de heiligheid van het heilige huisje!
En we kunnen te eer zulk een weerzin
verklaren, en billijken ook, omdat het
erkend dient te worden, dat onze rechter
lijke macht in haar geheel, ondanks haar
bestaan gedurende zulk een lange reeks
van jaren zonder toezicht en kritiek, in
een betrekkelijk zoo ruime mate de achting
voor zich heeft weten te winnen en te
bewaren. Dat de toestanden w een land
als het onze niet meer te wenschen over
laten, dan zelfs de gestrengste beoordeelaar
zal meenen te kunnen constateeren het
pleit inderdaad niet weinig voor het per
soneel eener instelling, geheel overgelaten
aan het stuur van gelijkgevormden en ge
lijkgezinden, die krachtens den invloed
vaii geboorte, opvoeding, positie en de
praktijk hunner ambtsvervulling onwille
keurig haast er toe gedwongen worden te
ademen in de steeds ietwat onfrissche
atmosfeer eener cóierie.
Maar toch, de betrekkelijke voortreffe
lijkheid onzer rechterlijke macht, mag hen,
die met ons er prijs op stellen bet prestige
der rechtspraak hoog te houden, er niet
toe verleiden het te doen voorkomen, als
of ten opzichte van strafrecht, rechterlijke
macht en rechtspraa: niet menige her
vorming noodig ware, zal het vertrouwen
herwonnen worden, in den laatsten tijd
al te zeer geschokt.
Want waarlijk wij verkeeren in Neder
land te dezen opzichte in een exceptioneeleii
toestand. In welk land ter wereld zou het
mogelijk zijn geweest, dat men twee jaar
noodig had gehad om, bij een geval van
zeer krachtigen en algameenen twijfel aan
de juistheid van een vonnis tot gevange
nisstraf over drie personen gewezen, aan
te dringen op een aanvulling der bepalingen
betreffende de revisie van strafvonnissen,
indien herziening van zulk een vonnis
daarvan afhankelijk was? lu we'k land
zou de Minister nalatig gebleven zijn zulk
een concept-wetje te beloven en in te dienen?
In welk land zou het parlement een jaar
werk gehad hebben om het op parlemen
tair initiatief ingediend ontwerpje tot wet
te verheffen; in welk land eindelijk zou
de Hooge Raad, handelende volstrekt in
strijd met den geest, die de geheele Neder
landsche Strafwet beheerscht, de revisie aan
vraag hebben afgewezen... zoodat nog
altijd drie menschen gevangen blijven zitten,
zonder eenig uitzicht op herziening van
hun vonnis na vier jaren van straf, of
schoon niet alleen de burgers bij duizenden
en honderdduizenden, maar zelfs de best
geschoolde en de scherpzinnigste juristen
twijfelen aan schuld?
Dat is, meenen wij, zonder voorbeeld ;
daar deze toestand bestendigd wordt.. .
zelfs niet naar den schijn gelijk in de
Dreyfuszaak gedekt door eenig lands
belang.
Zou onze rechterlijke macht nu waarlijk
kunnen gelooven, dat, al duldt het publiek
in Nederland een dergelijken loop van
zaken zonder luid protest, het toch den
ouden eerbied voor de rechtspraak zelf
behoudt? Behoort er een buitengewone
mate van fantasie toe, om het zich voor
te stellen, dat het volk, ontwikkelden
en onontwikkelden, de eenouders opha
len, als zij hooren spreken van recht ?
Ah, wie weet niet welk een fatalen invloed
de Hogerhuis-zaak met den aankleve van
dien - de veroordeeling van Mr. Troelstra
tot een maand celstraf en de weigering
van gratie op de waardeering van de
rechtspraak reeds gehad heeft en nog ge
durende langen tijd hebben zal? Men
moet wel blind zijn, orn de verwoesting
die reeds is aangericht, niet te bemerken.'
De strijd tusschen het recht en het rechts
gevoel heeft misschien in geen enkel land
meer vernietigd dan hier, waar men zoo
gaarne prat gaat op het ongerepte onzer
rechtspraak.
Want, hierop meenen wij allen nadruk
te moeten leggen: Plet groote gevaar voor
het prestige der Rechtspraak, dat ook wij
van , hooge waarde achten, is waarlijk
niet te duchten van enkele aanvallen op
handelingen van leden der Rechterlijke
macht; neen, dat gevaar is gelegen
in den steeds Tneer te constateeren strijd
tussehen het Recht en het rechtsgevoel
der natie. Blijft deze strijd bestaan, en
wat te vreezen is, wordt deze strijd nog
heviger op den duur, geen honderd
vonnissen uitgesproken tot herstel van de
eer van rechterlijke ambtenaren, zullen
het prestige van de Rechtspraak kunnen
redden. Het gaat te loor, en de hemel
weet voor hoe lang.
Ook een sociale hervorming.
Hervorming van het Notarisambt, door
een Ontvanger der Registratie.
Amsterdam, H. GERLINGS. 1900.
IV.
i
! Wanneer men zich nu herinnert het
geen ik in mijn eerste artikel betoogd heb,
dan zal men gereedelijk toestemmen dat
alleen ingrijpende hervormingen het
notarisambt in een duurzaam gezonden
toestand kunnen brengen.
Het enkele verbod van kassiersberoep
onder het tegenwoordig bestaande stelsel
zou wellicht stille associatie met kassiers
ten gevolge hebben.
Terecht merkt de schrijver dan ook op:
»Dit alles (d.w.z. de noodzakelijkste her
vormingen) zal onmogelijk goed te regelen
zijn bij het b houd van de verkeerde, in
oude toestanden wortelende, grondslagen
van het ambt".
»En dit juist is ons principieel bezwaar
tegen het wetsontwerp, dat het eenige
verstrekkende veranderingen biedt, waarbij
die verkeerde grondslagen worden besten
digd en nog geaccentueerd; dat het
onderdeelen wil regelen, die bij behoud dier
grondslagen niet goed te regelen zijn".
De schrijver komt, vooral op grond dat
het notarisambt een publiekrechterlijke
instelling is, tot de conclusie dat het
tegenwoordig stelsel dient te worden ver
vangen door van het notarisambt een be
zoldigd staatsambt te maken.
Bekend zijn de gronden die tegen deze
principieele wijziging worden ingebracht.
Zij zijn herhaaldelijk te berde gebracht
en even dikwijls weerlegd.
Ook in de brochure vinden we van
sommige, niet van alle bezwaren
een korte, bondige weerlegging.
Voor den niet-deskundigen lezer worden
ze hier nog eens beknopt uiteengezet.
In de eerste plaats wordt als het ge
wone argument in het midden gebracht
dat de notaris als vrije-beroepsman ijve
riger zal zijn dan de van Staatswege aan
gestelde ambtenaar.
Een argument dat reeds terstond weer
legd wordt door te verwijzen naar
dedui