Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1196
Die vraag behoorde er geen te zijn; 79
van de 93 aanwezige Kamerleden stemden
uit overtuiging vóór, of waagden het niet
hun kiezers aanleiding te geven in 1901
te informeeren: »Waarom is de Ongeval
lenwet, die recht op ondersteuning geeft
als een ongeluk ons tot arbeiden onge
schikt maakt, niet met ook uwe mede
werking tot stand gekomen?" Zulk een
stemming wijst uit wat het volk, wat de
overgroote meerderheid der bevolking
wenscht, wijst dus uit, waaraan zich de
hoogstaangeslagenen, dit klein getal per
sonen, hebben te onderwerpen.
Die vraag xou er voor ons ook geen
zijn als niet de ervaring van de laatste
maanden ze ons opdrong. Hebben we niet
gezien dat de Hooge Raad een wet toe
paste, door de Tweede Kamer voor een
speciaal geval gemaakt, juist Andersom als
zij bedoelde? Niet gehoord, hoe, toen de
vertegenwoordiging verklaarde dat de
rechtsovertuiging des volks was aangetast,
en revisie noodig om haar te herstellen,
de Hooge Raad in beleefde termen zei:
»Het kan me niet schelen, mij gaan de
rechters boven de rechtsovertuiging"?
Deze en nog menige andere, minder in
het oog gevallen gelijksoortige gebeurtenis
van den laatsten tijd, zijn wel om iemand
ongerust te maken. Hooge Raad en Eerste
Karr.er zijn uit eenzelfde familie. Waarom
zou, wat broer deed, zusje niet durven ?
En toch, toch kunnen we het ons niet
denken. Het ware het machtsmisbruik t
ver gedrevsn. Het gaat hier om een zaak
die nog heel veel dieper zal inslaan bij
het volk dan de beslissing betreffende de
gebroeders Hogerhuis. En ook in de krin
gen der hoogstaangeslagenen zal men lang
zamerhand toch gaan begrijpen, dat er
reldelijk voordeel bestaat, 't welk men met
het verlies van zijn gezag te duur betaalt.
Verwerping van de Ongevallenwet zou
een storm van verontwaardiging wekken.
Het zou treffend de denkbeelden
illustreeren van hen die den klassenstrijd aan
wijzen en prediken. En de Eerste Kamer
leden zullen zich nog wel tweemaal be
denken eer ze om hun zak te sparen de
socialisten opzettelijk van argumenten gaan
voorzien!
S. p. P.
IIIIIIIIIMIIHIIIItmillllHIIIIIIIIIIIIIIIIII
Sociale,
?mimiti»m»miniitiiii»»HiHmmintitiuuuuiuttiimimmiiiiimuM
De Kamers Tan Afleid en de WstaMmen.
In de nummer» van 22 en 29 April jl. van
dit blad wordt door den heer H. de vraag
behandeld, hoe het komt, dat de Kamers van
Arbeid hun tusschenkomst niet hebben ver
leend by de stakingen der stukadoors, schil
ders, bakkers en thans weer der typografen.
Het komt n>y noodzakelyk voor tegen de
beschouwingen van den heer H. op te komen,
al ware het alleen reeds omdat mijns inziens
zulk een vraag niet op theoretische gronden,
maar door de beschouwing der nuchtere feiten
behoort beantwoord te worden.
Want beroept men zich op de theorie, dan
komt men tot beweringen als die van den
heer H., dat in den gildentijd de samenwer
king tusschen patroons en gezellen zoo weinig
te wenschen overliet, terwyl het een bekend
(of misschien maar al te weinig bekend) feit
is, dat de gilden, zuivere patroonsvereenigingen,
even scherp tegenover de gezellen stonden als
de tegenwoordige patroons, zoodat werksta
kingen toen evenveel voorkwamen als nu en
er toen evengoed een arbeidersbeweging bestond.
Dan komt men tot de zuiver Marxistisch bewe
ring, dat »elke cent als het ware, die door den
arbeider van den patroon wordt verkregen tot
loonsverhooging, elke minuut tot verkorting
van den arbeidsdag, even zoo vele verliezen
voor den patroon zyn." Br zyn in de laatste
jaren zoo talloos vele voorbeelden meegedeeld,
dat een verkorting van den arbeidsdag niet
leidt tot vermindering der productie, dat dit
feit toch niet meer bewezen behoeft te worden;
het nadeel van den patroon is dus verre te
zoeken en ook de socialisten zelf plegen zich
op dit argument vaak te beroepen. En evenmin
is verhooging van loon alty'd tegen het belang van
den patroon, omdat zy bem y'veriger en
tevredener werklieden geeft; dit werd b.v.
uitdrukkelrjk erkend door een aantal patroons, die
zich in het jaar 1893 tot den Amsterdamschen
gemeenteraad wendden, ten einde een veror
dening op minimum-loon en
maximum-arbeidsduur te verkrijgen.
Zoo komt het my' ook onjuist voor de
voorbeelden van onverdraagzaamheid, in het
nummer van 29 April door den heer H.
genoemd, als bewys aan te nemen van de niet
te dempen kloof tusschen kapitaal en arbeid,
want tegenover de genoemde gevallen zijn mij
verscheidene Kamers van Arbeid bekend, waar,
niettegenstaande diepgaand verschil van mee
ning, de verstandhouding tusschen patroons en
werklieden niets te wenschen overlaat.
De bewering, dat een geschil tusschen
patroons en werklieden per se door een
wederzydsche krachtmeting beslist moet worden,
lykt my dan ook niet gerechtvaardigd. Wel
is het zeer goed te begrepen, dat, indien een
maal een staking is uitgebroken, geen der
partyen bereid is de zaak voor een
bemiddelingecollege te brengen; zy' geeft dan immers
de mogelijkheid toe, dat haar eischen niet
zouden worden erkend, in welk geval ze zich
toch by de beslissing der kamer zou moeten neer
leggen en hierin kan een bewy's van zwakheid ge
vonden worden. Zoolang daarom de wet aan de
Kamers van Arbeid niet de bevoegdheid geeft
partyen voor zich te roepen, zal de bemoeiing van
deze colleges met stakingen al zeer gering blijven
en dit nog te meer, indien, zooals heel licht
kan voorkomen en zich nu ook by' de typo
grafen voordoet, de meeste der leden in de
staking betrokken zyn. Want de
verzoeningsraad mag behalve den voorzitter, slechts uit
leden der Kqfner bestaan.
Maar het meeste nut kan de K. v. A. stichten,
voordat de staking uitbreekt. Een goede taktiek
in de arbeidersbeweging brengt mede, dat niet
tot staking wordt overgegaan, voordat alle
middelen om door overreding de gewenschte
verbeteringen te verkrygen, uitgeput zyn. En
nu is by geen der groote stakingen, die onlangs
plaats hebben gehad, het middel beproefd, dat
de wet op de E. v. A. aanbiedt. Toen immers
de werklieden op hun verzoek om verbetering
van de patroons een weigerend antwoord ont
vingen, hadden zy zich tot de E. v. A. moeten
wenden. Had deze hun gely'k gegeven en
hadden, nadat de uitspraak der E. v. A.
gepubliceerd was, de patroons nog niet toe
gegeven, wat voorzeker veel moeilijker voor
hen zou geweest zijn, dan was de ty'd tot
staking gekomen, maar dan hadden de werk
lieden ook stellig de publieke opinie op hun
hand gehad en hadden zy veel sterker gestaan.
Had de Kamer hun geen gely'k gegeven, ook
dan konden zy nog alty'd de staking beproeven,
maar waren de gevolgen voor bun rekening
gebleven.
Een tweede verschynsel beeft zich nog boven
dien voorgedaan en wel dat zoowel patroons
als werklieden buiten de K. v. A. om aan
particulieren een taak hebben opgedragen, die
de wet ook aan de Kamers oplegt. Zoo
hebben de typografen een permanente com
missie van werkgevers en werklieden (nu even
wel ter zy'de gesteld) zonder dat zy bedenken,
dat de K. v. A. een veel betere permanente
commissie is, die toch door verkiezing van
belanghebbenden is tot stand gekomen en wier
handelingen een officieel karakter dragen. Zoo
hebben de bakkers een contract ter teekening
aan de patroons voorgelegd, zonder dat zij
eraan gedacht hebben dit contract door de
K. v. A. te doen opstellen, terwy'l art. 2
der wet haar uitdrukkelijk de bevoegdheid
hiertoe geeft; en nog sterker: zy hebben
na de staking het voorstel van de patroons
aangenomen om een commissie uit beide
partyen te benoemen ten einde het geschil
tot oplossing te brengen, alweder zonder te
bedenken, dat men in de K. v. A. een uitne
mende commissie bezit.
Daar in al deze gevallen leden zelf der
K. v. A. tot de belanghebbenden behooren en
hier van overslaan door weinige bekendheid
dus geen sprake is, kan men al deze feiten
niet anders beschouwen dan als bewyzen van
wantrouwen in de K. v. A. En toch hebben
zy dit wantrouwen op geen enkele wy'ze ver
diend, omdat zij nog niet in de gelegenheid
zyn geweest eenige werkzaamheid op dit gebied
uit te oefenen. Eerst indien in gevallen als
de genoemde de K. v. A. niet in staat zyn
geweest iets nuttigs te volbrengen, eerst dan
heeft men het recht deze lichamen voorby te
gaan, maar vóór dien ty'd heeft noch de
heer H. noch iemand anders het recht te
beweren, dat de Kamers in den stry'd tusschen
kapitaal en arbeid van geen belang zyn.
Daarom is het zoo wenschelyk, dat het ongerecht
vaardigde wantrouwen verdwy'nt en dat de
Kamers eens in de gelegenheid gesteld worden
metterdaad te bewyzen, wat zy vermogen.
Misschien blykt dan, dat de wat zelf een hin
derpaal is; welnu, dan is het goed, dat aldus
de gebreken der wet in het licht gesteld
worden. Misschien doen zich nog andere
bezwaren op, maar hoe dat zy, men kan thans
niets doen dan zyn oordeel opschorten.
MR. J. H. VAN ZANTEN,
Amsterdam. Secretaris der K. v A. v. d.
Bouwbedrijven.
IIHIIIIIItllllUIIIMIIIIIIIIimillllllllllllMlllllimillllllllflIIMft
Inziet in He Hoofdstad.
In hooge mate mogen wij er den heer Viotta
dankbaar voor zyn, dat hij dit jaar wederom
»Die Meistersinger von Niirnberg" deed op
voeren iii zyn Wagnervereeniging. De
«Meistersinger' toch, kan men nooit genoeg hooren
en bewonderen.
Het bevattings- en het opnemingsvermogen
van n mensen is ternauwernood toereikend
om al de schoonheden van dit
wonderweik te genieten. Men. moet zijn aandacht
wy'den aan de woorden, aan den humor en
de fijne, geestige zetten, welke met die
woorden vergezeld gaan. Men laat zich niet
gaarne iets ontgaan van de verrukkelijke,
bloeiende melodiek, die het geheele opus als
met een frisschen stroom doortrekt; men wil
zooveel mogelijk de motief-bewerking volgen;
nog te meer, omdat men eerst dan tot het
juiste begrip van den tekst komt en het sterke
verband kan begrijpen, dat er bestaat tusschen
het gedicht en de muziek. Men luistert zoo
gaarne naar de betooverende klanken, die uit
de orchestruimte opstijgen, om vol bewondering
zich te verdiepen in het genot der heerlijke
instrumentatie, waarvan Wagner in zoo hooge
mate het geheim bezat; niet het minst ten
slotte, oefent de handeling en het gebaar een
groote aantrekkingskracht uit op den toe
schouwer (-hoorder), gezwegen nog van de
decors, die speciaal in »die Meistersinger" zoo
uitermate geschikt zijn om ons te verplaatsen
in den tijd, dat de handeling voorvalt en het
gildewezen in zoo hoogen bloei verkeerde.
Het aanhooren van »die Meistersinger" is
dan ook alleen een genot voor hen, die zich
veel inspanning willen getroosten; kan men
nu zulk een werk herhaaldelijk genieten, dan
zal men het gemakkelijker in zich kunnen
opnemen en dan zal ook gaandeweg de in
spanning geringer worden.
Daarom mag men den heer Viotta er zoo
dankbaar voor zijn, dat hij ons, na de opvoering
van Mei 1899, thans wederom de gelegenheid
heeft gegeven ons te verkwikken aan de voort
durend frisch opwellende bron van leven en
schoonheid. Misschien zou het aanbeveling
verdienen gedurende enkele jaren dit werk
steeds te herhalen.
Als men nu over »die Meistersinger" zóó zou
schryven dat, al is het ook eenigszins globaal,
de stof toch van alle kanten beschouwd wordt,
dan zou men over veel meer plaats moeten
beschikken, dan over den omvang van een
gewoon weekblad-artikel. Ik kan echter den
lust niet weerstaan, den persoon van Sachs
nog eens na te gaan en de verschy'ning van
zyn figuur eens toe te lichten.
Men kan veilig beweren dat het karakter
van den sympathieken Schuster in vy'f posen tot
uiting komt. Eerst in het verkeer met zijne
medeleden van het gilde; dan in zyn houding
tot Eva; vervolgens in zijn optreden tegenover
Walther; dan. nog in de bekende scène met
Beckmesser en ten slotte als poëet en denker
in de verheerlijking der duitsche kunst.
Tegenover zy'ne medeleden is Sachs (op n
na de oudste in jaren) hoogst eenvoudig en
bescheiden, hoewel hy onmiskenbaar door allen
ten zeerste wordt vereerd. Nooit neemt Sachs
bet eerst het woord, als het geldt eene meening
uit te spreken over het een of ander onder
werp -, en wanneer men dan aan zy'ne meening
veel gewicht hecht, dan is zulks ondanks zyn
persoon. Wy'ze en kalme gematigdheid en be
dachtzaamheid vormen hier de grondtrekken
van Sachs' karakter.
In zyn omgang met Eva toont hy' zich in
al zyn goedhartigheid; maar tevens met een
alleraardigste neiging tot plagen en spotten,
zoedat in de mengeling van die twee nuances
het type ontstaat van hetgeen de Duitschers
?Humor", noemen.
Walther vindt in Sachs een beleidvollen
vriend, die zich kenmerkt door een groote
mate van zelfverloochening en niet minder
door den moed om het hoofd te bieden aan
sleur en misbruiken, op gevaar af van zich
vyand te maken met zy'ne mede-Meistersinger.
Het optreden van Sachs tegenover Beckmesser
is eenig voornaam en fijn van toon. Hoe ont
zettend groot steekt hier de
karaktermeerderheid van den een boven die van den ander uit.
Men gevoelt het: de lage daad van den
kleinzieligen Beckmesser verdiende gestraft te
worden; maar men begrypt ook dat, indien
Sachs anders deed dan hy thans doet, hy iets
van de schoone proportie in zyn eigen wezen
zou moeten prijsgeven en juist het schenken
aan Beckmesser van het door hem (Sachs)
opgeschreven gedicht, alleen om dezen niet
als dief te moeten brandmerken, is een prachtig
voorbeeld van fijnen en nobelen karakterzin.
Het grootst echter is Sachs aan het slot van
het werk. Daar treedt hy op met degansehe
autoriteit van den denker en ziener. Hij ver
bindt de kunst met de liefde tot het vaderland
en ziet in de kunst een palladium tegen
vreemden invloed en overheersching. Hoe groot
staat daar Sachs en als men hem dan
vergelykt met de andere gildebroeders, zelfs met
Pogner, dan kan men waarly'k wel begrypen
dat het slechts Sachs mag wezen, van wien
Stolzing den keten aanvaarden wil.
Voor de vertolking dier gewichtige party'
had men ditmaal de medewerking verkregen
van Ant. van Rooy, die verleden jaar te
Bayreuth voor het eerst deze rol vervuld heeft.
Laat mij aanstonds verklaren dat van Rooy
zeldzaam schoon zy'ne party gezongen heeft.
De rijkdom aan lyrische passages, waarvan de
partituur vervuld is, kwam door hem op buiten
gewone wy'ze tot gelding. Zeift aan enkele
plaatsen wist hij een relief te geven, zooals
men dat tot dusverre nog niet had ge
hoord; ik herinner slechts aan de episode
van het «Sprüchlein auf die Sohl" in de
eerste acte. Doch ook de monologen «Was
duftet doch der Flieder" en »Wahn, berall
Wahn" en niet minder het «Schusterlied" zyn
episodes, aan de herinnering waarvan men
opnieuw geniet. Ga ik nu na, of de opvatting
van v. Rooy strookt met de hierboven door
my gegeven korte analyse dezer party, dan moet
ik eene afwijking zynerzyds constateeren,
speciaal in zy'ne houding tegenover de andere
Meistersinger maar vooral tegenover Eva.
Het kwam my voor dat v. Rooij te veel uit
de lijst springt en wel door eigen doen in
plaats van door zyn mede-gildebroeders voorop
geschoven te worden. Dan, was v. Kooij niet
wat te jeugdig en te brueque in zyn gang en
gebaar? Sachs is een man die »hatt' einst ein
Weib und Kinder genug." Iemand die in den
stry'd des levens zulke rampspoeden onder
vonden heeff, spreekt voller en bedaarder en
beweegt zich met meer rust en waardigheid.
Ook in de scène wet Eva (in de tweede acte)
toonde v. Rooy niet dien fijnen plaagzin, die
door Sachs' goedhartige gemoedelijkheid heen,
zulk een echt beeld van duitsehe
»Treuherzigkeit" geeft.
In zijn optreden tegenover Walther en Beck
messer en vooral in de apologie op de
Festwiese was v. Rooij uitstekend. Geheel de
derde acte twas een meesterstuk van zang,en
actie. Ook is bier de houding van Sachs tot
Eva eene andere en hier vond v. Rooij veel
gemakkelijker den juisten toon.
Een kunstenaar als v. Rooij heeft het recht
zijn eigen opvatting te hebben. Niettemin
meende ik er op te moeten wy'zen, waar zijne
creatie afwijkt van mijne opvatting. En
toch zou het mij niet verwonderen als v. Rooij
mettertijd eenige modificaties brengt in de
uitbeelüing zijner partij. Sedert ik van Rooy
in 1899 zag te Bayreuth, toen hij voor de
eerste maal den Sachs gaf, is hij reeds veel
rijper geworden.
In ieder geval is zyn reproductie van het
muzikaal gedeelte in alle opzichten superieur
te noemen en erken ik gaarne dat bij in dat
opzicht boven alle andere medewerkenden uit
stak. Friedrichs als Beckrnesser en Hofmüller
als David waren wederom even voortreffelijk
als altijd. Gerbauser was in de eerste en
tweede acte uitstekend. Hy had veel warmte
in de stem en iets ridderlijk jeugdigs in voor
komen en manieren. Da met recht Aooge''
eischen die ain zy'ne tenorstem gesteld werden
in de derde acte, vermocht hij niet geheel te
bevredigen; af en toe liet de zuiverheid wat
te wenschen over en verkreeg men den indruk,
dat de zanger vermoeid was. Eva was thans
Marie Wittich uit Dresden, eene zeer sym
pathieke verschijning, terwyl de Magdalena aan
de uitstekende vertolking van mevr. Staudigl
toebedeeld was. Pogner werd gezongen door
Heidkamp, een zanger met een mooi basgeluid,
doch met totaal gemis aan intelligentie, zoodat
zyn voordracht hoe langer hoe minder ver
mocht te boeien.
Een voortreffely'ken vertolker voor den
Kothner had men gevonden in Max Bucksath uit
Schwerin. De Meistersinger- en
Lehrbubenensembles had men gertijuireerd uit
Darmstadt. Het stemmenmatenaal der heeren en
dames was r,iet zoo goed als hunne slag
vaardigheid. Deze nl. liet weinig te wenschen
over. Het koor klonk zeer schoon. Reeds
dadelijk by den aanvang maakte het koraal
in de kerk een meeslependen indruk. Natuur
lijk was het »Wach' auf" wederom het
glanspunt. Een gevaar ligt er steeds in het jagen
van het tempo, by' gecompliceerde plaatsen,
zooals in de »Prügelscene", vooral wanneer de
zangers deel nemen aan de handeling. Of dit
nu de eene keer eens beter gelukt is dan de
andere keer, wil ik nu niet gaan napluizen en
alleen zeggen dat ik van den schoonen klank
van het koor zeer genoten heb. Ik moet echter
volmondig erkennen dat ik den geheelen avond
het meest getroffen geworden ben, door ons
overheerly'k orchest. De vertolking van het
instrumentale gedeelte was der heerlijke partitie
volkomen waardig. Het samenwerken met een
zoo volkomen orchest-ensemble in een heerlyk
gewrocht als dit, met zulk een uiterst fijn
polyphoon stemmenweefsel, moet voor Viotta
een groot genot wezen. Maar nog meer moe
ten wij allen, uitvoerenden zoowel als toe
hoorders, den leider dankbaar zijn voor zy'ne
krachtige persoonlyke impulsie en zijn mees
terlijk declamatietalent, waardoor alle motieven
in het hun eigen karakter werden weergegeven.
By een Meistersinger-opvoering onder Viotta
kan men zich zoo geheel zonder voorbehoud
overgeven aan zy'ne ternpi en zy'ne opvatting.
Daarom zal iedere opvoering onder zy'ne lei
ding steeds tot een leest worden voor de
kunst En dat was het ook thans wederom!
ANT. AVEBKAMP.
HiMHUiiiitininimiHimmuiiiiuiutMiuiimiHmimiiiimimmuuiMm
Dr. W. DOOKEOOS.
28 Mei 1820-28 Mei 1900.
I.
De goede gevoelens die men een tijd
genoot toedraagt blijven meestal onuitge
sproken. Waarom zou men, zonder aan
leiding, iemand meedeelen dat men hem
genegen is? Maar de kwade gevoelens
te verzwijgen, dat ware meer dan
menschelijk. Daaruit volgt dat ieder een goede
kans heeft vóór zijn dood bekend te zijn
met al zijn vijanden: wat zijn vrienden
betreft kan hij zich troosten met de ge
dachte dat de nazaat hen kennen zal.
Een hooge leeftijd nochtans doet de
kans ook van hen nog iets te hooren,
toenemen. Alleen in de latere tientallen
van levensjaren vallen die fabelachtige
gedenkdagen die ieder een goed voorteeken
voor zichzelf rekent, en in de ouden door
wie ze gevierd worden prijst men hun
instandhouding en het bezit van een voor
de geheele menschheid begeerlijk goed.
Indien men dus om zijn overige
voortreffelijkheden niet geprezen werd, wordt
men het om deze eene, en daarover eens
aan het woord spreekt het vanzelf dat de
lofreder aars ook over de andere niet
stilzwijgen.
Het feest waarmee de deugd van het
lang geleefd hebben gevierd wordt, is de
aanleiding die tot het zeggen van onze
uitnemendheid aan onze vrienden ontbrak.
De vrienden van Dr. Doorenbos hadden
werkelijk niets anders noodig om hun
blijvende genegenheid voor hem uit te
spreken, dan het feit dat hij aanstonds
tachtig jaar oud zal zijn. Deze gebeur
tenis doet hen tot zichzelf inkeeren, en
bedenken wat hij voor beu beduidt.
II.
De korte gestalte, de breede borst, de
vierkante schouders droegen passend het
hoofd, vlak en iorsch, met den
saamgeknepen mond, den kleinen stompen neus,
de borstelige wenkbrauwen en ruigen,
warrigen lokkendos; maar de grijze,
soms loenschende, soms metalig glanzende,
soms geheel dof als naar binnen gezonken
oogen spiegelden in hun tarting of ver
zwolgen in hun grauwheid het heele heftige
leven van die krachtnatuur, tegelijk met
heel haar geslotenheid.
Kracht die zich in zichzelf vastkramde:
kracht zoo groot dat haar zelfbewuste
vertooning al poze leek het soms ook
wel werd, als iedere bewuste overdaad ;
maar die dan tegelijk, als met een ver
smading van bevalligheid, zich terugsloot
in zichzelf: groei zich bedwingend tot
knoestigheid.
Bizonder kenmerkend, inderdaad schoon
van ksrakter, waren ook de handen, klein,
kortvingerig, pezig, maar die zich nooit
vlak openden; doch in een natuurlijke
geslotenheid leefden.
III.
Is het voegzaam hier dit lichamelijk
portret in te lasschen ? Ik geloof dat het
zoo leeft in bet aandenken van vrouwen
en jongeren. En dit is zonder twijfel
Doorenbos' beteekenis: dat vrouwen en
jongeren den indruk van zijn persoonlijk
heid in zich hebben opgenomen en be
waard.
Toen hij al niet jong meer was, toen
zich in Amsterdam langzaam maar zeker
een nieuw leven ontwikkelde, dat zich van
de bestaande toestanden voornamelijk
daardoor onderscheidde dat het werkelijk
leven was, toen voelden de beste vrouwen
en de dichter lij kste jongeren zich tot
Doorenbos aangetrokken: en zijn bekoring
lag niet in een systeem maar in zijn
persoonlijkheid.
Of die persoonlijkheid toch ook niet de
bij haar passende Gedachte had ? Zeker,
en ook daardoor werkte hij, met den
indruk van zijn woorden den indruk van
zijn voorkomen ondersteunend; want die
Gedachte -was geen andere dan zijn eigen
Verschijning omgezet in een Geestesbeeld :
kracht van oorspronkelijk leven bedwongen
door kunst.
De Grieken waren zijn helden, die voor
iedere levensneiging klare en kunstige
uiting vonden: de kracht en de
vormschoonheid van hun leven, het veelzijdige,
stelde hij tot voorbeeld, lokkend en ver
edelend, voor vrouwen en jongelingen die
leden onder de doodschheid en vormloos
heid van hunnen tijd. Boven dien tijd
uitleven, zelf een schoonheid zijn, dat
was de Gedachte die door al wie verlangde
haar verkondiger beminnen deed, en
hem haten door alle tevredenen.
IV.
Tusschen die liefde en dien haat is het
leven van Doorenbos heengegaan ; en onder
de werkingen van die machten die hun
onafwendbaar Noodlot in ons hart en in
onze omstandigheden hebben neergelegd.
Met de Goden kan niemand in het gericht
treden. Maar indien er iets aan het toezicht
van de Goden onttrokken is, als een vonk
die een wijzer dan rechtvaardige
Prometheus ontstal aan hun hemel en verborg
in het gemoed van de menschen, dan
is het die Dankbaarheid die ons de deug
den van onze weldoeners herdenken doet
en enkel het geliefde, enkel het gelukkige
beeld voor de nazaten in leven houdt. En
aan u, vereerden Meester, brengen wij op
dezen dag geen andere hulde dan deze:
dat wij aan uw Beeld gedenkende altijd
kracht en oorspronkelijkheid van leven
zullen liefhebben, en ons uw Woord her
innerend steeds willen trachten ons op te
heffen tot Schoonheid en Kunst.
ALBERT VERWEY.
PPH
Iiull
hnplr
UUu&i
Losse gedachten over Zuid-Afrika, door
OLIVB SCHKEINBB.
Hoeveel mensen hebben tegenwoordig niet
'en opwekking nodig 1)! Nu vooral komt het
eens aan 't licht hoe ontaard, verwy'fd, ont
zenuwd wy' zyn. Ja, toen alles voorspoedig
ging, toen de Boeren vestingen belegerden,
troepen verjoegen of versloegen, landstreken
annekseerden, toen wüden de kleingelovigen
wel meejuichen en begonnen ze mee te schimpen
op de Rooinek^', die door de slechte aanvoering
vooral en door het niet-klaar-zyn zo'n treurig
fiaguur sloegen. Wat 'en stortvloed van spot
en hatelikheden werd er uitgegoten over de
Engelse generaals l Maar in hun hart zat noch
altijd 'en duiveltje van de angst te mompelen
van «wacht maar," »laat Roberts maar eens
klaar zyn" enz. En nu nu er 'en terugslag
gekomen is, nu de Engelsen zyn waar ze by'
goede leiding al voor vier maanden hadden
kunnen wezen, nu is er verslagenheid in vele
harten; au gelooft men niet meer in de toe
komst; nu is het einde naby. Het duiveltje
komt te voorschyn springen en jubelt het
uit: »Zie je wel, ik heb toch gelyk gehad."
Maar daar staat voor my'n oog 'en vrouw
(haar portret versiert dit boekje) en zij ziet
my met goedig-ernstig-peinzende oogen aan.
Zy spreekt en het duiveltje kruipt in het
donkerste hoekje dat hij vinden kan, mischien
zelfs is het hem in onze harten te licht van
de vry'heidzon om het er vol te houden;
mischien vlucht hy voor goed. Die vrouw is 'en
Afriekaander vrouw, zij kent haar volk en heeft
het innig lief, maar ze ziet het bovendien beter,
doordat ze op 'en afstand er van staat, dan de
eigen inwoner; en nu is dit boekje heerlik
om te lezen; 2) eerst die beschrijving van dat
land met z'n grote ruimte, z'n wijde vlakte
onder de blauwe hemel, z'n groot gebergte,
barre eenzame woestenijen, zuidelik-vruohtbare
bergvlakten, woeste bergstromen, goudvelden
met al hun gemeenheden en rijkdommen in
de plaatsen, er door en er op ontstaan, Hol
landse stadjes en dorpjes, ja de meest uiteen
lopende natuur; dafci wat de boer is; hoe hy
van Nederlander of Hugenoot Boer geworden is;
maar vooral hoe de oude trek naar verre landen
en vrijheid, de starre onbuigzaamheid van het
karakter, het hoge gevoel van
hat-uitverkorenvolk-te-zijn hun staande heeft gehouden en zich
afbakenen deed tegenover de andere elementen.
Die andere elementen, het oorspronkelike
volk: de Bosjpsmannen, de Hottentotten, de
Bantoe's, de Kaffers, ze krijgen allen hun beurt;
1) Gelukkig is dat aantal zeker vry wat
verminderd door de verbetering van de toestand
tijdens de vertraging van het plaatsen van deze
bespreking.
2) Op 'en paar plaatsen maar merkte ik
zinnen op die niet al te wel gevormd waren,
zo b.v. midden op blz. 23: »Zuid-Afrika gelijkt
in dat opzicht" enz. en blz. 80: »De ledige
schelp" enz.
«imuiiiiiuiiiMmiimminiiiiinfmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiï» "*
40 cents per regel.
?HltnHUIHIMIIIHIIIIIIIIIHIIIIMIMIIIIIIIIIIIllll
TRADE
MARK.
MARTELL'S COSNAÖ,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle bekende
Wijnhandelaars en bij de representanten
KOOPMAXS «& BRUÜUE»,
te Amsterdam.
Piano-, Orpl- en
MEYROOS «fc KALSHOVEtf,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.
BAD ASSIATOHAÜSEN a/RU.
Lithionrijte ge. eesbron.
26°R vanouds tegen jicht-,
rheumatiek, nier- en
blaaslyden etc. Themal baden,
drinkkuren dieet,
mas' age, gymnastiek, zacLte
^^^^^^ watergeneeswijze,
comforSchua:~~^^J^scke tabele kuurimichting, oud
schaduwrijk park, eigen kuurkapel. Docter in
het kurhaus. Prospectus zen it de
BRONNENDIRECTIE.