Historisch Archief 1877-1940
F. 1199
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAURIK Jr.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/«
Dit bUd ii rerkrqgbttr Kioik 10 Boulevard des Capucines tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 17 Juni.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel , 0.40
Annonce» uit DuitecUand, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi
de firma KÜDOLF MOSSE U Keulen en door alle filialen dezer nrma.
I W H O D D.
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Grondwetsherzie
ning en algemeen stemrecht voor mannen en vrou
wen. Voor Vrijheid en Hecht, door J. A. Levy.
China in nood.?Coöperatief-l/oavren, c.a , door M. P.
de Clercq. KUNST EN LETTEREN: Onthulling
van het monument voor Frans Hals, door B. W.
P. Jr. Tentoonstelling van decoratieve
ontwerpschetsen, door Antoon Molkenboer, beoordeeld door
B. W. P. Jr. Japonaiseries, door B. W. P. Jr.
Stille steden, door F. Erens. Blok's Levensbericht
yan Fruin, door G. W. Kernkamp. Boek- en
Tijdschrift, door G. van Halzen.
Boekaankondiging. FEUILLETON: De President van den
Octopus. Uit het Engelsen. BEOLAME3.
VOOR DAMES: De vrouw en de kunst, door
Vera. Allerlei, door Caprice. SCHAAKSPEL.
KNANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. Brieven uit den Kankasns.
ALLEBLEI. INGEZONDEN. PEN- EN
POTLOODKBASSEN. ADVEBTENTIEN.
?mum iniiiiiiiiiiimiiiiHiiiniiiiiiiiiiiHH minimin i
Grondwetsherziening
en algemeen stemrecht yoor
mannen en vrouwen.
Wat is het ten slotte toch wtêr goed
afgeloopen!
VVien sloeg de schrik niet om het hart,
toen hij vernam, dat de Liberale Unie van
haar bestuur een circulaire had ontvangen,
haar voorstellende regelrecht op grondwets
herziening aan te houden, om algemeen
stemrecht te kunnen verkrijgen en
vrouwenstemrecht meteen...; op eens een donder
slag, terwijl in en builen de Kamer, het
liberale zonnetje zoo helder scheen.
Grondwetsherziening door liberalen
geeischt... om algemeen stemrecht; niet
langs omwegen, niet bij trappen of graden
neen, pardoes, zoo maar...; die roode
circulaire gaf een rauw geluid.
Inderdaad, men denke er niet licht over.
Grondwetsherziening en algemeen stem
recht zijn slechts op tweeerlei wijs binnen
de tien of de twintig jaar in Nederland te
bereiken, lo. door een volksbeweging te
wekken, gelijk men in Eelgiëdat aandorst;
waarbij het bij oproer af gaat, zoodat de
heerschende klasse, naar men dat noemt,
eieren kiest voor haar geld. 2o. door een
parlementair obstructionisme in te leiden,
overtuigd, dat het niet langer te dulden is
parlementje te spelen met een volksver
tegenwoordiging, die, in plaats van aan het
geheele volk, slechts aan twee derde deel
daarvan haar ontstaan te danken heeft;
zich als voorstander van algemeen kies
recht in de kamer te onttrekken aan een
medeplichtigheid aan het grootste onrecht
dat in politiek uit te oefenen mogelijk is;
luide, zoowel in als buiten de kamer, te
verkondigen, dat stilstand der parlemen
taire machine gedurende eenigen tijd verre
te verkiezen is boven het verhanselen van
alle mogelijke sociale wetten, die men niet
meer durft achterwege te houden, naar een
eenzijdig klassebelang; het belang juist van
hen, die uit zeer verklaarbaar eigenbelang
het liefst zouden zien dat deze wetten in
het geheel niet tot stand kwamen... Welke
dezer beide wegen zou de Liberale Unie
hebben uitverkoren om haar tot grondwets
herziening en algemeen stemrecht te bren
gen ? Had zij het oog zoowel op den
eerstals op den laatstgenoemden geslagen? In
elk geval die roode circulaire scheen te
dreigen met een ontploffing. Buskruit,
dynamiet, lyddiet, wat zat er al niet
tusscben die vouwtjes!
Gelukkig heeft de spanning niet te lang
geduurd.
Toen het bleek, dat er meerderen waren,
die zulk een onbesuisd optreden van het
bestuur der Unie niet ongevaarlijk achtten
voor het behoud der eendracht onder de
geuniëerden, kwamen er reeds spoedig
kalmeerende berichten omtrent de bedoelingen
der leiders, en eindelijk mochten wij ver
nemen, dat alle revolutionair streven zou
worden uitgesteld tot de «politieke omstan
digheden" dit veroorloofden. Het groote
gevaar, dat de liberale heeren met geweld
zouden trachten «politieke omstandigheden"
te voorschijn te roepen, waaronder grond
wetsherziening en algemeen kiesrecht kon
den worden afgedwongen, was dus voorbij;
zoo al ooit in zulke beleidvolle hersenen
een dergelijk plan mocht zijn opgekomen ;
van nu af stond het vast, dat er alleen
op grondwetsherziening rechtstreeks zou
?worden aangestuurd, wanneer er kans be
stond, dat van de 150 eerste- en tweede
kamerleden, er minstens 100 voor de revisie
en dit stemrecht zouden gewonnen zijn.
Van dit oogenblik af was er o. i. niets
verontrustends meer in de roode circulaire,
al zou dan ook de dag, waarop het
bestuursvoorstel in behandeling werd genomen,
gelijk de heer Treub met de scherpte van
zijn politieken blik dadelijk had opgemerkt,
beteekenisvol zijn. Gelijk men weet stemden
op drie na, al de vergaderden voor deze
motie:
«De Liberale Unie, handhavende haar
herhaaldelijk uitgesproken meening ten
gunste eener regeling van de
kiesbevoegdheid, los van eiken band met belastingen,
is van oordeel, dat ter verkrijging daarvan
wijzigingen der artikelen 80, 127 en 143
der Grondwet noodzakelijk gebleken is,
en dat deze wijziging behoort te geschieden
in dien zin, dat invoering van bet alge
meen kiesrecht voor mannen en vrouwen
mogelijk worde."
Deurgentie van grondwetsherziening, ten
einde algemeen stemrecht te verkrijgen,
werd met 42 tegen 20 stemmen verworpen,
zoodat we nu voor goed weten, dat de
liberale Unie de mogelijkheid van algemeen
stemrecht voor vrouwen en mannen, zal
wenschen, zoodra de politieke omstandig
heden een grondwetsherziening met die
mogelijkheid in haar gevolg zullen gedoogen.
Daar er wel geen verstandig man in
Nederland zal zijn die gelooft, dat ook
met Grondwetsherziening binnen
vijf-entwintig jaar algemeen vrouwen-stemrecht
ons zal geschonken worden, aangezien,
zoo er geen wonder gebeurt, half Europa
ons daarin eerst zal moeten zijn voorge
gaan zouden wij de fameuse overwinning
van prof. Molengraaff, waarmee hij de
zuiverheid der bestuurs-motie tot het vol
maakte bracht, zonder iets te verliezen
hebben kunnen missen. Uit een praktisch
oogpunt beschouwd heeft de toevoeging
dezer bepaling aangaande de
wenschelijkheid eener mogelijkheid van algemeen
stemrecht voor vrouwen in de motie, even
veel waarde als een bericht omtrent een
dergelijke vooruitstrevende beweging ergens
op de Maan. Eer zou de volkomen zui
verheid der motie menigeen er toe kun
nen brengen, eene liberale democratie,
die zelfs bij het leerplicht-ontwerp den
hongerigen kinderen brood en kleeding
durfde onthouden, te verdenken van een
voudig wat veelbelovend te hebben willen
theoretiseeren, om de aandacht af te lei
den van haar al te armzalige praktijk.
In 't algemeen zal men niet gemakkelijk
begrijpen, waarom juist nu de heeren van
de Liberale Unie nog eens moesten ver
klaren, dat zij theoretisch zijn voor een
regeling van de kiesbevoegdheid «los van
eiken band met belastingen," of dat
dit onbereikbaar is zonder Grondwetsher
ziening.
Men zou ineenen, nu er een herziening
van de kieswet -in ontwerp is aangeboden,
hadden de heeren wel iets beters te doen
dan zoo dingen, die van zelf spreken, nog
eens plechtig ter sprake te brengen, en te
redeneeren over hetgeen zij niet zullen
doen, of hetgeen zij wel zullen doen, als
dit ontwerp verworpen of aangenomen
mocht zijn.
Maar wat is het geval?
De partijgroep waartoe deze heeren
behporen, heeft juist ten opzichte van de
kieswet-verbetering op bestaanden grond
slag, verzuimd wat haar eerste plicht was
geweest. Zij heeft een ministerie, grooten
deels samengesteld uit mannen van haar
richting, als regeering naar de oogen ge
zien, zonder dit te nopen, met een kies
wet-herziening te komen, die althans eenige
waarde zou kunnen geven aan haar rede
neeren over grondwetsherziening en alge
meen stemrecht. Wat deden tot dusver
in dit zittingstijdperk de zoogenaamd radi
caal-liberalen, ten opzichte van
stemrechtuitbreiding? Niets; zelfs het praatje van
Borgesius, dat hij onmogelijk anders dan
met technische wijzigingen zou kunnen
verschijnen, hebben zij, zonder ook maar
van eenigen tegenzin te doen blijken, ge
slikt!
En nu moet het fatsoen worden gered.
Zoo lezen wij in de openingsrede van
de Lib. Unie-vergadering, uitgesproken
door mr. E. A. Smidt, het volgende:
«Een wijle langer zij uwe aandacht ge
vraagd, waar het de bespreking der
beteekenis van een wetsontwerp, eerst eenige
dagen geleden ingediend: dat tot technische
herziening der Kieswet. Een wijle langer,
omdat het in verband staat met het hoofd
punt onzer agenda voor heden.
»Reeds langen tijd aangekondigd, be
reikte het eerst onlangs de Staten Generaal,
en waar reeds eerder de vrees werd geuit,
dat het wellicht in deze periode niet meer
als wet zou kunnen tot stand komen,
daar blijft nog de vraag, of de wetgevende
macht deze zaak in den nog resteerenden
tijd zal kunnen afdoen.
«Aangenomen echter gaarne het tegen
deel, voor de hoofdzaak, door ons beoogd,
koesteren wij van het bedoelde ontwerp,
om na te noemen redenen, geene groote
verwachtingen. Mocht htt in de techniek
der Kieswet veranderingen brengen, die
tot vereenvoudiging of verbetering strekken,
wij zullen die zeker ten zeerste toejuichen
»Doch groote verwachtingen koestert n
wij niet, wijl meer dan een.i de klemtoon
is gelegd en ook thans in de memorie van
toelichting wordt gelegd op de herziening
der techniek en het raken aan den grond
slag van het bestaande kiesrecht wordt
geacht buiten het kader van dat wets
ontwerp, te vallen. Waar die grondslag
voor ons alsnog hoofdzaak is, erkennen
wij wel het gewicht der bijzaak, doch
mogen wij daarvoor de hoofdzaak niet uit
het oog verliezen. Van een technische
herziening mogen en kunnen wij niet ver
wachten herziening van den grondslag en
waar de bestaande grondslag ons niet
bevredigt, is het ingediende ontwerp voor
ons ten dezen opzichte van geen gewicht."
«Groote verwachtingen koesteren de
heeren niet" van Borgesius c. s. m. a.
w. van den leidsman hunner eigen
partijgroep, dien zij aan het bewind Helen; dien
zij spaarden, immers hij regeerde bij de
gratie van deze Liberale-Unie-mannen,
thans op Grondwetsherziening en algemeen
stemrecht uit!
Daar nemen zij groot doende de
houdine aan, alsof dat misrabel wetje tot
wijziging van de techniek! der kieswet
met hen niets heeft uit te staan ; alsof
Borgesius en Lely en Pierson en v. d.
Linden en Eland niet tot de hunnen
moesten gerekend worden; alsof datzelfde
akelige ontwerpje niet getuigde van hun
eigen beginselzwakheid, van hun eigen on
verschilligheid voor de van stemrecht
misdeelden, niet spotte met hun pronkerij van
democratische geestdrift.
Niemand, die er aan denkt, da1 de Libe
rale Unie, gelijk b.v. de sociaal-democraten,
ooit haar toevlucht zal nemen tot de
krachtige middelen om in een conservatief
land als het onze, bij de bestaande partij
verhoudingen, grondwetsherziening en al
gemeen stemrecht der meerderheid af te
dwingen.
Alles wat de Liberale Unie in die rich
ting mocht spreken zijn niet anders dan
praatjes voor de vaak. Zij weet natuurlijk
wel, dat zij tot algemeen stemrecht alleen
kan naderen door zonder
giondwetsherziening het kiesrecht zóó ver uit te breiden
als slechts mogelijk is en dat is zeer
ver. Maar dit juist laat zij na. En in
plaats vau op deze wijs onder haar vrien
den propaganda voor de zaak te maken,
en de partij der werklieden te helpen ver
sterken in het parlement, blijft ze haar
vlag van algemeen kiesrecht zwaaiende,
dezen van het Binnenhof weren, en houdt
alzoo nog tal van jaren, tot er dan ein
delijk eens grondwetsherziening komt, haar
eigen aantal zetels in de Kamer bezet.
Ziedaar de oude taktiek.
Yoor Vrijheid en Recht,
1. C. P. Potédonostzfff. Questions
religieuses sociale» et politiques. Pensees
d'un homme d'Etat (Pari?, 1897).
2. J. R Fisher. Finland and the Tsars
(1809-1899) (London 1899).
3. Das Recht Fmnlands und seine
Wehrplichtfrage. Eine kurze aktcnniassige
Betrachtung von eirem finnlaudiachen Ju
risten (Leipzier, 191 0).
4. B. Getz, Das staatsrechtliche
Ver[baltniss zwischen Fmnland und
Russland (Leipzig 1900).
5. Ein Beitrag zur Beurteilung der
staatsrechtlichen Stellung des Grossfürstentums
Fmnland (Leipzig 1900).
6. F. Arnheim, Der ausserordentliche
Finnïaudische Landtag 1899 (Leipzig
1900).
7. A. Baschmakof in Revue Polit'que et
Parlementaire van 10 Juni 1897, blz.
695 vlg.
8. L. Méchelin, in Revue Politique et
Parlementaire van 10 Januari 1898,
blz. 182 vlg.
9. W. van der Vlugt, Finland, De rechts
vraag (Amsterdam 1900).
Lest heugt best. De ten einde snellende
eeuw heeft aan het onbedorven rechts
gevoel schokken toegebracht, die den dage
raad der nieuwe somber omfloersen.
Daar is Frankrijk, het klatergoud van
welks wereldtentoonstelling wordt verdoofd,
door de ongewroken bloedschuld, die, allen
»sponsen" ten trots, rondwaart over
gegalloneerde owwaardigheidsbekleeders, en
nogmaals, gelijk Victor Hugo het vroeger
deed, in de ooren hun dondert: infames,
avant de broder vos manches, lavez vos
mains.
Daar is Engeland, dat aan de onaf
hankelijkheid van een manhaft volk zich
vergrijpt, onder nietige voorwendsels een
oorlog uitlokt, die gelegenheid moet geven
tot vestiging eener aangematigde heer
schappij, en straks: verovering met de
spits van het zwaard doopen zal, hetgeen
de nakomelingschap: overrompeling met
verpletterende overmacht heet.
Daar is noch de laatste noch de
geringste in de rij der euveldaden,
Rusland, de kolos van het Noorden, dat
zijn ijzeren voet zet op den nek van eene
natie, in ontwikkeling en rechtrzin zijn
meerdere, en aan het kunst- en knutsel
werk zijner geslepen diplomaten de
onbenijdbare taak opdraagt, den schijn althans
te redden van dat eerloos bedrijf.
In den aanslag opeen volksbestaan, die
aan de boorden van de Newa wordt voor
bereid, is iets singuliers. Ik bedoel de
huiveringwekkende stiltp, waarmede het
opzet beraamd en volvoerd wordt. Geen
veldtocht, geen alarm, geen machtsvertoon,
geen troepenbeweging. Men hoort nauwe
lijks het ritselen van ettelijke papieren.
Trawanten worden afgezonden om de pers
te knevelen. Een manifest (3|15 Februari
1899) wordt uitgevaardigd, waardoor ieder
Finsch belang tot Rijksbelang kan wor
den gestempeld. Ziedaar, zoowat alles. En
voor het geval zoo nu en dan, tusschen
de figuren van een cotillon, door dezen
of genen belangstellende, een attaché,
of gezantschapssecretaris, naar Finland
mocht worden gevraagd, heeft de
goedertierendheid der regeering hen voorzien van
een snoeperige instructie, in zak-formaat,
die niet in den handel is, dus alle rumoer
mijdt. Deze eer moet het Panslavisme
worden gegund, dat het, zoo noodig, ook
met fluweelen handschoenen weet te smoren.
Maar de wanhoopskreten van het
Finsche volk lieten zich niet smoren. Europa
werd opgeschrikt door betoog na betoog,
dat de Russische rechtsverkrachting in
het helderste daglicht plaatst. De leidende
pers, ook ten onzent, trok, in eene vaste
rubriek, de zaak van het verdrukte volk
zich aan. Afgevaardigden der wetenschap
pelijke wereld, niet toegelaten, maar dan
toch uitgezonden, zochten 's Keizers oor
te bereiken. De openbare meening van het
Westen werd wakker, bezon zich, en kwam
tot het besef, dat men bezig is een volk
dood te martelen. Nu nam de Leidsche
hoogleeraar het woord, om het gruwelijk
onrecht aan de Finnen gepleegd, onzen
landgenooten te ontvouwen.
Hij was er toe geroepen. Lid der missie,
genoot hij mede de eer te worden afge
wezen. Zij is geslaagd, die missie. Eén
min gunstig moment had zij slechts, toen
een' der heeren ontglipte, hetgeen te lezen
staat op blz. 28. Voor het overige echter,
welk krachtiger betoog, ter gunste der
Finnen is denkbaar, dan het brutale feit,
dat men het niet wagen dorst hunne
schutsmannen te brengen in des Tsaren
tegenwoordigheid ? Wat natuurlijker tevens,
dan dat Europa, ons land mede, thans de
vierschaar over de keizerlijke raadslieden
spant ? En dan waartoe het verheeld ?
eene bijzondere reden moet den hoogleeraar
de pen in de hand hebben gedrukt. De
bronnen ze zijn boven vermeld zijn
in ons polyglot Vaderland voor ieder be
reikbaar. Maar men leest de statige deelen
niet, wat doet men dan eigenlijk wél?
Nu was het zaak hun inhoud te verwer
ken, te kneden, saam te persen tot n
doorloopend, methodisch geheel. Dat deed
Van der Vlugt en daaraan heeft hij wel
gedaan. Het geschrift, een 100-tal blad
zijden groot, is een gespierd requisitor
tegen rechtsvertreding en machtsmisbruik.
Voor onze oogen ontrolt zich de lange
lijdensgeschiedenis, die, ten spijt der ge
lofte van Borga, der Finnen deel werd.
Stuk voor stuk, trek voor trek wordt zij
ons medegedeeld, in gansch hare
schaamtelooze naaktheid. Drieste vergoelijking,
haarkloverij in woord of schrift, houdt niet
stand. Met vaste hand wordt de sluier
opgeheven, neen weggescheurd, die het
akelig bestaan van rechtsschennis en eeds
verkrachting kwalijk omhulde. Met feiten,
feiten en nogmaals feiten wordt aan rag
gerafeld bet betoog, dat, naar de leer der
sophisten en rabulisten, met woorden, woor
den en nogmaals woorden schermt. De
executie is scherp, zieldoorvlijmend tevens,
maar dan ook ligt het kaartenhuis der
onvolprezen Russische spitsvondigheid, aan
flarden te pletter, aan alle vier winden
ten prooi. Wat, blijft, is de vreeslijke aan
slag. Dien moet men, ook teil onzent,
kenaen. Van nu af, ware ignorantie
onverschoonbaar.
De inrichting van het werkje is een
voudig. Van der Vlugt opent met de
ideeën van den procureur der Heilige
«Synode." Terecht, want van die ideeën is
het bedrijf tegen Finland de belichaming.
Bedoeld is de boven (sub 1) genoemde
Pobédonostztff, wiens werk de hoogleeraar,
in Engelsche vertaling citeert. Voor mij
ligtdeFransche, maar Engelsen of Franscb,
wilt gij den man uit n trek leeren
kennen? Hij maakte deel uit van den
Raad, die het manifest ontwierp, waarmede
Finland's doodvonnis werd voltrokken,
maar teekende niet. Dat is de man, en
heel de man. Hij teekent niet, hij teekent
nooit, ook als hij breedvoerig schrijft. Hij
schrijft ook niet, hij doezelt maar. Hij
heet eene gansche reeks van staatkundige
onderwerpen te behandelen, maar nergens
is er een houvast, nergens grond voor
uwen voet of ruimte voor uwen handgreep.
Louter omlijningen, in de ijle lucht zich
verliezend, louter algemeenheden, in het
onbepaalde zich vervluchtigend. Maar
tusschen de regels, daar wacht u de schrijver,
met strikken en valluiken, met voetangel*
en klemmen. Hier en nu is hij in zijn
element, en dat element is de scbaduw,
het meer dan halfduister. Dddr vertegen
woordigt hij het onvervalschte
Caesaropapisme, dat, zoetsappig en zalvend, maar
onmeedoogend en onvermurwbaar, de rech
ten van een volk met voeten treedt, en
zoo noodig, het lijf van een volk met
schorpioenen striemt.
In die lijst, eene waardige onderlaag
voor zoo groot een misdrijf plaatst
Van der Vlugt zijn «pleidooien in het
geding." Men vatte het woord in den
ernstigsten, meest nauwgezetten zin. Rede
lijkerwijs gesproken, meen ik in de hoofd
bronnen, die Finland's leed beschrijven,
een vreemdeling niet te-zijn. Welnu, mij
heeft het niet getroffen, dat, hetzij in Eisch
van Russische zijde, of in Verweer van
Finschen kant, ook maar n ter zake
dienstig punt overgeslagen, of door den
hoogleeraar niet tot zijn recht gebracht is.
Opden voet worden zij gevolgd, de slinksche
treken, waarmede Finland's heilig recht
wordt bestookt. Hoofd- en bijzaken worden
geschouwd met de kalmte, die den rechter,
en de bezadigdheid, die den geschiedschrijver
voegt. Zij leveren de bouwstof tot »de slot
som," die des schrijvers derde onderdeel
vormt. Mij wil het voorkomen, dat, in zijn
geest, ze door den lezer reeds lang is ge
maakt.
Deswege juist, omdat het der Finsche
zaak niet schade doen, slechts voordeel
aanbrengen kan, mag ik eene bedenking
niet weerhouden, die t gen het slot van
des schrijvers slot bij mij is gerezen. Van
der Vlugt wil ieder wapen, der Russische
begeerlijkheid uit handen slaan, ieder bol
werk nemen, dat aan den volkenhonger
van het Tsarenrijk tot steunpunt dient.
Deze zijne poging nu, het moet onbewimpeld
erkend, is hopeloos, en dit zijn streven
berust op eene genereuse illusie.
Laat ons, wij ook, beginnen met Eisch
en Verweer tegenover elkander te plaatsen.
Van Russische zijde beweert men :
Finland kan over rechtsscfee«ws niet
zich beklagen, want de Tsar maakt het
recht. In des hoogleeraars woorden:
«De wet, zoo redeneeit de Russische
«partij in ieder deel van zijn onmetelijk
«gebied, is het maaksel van den Tsar,
»bet gewrocht van zijn vrijmaehtig
wel«behagen. Mitsdien is dat desgelijks, wat
«ooit de keizers mogen hebben
goedge«vonden aan Finland te bewilligen, de
«ruimste maat van politieke onaf
han«kelijkheid onder «constitutioneele"
vor«men incluis. Maar dan kunnen ook die
«bewilligingen den Tsar zelven geene
«klui ters aanleggen. Hij was het die
»bond, dus kan hij eveneens ontbinden.
«Wanneer Finland's Senaat, wanneer
«Finland's stendendag den Tsar
wcer»staat, is dat het schepsel, murraureerend
«tegen zijn' schepper" (blz. 98).
Op dit pleidooi, antwoordt de hoogleeraar,
in eigen naam, het volgende:
«Niet over het kunnen van den Tsar,
«over zijn mogen liep tusschen de
par«tijen, straks vernorren, het geschil. En
»dat geschil ten slotte door te houwen
«met een beroep op hetgeen hij kunnen
«zou, dat is eene schromelijke verwarring
«van twee sferen, die strikt moeten
«blijven onderscheiden. Het bestaan toch,
»aan de spits van iedere
rechtsmaat«schappij, eener in rechtsvorm
onver«antwoordelijke oppermacht is, zeker,
«eene onafwijsbare factische
noodzake«lijkheid, maar allerminst een rechtseisch.
«Integendeel: onze rechtszin berust daarin
«maar zeer noode. Gezien uit het
stand«punt van hetgeen naar rechte te
be«geeren ware, is er te nauwernood iets
«ongerijmders denkbaar dan dit contrast:
«dat, eenerzijds tegen mijne geringste
«ontrouw aan het onbeduidendste
con«tract geheel het dwangapparaat wordt
«in beweging gesteld eener boven de
«partijen staande macht; maar dat,
«anderzijds, die opperste hoedster des
«rechts zelve, juist omdat zij de opperste
»is, indien zij willekeurig de schreiendste
«eischen des rechts mocht miskjnnen,
«niet weder op hare beurt door een nog
«hooger staande in de vormen des rechts
»kan worden tot rede gebracht. Nog eens:
«wij leggen ons bij die ongerijmdheid
«neer omdat het niet anders kan; zij is
«nu eens de tragische fataliteit in alle
«rechtsleven. Doch niets kan ons ver
splichten verder te gaan dan die
be