Historisch Archief 1877-1940
?n.,
DE AMSTEEDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Wijck en Mr. L. J. F. Mirandolle het
onUBekfaen der overschotten aan 4e
indisebe schatkist luide ea met klem van
redenen af en fcoe het te dien aanzien ge
schapen stond in 1871, das-vier jtrenna de
invoering dier wei, leert -ons aen m dat jaar
verschenen boekje van de hand eens schrij
vers, wiens gezag de heer Cremer wel niet
betwisten zal ... den heer N. G. Pierson.
Java en de Koloniale Questie zoo heet
het in traetwtójee-vorni verschenen geeehriï,
yaarin xfflze tp.gp.nwnardigp premier,
destijds, naar wij meenen, leeraar hij het
Middelbaar Onderwijs, den »braven werk
man" van die dagen voorlichtte omtrent
den toenmaals op koloniaal gebied
gevoerden strijd.
Wij mogen met zekerheid aannemen dat
de heer Pierson, die altijd een hoogst
ernstig man geweest w, zich, juist omdat hij
tot den »braven werkman" sprak, beijverd
heeft, 'den toestand dier dagen «et vol
komen juistheid weer ie geven en wij
beBCÉMmwen rijn mededeelingea dan ook als een
memcherijkerwijs gesproken, on wraak btmr
De heer Piersen nu, na te hebben uiteen
gezet dat er conservatieven waren die aller
eerst naar een fca% «Jo/ streefden en liberalen
die er niet naar trachtten, voerde «dezen
«f genen" van zijn denkbeeldig auditorium
aldus sprekend in :
»Maar als cTrt BU de geheele koloniale
*qu«&lie ie, dan is zij voor een groot deel
aeen bloot« questie van eerlijkheid. Dan
vk) dit de voornaamste vraag, of wij, als
»roeB8eben «n christenen, Java zoo mogen
«besturen dat het verkregen van eenige
?milüoenen voor de schatkist het
hoofd»doel is van onze staatkunde. Bleek op
ȏie vraag bijvoorbeeld een ontkennend
?antwoord te moeten volgen, wierd het
«zonneklaar aangetoond, dat Nederland niet
»bet recht heeft om van de Javanen geld
?te vorderen ter voorziening in sijn eigen
?behoeften, dan aoa alle verdere strijd
?overbodig zijn".
Op deze den »braven werkman" op de
lippen gelegde beschouwingen antwoordde
de heer N. G. Pierson het vo'gende:
»In zeker opzicht is dit waar, en daar
titiyn dan ook talloos velen in den lande, die
vuünaam der xedelykheid protesteeren tegen
»het batig slotstelsel*). »»Die millioenen,""
aoo «preken zij, » »die Nederland jaarlijks
»»uit Java trekt, komen ons niet toe. Het
»»is gestolen geld. Dat wij ze voortreffelijk
??gebruiken kunnen, spreekt van zelf. De
? ?arme kan het geld van den rijke ook
»»zeer goed gebruiken; maar mag hij het
> «zich daarom toeêigenen ?" " Er is inderdaad
»voor dit gevoelen zeer veel te zeggen,
of?schoon het mij wel wat al te streng voor
tkomt. Indien wij op onze beurt bereid
»zijn om Java, als het in nood verkeert
»nit .onze schatkist te helpen, mogen wij,
?dunkt mij, ook wel toestaan dat het
over?ecbot van Java, indien het langs natuur
lijken weg, zonder kunstmiddelen is
ont»staan, aan Nederland ten goede komt".
Zeiden wij te veel toen wij beweerden,
dat de heer Cremer met de geschiedenis
een loopje nam ? Tegenover de enkele stem
men die zich, volgens hem, omstreeks 1867
tegen de batig-slot-politiek verhieven, staan
de talloos velen, wier protest de tijdgenoot
?vernam. En de tijdgenoot zelf, die voor
dit gevoelen »zeer veel te zeggen" achtte
en in de naasting van batige- sloten, onder
zekere omstandigheden, alleen kon be
rusten als zij geschiedde onder de stil
zwijgende voorwaarde van gebondenheid
tot restitutie die tijdgenoot zal ook wel
niet alleen gestaan hebben!
Wat blijkt nu hieruit?
Ten eerste dat het op zichzelf toch al
weinig beteekenend beroep van den heer
Oemer op de »heerschende denkbeelden"
van omstreeks 1867 geen steek houdt. Maar
ten tweede, en dit is belangrijker, dat er
flagrante strijd bestaat tussehen hetgeen
de heer N. G. Pierson in 1871 den braven
werkman leerde en hetgeen hij, als hoofd
onzer Regeering, meermalen, het laatst in
de «ittingen der Eerste Kamer van 80
en 31 Januari j.l. den volke verkondigde.
De natie en Indiëbeiden behooren te weten,
?waarom deze Minister thans het bestaan
eener verplichting tegenover het nood
lijdende Indiëontkent, welke, naar zijn
in 1871 uitgesproken overtuiging, Neder
land bij de naasting der Indische
overschotten aanvaard heeft. Wellicht geeft
de behandeling van het
memorie-postwetsontwerp gelegenheid tot het ontsteken
van het gewenschte licht.
*) Wij cursiveeren.
PacM- en LooH-tainis$&.
Geëerde Redactie.
Met meer dan gewone belangstelling
nam ik kennis van des Heeren de Boer's
interessante beschouwingen over Pacht- en.
Loon-Commissiën in de nummers 1190?'91
van uw geacht blad. Laat mij er bijvoegen
grootendeels ook met warme ingenomen
heid. Inzonderheid heeft des heeren de
B's stelling, dat de Landbouw quaestie ten
onzent vóór alles is een sociaal-economisch,
niet in de eerste plaats een technisch
vraagstuk, mijne volle sympathie. Dit is
n der overweging n der behartiging
overwaard van allen, die 't met onzen
landbouw en met onzen boerenstand wel
meenen.
Intusschen neemt mijne ingenomenheid
niet weg, dat ik op n punt gantschelijk
niet van des Heeren de B's meening ben,
en mij daarom de vrijheid veroorloof u te
verzoeken, mij te vergunnen op dit punt
nader terug te komen, en daaromtrent in
de Amsterdammer mijne meening tegen
over die van bovengenoemd geacht Kamer
lid te stellen. Du choc des opinions jaillit
la, vériHé.
Het punt, dut ik bedoel, is des heeren
de B s weinige ingenomenheid met, beter
gezegd zijne waarschuwing tegen
pachtGommiasiëa wier besluiten voor pai tijen
verbindende kracht zouden hebben. Zoo
lang zij alleen als adviseerende lichamen
optreden, gelijk door de Regeering werd
bedoeld, acht hij ze nuttig, maar ais
tusschea huurder en verhuurder omtrent pacht
alfe auderzins rechtsprekende collegie'g,
m. a. w. zoodra ze ons Landpachtzetting
geven, keurt hij ze af, m.i. z >er ten onrechte.
Hoofdzakelijk op tweeërlei grond steunt
die afkeuring.
Vooreerst vreest de heer de B. dat
landpachtzetting luie boeren zal kweeken. Dat
gevaar ware ook ?werkelijk geenzins denk
beeldig, zoo de Commissiën door wien de
pachten werden vastgesteld, rekening kon
den houden met sympathie en antipathie,
met religie en politiek of d. g 1. m. gelijk
dit soms 't geval is bij boeren, die van
ouder tot owler hoeven in huur hebben
van rijke en goedhartige familiën. Dan
kan 't gebeuren, dat er te lage pacht wordt
betaald, wijl de boer altoos zoo beleefd
groet, zoo'n vriendelijke man is, zoo goed
kerkseh, en tnmer trouw stemt volgens
des landheers wensch. Natuurlijk gaat
onder zulk 'n verhouding des landbouwers
energie er niet op vooruit, 't Is dan voor
hem vrij wat gemakkelijker met een
onnoozel en benepen gezicht te trachten, door
op des landheers goedhartigheid te werken,
wat van de pacht af te pingelen, dan
door verdubbelden ijver en beter overleg
den bodem tot verhoogde opbrengst te
dwingen.
Evenzeer ware het door den heer de B.
gevreesde gevaar zeer wezentlijk te duchten,
wanneer bij taxatie van de te betalen pacht
de momentane waarde van het huur-ohject
tot grondslag der schatting werd genomen,
gelijk geschiedt bij de périodique
hertaxatien der huursom van voor 99 jaren ver
pachte domeingronden op Nieuw-Zeeland.
Dan is de verleiding groot de boerderij
te déterrioreeren, als herschatting spoedig
aanstaande is.
Bij landpachtzetting echter, zoo als ik
die bedoel en meermalen in 't openbaar
verdedigde, moet m. i. uitsluitend rekening
gehouden worden met wisseling in de markt
prijzen, met toe- of afname der productie
kosten, met groote rampen als oorlog,
runderpest, overstrooming en d. g. 1.
Het doel moet zijn den boer te vrijwaren
tegen nukken, luimen, inhaJigheid van den
landheer en tegen den nadeeligen invloed
van op zyn bedrijf schadelijk inwerkende
factoren, die boven of buiten zijn bereik
liggen.
Daarenboven moet de pachtzetting den
landheer een billijk aandeel verzekeren in
elke vermeerdering van opbrengst, die het
gevolg is, niet van des landbouwers meerdere
vlijt, kennis en toewijding, maar van uiter
lijke omstandigheden, die bij niet in 't
leven riep, noch roepen kon. Een nieuw
aangelegd kanaal b. v. dat den aanvoer
van mest goedkooper maakt en de
verkoopewaarde der producten op de plaats van
voortbrenging verhoogt, moet niet enkel
den boer, maar ook den landheer ten goede
komen.
Zoo opgevat en toegepast zal de land
pachtzetting, zullen pachtcommissiën met
meer dan adviseerende stem zoowel den
boer als den landheer tot nut zijn, en
wat meer zegt den landbouw en de volks
welvaart tot een zegen worden, vooral
wanneer dan tevens de pachten eeuwig
durend, erfelijk en onverkoopbaar werden
verklaard, en tevens verbindend de in
ons B. W. ten gunste van pachters op
genomen bepalingen, het bij huurcon
tract buiten effect stellen daarvan werd
verboden. Zoodoende zou Nederland in
het bezit komen van een tevreden, wel
varenden boerenstand, die rustig en
onvermoeid, door ervaring en wetenschap
voorgelicht, aan de verhooging van 't
productie-vermogen des vaderlandsehen
bodems kon voortwerken, verzekerd, dat
de vruchten van zijnen arbeid, vroeger of
later, niet enkel den landheer of eenen
opvolgenden huurder, maar ook hem en
den zijnen ten goede zouden komen.
Des heeren de B's tweede bezwaar tegen
pachtcommissiën met bevoegdheid tot het
geven van bindende uitspraken ten opzichte
der huursom, zijne beduchtheid dat alsdan
niemand meer land zal willen koopen,
schijnt mij voldoende weerlegd door het
feit, dat de blooten eigendom van beklemde
hoeven steeds gretig koopers vindt.
»'t Raar zal er af zijn", zegt de heer
de B. en voorzeker, voor wien grond
eigendom vooral begeerlijk lijkt, omdat die
gelegenheid geeft, den boer te knevelen
en te ringelooren, ook vaak in zaken die
niets met pacht of landbouw hebben uit
te staan, zou 't »raar" er totaal af zijn.
Ik vertrouw echter, dat ZEd. met mij van
oordeel ia, dat zulk soort van landheeren
maar hoe eer zoo beter tot de geschiedenis
moet behooren. Als soliede geldbelegging
evenwel behoudt de grond hooge waarde,
ook al wordt het bedrag der pachten niet
langer vastgesteld door loven en bieden
tussehen verhuurder en huurder, maar
door officieele commissiën van deskundigen.
«Waarom moet de boer bescherm J worden
tegen de gevolgen dor vrije concurrentie,
en dan niet tevens alle andere bedrijven?"
Mijn antwoord op deze vraag des heeren
de B. is: »omdat grondeigendom monopolie
is, aangezien de hoeveelheid grond in den
lande niet of niet noemenswaardig vergroot
kan worden."
Op een gegeven oogenblik eenige milli
oenen spijkers of krentenbroodjes, ploegen
of sokken te produceeren, boven de gewone
productie is 'n kleine kunst, maar om in
den loop des j aars al was 't maar 'n half
millioen bunders land meer voor den
landbouw beschikbaar gesteld te krijgen,
daar zcwi 'n zware wijs op gaan. Alfi de
stedeling zich eeae nieuwe woning wenscht,
vindt bij te keu*' en te keur huizen van
allerlei boaw-orde, afmeting en prijs,
waaruit hij er zich een naar zijne gading
kiezen kan, en heeft soms deze of gene
huisheer wat veel noten op den zang, een
ander is alligt beter te spreken, want in
bijna elke stad worden er dag aan dag
nieuwe huizen bijgebouwd, die de eigenaar
ongaarne ziet leegstaan. Gansch anders
echter is 't met den boer, die eene nieuwe
hoeve moet zoeken. Die zijn er niet te
keuz' en te keur te vinden, hun aantal is
slechts beperkt, en door toeneming der
bevolking zijn de gegadigden velen. Dit
dwingt vaak den boer, zij 't ook met
tegenzin, in onredelijke voorwaarden toe
te stemmen. Daarom heeft de boerderijen
huurder bescherming noodig, die de
huizenhuurder niet behoeft.
Eindelijk schijnt de heer de B. van
pachtzetting afkeerig, -wijl die z. i. een
socialistisch tintje draagt. Lijkt 't vreemd,
dat iemand bekend staande als vurig
democraat, zulk een bezwaar Jaat gelden;
ik acht dit ook min gelukkig gezien.
Althans toen het voorstel van den heer
v. Kol, om de mijnen in Indiëvan Staats
wege te doen exploiteeren, werd afgestemd,
deed dit mij, ofschoon geen socialist, zeer
leed, en mogt ons door sociaal-democratisch
toedoen, behalve landpachtzetting, ook nog
landnationalisatie, afschaffing der tienden,
staats exploitatie van elk bedrijf, dat tot
monopolie leidt, als de Spoorwegen, het
Notariaat, het Bankwezen, enz. pensi
oneering van alle burgers en burgeressen,
verbetering in ide positie der vrouw,
opheffing van het erfrecht in de zij-liniën,
beter armenzorg, vereenvoudiging van het
onderwijs en meer dergelijke goede,nuttige
en hoogst gewenschte zaken^ worden ge
schonken, dan zal ik mij daar van gantseher
harte in verheugen, al zou ik een en ander
ook veel liever ontvangen uit handen eener
conservatieve, aristocratische regeering, wijl
in mijn oog de democratie, zij ze op 't
moment niet te ontgaan, in zich zelf een
kwaad is, en zich ten siotte altoos onver
mijdelijk verloopen zal in vulgocratie en
anarchie, straatschandaal en moordtoneelen
of wel plaats zal maken voor de plutocratie,
zeker de slechtste aller regeeringen. Deze
mijne innige overtuiging echter mag mij
niet verhinderen van ganecher harte toe
te juichen het goede aanbevolen en tot
stand gebracht door wien van andere opinie
is, hij zij radicaal, katholiek, auti revolu
tionair, sociaal-democraat of wat ook. Niet
WIE, maar WAT!
Loon-commissiën laat ik onbesproken,
al passen zij volkomen bij pacht commissiën.
De toekomst van den landbouw echter
ligt, wat dit punt betreft, m. i. geheel en
uitsluitend in coöperatie en co-partuership,
waarbij de groote en kleine boer elkander
wederkeerig helpen, de daggeldersstand
verdwijnt, en er van loon geen sprake
meer is. Hoe meer men nu 't loonstelsel
gaat oplappen, hoe langer en banger de
doodstrijd er van zal zijn, ten nadeele n
van den boer n van den arbeider.
Moge de instelling van officieele pacht
commissiën, zij 't ook met louter
adviseerend mandaat, na niet al te langen tijd 'n
voldongen feit worden. Zij zullen de wegbe
reiders zijn der landpacht-zetting,'t
pachtcontract der toekomst.
En nu het derde gedeelte van des heeren
de B. s. betoog,
Begrijp ik dit goed, dan is de geëerde
schrijver eigentlijk in beginsel geen
tegenmaar een voorstander van landpachtzetting,
anders gezegd van het aan den boer toeken
nen van een erfelijk, onvervreemdbaar
gebruikrecht op den grond, dien hij in
bewerking heeft, tegen wisselenden prijs,
van overheidswege vastgesteld, gelijk inder
tijd bij de broodzetting.
Na eene niet onaardige opsomming van
allerlei dwaze bevoordeelingen van het
grondbezit, door de z. g. n. vrienden van
den landbouw in Staten-Generaal en
Kegeering, en weigering om iets te doen
werkelijk tot nut des landbouwers, besluit
de Heer de B. daaruit terecht, dat de be
staande Wetgeving en in 't algemeen de
hedendaagsche toestanden 't onmogelijk
maken, in bovenbedoelden door mij en
anderen gewenschten zin iets te bereiken
vooralsnog.
Ik ben geheel van die meening, wat mij
echter niet verhindert te blijven arbeiden
aan de verspreiding van m. i. goede en
nuttige denkbeelden, al weet ik ook, dat
de toepassing er van, zich nog veelheid van
jaren zal laten wachten.
Des schrijvers klacht, dat de democratie
dwaas doet, waar zij zich blind staart op
de belangen uitsluitend van de fabrieks
arbeiders en d. g. 1. in plaats van aller
eerst tegen het grondbezit en de bestaande
agrarische toestanden haar vuur te richten,
schijnt mij almede volkomen gegrond. Dat
echter kan beter worden, maar enkel door
telkens en telkens weer te wijzen op wat ver
keerd is. Alleen door gedurig beter regeling
in 't licht te stellen, kan m.i. de toestand
verbeteren, 't zij ook eerst na lange, lange
jaren. Of echter het betere dat wij wenschen,
wat vroeger of wat later in 't leven wordt
geroepen, is bijzaak. De hoofdzaak is, dat
ten siotte geen andere dan werkelijk goede
begrippen en beginselen zegevieren.
Daarvoor te strijden met ijver, ernst en
geduld, acht ik plicht.
Zij die gelooven, haasten niet.
J. B. SXELLEX.
Chaam, (N.-Brl.) 20 Mei 1900.
Sociak
IIIIIIIMMIMMIIItirtllltlllllllllttllllllllllltttlllllllt'MtllllllflI
SFestHi op bet platteland.
De heer Ulbo J. Mijs, burgemeester van
Middelharnis, heeft een goed en nuttig werk
verricht met het instellen van «en persoonlijk
en nauwgezet onderzoek naar den
woningtoehtand in zijn gemeente, waarover hy verslag
ui' brengt ia een onlangs aan de redaktie van
dit weekblad toegezonden brochure. 1) De
volkshirsvestmg ten platten lande is iets waar
over men gewoonlijk slechts in het voorbijgaan
spreekt. De stede.i trekken de aandacht; heeft
men het over het wouingvraagstuk'' zonder
meer, dan hreft men het over de oorzaken
van den slechten wonm^toestand in plaatsen
als Amsterdam, Rotterdam, Leiden, en over de
middelen om daarin verb-tering te brengen.
Terloops wordt opgemerkt dat het er in de
dorpen heel anders uitziet ; zy zijn niet omringd
geweest door wallen en grachi en dte uitbreiding
tier bebouwde kom in vroeger jaren tegen
hielden ; zij zijn evenmin ten pro ji aan
bouwgroodspecuïanten die in later jaren, door eigen
belang gedreven, slechts aan de ryken vergunden
van het sloopen der ve^tingwerken waarlyk
profijt te trekken ; maar hoe het er dan eigenlyk
wél gesteld is, wat er om breekt en wAt er
gedaan zou kunnen worden ter verbetering, zie
daar vragen die zelden worden aangeroerd.
Sommigen gaan zoover van te beweren dat de
gemiddelde woningtoestand n in verschillende
streken met uitzondering van de steden
-zeer voldoende zyn . . . ." 2) Daaruit spreekt al
een zeer optimistische meening betreffende de
volkshuisvesting op het platte land. Aoderen
geven voor dat het er zóó slecht mede gesteld
is, dat eischtiii alt* het in iedere woning aan
wezig zyn van een privaat," die in steden
kunnen wonen gesteld, op het platte land
niet door te voeren zyn £) Van noe groot
verschil in opvatting dez<i beide uitspraken ook
getuigen, in n opzicht stemmen ze wonderlijk
wel overeen. Niet opzettelijk, maar alsof het
van zelf npreefet, stellen en de minister en de heer
Jenny Weyerman zich met weinig tevreden
voor de boeren. Dat dorpsvolk heeft het zoo
slecht niet, zegt de een; dat dorpevolk kun je
het niet beter geven, zegt de ander. In den
grond der zaak drukken hunne woorden, schijn
baar met elkaar in tegen-praak, hetzelide ge
voelen uit. Het is ondenkbaar dat de heer
Jenny Weyerman niet evengoed als de minister,
en gvj lezer, en ik, weet, hoe slecht een groot
aantal personen in plattelandsgemeenten ge
huisvest zyn. Het is onwaarschijnlijk dat de
heer Goeman Borgesius niet weet dat alle ge
meenten die eenigerlei verordening betreffende
den nieuwbouw vaststelden, daarin opnamen de
bepaling : in of bij elke woning moet een be
hoorlijk secreet zyn, A) en onmogelijk dat hij
de aanwezigheid daarvan niet uit een hygiënisch
en zedelijk oogpunt strict noodzakelijk acht.
Er blyft uns niets anders over dan de gevolg
trekking te maken dat bei ie autoriteiten het
hoofd zoo vol hebben van den woningnood die
in groote steden heerscht, dat «an belangstelling
voor ongerechtigheden ten plattennlande te
kort schiet, en de wensen om te verbeteren
dus niet of' slechts zwak door hen wordt geroeid.
Dat is, met het oog op de in-de-maak-zy'nde
woningwet, heel jammer. Een wet is nu een
maal een ding dat moet deugen voor het beele
land, voor burgers, maar ook voor boeren en
buitenlui. Het valt niet te ontkennen dat het
vaststellen ervan juist daardoor eigenaardige
moeilijkheden oplevert. Tweederlei soort van
menschen, arbeidend onder geheel verschillende
omstandigheden, wonend in geheel verschillende
omgeving, onder n hoedje te vangen, is niet
ieders werk. Maar hoe verleidelijk ook, niet
aanbevelenswaard k de manier waarop minister
Borgesius zich zoekt te redden. Hy tracht,
wil het mij scharen, thans te herhalen «at bij
een vorige gelegenheid hem zoo goed is gelukt.
De Ongevallenwet, het beste stuk wetgeving
dat uit zijn handen is gekomen, sluit de
buiteului, de boeren en de visschers, buiten. Niet
formeel, maar wel feitelijk, doet bet ingediende
ontwerpwoning-wet hetzelfde. Het wordt niet
met zoovele woorden gezegd, doch de gansene
opzet van de wet getuigd ervan, dat in
's ministers bedoeling ligt een regeling te treffen
die overal waar aandrang daartoe bestaat, of
waar elementen zijn die op zeker oogenblik
aandrang zouden kunnen oefenen, in de volks
huisvesting vei betering zal brengen ; doch die
op plaatsen waar men in de slechte toestanden
nog lang zou berusten, eigenlijk den toestand
ongeveer laat zooals hij is.
Ken woningwet, gelijk minister Borgesius haar
voorstelt, zal nergens opvoedend, nergens
revolutionneerend werken. Men stelle zich voor
eeu onontwikkelde boerenbevolking die slaapt bij
de koeien in den stal ; een burgemeester die niet
bij de koeien slaapt maar ze voor hem laat
denken (zoo zijn er) ; en men vrage zich af of
een college als Gedeputeerde Staten het over
zyn hart zal kunnen verkrijgen om aan den
wensch van regeerders en geregeerdtn, slecht
gehuisvesten en huiseigenaren: dat aan de
gemeente vrystelling worde verleend van het
vaststellen van bouw- en
bewoningsverordeningen", weerstand te bieden. Men overwege de
vraag of in dergelijke gevallen de plaatselijke
gesteldheid" geen wonderen zal verrichten!
Zonder medewerking van de slecht
gehuigvesten zelven, nog minder tegen hunnen wil, vaak
voortkomend uit ouderwetsche, soms
bijgeloovige begrippen, zal deze wel geen verbetering
brengen. En dat is wat we juist van haar
eischen moeten.
De volkshuisvesting ten platten lande behoeft
verbetering. Er bestaat daa , lezen we in het
bekende nutsrapport 5) een vraagstuk der
volkshuisvesting, hetwelk zich.... openbaart....
in de gebrekkige inrichting der woningen".
Ten opzichte van tal van kleinere plaatsen
ii. in de reeds meermalen aangehaalde versla
gen 6) de gebrekkige toestand der woningen
aangetoond." Bijzondere toestanden bij
zonder slechte tevens bestaan in de friesche
veenderijen." En paragraaf n vin de slot
som luidt : Bijna overal in ons land, ten platten
lande zoowel als in de steden, treft men ten
aanzien der volkshuisvesting onbevredigende
toestanden aan." Maar tevens verklaart de
rapporteerende commissie:
Ten aanzien van de dorpen in ons
vaderlacd, waar slechte woningtoestanden heerschen,
kan men veilig aannemen, dat verbeteringen
er op veel eenvoudiger wyze tot stand te bren
gen zouden zijn dan in de steden, omdat, gelijk
hier boven is vermeld, de toestanden er het
ingewikkelde karakter missen, dat in de oude
wijken der steden tot zulke buitengewone
moeilijkheden aanleiding geeft.1'
* *
#?
Het is de groote verdienste van de brochure
van den heer Mijs dat hij deze twee waarhe
den, zonder er moeite voor te doen, door de
?bleota vermelding der feiten die jg is zyn
gemeente waarnam, er mede bewijst:
l-o. Dat de woningtoestand in vrij welva
rende dorpen (waar weinig armlastigen ziji)
nog allertreurigst is.
2o. Dat geen ernstige nantieele bezwaren
bestaan om daarin verbetering te brengen.
Al veertig jaar lang is te Middelharnis in
werking een verordening op den nieuwbouw.
Geen wonder dat da burgemeester, toen hij aan
den arbeid toog «een gunstige en vry vaste
meening omtrent de woningtoestand'en te dezer
plaatse had." Zijn oordeel heeft zich echter
geheel gewijzigd nadat (hij) in den loop van
1899.... gelegenheid vond om alle woonhuizen
(zyner) gemeente te zien." Van de 850 wo
ningen die binnen de bebouwde kom van
het dorp liggen, werden er 200 (23,5 pCt.)
verhuurd voor mind<r dan ? 1.20 per week.
Orer 175 hiervan strekte het onderzoek zich
uit; de 25 overigen .waren onbewoond of door
afwezigheid der bewoners gesloten. Onder deze
175 huizen waren er maar ticee die voldeden
aan alle ehchen, by de in 1892 herziene en
eenigzins uitgebreide verordening op den nieuw
bouw, aan h«t woonvertrck gesteld. En 69 waren
er, die in alle opzichten (ten aanzien van
verdteping, oppervlakte, ramen en vloer van het
woon vertrek) te kort schoten, dus geheel onvol
doende werden bevonden. Geconstateerd is dus
dat 23.2 pCt. der woningen een woonvertrek
hebben, dat niet aan de bij de verordening
gestelde eisenen voldoet eischen, al zien ze
er ons een weinig vreemd uit, ongetwijfeld
gesteld met het oog op de plaatselijke
gesteldheid, en, na 32 jaren in werking te zijn ge
weest, thans acht jaren geleden, verbeterd en
hereien. G-constateerd met andere woorden,
dat 23 2 pCt der bevolking van hot vrij wel
varende dorpje Middelhat-nis, woent in een ver
trek, dat door den gemeenteraad voor in strijd
wet d« eUchen der hygiëne wordt gehouden.
Maar er is niet geconstateerd dat de 76,*}
overige .procenten der bevolking in goede, aan
de verordening voldoende, woonvertrekken huist.
Een zeer groot peiceutage van dit deel der
bevolking huist stellig in zóó niet eren, dan
toch ook slechte kamers; bedetken we dat van
de onderzochte woningen byna 99 pCt. onvol
doende waren; van de niet onderzochten, iets
hooger in prijs, zullen er velen eveneens ge
brekkig zyn.
Vrij welvarend noemden we Middelharnis,
niet enkel op geiag van den burgemeester, maar
omdat hy dfeze opinie met cy'fers toelicht. Van
de 560 aangeslagenen in de belastingen zyn er
500 wier inkomen beneden de / ICOüblytt
veel weigestelden treft men er dus niet aan;
gelukkig," schryft de heer Mys, is het te
kunnea zeggen dat w\j ook anderzijds niet in
uitersten vervallen en dat armoede, althans de
groote, de afschuwelijke armoede, zooals die
ia steden en andere deelen des lande voorkomt,
hier ter plaatse niet wordt aangetroffen."
» ... werkeloosheid in den eigenleken zin is
hier tot dusverre onbekend." De irbeider
en ik heb hier in 't bijzonder den huisvader
op het oog kent' feitelijk geen
herbergbe«oek of misbruik van sterken drank." Al deee
uitspraken worden ons aannemelijk gemaakt
door de vermelding van het feit, dat van de
bewoners der 175 onderzochte huizen er slechts
27.43 pCt. armlastig waren.
In dit dorp waar geen werkeloosheid en geen
drankmisbruik wordt ?aangetroffen, waar de ge
meenteraad al veertig jaar geleden een veror
dening op den nieuwbouw maakte, woont stellig
meer dan '/5, maw waarjchynlyk een veel
grootere breuk dpr bevolking in slechte fewtaen.
Dat pleit niet voor de woniogtoeatanden ten
platten lande l
Wat van het woonvertrek geldt, geldt ook
van het overige. Wy zullen onze lezers niet
vervelen door veel cylers uit de brochure over
te nemen. Een beter besef van wat aan de
volkshuisvesting ontbreekt zal men kry'gen,
wanneer men verneemt watvoor toestanden
met betrekking tot de watervoorziening, afvoer
van faecaliën enz., zich voordoen. Vanwege
den genten bodem en het ontbreken eener
waterleiding heeft men alleen over regenwater
als drinkwater te beschikken. Nog niet de
helft der 175 onderzochte huizen zyn voorzien
van een eigen regenbak, of mogen onbeperkt
gebruik maken van eene die in gemeenschappe
lijk gebruik is. Slechts in zeer enkele ge
vallen had men ook bij langdurige droogte
voldoende water." In enkele gevallen" dus
vaker .had men bün« voortdurend gebrek."
Op onderscheiden plaateen was de regenbak
in het woonvertrek, wat in den regel vocht
veroorzaakte." Eén trof men er aan, waarin
alleen b\j regen water aanwezig ww; eenandere
die zeer spoedig vol was; men zag zich menig
maal genoodzaakt des nachts op te «taan om
de aanvoerbuis los te maken, daar anders het
woonvertrek onderliep.
Maar, zegt de heer Mijs, laten de onder
zochte woningen in eenig opzicht veel te
wenschen over, dan is dit ongetwijfeld met
betrekking tot de privaten." Van de 175
huizen hebben er slechts ges een afzonderlijk
privaat, 45 hebben te zamen een aantal van
16 privaten in gebruik, en de 121 ovtrigen
bezitten in het geheel geen privaat. Van de
22 totaal-aanwezige privaten waren er 21 in
de open lucht geplaatst. By de meeeten ervan
is het tonnenstelsel op de meest primitieve
wy'ze in toepassing gebracht. De faecaliën wor
den in een zinken emmer opgevangen, die van
tijd tot tijd op de mestvaalt geledigd of aan
den vuilnisman meegegeven wordt. Betreffende
de huizen zonder privaat was het zeer moeilijk
juiste gegevens te verkrijgen. Meestal bleek
op den zolder, soms ook in het schuurhuis,
voor eigen rekening een inrichting met emmer
gemaakt te zyn, iets wat aan de zuiverheid
der lucht in de woning geenszics bevorderlijk
was. Zy, die geen voorhuis of zolder bezitten,
zyn er echter nog erger aan toe, aangezien de
faecaliën niet anders dan in het woonvertrek
kunnen worden bewaard; in het warme jaar
getijde veroorzaakt dit speciaal 's Zondags
wanneer geen vuilnis wordt opgehaald aan
de bewoners veel hinder."
Het kan niet onze bedoeling zyn hier te her
halen al wat de heer Mys van de in zijn ge
meente heerschende misslanden aangaande
afvoer van gootwater, rioleering, bewoning enz.
mededeelt. Wie er belang in stelt en we
hopen dat velen zulks doec leze het boekje
zelf. Slechts nog een paar voorbeelden van
de ergerlykste toestanden, die het gevolg zyn
van de kleine ruimte waarin een groot aantal
menschen moeten slapen:
Een gezin bestaande uit man, vrouw en 8
kinderen waarvan het oudste pi.m. 18 jaar
was, terwijl 4 den 10 jarigen leeftijd nog niet
hadden bereikt sliep te zamen in niet meer
dan 2 bedsteden, die in het woonvertrek ge
plaatst waren, alzoo vijf personen in elke bed
stede. Gelukkig oefende de man een beroep
uit, dat hem menigmaal afwezig deed zijn.