Historisch Archief 1877-1940
F. 1198
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD YOOR NEDEBLAO
Onder Redactie van J. DE KOO en JÜSTÜS YAN MAÜRIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad ii verkrijgbaar Kiotk 10 Boulevard das Capncines tegenover hit Grand Café, te Parijs.
Zondag 10 Juni.
Ad verten tien van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annouce> uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE U Keulen en door alle filialen dezer firma.
I H H O U ».
VAN VEERE EN VAN NABIJ: De Ongevallen
wet verworpen, door S. p. p. Geneesknndige
armenzorg. Een geheugen-opfrissching. Pacht
en Loon-Commissiën, door J. B. Snellen. SOCIALE
AANGELEGENHEDEN: Volkshuisvesting op het
platteland, door 8. p. p. TOONEEL EN MUZIEK:
"Wean wir Toten erwachen, door C. F. van der
Horst. KUNST EN LETTEBEN: Kunst in
Nederlandsoh Indië, door B. W. P. Jr. Ursnle
Hagen, door W. G. Nonhuys. Ons volkslied in
zijn nationale beteekenis, door L. H. Grondys.
FEUILLETON : Hun Zoon. Naar Will Payne, door
G. W. BECLAMES. VOOB DAMES:
Vrouwenbelangen in Berlyn, door O. De vrouw en haar
leven, door Vera. Goed voorgaan doet goed vol
gen, door A. D. - L. Vereeniging voor Vrouwen
kiesrecht. Allerlei, door Caprice. SCHAAK
SPEL. FINANCTEELE EN OECONOMISCHE
KRONIEK, door D. Stigter. Haagsche Brieven,
door De Ooievaar. ALLEBLEI. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
De Ongevallenwet verworpen.
Het gezag is daar, waar het kan gehandhaafd
worden. En waar was ooit een regering in staat
den wil der natie voo tdurend voor den haren te
doen bukken? Is het niet het volk, dat de re
gering, waarin het een mishagen heeft, verjaagt?
Mr. C. W. OPZOOHEB 1).
Wat wij voor veertien dagen in dit blad
wel onwaarschijnlijk noemden, maar, ge
dachtig aan de groote mate van brutaliteit
door de reaktie in het laatste halfjaar
ontwikkeld, toch niet voor onmogelijk
hielden, is gebeurd. De Eerste Kamer
heeft de Ongevallenwet verworpen. Het
wetgevend lichaam, saamgesteld uit de
rijksten en aanzienlijksten in den lande,
heeft voor ons hoogste rechtscollege in
hoofdigheid niet onder willen doen.
Het Nederlandsche Volk vroeg om revisie
van het vonnis dat drie misschien onschul
dige mannen in de gevangenis houdt. Zijn
vertegenwoordiging werkte mede in haar
geheel bijna om de mooglijkheid daar
toe te openen. De Hooge Raad, misbruik
makend van de hem door het volk toe
bedeelde onafhankelijkheid, weerstond den
wensch der menigte om het prestige van
eenige zijner protégés leden der rechter
lijke macht althans in schijn te redden.
Het solidariteitsgevoel met ambtgenooten,
rger misschien: de vriendschap voor ver
wanten en kennissen, sprak luider dan
het plichtsbesef.
En die gebeurtenis heeft thans haar
wederga gevonden.
De Tweede Kamer bracht tot stand een
Ongevallenwet die La langdurige en lang
dradige beraadslaging met vijf maal meer
stemmen vóór dan tegen aangenomen
werd. Op een manier die zonder voor
beeld is in de geschiedenis der
Nederlandsche Politiek, gaf het volk te kennen
die Ongevallenwet te begeeren. Twee
weken geleden stroomden zeker meer dan
zeven duizend menschen, mannen en vrou
wen, waaronder vierhonderd afgevaardig
den van veertigduizend georganiseerde
arbeiders, in de residentie saam, om uiting
te geven aan hun wensch, dat het ont
werp wet zou worden. Honderd vaandels
werden door 's-Hage's straten gedragen;
de roodgekleurden der socialisten mochten
niet uitwaaien; maar genoeg anderen
bleven er over om de lange
Hobbemaatraat te vullen; vreedzame witte vlaggen
met een enkele kenmerkende streep;
roodwit-blauwen, wellicht protesteerend tegen
het internationaal karakter van de arbei
dersbeweging; en voorts tallooze banieren
vertellend van den arbeid hunner volgers:
de locomotief vertoonend die den spoor
wegbeambte verplettert, of prijkend met
bijl en zaag die azen op de handen van
den timmerman; met de ladder waarvan
schilder en metselaar verminkt naar be
neden tuimelen. Zóó uitte het krachtigste
en zelfstandigste deel der Nederlandsche
arbeiders zijn verlangen. Maar goede
hoorders verstonden ook de wenschen van
wie minder luidruchtig en vrijmoedig ze
kenbaar maakten. Menig adres door
katholieke arbeiders geteekend heeft het
Binnenhof bereikt. En ofschoon het or
gaan der orthodoxen, waarschijnlijk uit
spijt over de verwerping van het amende
ment huns aangebeden chefs, Dr. Abra
ham Kuyper, zich tegen de adresbeweging
verklaarde, was bij enkele afdeelingen
de natuur zooveel sterker dan de disci
pline, dat ook zij op aanneming aandrongen.
De heeren hebben er hun voeten aan
1) Volkswil en vrjje verkiezingen, een
politische bydrage van mr. C. W. Opzoomer,
Leyden en Amsterdam 1848.
geveegd. Of het gegaan is met heimelijken
angst voor de gevolgen, valt voor ons, die
met den besten wil van den wereld ons niet
kunnen verplaatsen in den gemoedstoe
stand van een Eerste-Karaerlid, moeilijk
uit te maken. Er is overmoed die althans
tijdelijk elke vrees verbannen kan. Maar
zooveel is zeker, dat, d,ls er aarzeling
bestaan heeft, hetzij voortvloeiend uit angst
om ontevredenheid gaande te maken, hetzy
men vergunne ons een oogenblik te
verwijlen bij de gedachtedatEerste-Kamer
leden óók menschen zijn hetzij door
het beter ik, dat voor het oog verschijnen
deed de duizenden wier schadeloosstelling
voor verminking honger is, zooveel is
zeker dat de ondeugden van den
industrieelen rijkdom: hebzucht en heerschzucht,
alle bangheid en goedheid tot zwijgen hebben
gebracht. De hebzucht die elke overweging
van moreelen aard den toegang tot hun
gedachtenwereld ontzei; die voorkwam dat
zich de vraag opdrong: moet ik van mijn
te-veel soms iets afzonderen om wie in
mijn dienst zijn gezondheid liet voor erger
te behoeden; die aanhitste: houdt wat je
hebt en ziet dat je meer krijgt De
heerschzucht die vergeten deed dat er iets
is wat men noemt: politiek beleid; die op
den achtergrond drong de beteekenis van
een conflict tusschen de volks vertegen
woordiging en een instituut, overgebleven
uit een vroeger tijdperk met een anderen
regeeringsvorm, in den hedendaagschen
gansch niet passend, do- r de openbare
meening geduld maar mér ook niet; die
niet vroeg of op den duur het gezag ge
handhaafd zou kunnen worden door een
lichaam dat niet den wil der natie, maar
de wensch van eenige weinige rijken
volgt....
Vroeg of laat moest gebeuren wat thans
is geschied. De Tweede Kamer, recht
streeks beïnvloed door den volkswil, zelfs
waar zij is samengesteld uit personen die
van nature geneigd zijn de belangen der
rijken meer te tellen dan die der armen,
moet, om hare kiezers te voldoen, lang
zamerhand er aan gelooven demokratische
wetten te maken. Van schijnvertooningen
als de leerplichtwet, krijgt ook het
goedgeloovigste publiek op den duur genoeg.
Het verlangt zwaardere kost. Niet
heelemdal voor niets draagt zij de naam van
wttsvertegenwoordiging. Af en toe zullen
voortaan w/fcswenschen in wetten door
haar worden belichaamd. Wetten die in
grijpen in de rijkdommen-verdeeling, en
daardoor middellijk, soms ook direct, de
verhouding wijzigen waarin heer staat tot
knecht: dezen rechten geven, genen plich
ten opleggen. Wetten die de rijke heeren,
en vooral de fabrikanten onder hen, vol
strekt niet aanstaan, en die zij, door middel
van de Eerste Kamer, hun bestemming
zullen trachten te doen missen. Want de
Eerste Kamer staat evenmin als de rech
terlijke macht onder rechtstreekschen in
vloed van het volk. Zij kan om zoo te
zeggen doen en laten wat zij wil, en wij
mogen toekijken. ' Ons te vleien met de
hoop haar »om te zetten" heeft veel van in
betaling aan te nemen van een wissel op de
toekomst. Als daar elke maatregel dien de
arbeiders gaarne, en de patroons ongaarne
zien, op moest wachten, zou het er treurig
uitzien. De Eerste Kamer kan voor de
rijken en gewichtigen in den lande een
scherp en nimmer falend wapen zijn om
zich tegen de demokratie te verzetten.
Maar een wapen, gelukkig, dat den
terugslag ondervindt van elke wond die
het aan zijn vijanden toebrengt. En een
wapen dat al broos is, niet veel meer
verdragen kan. Een halve eeuw ge
leden schreef Opzoomer: »Zoo blijft dan
alleen het volk over als de grond van
alle gezag, dat in den Staat wordt uit
geoefend. Alleen bij het volk zelf berust
de souvereiniteit". En zoo denkt niet
alleen hij, zoo denkt thans de groote
meerderheid der ontwikkelde menschen.
Niemand weet redelijke theoretische gron
den aan te voeren voor het bestaan der
Eerste Kamer. Het volk is souverein;
de wil der meerderheid moet geschieden.
Is het dan niet door het dwaze heen, als
de vertegenwoordigers der meerderheid
gesproken hebben, nog eens hun uitspraak
aan de goedkeuring van een bij getrapte
verkiezing uit de hoogstaangeslagen en
eewichtigen verkoren college te onderwer
pen? Slechts wie ontkent dat de souve
reiniteit berust bij het volk kan dat op
goede gronden ontkennen. En zijn tijd
is voorbij, was het voor vijf tig j aren reeds,
en komt niet meer terug.
Dat het bestaan der Eerste Kamer zoo
lang onaangevochten is gebleven vindt
zijn oorzaak in haar onbeduidendheid. De
demokraten hebben daar hun voeten aan
geveegd. Sfcork en Regout en hun vrien
den heffen haar thans uit haar vergetel
heid op; zij hebben het oude geweer van
den zolder gehaald, en de arbeiders doen
voelen dat het nog schoot; maar zij heb
ben meteen het blootgesteld aan weer en
wind; binnenkort zal het kritiek er op
regenen. Niet op de handelwijze van de
Eerste Kamer, die verklaarbaar is. Maar
op haar bestaansrecht. En zij zal terug
moeten zinken tot haar vroegere onbe
duidendheid of, vroeg of laat, er het lootje
bij leggen.
Wat nu, vragen de couranten, wat nu?
De Eerste Kamer ontbinden? Het ministerie
naar huis? Een nieuwe wet?
Wat nu? Och, dat komt er, de vraag
zoo opgevat, weinig op aan. Een goede
ongevallenwet zal men voorloopig niet
krijgen. 2)
Vraagt men ons, wat nu, dan is er
maar n antwoord. Met alle kracht, met
pen en woord van leer getrokken tegen
de Eerste Kamer. De democratie moet
haar vernietigen. Zij is de vijandelijk
heden begonnen. Laat men haar met
rust dan zal ze de wetgeving verlammen.
Niet enkel de sociale wetgeving is haar
een doorn in het oog. Met groote felheid
zal zij zich verweren tegen invoering van
algemeen kiesrecht; met ware woede tegen
een hervorming van het belastingwezen op
democratischen grondslag, die vroeg of
laat moet komen. Maar gaat men haar
met kracht te lijf, dan zal het onver.
dedigbare ding moeten buigen of breken.
De slagen van wie strijden voor den voor
uitgang zullen haar treffen, keer op keer.
Onmachtig zal zij wezen om hun argu
menten te weerstaan. Ze zal buigen, on
beduidend worden als voorheen, of breken,
voor goed van het tooneel verdwijnen.
S. p. p.
2) Nadat dit artikel gezet was deed de
minister-president z^jn belofte van een nieuwe
wet. Dat geeft weer wat hoop, indien de con
cessies aan de iodustriëelen werkelyk van zoo
geringe beteekenig zuilen z\jn, als hij het in
de verklaring doet voorkomen. Hoe steviger
de Eerste Kamer wordt aangepakt, des te meer
kans er bestaat dat se niet ten tweede male
een bruikbare wet zal verwerpen.
armenzorg.
Door een commissie uit de Nederlandsche
Maatschappij ter bevordering dei' Genees
kunst, bestaande uit de heeren H. P.
Kapteijn, G. W. Bruinsma en M. W.
Pijnappel, de laatste thans voorzitter dier
Maatschappij, is een rapport uitgebracht
over de wijze, waarop in Nederland van
Overheidswege ten behoeve van de arme
en mingegoede bevolking wordt voorzien
in de behoefte aan genees-, heel- en ver
loskundige hulp. De commissie heeft een
uitvoerig onderzoek ingesteld door middel
van een reeks van vragen, die zij heeft
toegezonden aan minstens n genees
kundige in iedere gemeente en de aldus
verkregen antwoorden, wat betreft ge
meenten waar geen geneesheer gevestigd
was of vanwaar geen berichten zijn inge
komen, aangevuld met gegevens, op andere
wijze verkregen. Zij heeft alles bijeenge
bracht op uitvoerige tabellen voor iedere
provincie afzonderlijk en deze staten,
waarvan de publiceering te kostbaar zoude
zjjn, door lichtdruk in beperkt aantal
vermenigvuldigd ten behoeve van de
bibliotheek der Maatschappij en ter expo
sitie in de Algemeene Vergadering, dezen
zomer te Middelburg te houden. In haar
rapport heeft de commissie echter een
beredeneerd overzicht gegeven van de door
haar bijeengebrachte gegevens, waarop wij
hier ter plaatse om verschillende redenen
meenen de aandacht te mogen vestigen;
in zijn geheel is het opgenomen in het
Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde, Dl. I
No. 14, waarbij echter in aanmerking moet
worden genomen, dat het voornamelijk
loopt over de kleinere plaatsen en het
platteland, daar de toestand in de meeste
groote steden reeds in een vor:gen jaar
gang van dat Tijdschrift werd medegedeeld.
Wel heeft ten slotte de commissie »den
indruk ontvangen, dat over het algemeen
genomen de regeling dezer gemeente
praktijk, zooals zij zich in Nederland
voordoet, op dit oogenblik niet onbevre
digend mog worden genoemd, dit neemt
niet weg, dat zij volmrndig erkent, dat in
vele gemeenten misbruiken en misstanden
aanwezig zijn".
Inderdaad is dit in hooge mate het
geval hier en daar, zooals zij door tal van
voorbeelden bewijst. Er zijn plaatsen,
waar van gemeentewege hoegenaamd niets
wordt gedaan om te trachten geneeskundige
hulp aan behoefiigen te verschaffen en
die zich streng houden aan de omschrijving
van art. 20 en 21 der armenwet, zoodat
slechts bij «volstrekte onvermijdelijkheid"
hulp wordt verleend bij wijze van politiezorg
dus aan passanten; terwijl zij met het oog
op deze artikels gerechtigd meenen te zijn
de geheele zorg voor arme zieken te mogen
overlaten aan de kerkelijke besturen. Zelfs
bij weigering dezer laatsten om zich
daarmede te belasten blijven sommige ge
meentebesturen dit standpunt handhaven,
zooals onlangs nog gebleken is bij een
verschilpunt tusschen den gemeenteraad
van Zwolle en den geneeskundigen inspec
teur van Overijsel. In de gemeenten,
waar de burgerlijke overheid wel meer of
mindere zorg besteed aan de geneeskundige
hulp der armen, springt nog de zonderlinge
regeling in het oog, dat zij, die daarvan
zullen genieten, op de lijst van
vastbedeelden moeten zijn opgenomen of dat in
allen geval hun namen moeten voorkomen
op eene lijst, ieder jaar bij 't begin van 't
jaar vastgesteld. Merkwaardig is zeker de
regeling, volgens de commissie op sommige
plaatsen voorkomende, dat de geneesheer
belast met de armen-praktijk zelf in overleg
treedt omtrent de personen, die al of niet
gerangschikt zullen worden onder hen, die
recht hebben op kostelooze behandeling.
Zonder onderscheid wordt deze kostelooze
verstrekking van geneeskundige hulp door
de gemeentebesturen beschouwd als
»bedeeling" in den zin der wet en de com
missie verzuimt niet er aan te herinneren,
dat dit elders, Zwitserland en Denemarken,
niet het geval is. Met het oog op ver
schillende feiten, die de commissie heeft
waargenomen bij het nazien van tal van
instructies der gemeente-geneeskundigen,
vestigt zij de aandacht op sommige be
palingen. Zeer vele dezer instructies dragen
duidelijk de kenmerken, dat zij vooral ook
zijn ingericht in het belang der gegoede
ingezetenen eener meestal kleinere ge
meente, die door het toekennen van een
meer of minder hoog jaarlijksch salaris
uit de gemeentekas zich de zekerheid willen
verschaffen voor zich zelf niet verstoken
te zijn van de nabijheid van een genees
heer. Wel worden den eventueel zich te
vestigen geneeskundige, allerlei verplichte
diensten opgelegd ten behoeve van de ge
meente zooah het doen van lijkschouwing,
het vaccineren, het keuren van
schutterplichtigen, van tijdelijke verlofgangers,
van brandspuitgasten, enz., maar alles te
zamen staan deze een enkele maal voor
komende verrichtingen vaak niet in ver
houding tot de grootte van het gemeente
traktement.
Zeer duidelijk ligt daarin dus een premie
op de vestiging en het voortdurend verblijf
van den geneeskundige binnen de gemeente.
Wanneer nu de benoemde daarvoor na
genoeg met geen armenpraktijk wordt be
last, strekt het geld uit de gemeentekas
ten voordeele vaii de niet-on vermogende
inwoners der gemeente, aan wie daarvoor
de gelegenheid wordt aangeboden zich in
tijd van nood op meer gemakkelijke en
minder kostbare wijze te voorzien van
geneeskundige hulp dan wanneer die an
ders allicht uit een min of meer verwijderde
plaats moest worden geroepen. Al kunnen
nu niet bepaalde personen worden aange
wezen, het is zeker dat op die manier
enkele ingezetenen ieder jaar bijzondere
voordeelen genieten door het toekennen
van het salaris aan den gemeente-genees
heer, te stuitender wanneer niet te gelijker
tijd en in de eerste plaats aan alle
behoeftigen door middel dezer gelden vol
doende hulp wordt verzekerd.
Op onderscheidene plaatsen worden door
het Rijk en de Provincie subsidiën ver
leend, ten einde de vestiging van een
geneesheer aldaar aan te moeidigen; bij
het toekennen daarvan worden zelfs hoe
genaamd geen waarborgen gevraagd, dat
althans de armen daar ter plaatse voor
deze bijdragen behoorlijk geneeskundige
hulp zullen ontvangen.
In enkele gemeenten neemt deze regeling
het karakter aan eener bepaalde bedeeling,
in den vorm van een tegemoetkoming in
de kosten van geneeskundige behandeling.
Het sterkst komt dit uit te Wanneperveen,
waar bepaald is, dat voor een zeker salaris
de geneesheer eener naburige plaats: n
maal, zoo noodig tweemaal per week, de
gemeente zal bezoeken tot aan de Ketting
brug en die dagen niet meer dan f 1.
per visite zal mogen rekenen. Iets derge
lijks ia het geval te de Wijk, waar de
geneeskundige wegens hulp bij verlossingen,
betreffende personen, die niet of in de
1ste klasse in den hooidelijken omslag zijn
aangeslagen, hoogstens ?4.?en betreffende
die, welke in de 2de en 3de klasse dier
belasting voorkomen, hoogstens f5.?in
rekening mag brengen en uit Kaswoude,
of Spaarndam waar hij niet meer dan
?7.50 en f7.?voor eene verlossing mag
rekenen of te Bruinisse waar hij gratis
assistentie zal moeten verleenen in huis
gezinnen, waarvan het hoofd op den
hoofdelijken omslag overkomt tot en met een
inkomen van ?500.?en te Bennebroek,
waar kostelooze behandeling en gratis ge
neesmiddelen moeten worden verstrekt aan
ieder, die geen ?7.?per week verdient.
Al valt het zeker niet af te keuren,
dat door zulke bepalingen getracht wordt
te gemoet te komen aan de onkosten voor
geneeskundige behandeling, zoo drukkend
voor menig arbeidersgezin, terecht merkt
zeker de commissie op, dat ook met het
oog op de kieswet de vraag overweging
verdient of hier niet gedacht moet worden
aan eene bedekte vorm van bedeeling.
Aan het slot van haar zeer uitgebreid
rapport wijdt de commissie met een voor
beeld uit Zoeterwoude op eene manier van
voorziening in geneeskundige hulp ten bate
van armen en mingegoeden, die alleszins
de aandacht verdient. De verschillende
(5) geneesheeren aldaar hebben elk een
ziekenfonds, waarvan het tarief voor ieder
deelnemer is vastgesteld; het gemeente
bestuur nu betaalt voor personen, die zij
oordeelt zelf daartoe niet bij machte te
zijn, het wekeltjksche fondsgeld.
Hoe incidenteel en gebrekkig deze
geheele armenzorg in Nederland wordt
behartigd, springt duidelijk te voorschijn
uit het verslag, en hoewel de commissie
zich onmachtig verklaart om zelfs in
groote omtrekken een regeling aan te geven
voor genees-, heel- en verloskundige armen
praktijk, zooals die in het algemeen zou
kunnen worden toegepast, toch heeft haar
omvangrijk onderzoek er haar toegebracht,
zooals zij aan het slot zegt, »het wenschelijk
te achten en met het oog op de moge
lijkheid van herziening der armenwet in
een misschien niet ver verwijderde toekomst
zou dit van bijzonder nut zijn dat van
Regeeringswege een nauwkeurig onderzoek
worde ingesteld naar de wijze, hoe in alle
bijzonderheden de geneeskundige armenzorg
in de afzonderlijke gemeenten is geregeld,
ten einde uit iedere regeling in de eerste
plaats en zoodra mogelijk verwijderd worde
al hetgeen daarin voorkomt strijdende met
wettelijke bepalingen en opdat aan al het
geen geheel of voor een groot deel ten bate
komt ook van de meer of minder gegoede
bevolking bij eventueele beoordeeling niet
langer de officiëele kwalificatie worde toe
gekend van geneeskundige zorg voor de
armen."
Een geheugen-opfrissching.
In de Memorie van Toelichting,
behoorende bij het in ons vorig nummer
besproken wetsontwerp tot wijziging der
Indische Comptabiliteitswet, geeft de Mi
nister van Koloniën zich veel moeite om
te betoogen, dat tijdens de totstandkoming
en de eerste tien jaren na de invoering
dier wet, de uitkeering van indische bij
dragen (en overschotten ?) strookte met de
toenmaals heerschende denkbeelden en
slechts »enkele stemmen" zich daartegen
verhieven. Daarmede moet dan, naar het
schijnt, de »honorabiliteit" der zelfs in die
jaren nog gepleegde onttrekking van vele
millioenen aan de indische schatkist aan
nemelijk gemaakt worden.
Op zich zelf genomen vinden wij het
argument, dat, zooals later blijkt, vooral
dienst moet doen tot afwijzing van alle
vordering tot restitutie van het genotene,
nog al zwak. Al meent men, dat men
recht heeft op eens andermans goed, dan
zal men, indien men later blijkt zich ver
gist te hebben, de teruggave toch niet
kunnen weigeren omdat men tegoeder trouw
gedwaald heeft! Ook zou men kunnen
zeggen, dat die verkeerde denkbeelden ten
onzent dan wel verbazend lang »geheerscht"
hebben, daar Engeland, in 1858
plechtiglijk verklarend dat alle indische inkom
sten uitsluitend ten behoeve van Indi
zouden gebruikt worden, daarmede slechts
een beginsel in toepassing bracht, reeds
in 1778 ten aanzien van zijn koloniën in
het algemeen uitgesproken, en men zou
zelfs de vraag kunnen stellen of het
»honorabel" is, Indiöte laten lijden onder een
zoo verregaande achterlijkheid van zijn
nederlandsche patroons.
Maar gelukkig behoeven wij tot derge
lijke voor onze nationale eigenliefde nog
al pijnlijke operaties niet over te gaan,
omdat, naar ons gebleken is, de Minister
in zijn ijver om het bewijs van Nederlands
honorabiliteit te leveren, wat verder ge
gaan is dan de geschiedenis strikt genomen
wel veroorloofde.
In de eerste plaats is het opmerkelijk,
dat alle staatslieden, op wier woorden en
daden de Minister zich beroept, uitdrukke
lijk verklaarden alleen dan het genot van
bijdragen geoorloofd te achten, wanneer
vooraf in Indië's behoeften was voorzien,
terwijl de Minister uitdrukkelijk verklaart
dat in die behoeften »verre van voldoende"
voorzien werd. Zoodat, zelfs naar de des
tijds »heerschende denkbeelden,'' die bij
dragen eigenlijk ten onrechte blijken te
zijn genoten!
Maar in de tweede plaats is het vol
komen onwaar dat destijds slechts enkele
stemmen zich tegen de batig-slot-politiek
verhieven. Reeds vóór de invoering der
Comptabiliteitswet keurden mannen als
Prof. R. Fruin, Jhr. Mr. H. C. van der