Historisch Archief 1877-1940
No, 1201
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
gioote rol en deze Traag was niet het onderwerp
van een geding tusschen de ondernemers onder
ling, doch de werkman moest een keuze doen,
tegen wien bij de actie in zon stellen. Belandde
hij daarbij aan het verkeerde kantoor, dan werd
zijn vordering algewezen, met veroordeeling in
de kosten, daargelaten, of een nieuwe actie dan
nog al of niet mogelijk blijft.
Van groote beteekeuis is ook de vraag, of een
ongeval is voorgevallen in verband met de uit
oefening van het bedrijf. Verder of de getroffene
schuld heeft aan bet ongeval, of de vordering
tijdig genoeg is ingesteld, of de invaliditeit ook
gedeeltelijk bet gevolg kan zijn van een ziekte
toestand van den betrokkene en meer dergelijke
denkbare onderwerpen voor verschil van inzicht
of chicane. Ook het bedrag der schadevergoeding,
het tijdperk gedurende hetwelk een uitkeering
moet geschieden, de persoon, die recht op de
nitkeering heeft, bij overlijden van den ver
ongelukte, dat alles gaf enkele malen aanleiding
tot een geding, doch die gevallen vormden verre
weg de minderheid tegenover die, waar de rechter
had te beslissen, of de wet al of niet van toe
passing was. Het zou ongetwijfeld leerrijk zijn
al die 62 vonnissen eens in bijzonderheden na
te gaan. Er zou uit blijken, dat in de meeste
gevallen bet feit van het ongeval onbetwistbaar
vast stond en dat gewoonlijk ook weinig twijfel
kon bestaan, of dit als een direct gevolg van
de uitoefening van het bedrijf moest worden
aangemerkt. Of het bedrijf onder de wet valt,
is natuurlijk minder gemakkelijk te beoordeelen,
doch niettemin schijnt vast te staan, dat hier
sprake is van tamelijk willekeurige onder
scheidingen.
Een dergelijke uitvoerige beschouwing zou
echter de grenzen van dit bestek verre te buiten
gaan. Wie er belang in stelt, kan de uitspraken
vinden in de nummers l?6 deel VIII der
Labour Gazette. Alleen wil ik van enkele typische
gevallen melding maken, waaruit overtuigend
blijkt, boe weinig rechtszekerheid er onder die
hoog geroemde privaatrechtelijke regeling bestaat.
Bijvoorkeur kies ik daarbij gevallen, waarin de
uitspraak ten nadeele van den werkman gevallen
is. Niet omdat dit regel zou zijn. Integendeel
men krijgt eer den indruk, dat de rechters ge
neigd zijn aan de wet eene zoo ruim mogelijke
strekking te geven en in gevallen van twijfel
over het algemeen ten gunste van den werkman
uitspraak doen. Maar juist omdat desniettegen
staande bet zoo dikwijls kan voorkomen, dat
aan een werkman zijn vordering wordt ontzegd,
ook wanneer glashelder blijkt, dat er sprake is
van een ongeval, door het bedrijf veroorzaakt,
is het afdoende bewijs geleverd, dat op deze
wijze geen zekerheid te verkrijgen is. Men
oordeele zelf.
Een bootwerker werd gewond bij de bediening
van een stoomlier aan boord van een schip,
liggende in het dok en lading innemende uit
een lichter. De wet is van toepassing op de
bediening vau werktuigen gebezigd voor lading
of lossing in of uit eenig dok, werf, kade of
pakhuis. Omdat hier uit een lichter werd
geladen, is de vordering in hooger beroep
ontzegd.
Onder de wet vallen bouwondernemingen,
wanneer de te bouwen, te herstellen of af te
breken huizen een hoogte hebben van meer dan
30 voet of daarbij steigerwerken of krachtwerk
tuigen gebezigd worden. Een werkman, in dienst
van een schilders baas, die het schilderwerk van
een pand in aanbouw had aangenomen, stierf
tengevolge van een val. veroorzaakt door het
breken van een plank vau de stelling, waarop
hij zijn arbeid verrichtte
Zijn weduwe stelde een vordering in, welke
aanvankelijk werd toegewezen, waarbij de
schildersbaas als bouwondernemer en het schilderen
als onderdeel van den bouw werd beschouwd.
In hooger beroep werd echter uitgemaakt, dat,
daargelaten of schilderwerk tot den bouw moet
gerekend worden, de schilders baas in geen ge val
bouwondernemer was, in den zin der wet.
De wet bepaalt dat werklieden, in indirecten
dienst van werkgevers, recht hebben op schade
vergoeding, tenzij hun arbeid geen verband houdt
met het eigenlijke bedrijf van den werkgever.
Een schilder, in dienst vau een firma, die de
onderhoudswerken van een spoorwegmaatschappij
had aangenomen, werd, terwijl hij werkzaam was
aan een der stations, aangereden door een loco
motief. Zijn vordering tegen de
spoorwegmaatonbereikbaar was, waar 't nuttelooze van den
strijd hem bleek.
Wat volgt is een bewijs, dat zelfs een jour
nalist zich vergissen kan.
Een paar jaar verloor ik de figuur uit 't oog.
Daar ontdekte ik eensklaps in de kranten de
aankondiging van een nieuw werk:
tGeschiedenia van den f loert.... door Jan
Elson Uitgever, J. Elson, 's-Gravenhage."
Ik kreeg bange voorgevoelens en dankte het
lot, dat op dit oogenblik geen enkele persrelatie
mij dwong tot een openbaar oordeel over dit boek.
Doch spoedig toog ik op kondsciiap uit.
Ja, 't was zoo. Zijn geoefende geest had vlug
het aspect der nieuwe bewegingen opgenomen,
de lijnen nagegaan, den ondergrond gepeild;
en hij had zich neergezet om datgene, wat in
de koesterende warmte van vijf-en-twintig jaren
geestes- en gemoedsleven was geworden en ge
rijpt, in verband te brengen met wat hem eerst
gisteren werd ontsluierd. Dat hieruit een hybri
dische schepping moest voortkomen, behoeft geen
uitleg. Het fundament zijner wereld beschouwing,
de stijl van zijn denken en de stijl zijner woorden
vloekten met de moderne toevoegselen. Voor
de ouderen werd hij iets als het gevreesde
amphibie, in Engeland een poos' bekend als
»radicale tory" ; de jeugd begreep hem niet en
rangschikte hem gemakshalve bij de conserva
tieven en «oude sokken".
Het »Selbstverlag", waartoe hij in arren moede
was overgegaan, na min aanmoedigend onthaal
bij twee of drie uitgevers, maakte het geval
voor hem tot een hachelijke financieele speculatie.
Woedend maakte hem het doodzwijgen, razend
de kritieken. De een scheepte ziju levensarbeid
af met de twaalf regels, waarop elk geadverteerd
kinderboek recht heeft; de ander noemde zijn
werk «.te geleerd"; een kritikus, onder de
jongeren met grooten eerbied genoemd, wijl hij
altijd heel mooi heden repeteerde, wat andereu
gister niet zoo mooi gezegd hadden, behandelde
Elson als een oppervlakkig naprater van Multatuli.
De Geschiedenis van den Ploert", een requi
sitoir tegen het snobbisme van vijf-en-twintig
jaren, lezen dat deed er niet een.
De advertenties, onbeholpen gesteld in een
valschen reclametoon, het gedwongen werk van
iemand, die van reclame in den grond zijns
harten een afkeer had, maar naar dat middel
noodgedrongen greep, verslonden geld zonder
iets op te leveren.
En de man bleef zitten bij de pakken boeken,
waarin een schat van kennis en een
burgermanskapitaaltje renteloos sliepen,
Wien 't noodlot eenmaal kwaad wil, die komt
schappij werd ontzegd, omdat het onderhoud
van stations niet behoorde tot het eigenlijke
bedrijf der maatschappij.
Vorderingen krachtens deze wet moeten inge
steld worden binnen zes maanden, nadat het
ongeval heeft plaats gehad. Overschrijding van
dien termijn heft nogthans het recht op
achadeloosstelling alleen dan op, wanneer de werkgever
daardoor in zijn verweer is verkort, of die over
schrijding niet het gevolg is van misverstand
of een andere natuurlijke oorzaak beeft. Een
werkman, ontving na het ongeval gedurende
geruimen tijd een uitkeering van een verzeke
ringmaatschappij, die de verplichtingen zijner
patroon krachtens de W. C. A. had overgenomen.
Hij teekende daarbij voor ontvangst, ouder toe
voeging, dat deze betaling geschiedde op reke
ning van het verschuldigde, krachtens de W.
A. C. Toen later, meer dan zes maanden na
het ongeval, een vordering moest worden inge
steld, beriep hij zich te vergeefs op deze om
standigheid en werd deze afgewezen op grond
van te late indiening.
De verschillende kolenmijnen eener maat
schappij waren onderling en met de hoofdlijn
eener spoorwegmaatschappij verbonden door
lijnen, die het eigendom zijn der mijnmaat
schappij. Een machinist, in dienst der onder
neming, werd bij de bediening van een locomotief
op een dezer lijnen gedood. De rechter
besfistte, dat, hoewel mijnen en spoorwegen beide
onder de wet vallen, bier noch sprake was van
een mijn, noch van een spoorweg in den zin
der wet, zoodat geen schadevergoeding verschul
digd was.
Met deze voorbeelden kan zeker worden vol
staan, al zou het gemakkelijk genoeg vallen ze
nog met vele te vermeerderen. Het ligt natuurlijk
volstrekt niet in mijne bedoeling de juistheid
dezer uitspraken aan critiek te onderwerpen.
Waar in al deze gevallen de vordering in eer
sten aanleg werd toegewezen, blijkt verschil van
opvatting mogelijk te zijn, doch tot dit betoog
doet het weinig ter zake of de lagere dan wel
de hoogere rechter aan de wet recht heeft doen
wedervaren. Niemand zal ontkennen dat bij een
behoorlijk geregelde ongevallenwet in al deze
gevallen schadevergoeding had behooren te vol
gen en bet is geen gewaagde veronderstelling,
dat dit ook in de bedoeling van den wetgever
lag. Wanneer dokarbeiders, werklieden in de
bouwvakken, machinisten onder de wet vallen,
wat doet het dan ter zake in wiens dienst zij
hun werkzaamheden verrichten ? Zijn de gevolgen
van een slag met de stoomlier minder gevaarlijk,
wanneer gelost wordt uit een lichter dan van
een kade? Verliest een gezin minder door den
dood van zijn kostwinner, wanneer het over
lijden veroorzaakt wordt door een ongeval, tijdens
het verrichten van werkzaamheden, die niet tot
het hoofdbedrijf van zijn werkgevers behooren?
Het is zeer goed mogelijk dat in sommige ge
vallen de afwijzende beschikking het gevolg is
van een verkeerde actie, maar uit het feit, dat
twijfel bestaat, wie in een bepaald geval als
werkgever, in den zin der wet, moet gelden,
kan reeds nadeel genoeg voor den betrokken
werkman voortspruiten. En daarnaast kan nog
onzekerheid bestaan krachtens welke wet moet
geageerd worden, want buiten de bevoegheden,
die de werkman aan de 18 C. A. ontleent, rust
op de werkgevers ook nog een algemeene aan
sprakelijkheid, krachtens de Employers Liability
Act. Is het nu van een werkman te vergen, dat
hij altijd in dat labyriuth van wettelijke bepa
lingen den weg zal weten te vinden ? En al
ware hij daartoe, al of niet met rechtskundigen
bijstand immer in staat, telt het gevaar eener
veroordeeling in de kosten, of in het gunstigste
geval van een langdurig uitstel der betaling van
de schadeloosstelling dan voor niets P Het is tot
op zekere hoogte nog een verblijdend verschijnsel,
dat in Engeland de wet tot zoovele processen
aanleiding geeft. Dat duidt op een groote mate
van zelfstandigheid der werklieden, als gevolg
eener krachtige organisatie, die het hun in vele
gevallen mogelijk maakt hun recht te zoeken,
waar elders, niet het minst hier te laade,
broodsgebrek spoedig zou dwingen met elke
afkoopsom, die aangeboden wordt, genoegen te
nemen.
Het maakt echter een zonderlingen indruk een
regeling, die tot zoovele processen aanleiding
geeft, te zien aanprijzen in het belang eener
goede verstandhouding tusscheu de werkgevers
llllllllllltlflflIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIllllllllMIIIIMMIIIIlllllllllllll'
er zelden met n ramp af. Andere geldelijke
moeilijkheden deden zich voor, verlies van
slecht beheerd kapitaal enz. Heel het denkeu
van den huisvader was gespannen geweest op
dat ne, verblindende punt: het hoek; voor
zijne kinderen had hij geen tijd gehad, en aan
het gezag hunner moeder waren ze ontgroeid.
Het werd een ontwricht huishouden, en de
financieele debacle leidde tot ellende in haar
sombersten vorm: de ellende welke verborgen
moet blijven achter de burgerlijke effenheid van
een uniformen huisgevel in een fatsoenlijke straat.
't Ideëele verwarrende met het volstrekt
materialistische, werd de levensdroom van den
intellectueel tot de idée-fixe van den maat
schappelijk verongelukte.
Dat boek werd de betooverde schat, die slechts
een slag van de feeënroede behoefde om rijkdom
en geluk in stroomen te verspreiden. Als men
dat boek maar kocht... als hij bekend werd,
dan zou ...
In die dagen sprak ik Elson veel.
Langzamerhand afgezonderd van de wereld,
eenzamer in de groote stad dan in zijn
plattelands-verleden, van de meeste vrienden gescheiden
door een nesterij van geldelijken aard; onmachtig
zich den geestelijken nooddruft te verschaffen,
dien hij sterker behoefde dan het dagelijksch
brood, was hij prikkelbaar ge worden in de hoogste
mate, en het kostte inspanning, zijne gedachten
te onttrekken aan den tredmolen, waarin zijn
geest kwijnde.
Wanneer het al gelukte, hem voor een wijle
mee te voeren naar de denkbeeldige wereld van
kennis en kunst, dan kwam ten slotte dat hem
rampzalige boek weer de droomwade verscheuren.
Telkens heftiger werd zijn verzet tegen een
maatschappij, die van zijn boek niet wilde weten;
die hem steenen gaf voor brood, hem liet ver
hongeren naast zijn schat. En in wilde smart
pijnigende mengeling van schrijnende armoede
en gekrenkten kunstenaarstrots toornde hij
dan tegen de velen, die hem niet hadden willen,
vaker nog niet'hadden kunnen begrijpen, als bij
smeefcende, dreigende soms, hen wilde dwingen
om in te gaan.
Akelig, beklemmend, met een schaduw van
het groteske, was de indruk bij een bezoek aan
zijn huis, waar, tusschen de rudimentaire her
inneringen aan vroegeren welstand, een behoefte
heerschte, die nabij de misère kwam.
Vrouw en kinderen bleven zwijgende toe
schouwers en toehoorders; wat hem tot in het
diepst der ziel roerde, zijn ontvankelijken geest
bewoog met hevig verlangen, was den anderen
eenvoudig niets. Hun houding teekende den
en werknemers. Nu meene men niet, dat deze
het gevolg zijn van bepaalde gebreken der
Engelsche wet, die niet uitsluitend het stelsel
aankleven. Het is natuurlijk mogelijk, dat in
enkele gevallen, door nauwkeuriger redactie,
onduidelijkheden op te heffen zijn. De novelle
der Duitsche wet die bepaalt, dat werklieden
in de bouwvakken aan de verzekering zijn
onderworpen, ook dan, wanneer hun arbeid niet
bepaald in verband met eenigen bouw geschiedt,
toont aan dat absurditeiten, als enkele der
bovenstaande vonnissen aangeven, wel kunnen
vermeden worden. Doch nimmer zal men kunnen
beletten dat de vindingrijkheid van werkgevers
of verzekeringmaatschappijen, die aan de uit
keering willen ontkomen, leemten ontdekken,
waartegen men machteloos staat. De omschrijving
van wat verstaan moet worden door in of in
verband met de uitoefening van het bedrijf'
kan nimmer zoo duidelijk zijn, dan dat hier
niet een bron zou geopend worden voor chicane.
Evenmin is het mogelijk voor alle gevallen
duidelijk te maken, wat verstaan moet worden
onder eigen, opzettelijke al of niet grove schuld.
Zoo zijn er tal van vragen op te lossen, wat
overgelaten zal moeten worden aan het gezond
verstand dergenen, die met de uitvoering zijn
belast, een oplossing, die gewoonlijk ook zoo
moeilijk niet zal blijken, wanneer bet eigen
belang den blik maar niet benevelt. Wordt
eenmaal de verplichting erkend, om den werk
man de schade te vergoeden voortspruitende
uit een hem in het bedrijf overkomen ongeval,
dan kan nimmer volstaan worden met zijn
aanspraak daarop vast te stellen, ook al wordt
die door de meeste waarborgen omringd. Nimmer
kan langs dien weg bereikt worden, dat die
schadevergoeding hem ook in alle gevallen ge
wordt. Dat men althans in Engeland daar
niet in geslaagd is, meen ik in de bovenstaande
regelen te hebben aangetoond.
K o 11 e r d a m, Juni 1900. C. v. D.
Maatschappij tot opvoeding van
Weezen in het Huisgezin.
Woensdag, 13 dezer, hield de «Maatschappij
tot opvoeding van Weezen in het Huisgezin"
haar 26e Algemeene Vergadering te Amersfoort.
Het door den directeur-secretaris uitgebracte
jaarverslag over 1899 geeft een overzicht van
de resultaten der verpleging in huisgezinnen.
in de eerste 25 jaren van het bestaan der
Maatschappij. Meer dan 95 pCt. der 371
ouderloozen werden in 46 verschillende ambachten,
beroepen en betrekkingen tot een zelfstandig
bestaan opgeleid en geven redenen tot groote
tevredenheid. In dit tijdvak overleden 26
en keerden 28 naar de verplichte verzorgers
terug, terwijl op l Januari 1900 in verzorging
bleven 203; tot dezen datum werden dus 628
weezen in de verzorging opgenomen.
Van de 203 verpleegden genieten 115 mid
delbaar-, uitgebreid lager-, lager- (openbaar
of bijzonder) of huisonderwijs, zijn 8 voor
onderwijs nog te jong, worden 78 opgeleid tot
31 verschillende betrekkingen en kunnen 2
(broeders) tengevolge van lichaamsgebreken
niets presteeren.
Alleen aan verpleeggelden werd in 1899
uitgekeerd ?33545.705; hiervan door particu
lieren, corporatiën en het Ryk gerestitueerd
f 22903.81, zoodat door de kas der Maatschappij
niet minder dan ?10641.89"' moest worden
bybetaald. Dit inderdaad zeer beduidende
cijfer geeft te denken en is het beste bewijs
dat deze nuttige vereeniging bij voortduring
meerderen steun noodig heeft. Wel wordt het
belangrijke nadeelige saldo door legaten gedekt,
maar het Bestuur zou zoo gaarne voortbouwen
op hechte fundamenten, te verkrijgen door
vermeerdering door de vaste jaarlyksche in
komsten. Men verblijde daarom den heer J.
Woudstra, directeur-secretaris op Zandbergen"
bij Amersfoort met vele toetredingen tot het
lidmaatschap.
IHiliimimimiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimHiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiij
gewonen argwaan van den niet-wetende jegens
alle hoogere ontwikkeling, die machteloos,
onvruchtbaar blijkt voor 't alledaagsche
centenleven.
Maar als er sprake kwam van het boek, van die
geduchte Geschiedenis van den Ploert", dan
kwam er ook eenig besef in die onverschillige
gezichten, dan fonkelde ook een hoopstraaltje in
de doffe oogen, wier blikken dwaalden naar de
kast, waar geheimzinnige blauwe boekdeelen
lagen: de bron van leven en levensgenot, die
onuitputtelijk zou blijken, zoodra openbare be
langstelling haar openden.
Als er van uit de buitenwereld om een dier
boeken werd gevraagd, heerschte er een korte
vreugde, een blij hopen; de paar guldens, die
men ontving, telden ver boven de werkelijke
waarde, als symbool van komenden overvloed.
De tragedie nam een onverwacht eind, eer
men het schouwspel genoot, den schepper van
een machtig werk te zien bedelen of naar
Meerenberg geleiden.
Toen alle hulpmiddelen waren uitgeput, de
gansche jammer van klimmende armoe doorlbopen,
het pensioen met beslag belegd, zoodat het
ontoereikend overschot telkens tot nieuwe
schulden dwong toen openbaarde zich bij
Elson met plotselinge heftigheid een sluimerende
kwaal.
Ik zag hem eenmaal op het ziekbed, nog
tobbende over het boek, dat de eenige nalaten
schap zou worden voor de zijnen. Want de
wereld zou de waarde erkennen; dan zouden
de liefhebbers opdagen, en al die dikke deelen
de wereld ingaan... een herdruk kon niet uit
blijven. Het was immers onmogelijk, ondenk
baar, monsterachtig, dat zoo'n boek, resultaat van
een in werken en denken doorworsteld
menschenleven, te loor ging met dat leven zelf...
Eenige dagen later ontving ik het bericht
van zijn overlijden.
In den regel breng ik geen bezoeken van
rouwbeklag", wetende dat bij sterfgevallen
ceremonielustigen in overvloed beschikbaar zijn.
Doch hier had ik geen ceremonieel te duchten.
Wie zou daar zijn in de gevloekte woning van
den man, dien allen hadden gemeden; in wiens
nabijheid ik nooit een belangstellende had ont
moet ; die in een moment van uiterste rade
loosheid mij eenmaal had bekend, dat hij in
ons groote, vroolijke, rijke Den Haag geen ster
veling meer wist, bij wien hij om hulp kon
aankloppen!
Zelden heb ik zonderlinger indruk gekregen,
dan toen ik de mij bekende huiskamer betrad.
NeL Toontetenaamereenigiii.
Inderdaad het zilveren feest der,
Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging, waarvan
ik in mijn vorig schrijven gewaagde, heeft een
uitstekend verloop genomen. Het heeft ons
de gelegenheid gegeven kennis te maken met
een dramatisch werk van edele strekking en
hooge aspiratiën «Darthula" van v. Milliger.
Coenders en de kennismaking te hernieuwen
met Seleneia van v. Brucken-Fock?Constant,
een muziekdrama in grooten stijl en getuigende
van veel kennis en eene geniale begaafdheid.
Het heeft op eene feestuitvoering (Woensdag)
verschillenden componist-dirigenten de gele
genheid gegeven, hunne werken bij het publiek
te introduceeren en bij de openingsuitvoering,
een z. g. orgelconcert, kon men in tal van
kleinere werken, waaronder verschillende'van
Nederlanders, bespeuren dat uitvoerende kun
stenaars als mevr. Noordewier?Reddingius en
mevr. de Haan?Manifarges en de heeren Henri
en Willem Petri een standpunt innemen, zóó
hoog dat Nederland er trotsch op mag zijn
deze tot zijn kinderen te kunnen rekenen.
Buiten deze uitvoeringen had de Toonkunste
naarsvereeniging nog een tentoonstelling ge
arrangeerd van muziekinstrumenten, hier te
lande vervaardigd en van uitgaven b\j
nederlandscbe uitgevers verschenen, welke tentoonstelling
klaar en duidelijk te aanschouwen geeft wat
in ons land ook op dat gebied voortreffelijke
gepresteerd wordt.
Men kan dus gerust verklaren dat de
Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging op haar
zilveren feest een zooveel mogelijk getrouw
beeld heeft gegeven van den bloei, waarin zich
onze kunst mag verheugen en het standpunt
dat de Nederlandsche artisten innemen.
De Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeni
ging verdient hiervoor allen lof; nog te meer,
omdat zij zonder exclusivisme, kunstenaars
van alle richtingen aan het woord deed komen.
Na deze inleiding wil ik in het kort na
gaan, hoe de resultaten zijn geweest van het
feest.
Uit den aard der zaak dient de
hoofdaandacht te vallen op de beide dramatische wer
ken ; niet alleen omdat de
Toonkunstenaarsvereeniging daarmede een eersten stap deed,
doch nog meer omdat de dramatische kunst
hoe langer hoe meer en niet ten onrechte als
de hoogste uiting der kunst wordt beschouwd.
In ons land wordt zulks wel niet zoo grif
erkend, doch men boude mij ten goede, dat
ik mijn blikken eenigszins verder uitstrek dan
de grenzen van ons land reiken.
Van de drie Seleneia-opvoeringen, die ik
mocht bijwonen, heeft die van 1.1. Dinsdagavond
den grootsten indruk op mij gemaakt. Toen het
werk nu twee jaar geleden werd vertoond en
vertolkt, heb ik uitvoerig mijn meening weerge
geven over tekst en muziek. Datgene wat mij
toen het meest heeft getroffen, de prachtvolle
behandeling der motieven en de heerlijke
instrumentatie vol kleur en vol afwisseling en
nooit overladen in zijn dynamiek, sprak tot
mij thans in verhoogde mate, en wat mij des
tijds toescheen als nog niet geheel gelukt, nl.
de eenigszins »gespreizte" declamatie van den
tekst (dit woord geeft beter weer wat ik meen,
dan eenig woord in onze eigen taal) hinderde
mij nu veel minder dan vroeger.
Ik aarzel dan ook niet Seleneia een meester
stuk te noemen en acht daarom de keuze van
dit werk dan ook zeer gelukkig voor het
25-jarig feest der nederl. Toonkunstenaars
vereeniging.
Over »Darthula" schreef ik nog niet en kon
daarover ook nog niet schrijven. Ik meen er niet
mede te mogen volstaan slechts met een paar
regelen dit werk te behandelen en kom daarom
liever in het volgend nummer eenigszins uit
voerig op tekst en muziek terug. Voor dit num
mer ontbreekt mij de tijd daartoe en ook wel
plaatsruimte. Thans reeds wil ik gaarne
mededeelen dat menige plaats in het werk
zeer schoon geïllustreerd bleek te zijn en vooral
Nooit had ik het licht daar zoo helder zien
branden, nooit zoo'n gezelligen toon daar ont
moet. Daar zaten een tiental menschen om de
tafel geschaard, behagelijk, thee drinkend, zich
op hun gemak bedienend. Ik werd gauw voor
gesteld aan een paar lui, die ik nog nooit had
gezien; de namen vergat ik, nog eer ik ze goed
had gehoord. In mijn verbijstering moet ik een
raar figuur gemaakt hebben in dien «vrienden
kring."
Den jongeren kinderen des huizes was het
aan te zien, dat, na de maandenlange doffe
treurigheid, de scherpe schokken van de laatste
dagen en den schrik van het uiterste oogenblik,
deze ontspanning hen weldadig, geenszins onaan
genaam aandeed.
Hoe kon er intense, gevoelde smart zijn in
dat gezin, waar niemand met hem had meege
leefd, niemand getracht had, zich tot hem op
te heffen, doch waar alles en allen werden
meegesleurd in zijn ellende, die het begrip van
vader en verzorger tot een parodie had gemaakt.
'n Oude tante, die, nu 't tot een catastrofe
was gekomen, met goeden raad en bereidwillige
stoffelijke hulp redster in den nood werd, had
als van-zelf-sprekend de leiding.
Familiezin en burgerlijke hoogmoed herin
nerden zich eensklaps, dat de overledene het
dan toch eenmaal in raag en ambt tot ver boven
hun standsniveau had gebracht; men vermeide
zich in breed-opgezette toelichting van de te
wachten lijkplechtigbeden; wat er moest ge
beuren, wat er .hoorde"; wie er wel zouden
komen en wie niet.
Als er een nieuwe bezoeker verscheen de
belangstelling nam geen eind dan moest
weder herhaald worden, hoe de laatste
oogenblikken waren geweest; hoe 't nog onverwachts"
kwam, enz. Telkens weder kreeg de oudste zoon
de lugubre taak, mee te gaan met iemand, die
met inwendigen tegenzin fatsoenshalve den
wensch te kennen gaf, het lijk te zien. Dan
hoorde men telkens weer dezelfde banale opmer
kingen : Wat ligt hij daar kalm.... 't is of hij
slaapt."
Toen ik ook dien laatsten gang gedaan had,
vergat ik een oogenblik, in welk midden ik mij
bevoud, en zei iets van het moede hoofd, waarin
zooveel had gewoeld.
Ja, nu gedacht men ook «hem" nog even,
anders dan als passieve hoofdpersoon in een
familieplechtigheid, welke aan eiken deelnemer
een kortstondige belangrijkheid verleende.
Er werd zoo iets gemompeld van : Ja, hij
zat altijd in de boeken"; er werd belangstellend
geïnformeerd, of hij altijd zoo studeerde"....
in de zangstemmen grooten indruk werd ver
kregen. Dat de tooneelschikking en de levendige
afwisseling der persoonsgroepeeringen een zeer
aangenamen indruk maakte en dat de vertolking,
evenals die van Seleneia, aan zeer hooge
eisenen vermocht te voldoen. De dames Dirckx
van de Weghe en Lozin in het opus van v.
Brucken Fock en mevr. Dirckx v. d. Weghe
en Tassen Bremerkamp met de heeren Orelio,
Van Duinen, Hemsing en Alexanders in dat
van v. Milligen, maar bovenal de heer Jos.
Tassen, die in beide werken een schitterende
creatie leverde, vol leven en gloed en met be
wonderenswaardige beheersching van stem
al deze solisten hebben het volste recht om,
voor een groot deel het welslagen der beide
opvoeringen aan hun talentvolle vertolkingen
toe te schrijven. Voor het andere, misschien
zelfs nog het grootere gedeelte, komt de eer toe
aan ons voortreffelijk Concertgebouw-orchest,
dat zijn vermoeiende taak op waarlijk bewon
derenswaardige wijze vervulde.
Het Feest- concert bood aan orchestwerken
de dramatische concert- ouverture in f-kl.3 van
G. A. Heinze (stichter der Nederl.
Toonkunstenaars- Vereeniging) naar aanleiding van
een gedicht die Waise" van 's componisten
gade, wijlen mevr. Henriette Heinze?Berg.
De Feestgids vermeldt dat het werk gecompo
neerd is in 1853; voorts de Symphonische
Ballade «Elaine und Lancelot" van Ant.
Averkamp en «Erklarung" van Richard Hol, con
certstuk voor orchesf, naar een gedicht van
Heinrich Heine, gecomponeerd in 1860 te
Amsterdam.
Aan solostukken de concertfantasie voor
violoncel van Henri Viotta, verleden jaar ver
schenen en door mij in dit blad reeds be
sproken, benevens Rosch Haschana van Carl
Smulders voor violoncel, beide werken door
Antoon Bouman uitstekend gespeeld. De
Loverkens (eerste bundel) van W. F. G. Nicolai
door Orelio met veel nuanceering en vooral
zeer schoon in het mezzo, voce gezongen, dan
het viool-concert van Beethoven door Henri
Petri uit Dresden overheerlijk gespeeld en een
Hymne an die Nacht, voor sopraan-solo van
Alphons Diepenbrock, op een gedicht van
Novalis, door mevrouw Noordewier op magi
strale wijze vertolkt. Helaas moest een tweede
hymne van Diepenbrock voor alt, wegens het
vergevorderde uur vervallen. Dit had niet
mogen gebeurd zijn. Doch hierover in het
volgende nummer meer, evenals mijne indruk
ken ever bovenopgesomde werken.
ANT. AVEEKAMP.
«uiMiiimmiiiiiiiiiiii ..... i ...... liiiiiniiiiiiiii ............ iiiiiiiniiii ..... lui
De
yan flen beer V. fle Stners.
Van niemand meer dan van den heer de Stuers
kan gezegd worden, dat hij zyn ambt vervult,
volmaakt, zelis zóó, dat daarvan heel wat over
loopt buiten zijn bureau, naar het overige Ne
derland: 't geen men van de meeste andere
referendarissen niet kan beweren, wier arbeid
en invloed (ik wil aannemen grooten,
onmisbaren arbeid 1) zelden tot de buitenwereld door
dringt.
Alsof men, ('s heeren de St. bureau inrich
tende), de toekomst vooruit voelde, werd het ge
plaatst tusschen de beide poorten van het Bin
nenhof, naar de zijde van het Mauritshuis, alsof
men symbolisch, (durch die Blwne) heeft willen
zeggen, uw woo/d moet worden gehoord, uw
werk zal worden gekend in het Ministerie, en
daar buiten l
Het toeval heeft soms zulke guitigheden!
? *
<? *
Vijf-en-twintig jaar! Waar blijft de tp! Het'
is mij als gister, dat de secretaris der com
missie met den korten titel Commissie van
Rijksadviseurs voor de monumenten van ge
schiedenis en kunst" in of na een der vergade
ringen de mededeeling deed, dat de minister
Heemskerk besloten had een afdeeling kunsten
en wetenschappen in het leven te roepen, waar
van hij hoofd zou worden. Door de brandglazen
heen, die de heer de Stuers op het grilligste
aller neusjes als bril draagt, zag men een glimp
van rechtmatigen trots en vreugde. '"?
H\j had bereikt, 't geen hy nastreefde
met
minimum IIIIHIIU iiiiiiiiiiminiiiiiiMHUi
en de tante vond Ie mot de la situation." Hij
was te geleerd !" sprak het mensch met over
tuiging, en eensgezind dalende kinnen zeiden
mij, dat zij in deze opvatting niet alleen stond.
En hiermee was deze zijde van 't geval afge
daan; men begon weer over de kist en het
aantal volgrijtuigen en het nette uur der be
grafenis.
Ik ging heen, en op het kerkhof ben ik niet
geweest. Daar moet nog gesproken" zijn, ook
door een familielid.
Het huisgezin werd verstrooid en kwam ma
terieel misschien in een beteren staat, dan de
vader bij machte geweest was te scheppen.
'n Paar kranten ontdekten, dat de schrijver
van de «Geschiedenis van den Ploert" dood
was, en zoo vernamen eenige duizenden voor
het eerst, dat hij ooit had geleefd.
Misschien heeft toen een enkele nieuwsgierige
een van die boeken besteld. Daar het werk als
eigen uitgave naar boekhandelaarszede trouw
was genegeerd, had men geen reclame-exempla
ren voorhanden om met een immortellenkransje
in de uitstalling te leggen naast Paris-Panorama,"
dat toen zijne aeslhetische publieke lessen be
gon met Le bain de la Parisienne" of zoo iets.
Later las ik in advertenties van den
tweedehands-boekhandel, dat de Geschiedenis van
den Ploert" een buitengewoon beroemd" werk
was. Gekoppeld aan een ander verongelukt deel,
een roman uit de lijfstraffelijke rechtspleging of
een schunnige vertaling van een
populair-geneeskundig werk, zal het toen wel verdwaald zijn
naar de tafels van sommige aiverslinders. En
ongetwijfeld zullen eenige koopers de opmerking
hebben gemaakt, dat ook in dit geval beroemd"
en vermakelijk niet n bleken zoo ze niet
hebben getoornd over het boerenbedrog van een
titel, die een amusante, misschien pikante ge
schiedenis" beloofde, terwijl daarachter een boek
school waar je niets aan had."
Slechts enkelen, die den moed en de
intellectueele kracht hadden, het vreemde geschrift
te doorworstelen, zullen ook zonder de bij
zonderheden te kennen hebben gevoeld, dat
zij stonden voor een levensgeval van hooge
tragiek: een geestelijke rijkdom, met vlijt en
hartstocht verzameld, den bezitter geworden tot
een spotgave, den nakomeling van geen nut.