Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Na. 1200
dage de Engelsche heerschappij in Indiëten
gevolge heeft.
Britsch Indiëis een zeer arm land, een feit,
dat in den regel veel te weinig in aanmerking
wordt genomen. Het is moeielijk, zelfs wanneer
men zich al de ellende die voor onze eigen
deuren beerscht, voor oogen stelt, om zich een
denkbeeld van deze armoede te maken. Volgens
de zorgvuldigste schattingen der meest bevoegde
statistici bedraagt de totale waarde van de
geheele Indische produktie met de eene bevolking
van 250 millioeu inwoners, niet meer dan 350
millioen pd. st. Het komt mij voor dat deze
schatting, met het oog op den tegenwoordige
ropij-koers nog te hoog geraamd is. Rekenen wij
nu 5 personen op eene familie dan bedraagt het
gemiddelde jaarlijksche inkomen per familie 7
pd. st. Zelfs wanneer in 't geheel geen belastingen
werden geheven, zou dit bedrag voor de groote
meerderheid der landbonwende bevolking, waar
uit de Indische bevolking voor het grootste
deel bestaat, een lagen levensstandaard
beteekenen. Doch in werkelijkheid is de grondbelasting
zeer hoog in verhouding tot de opbrengst: zout
is belast met 700 tot 4000 pCt., ofschoon het
een onontbeerlijk levensmiddel is, terwijl de
inkomsten uit het Bijks-opiummonopolie in af
trek gebracht moeten worden van de
volksinkomstin. Nu bedragen de Staatsinkomsten
van Britsch-Indiëjaarlijksch 61 a 62 millioen
pd. st., berekend naar den maatstaf van 10
ropijen = l pd. st. of p. m. 41 millioen pd. st.
m goud naar de koersverhouding van: een
shilling 4 pence rz l ropij. 1) Hiervan komen
25 millioen naar de onde en 17 millioeu pd. st.
naar de nieuwe waarde van de ropij op do
grondbelasting.
Het is nauwelijks te gelooven, dat wij jaar
in jaar uit alleen voor rekening der regeering
het volle bedrag van deze zware grondbelasting
uit Indiëtrekken, om daarmee in Engeland
de uitgaven bestrijden voor traktementen der
ambtenaren, pensioenen, de kosten der depots
voor europeesche troepen, renten voor leeningen,
dividenden enz. Dat is het jaarlijksche tribuut
dat alleen voor staatsdoeleinden uit de bevolking
geperst wordt. In werkelijkheid is dit tribuut
echter veel grooter. Het hongerende volk, welks
welstand ons dikwijls in zulke mooie kleuren
afgeschilderd wordt, wordt, behalve door de
regeeriug, ook nog door private personen uit
gezogen in den vorm van monopoliewinsten
vau allerlei aard, zoodat het geheele bedrag
dat jaarlijks uit IndiëDaar Engeland vloeit op
minstens 70 millioen pd. st. geschat moet worden.
Dit bedrag is weliswaar slechts langzamerhand
op deze hoogte gestegen; doch hebben reeds voor
langen tijd, toen de geldvloed naar Engeland
nog op verre na niet dien omvang had bereikt,
verziende Eogelschen zooals Mr. Montgomery
Martin, majoor Evans Bele, Mr. James Geddes,
sir Louis Mallet, Mr. William Bigley e. a.
voorspelde, dat eene dusdanige voortdurende
vermindering van het nationaalvermogen van
zulk een arm land onvoorwaardelijk diens vol
slagen ondergang tengevolge 'moest hebben. Het
is duidelijk: Indiëbloedt eenvoudig dood.
Wij hebben op grond van bovenstaande vor
mingen in de laatste 20 jaren meer daii 500
millioen pd. st. (6 milliarden guldens) uit Indi
getrokken, zelfs wanneer men de renten niet
rekent die Indiëvoor zijne in Engeland ge
maakte leeningen betaald heeft. Indien deze
kolossale som in Indiëgebleven ware, dan zou
thans geen hongersnood aldaar zijn. 2)
Doch nu woedt weer een hongersnood in
Indiëde vreeselijkste die de geschiedenis
van Hindostan tot dusver heeft geboekstaafd.
Lord Curzpn, de onderkoning van Indiënoemt
deze in zijn oproep tot ondersteuning: zonder
voorbeeld (unparalleled) evenals meer andere
koloniale ambtenaren e . privaatpersonen. En,
dat is volkomen juist, want niet minder dan 61
millioen menschen lijden, volgens de opgaaf van
den onderkoning, onder dezen verschrikkelijken
hongersnood, terwijl thans reeds 5 millioen van
wege de regeering ondersteund worden, ofschoon
deze ondersteuning kariger verdeeld wordt dan
ooit te voren en vele boeren er de voorkeur
aan geven om in hunne hutten verhongeren
dan deel te nemen aan
ondersteuningswerkzaamheden. Millioenen moeten dus vaa honger
omkomen en de regeering stelt slle mogelijke
pogingen in het werk, om deze gruwelijke
waarheid te bemantelen. Doch dit is nog niet
alles, zelfs niet in zekeren zin het ergste.
Het verlies van het vee, dat natuurlijk met
een hongersnood gepaard gaat, bereidt een
nieuwen hongersnood voor. Wanneer straks de
tegenperiode komt, is er geen trekvee om den
akker te bestellen, zoodat ook de meest optimis
tische personen onder de Engelsche ambtenaren
thaas reeds de vrees uitspreken dat het einde
van dezen het begin zal zijn van een nieuwe
hongersnood.
Zoo is het ook den vorigen keer gegaan. De
thans heerschende hongersnood is dien van voor
drie jaar op den voet gevolgd, zoodat de be
volking veel minder weerstand kon bieden aan
de nieuwe bezoeking. Niettegenstaande dit
hebben wij geregeld jaarlijks onze 70 millioen
uit Indiëgezogen en staan wij thans op het
punt om nog 19 millioen daaruit te persen, die
voor regeeringsdoeleinden in Engeland aange
wend zullen worden zonder eenig gewetens
bezwaar. En dan van de andere rijde is het
niet het toppunt van kapitalistische huichelarij ?
doet de koninklijke familie in de hoogste klassen
een beroep op de openbare weldadigheid, waar
door misschien een bedrag van 700.000 pd. at.
bijeen gescharreld wordt voorde ^noodlijdenden"!
70 millioen haalt men uit Indiëen het honderste
deel geeft men grootmoedigüjk terug als barm
hartige gift en in den naam Gods: ziedaar de
luisterrijke Britsche heerschappij van dezen tijd!
Als Engelschman werp ik thans de Indische
en de Engelsche regeering Je beschuldiging in
het gezicht, gelijk ik dit voor bijna een kwart
eeuw ook reeds gedaan hebt, dat de
hongersnooden, die in onze koloniën meer en meer tot
regel geworden zijn, niet het gevolg zijn van
gebrek aan regen, of van de groote toename der
1) Hierbij moet opgemerkt worden dat de
tegenwoordige koerswaarde van de ropij a
l sh. 4 p. eene geheele fictieve is, die slechts
door opzettelijke misleiding in stand kan worden
gehouden. De eigenlijke waarde van de ropij,
gemeten naar de goudwaarde, is ongeveer 10
pence. Doch de regeering heeft thans de be
lasting naar de goudwaarde, d. w. z. zij heft
/.feitelijk eene 40 pCt. hoogere belasting, ofschoon
zij voorgeeft, naar den ouden koers te rekenen.
En het arme Indiëkan niet eens protesteereu
tegen de opeenvolgde mishandelingen en uit
zuiging van het volk, daar het in het Britsche
parlement geen vertegenwoordigers heeft.
2) Juist heden lees ik het lakonische bericht
in de dagbladen, dat de Engelsche regeering
5X millioen menschen in Indiëmoet voeden
om hen voor den hongersnood te bewaren. En
tegelijkertijd voert de Engelsche regeering, ten
behoeve van een handjevol kapitalisten, een
misdadigen en kostbaren oorlog om een dapper
en onafhankelijk volkje in Znid-Afrika te
verniet'gen! (Vert.).
bevolking, of van gebrek aan werkzaamheid de
Inlandsche bevolking, maar alleen en uitsluitenc
van om regeerinffssysteem in Engeland!
De inlanders worden zoodanig door den fiscui
uitgezogen, hun wordt zoodanig de mogelijkheic
ontnomen om iets voor de slechte tijden opte
sparen, hunne hulpbronnen worden zoodanig
nitgedroogd, dat zij, indien de oogst geheel o
gedeeltelijk mislukt volstrekt geen hulpmiddelen
hebben om de moeielijkheden te boven te komen
Onder het Inlandsche regime, hoe zorgloos
deze ook dikwijls geweest moge zijn, werden
telkens maatregelen genomen om een eventueelen
misoogst het hoofd te kunnen bieden, ook
kwamen deze veel minder dikwijls voor, aange
zien de bevolking meer welstand genoot en nog
geniet, dan onder de Britsche heerschappij en
niet een voortdurende goudstroom naar het
buitenland vloeide. Heden ten dage daarentegen
meenen wij voldoende maatregelen tegen de
dreigende hongersnooden, te hebben genomen,
wanneer wij kostbare spoorwegen bouwen die
weliswaar het transport van landbouwprodukten
vergemakkelijken, doch tevens, daar zij door
Engelsche kapitalisten zijn aangelegd, in zekeren
zin als blusleidingen dienst doen waardoor de
rijkdom van het land, afvloeit naar Engeland.
In het jaar 1879 werd er een verzekeringsfonds
opgericht met het doel om gelden te verzamelen
voor de lijden van hongersnood. Hiervoor zou
eene ex tra-belasting ten bedragen van jaarlijks
IX millioen pd. st. dienen, doch weldra werd
dat kapitaal door de militaire partij in beslag
genomen en besteed voor het voeren van oorlogen
aan de grenzen. Aldus maken wij feitelijk zelf
tegenwoordig de hongersuooden en verscherpen
deze door ons wanbestuur.
(Slot volgt). D. R. MANSHOLT.
Boksers-philosophia
De Daily Express heeft zich door een
te Londen wonenden Chinees laten inlich
ten over de wijze, waarop men in China
ons Europeanen en onze beschaving be
oordeelt.
»De Westersche beschaving" zeide
deze zoon van het Hemelsche Rijk »is
in onze oogen als een paddestoel, als een
ding van gisteren. De Chineesche bescha
ving daarentegen is duizenden jaren oud,
en daarom gelooven wij, dat wij u minstens
2000 jaren vóór zijn. Ook voor ons is
er een tijd geweest, waarin wij onzen strijd
om het bestaan, onze jacht naar rijkdom,
onzen honger naar macht, ons haasten en
drijven en onzen nood hadden. Ook wij
hadden onze vernuftige uitvindingen, het
buskruit, de boekdrukkunst en al de rest ;
maar wij hebben lang genoeg geleefd om
in te zien, hoe weinig noodig en hoe nut
teloos dit alles is. Wij hebben ook onze
tijden van twijfel, van fanatisme en van
geloofsstrijd gehad; wij hadden onze mar
telaars, onze hervormingen, onze onver
draagzaamheid en ten slotte onze verdraag
zaamheid en dat alles reeds voor
duizenden jaren. Maar zooals ik zeide,
wij zijn aan die zaken ontgroeid. Uit de
ervaringen van vervlogen eeuwen hebben
wij wijsheid geput; uit de tekortkomingen
en de ongevallen van onze voorvaderen
hebben wij geleerd, dat geen der dingen,
waarnaar wij streefden, het streven waard
was. Zoo hebben zich onze hartstochten
en onze eerzucht langzamerhand gekristal
liseerd in den rustigen wensch naar geluk
in deze wereld, en is onze godsdienst
geworden tot eene levensphilosophie, die
door de proef der laatste 2000 jaren ge
bleken is, eene gezonde te zijn. Wij ge
looven, dat het beste wat men in dit
leven kan bereiken, de gelukzaligheid is,
en wij leeren onzen kinderen, dat zij dit
geluk slechts kunnen verwerven door
plichtbeaef, door het vervullen der voor
schriften van de moraal en de levensge
meenschap en door zich te omgeven met
een kring van eveneens gelukkige vrienden
en verwanten.
Wanneer een Chinees in zijn zaken
meer door de fortuin begunstigd is dan
zijn verwanten, dan is het hem een vol
doening, zijn vermogen met hen tedeelen.
En wij in China houden nooit op met
werken; zoo iets als terugtrekken uit de
zaken kennen wij niet; de arbeid is een
deel van ons genoegen, omdat hij een deel
van onzen plicht is. Wij gelooven, het beste
in dit leven te doen, omdat dit het eenige
is, waarvan wij iets met zekerheid weten.
Ziedaar de quintessens en het einddoel der
Chineesche philosophie.
»Zoo zult gij overal in China een zelfde
mate en een gelijksoortigen geest van
bevrediging vinden. Gij| gelooft waarschijn
lijk, dat wij leven in onwetendheid, vuil
heid en traagheid, maar ik verzeker u,
dat dit niet zoo is. Wij voelen ons zoo
welbehagelijk als wij slechts wenschen, en
geen mensch kan daarin voor ons verbe
tering brengen. En nu komt gij uit uwe
Westelijke Wereld tot ons met wat gij
uwe «nieuwere denkbeelden" noemt. Gij
brengt ons uwen godsdienst, een kind
van negentienhonderd jaren; gij wilt, dat
wij spoorwegen aanleggen, opdat wij van
de eene plaats naar de andere kunnen
vliegen met eene haast, waaraan wij geen
behoefte hebben en d:e voor ons geenerlei
bekoring heeft. Gij wilt fabrieken bouwen,
en daardoor onze schoone kunst en nijver
heid verdringen; gij wilt schitterende
prullen vervaardigen, in plaats van de
schoone vormen en kleuren, die bij ons
den toets der eeuwen hebben doorstaan.
Tegen dat alles protesteeren wij. Wij
willen, dat men ons alleen late; wij
willen de vi^jheid hebben om te genieten
van ons schoone land en van de vruchten
onzer oude ervaring. Wanneer wij u ver
zoeken heen te gaan, dan weigert Gij en
bedreigt ons zelfs, zoodra wij u niet onze
havens, onze steden, ons land geven.
Daarom zijn wij, leden van het genoot
schap der zoogenoemde »Boksers", na rijp
overleg tot de overtuiging gekomen, dat
de eenige mogelijkheid, om van u bevrijd
te raken is, dat wij u dooden. Wij zijn van
natuur niet bloeddorstig, maar wanneer
vermaning en overreding en het beroep
op uw verstand en uw rechtvaardigheids
gevoel niets meer baten, dan zien wij ons
geplaatst tegenover het feit, dat onze
eenige uitredding ligt in de vernietiging
van uw bestaan.
«Neem bijvoorbeeld uwe zendelingen!
Zij komen tot ons met een nieuwen gods
dienst, over welks hoofdbeginselen zij het
met elkander op verbitterde wijze oneens
zijn, en zij zeggen ons, dat wij, als wij
hunne leer niet aannemen, eeuwige straffen
zullen ondergaan. Zij maken onze kinderen
en onze oude lieden bang en geven aan
leiding tot allerlei mogelijke oneenigheden
en twisten tusschen familiën en personen.
Het is toch onder die omstandigheden
waarlijk geen wonder, dat wij hen niet
willen dulden. Wanneer wij uwe spoor
wegen en uwe machines wilden hebben,
zouden we die immers kunnen koopen;
maar wij willen ze niet hebben, ze zijn
ons tot niets nut, en wij hebben geleerd,
het ook zonder die dingen te doen. En
desniettemin zegt gij, dat gij ons dwingen
zult ze te koopen, of wij willen of niet.
Is dat rechtvaardig? Ik zeg: het is eene
aanmatiging, eene beschimping.
»Veel ophef wordt er van gemaakt, dat
wij geen soldaten zijn. Wij hebben opge
houden soldaten te zijn, omdat wij beschaafd
zijn geworden. De oorlog is barbaarsch.
Het gevolg van het feit, dat wij op onze
tegenwoordige hoogte van beschaving zijn
gekomen, is, dat wij ons meer dan eenig
ander ras ter wereld hebben vermeerderd
en vermenigvuldigd. Niettegenstaande onze
hooge sterfte-cijfers, waaraan Gij weer
aanstoot neemt, ofschoon wij gelooven, dat
zij een wijze voorziening der natuur zijn,
vermeerdert het Chineesche ras sneller dan
eenig ander volk. Indien wij het daarop
toelegden, zouden wij de overige menschheid
kunnen overweldigen; dat wij dit niet doen,
is alleen toe te schrijven aan de volkomen
heid van onze beschaving, van onze philo
sophie en van onze zeden. Wij tellen
vierhonderd millioen menschelijke wezens,
en wie zou ons kunnen weerstaan, als wij
onze macht wilden doen gelden? Gelooft
gij, dat wij ons hiervan niet bewust zijn?
Integendeel, wij weten dat zeer goed, en
nu is het zaak voor de blanke rassen op
aarde, te erkennen, dat wij, en niet zij,
heeren en meesters zijn.
China is indertijd geteisterd door twintig
zoogenoemd welgeslaagde invasies. Maar
wat is geschied ? Hebben de indringers de
Chineezen beheerscht ? Neen, de overwon
nenen hebben de overwinnaars geabsor
beerd, die allen Chineezen zijn geworden.
Zelfs de Joden, die tot ons gekomen waren,
zijn door ons ras geabsorbeerd, een feit,
dat nergens zijne wedergade vindt.
»Laat mij u nogmaals zeggen, dat alle
dingen, die in het Westen de menschen
verdeeld houden, in China feitelijk geen
recht van bestaan hebben. Politiek, gods
dienst, persoonlijke eerzucht, zucht tot
expansie, landhonger, gouddorst dat
alles bestaat in China niet. Gij meent, dat
de Chinees een kind is, omdat hij traag,
;orgeloos en eenvoudig is. Dat is een
jroote dwaling. Hij heeft het geheim ge
leerd, gelukkig te zijn; zijn leven is rustig
?a niets stoort hem, zoolang zijn geweten
uiver is. In een spreekwoord uitgedrukt:
Liaat ons met rust, en wij zullen u met
rust laten!"
* *
*
Wat zullen wij dezen plilosoof antwoor
den? Dat stilstand achteruitgang is? Dat
niemand, ook niet een geheel volk, zich
op den duur straffeloos kan onttrekken
aan de onafwijsbare eischen van den voor
uitgang? Dat de Westersche beschaving
;etoond heeft, de wereld te kunnen ver
averen, als zij dit ernstig wil? Dat het
ijeen bewijs van beschaving is, als men
vrouwen en kinderen vermoordt en zijn
wrok koelt aan onschuldigen?
Hij zal ons aanz;en met een glimlach
n zeggen: »Gij spreekt als een kind, een
verwend, bedorven, aanmatigend kind."
Maar is, wat deze Oostersche philosoof
zoo treffend, al is het dan ook voor ons
niet doeltreffend, opmerkt, doorgedrongen
ot het bewustzijn van zijn volk, zelfs maar
an een klein gedeelte van die vierhonderd
nillioen menschen, zoodat het hen kan
bezielen tot daden en stalen in den strijd ?
Zoo ja, dan zou er waarlijk reden zijn
om te spreken van »het gele gevaar."
Zoo neen, dan zullen diegenen gelijk
krijgen, die beweren dat de inerte, inwen
dig verrotte massa van het Chineesche
Rijk geenerlei ernstigen weerstand zal
kunnen bieden en binnen korteren of
langeren tijd zal blijken, opgeschreven te zijn
ten doode.
iiliinimiMiiimiiiMiiiiiiMiiimiiiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiiii
Sociale
IIIIMIIIIIIMIimilllllllllMlllllllHHIIM»
Een goed plan.
In de in het begin der maand Juli 1899
te Arnhem gehouden algemeene vergadering
der Ned. Maatschappij tot bevordering der
Geneeskunst werd door Dr. Renssen te
Arnhem een voordracht gehouden over »De
verzorging der gebrekkigen en mismaakten".
Daar dit onderwerp zeker geheel past in
het kader eener gezonde philantrophie en
met het oog hierop zeer belangrijk; is, is
eeuige meerdere bekendheid aangaande den
aard en strekking dezer zaak ongetwijfeld
gewenscht. Dr. Renssen zeide hierover o.a.
ongeveer het volgende:
Wij weten dat het voor de gemeenschap
hoogst wenschelijk, voor de humaniteit
noodzakelijk is, dat zij, die niet in eigen
onderhoud kunnen voorzien, tijdelijk of
altijd worden onderhouden. De wees, het
kind zonde_r natuurlijke verzorgers, vindt
een_ weeshuis of tehuis tot tijd en wijle dat
de jonge man of jonge dochter verder voor
zichzelf kan zorgen. De blinde vindt ge
legenheid tot opleiding en ontwikkeling,
ja menig blinde is in staat later in eigen
onderhoud te voorzien. De doofstomme
vindt eveneens instituten waar voor hem
gezorgd wordt, zij leeren een handwerk en
leeren zelfs spreken. De achterlijken, idio
ten, de lijders aan vallende ziekte, zij vinden
allen in meer of mindere mate gelegenheid
tot verzorging en verpleging, en voor zoo
verre zij daarvoor vatbaar zijn, tot ont
wikkeling.
Zoo zien en weten wij dat overal of door
den Staat, of door milddadigheid wordt ge
zorgd voor vele ongelukkigen. Voor de
verlamden, voor de gebrekkigen en mis
maakten, zooals ze uit de ziekenhuizen
worden ontslagen, voor gebrekkige kin
deren, die, grooter wordende, nooit in staat
zullen zijn door eigen arbeid in hun onder
houd te voorzien, en dikwijls tot bedelaars
opgroeien, wordt tot dusverre weinig gedaan,
om hen eenigazins nuttige leden in de maat
schappij te doen worden. De armsten zijn
voorwerpen van armenzorg, voor de rijken
wordt gedaan wat mogelijk is, maar voor
de groote massa, die daar tusschen ligt,
wat kan men daarvoor doen.
De berekening van Temrninx voor
Duitscbland tot grondslag nemende, berekent dr.
Renssen dat hun aantal, dat nog geschikt
tot opleiding is, voor Nederland ongeveer
2500 bedraagt. Wanneer deze allen tot
arbeid kunnen worden gebracht, zou dit
van een geldelijk standpunt bekeken, tot
eene niet geheel onbelanrijke aanwinst van
ons nationaal vermogen kunnen leiden.
Geldelijke berekeningen ter zijde latende,
en alleen denkende aan humaniteit en
philantropie, stelde dr. R. de vraag welke niet
te betalen, niet te berekenen voordeelen door
de bijzondere zorgen aan deze ongelukkigen
gewijd, verkregen worden. De geneesheeren
weten het, en kunnen het weten, wat er
van deze ongelukkigen thans terecht komt.
hoe ellendig het lot van velen hunner
is, die, voorzien van goede hersenen en
goeden wil, een gebrekkig lichaam heb
ben, gelijk een prachtig werktuig, waar
aan een of meer der voornaaamste raderen
ontbreken. Ofschoon er voor ongelukkige
kinderen, vooral wanneer zij wegens li
chaamsgebreken geen school kunnen be
zoeken en ook geen plaatsing bij een werk
baas kunnen vinden, dikwijls uit algemeene
menschenliefde veel gedaan wordt, ontbreekt
een bepaalde vereeniging, zooals voor onze
blinden en doofstommen, ontbreekt eene
ambachtsschool voor onze gebrekkigen en
mismaakten. Dr. R. meent intusschen, dat
dit niet voldoende is, doch dat, er tevens
voor eene goede opvoeding en verpleging
moet gezorgd worden, en dat door operatie
of geneeskundige behandeling verbeterd
of hersteld moet worden wat mogelijk is,
ten einde voor den arbeid geschikt te ma
ken. Waar dit vereenigd kan worden, zijn
de elementen aanwezig voor de inrichtingen,
waar gebrekkigen thuis behooren.
De geschiedenis_ van de verzorging der
gebrekkigen en mismaakten nagaande, kan
men opmerken, dat deze verzorging oor
spronkelijk alleen het menschlievende doel
beoogde om deze ellendigen, die door hun
toestand als het ware buiten de maatschappij
waren geplaatst, te vereenigen in een tehuis
en daar te verplegen. Later trad ook de
arbeid, het handwerk, meer op den voor
grond, nog later de geneeskundige, de
chirurgisch-orthopaedische behandeling.
In Duitschland bestaan thans 9 inrich
tingen : te München, Reutlingen,
Ludwigsburg, Dresden, Niederlössnitz, Nowawes
bij Potsdam, Hanpver, Craeau bij
Magdeburg en Sobernheim bij Kreuznach.
In Zwitserland 3, te Zürich, Wadensweil
en Regensberg.
In Frankrijk 3, een te Laf ore door Jean
Bost gesticht en twee te Parijs, een van
de zusters van St. Vincentius en een van
de broeders van Johannes de Deo.
In Denemarken een te Kopenhagen.
In Noorwegen een te Christiania.
In Zweden 5 te Jonköping, Stockholm,
Carlskrona, Helsingborg en Gothaborg.
In Engeland 4, waarvan 3 te Londen en
een in Schotland.
In het geheel zijn er dus 26 inrichtingen
meer of minder uitgebreid. Alle begonnen
klein, sommigen zijn tot grooten bloei ge
komen, de meesten zijn echter in de laatste
jaren opgericht. Het eerste en oudste is
die te München, waar in 1832 de königliche
Conservator Johann Edler von Kurz een
privaat-inrichting voor onderwijs, opvoeding
en bezigheid voor gebrekkige knapen stichte.
Reeds het volgend jaar bemoeide de
Beiersche Regeering er zich mede, werd
op de inrichting staatstoezicht uitgeoefend,
en in 1844 werd het geheel een Staatsin
richting, die langzamerhand werd vergroot
en verbeterd en thans in een uitnemend
ingericht, groot gebouw gevestigd is.
Er worden door de jongens thans vier
handwerken geleerd: schrijven, boekbinden,
schrijnwerken en kleermakeii. De meisjes
leerea vrouwelijke handwerken, de nuttige
en fraaie in den uitgebreidsten zin. Beide
krijgen zij bovendien het onderwijs der ge
wone yolksschool. Een docent aan de Uni
versiteit, specialiteit voor chirurgie en
orthopaedie, zorgt voor de hulp, die van die zijde
kan worden geleverd, de zusters van het
Roode Kruis hebben de moeilijke, geduld
en overleg vorderende verpleging, de
Samariten-Verein zorgt voor de orthopaedische
apparaten. Zoo bezit dus München het
oudste en mede het beste wat op dit gebied
bestaat.
De algemeene aandacht op dezen tak van
philantropie werd echter hoofdzakelijk ge
vestigd door het thans meest bloeiende
groote Instituut te Kopenhagen, waaraan
de naam van Pfarrer Hans Knudsen voor
altijd verbonden blijft. Deze stichtte in
1872 de »Vereeniging ter verzorging van
gebrekkige en mismaakte kinderen", en
maakte spoedig propaganda voor de goede
zaak door het geheele Noorden. Het eerste
jaar werden 41 kinderen geholpen, het vol
gend jaar was reeds een kostelooze polikli
niek noodig, die geleid werd door Dr. Barfod,
waar ook al spoedig volwassenen zich aan
meldden. De patiënten werden niet alleen
gratis geholpen, maar ontvingen ook de
noodige machines en bandages kosteloos.
Spoedig bleek echter dat er meer noodig
was; dat men de gebrekkigen moet leeren
hun eigen brood te verdienen; er werd een
school voor verlamden en eenhandigen ge
sticht. Dat deze vereeniging een groot
arbeidsveld heeft gekregen, mag het aantal
patiënten bewijzen, dat in 25 jaren in de
inrichting is verpleegd: 5880. Zij blijf t ook
verder zorgen voor de ongelukkigen, zij wor
den niet nmaal geholpen, maar blijven
steeds onder toezicht. Hulp van de vereeni
ging krijgt iedere gebrekkige Deen, die geen
middelen bezit om zich de noodige hulp
te verschaffen, of op geen andere wijze zich
kan leeren helpen. Tot het jaar 1880 hielp
de vereeniging alleen tot het 18de jaar; se
dert ook volwassenen, op verzoek van Re
geering en Rijksdag. De school is zeer be
langrijk; allerlei vakken worden er onder
wezen, en hebben de leerlingen het eenmaal
zoover gebracht, dat zij wat go eds kunnen
leveren, dan bezorgt de vereeni ging ze een
plaatsing. Voor hen die ook bij goeden wil
onmogelijk tegen den gewonen arbeider
kunnen concurreeren, zijn werkplaats en in
gericht onder toezicht der vereenigïng, die
de materialen levert en de producten ver
koopt. Voor hen, die uit de provincie ko
men _ of die geen onderkomen hebben, ia
een internaat aan de school verbonden.
Ter gelegenheid der bovengenoemde al
gemeene vergadering der Maatschappij voo r
Geneeskunde werden door Dr. Renssen
verschillende voorwerpen vertoond en
rondgegeven, door de gebrekkigen te Kopenha
gen gemaakt, die door de nette afwerking
wel een kijkje waard waren. Ook werd een
schrijf boek vertoond, door een jongetje te
Nowawes met de mond geschreven, waar
van men zeker niet denken zou dat het
met zulk een ongewoon hulpmiddel ge
maakt was.
Ten slotte deelde dr. Renssen nog iets
mede over de door hem zelf bezochte
inrichting te Nowawes. Hij bezocht deze
naar aanleiding van een besluit van het
bestuur van het diaconessenhuis te Arnhem
en deelde mede dat dat Krüppelheim een
onderafdeeling is van het diaconessenhuis
te Nowawes, waar het door baron Von
Bissing-Beerberg in overleg met General
Feldmarschall Graf Von Moltke gegrond
vest werd. Er worden daar thans ruim 100
kinderen verzorgd, verpleegd, opgevoed en
behandeld, en als het kan, tot nuttige men
schen gemaakt. Er zijn voor jongens en
meisjes gescheiden slaapzalen, eetzalen,
werkkamers, gymnastieklokalen enz. en de
inrichting is volgens dr. R. grooten dank
verschuldigd aan den innemenden, gemoe
delij ken pastor Hoppe, die nog steeds aan
het hoofd staande, in het jaar 1830 begon
met 2 gebrekkige kindertjes.
Ook hier te lande is met een dergelijke
inrichting een begin gemaakt, en heeft het
bestuur van het Arnhemsche Diaconessen
huis, of eigenlijk de moeder daarvan, den
eersten stoot gegeven aan de uitvoering van
dit plan. Moge dit slagen, en daarmede
aan een meer of minder groot aantal onge
lukkigen in onze samenleving een vriende
lijk tehuis en een passende werkkring
worden verschaft! Ongelukkige stumperds,
die thans voor gezinnen, waarin zij verblij
ven, gewoonlijk tot last zijn, zullen daarmede
veel beter geholpen zijn, dan met een meestal
karige geldelijke ondersteuning.
Blijkens de Staatscourant is op 14 Decem
ber 1899 te Arnhem opgericht de «Vereeni
ging tot verzorging van gebrekkige en mis
maakte kinderen in Nederland" en heeft
hiermede dit bovengenoemd plan een vasten
vorm aangenomen.
Volgens het onlangs verschenen jaar
verslag van het Ned. Herv. Diaconessenhuis
te Arnhem zal nog in dit jaar een tehuis
voor gebrekkige en mismaakte kinderen in
het gebouw Bethanie worden geopend.
Dr. V. v. D. PLAATS.
A m s t., Mei 1900.
MiiiiiiiiriirmnnjiitimiiiiiMiiHiniiiiiiiHiiiiMimimiiMiiimiiffiimimit
17TEIILN
Afdeelinis-mnzieltfeest der MaatsctapBii tot
bevordering der Toontet te Leiden,
Waarly'k, Vincent d'Indy kan zich niet be
klagen dat zijne muze bij ons te lande geen
waardeering vindt. In de laatste jaren schijnt
er zelfs een edele wedijver te ontstaan tusschen
verschillende vereenigingen om zy'n »Chant de
la Cloche" uit te voeren. Nadat Amsterdam
(Viotta) voorgegaan was, volgden Haarlem,
Zwolle, Rotterdam, Amsterdam opnieuw
(Mengelberg) en thans heeft zich de Leidsche
Toonkunstafdeeling hierbij aangesloten.
Nadat ik by de laatste uitvoering te Am
sterdam, in December, het werk in den breede
besproken heb, acht ik het niet noodig thans
wederom uitvoerig op d'Indy'g gewrocht terug
te komen. Alleen wil ik even aanstippen welke
gedeelten mij ook ditmaal in 't bijzonder ge
troffen hebben.
In de eerste plaats dan de behandeling der
koren, vooral in het 3e tableau »la Fête". Het
eigenaardige in rhythmisch opzicht, bij het ver
schijnen van »les Tanneurs" en in melodisch op
zicht, by de wijzen van «les Orfèvres" en
slesTailleurs" heeft iets by'zonder pakkends; het is frisch
in hooge mate en men wordt daardoor nog meer
getroffen dan door het meesterschap van den
componist in de behandeling van het groote
apparaat van koor, dubbelkoor en orchest;
overigens kenmerkt alles, den modernen, j a den
ultra-modernen toondichter die doorgedrongen
is in de diepste geheimen der polyphonie. Het
is ook die polyphonie die den ry'ken
orchestklank te voorschy'n toovert, welken men het
geheele werk door waarneemt. Niet alleen de
keuze der instrumenten, ook de behandeling
der melodieën tegen en naast elkaar doet de
geheele partitie zoo gedrenkt zy'n in wellui
dendheid. D'Indy werkt horizontaal, om eene
uitdrukking van Richard Strauss te gebruiken.
Compacte, harmonische massa's wendt hy
slechts schaars aan; meestal zy'n het draden,
ragfijn als van een spinweefsel of stroomen
van melodieën, vol en warm, nu eens in koor,
dan weder in orchest of solostemmen, die
naast elkaar voortschreden of elkander kruisen
en omstrengelen.
Wat ditmaal een minder gunstigen indruk
op my maakte de octaafverdubbelingen hier
en daar, zoo o. a. by' »Aux horizons lointains"
enz. bij heterogene stemmen. Ook kwam my
het tweede tableau »l'Amour", ondanks de
schoone momenten in zijn totaalstemming wat
verbrokkeld voor. Een juweel van vinding