Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1201
daald. Een vorigen keer reeds deelde ik mede
dat het dividend op de common slechts 2 pCt.
zon bedragen. De gehouden algemeene ver
gadering heeft dit bericht bevestigd. Het
mopperen van enkele aandeelhouders heeft niet
kunnen baten.
Ten slotte het aangename bericht dat de
6 pCts goudleening China van 100 tot 102 pCt.
is gestegen en voor de 7 pCt. Chineesche
zilverleening een gelijke verbetering van 94
tot 95% a 96 mag gemeld worden. De laatste
verhooging doet me de aandacht vestigen op
den zilverpry's die in de laatste weken voor
uitgaande is geweest tot 28 J4; d. i. tot 28 K
pence per troy-ounce Standard silver. Zou de
laagste prijs van het witte metaal voorby zyn?
De vroegere normale prijs was ongeveer 59!
A m s t., 28 Juni 1900. D. STIGTER,
Kantoor: Singel 221.
iimiiiHiiunuiiiiiHiu
Een goed Merlandscli lesboek.
In Maart is by den uitgever Honig in Utrecht
een nieuw leesboek verschenen »voor de laagste
klassen van Middelbare scholen", het 2de deel
van «Een bonte Bij" (het 1ste verscheen in
1897), verzameld door Ida Heyermans te Rot
terdam. Alweer dus een nieuw leesboek bij
de vele, die er al zy'n, en dat door zich
eenvondig maar aan te melden ook dadelijk de
belangstelling vraagt van de «vakmenschen",
van allen dus, die geroepen zijn aan kinderen,
in dit geval van 12?15jaar, »het Nederlandsch
te onderwijzen", zooals de term luidt, beter:
die in kinderen van 12?15 jaar door de eigen
taal mogen wekken en kweeken wat moeder
Natuur aan gezond denken en zuiver voelen
in dat kinder- of liever jongemenschenhoofd
en -hart heeft neergelegd als zoo'n «vak
mensen" zy'n werkbedoeleu tenminste wat
hooger plaatst dan 'n gewoon schoolsch «on
derwijzen" beoogt. Op de moedertaal moet
het onderwijs in alle andere vakken immers
kunnen steunen, omdat zy het best bij ver
standige leiding het algemeen denken en
voelen richt van een kind, dat zich daarbij
geheel vrij naar zyn bizonderen aanleg als de
door de natuur bedoelde enkeling ontwikkelen
kan. Niet dus in de eerste plaats 'n zekere
hoeveelheid stellige kennis, dorre feiten, duffe
geleerdheid; 't is de oude les: niet 't .wat",
maar 't «hoe", methode en nog eens methode,
het »hoe" altijd zoo, dat 't «wat" als opwelt
uit 't kind zelf. Onderwijs in de moedertaal
vorme en 't moet niet anders willen vormen
dan gezond-flink doordenkende,
gezond-ruimen warmvoelende menschen. O, 't is niets
nieuws, dat weet ik wel, maar 't kan toch
geen kwaad 't nog eens te zeggen, en 't is,
wat menigeen «schamper schokschouderend"
noemt: 'n ideaal! Nu, dat weet ik ook wel,
maar wie geen ideaal kent, de praktijk leert
't ons, wordt door sleur verlamd, en wat is
giftiger voor levend onderwijs dan sleur?
'n Mensen moet nu eenmaal om sterk te zyn
by wat hy in zyn kort leven bereiken wil,
de dingen in hooger licht kunnen zien, anders
wordt alles grauw.
Bij het onderwijs nu in de moedertaal, zooals
ik my dat 't liefst denk, is 'n goed leesboek
de grootste schat en voor de laagste klassen
van onze Middelbare Scholen voor jongens en
meisjes, kan dat 2de deel van «een bonte By"
zulk een schat wezen, naast de voortreffelijke
bloemlezing van Heeris en Toose, die echter
ook voor ouderen geschikt is, de Analecta van
Dr. B., e.a.
En waarom ik nu dit nieuwe boek zoo goed
noem? Omdat de inhoud juist is, zooals men
zich dien in zijn omgang met kinderen wenscht:
frisch, prettig, vrij, in zyn losheid nooit banaal,
in zijn hier en daar hoogst ernstig en fijn
voelen nooit «verheven'' in den slechten zin. Ge
heel de leerstof spreekt uit zichzelf tot het kind,
en ik ben er zeker van, na 'n leesuur met dit
boek bly'ft in hoofd en hart iets hangen van
wat uit al die lettertjes zwart op wit tot de
kinderziel gesproken heeft, en dat «iets" zal
groeien en bloeien en 't kind geestelijk rijker
maken. Onze jeugd zelf zal dien inhoud, dunkt
my, «leuk" noemen, dat typisch-Hollandsche
?leuk", dat in kindermond zoo aardig kinder
opvatting kenschetst: «pakkend" bedoelen ze
en dat in den ruimsten zin. Want wat daar
in dat leesboek staat, dat is van dat echt pret
tige, dat vanzelf opborrelende, dat levenwek»
kende, dat zoo heelemaal in overeenstemming
is met hun eigen jongjolig kinderhart, met hun
zuiver, soms p zoo diep kindervoelen, met wat
daar uit het kinderoog als 'n in-liefde-begrijpen
ons tegenlichten kan. Gezonden lövensernst
helpt 't ons kweeken, en nu zou ik tot staving
van wat ik hier beweer allerlei titels uit den
inhoud kunnen aanhalen, maar waartoe: wie
voor zijn onderwijs belang in 't boek stelt, zal
't toch wel zelf ter hand nemen, en, naar ik
meen, in oordeel niet van my verschillen.
Toch is er nog 'n reden, waarom dit leesboek
my bizonder voor onze kinderen aantrekt en
wel de volgende. 14 Juni 1899 heeft dr. Kiewiet
de Jonge op de jaarly'ksche vergadering van
de Maatschappij van Nederlandsche Letter
kunde gesproken over «het Nederlandsch
element in den vreemde" en o. a. dit gezegd,
wijzende op de eigenaardige ontwikkeling van
onze taal buiten de grenzen van ons land: »ons
aller stameenheid worde gekenmerkt door eene
algemeene Nederlandsche spreek- en schrijftaal,
verschillend naar land en volk, toch algemeen
verstaanbaar.
Welk eene gelegenheid voor ons volk om
afstand te doen van peuterachtigheid, van
verkneukeling in spraakkunstige voorrechten,
die verdedigd worden als waren het stads
privilegies l Ons volk moet leeren zien, met
genot leeren zien, karaktervolle verscheiden
heid op Nederlandsch taalgebied, en niet met
een zucht van onoverkomelykheid zich afwen
den als er staat van de huis en de paard, en
al wordt aan een feestmaal op nieuwe bijeen
komsten «hiernamaals" gedronken. Onze jongens
en meisjes zullen, de tijd is er rijp voor, op
H. B. S. en gymnasium bloemlezingen moeten
krijgen met het beste uit alle oorden waar
Nederlanders wonen 1); zy zullen met hun talent
van overneming, met hun ky'k op het oorspron
kelijke, hun eigen Hollandsen verrijken met
het mooiste van anderen. Dat zy daarbij niet
losbandig zullen worden, daarvoor staat voor
een ronde eeuw de schoolwysheid nog wel
borg. Sprokkelhout is er echter genoeg om
op te ruimen, «ons taaiwoud deert dat in zyn
pracht allerminst" 2).
En zie, dit nieuwe leesboek van Ida Heyer
mans geeft ons iets van dat, waarover dr. Kiewiet
de Jonge gesproken heeft: we vinden er
zangerig West-Vlaamsch van Guido Gezelle,
? van Cyriel Buysse, en leuk, kortaangebonden,
raak Afrikaansch-Hollandsen, nl. 'n paar stukjes
uit het bekende boek van du Plessis groo
tendeels in hoog-Hollandsen, maar toch uit
stekend gekozen, omdat ze karakter en leven
van den Zuid-Afrikaner goed schetsen en,
overgenomen uit Ons Tijdschrift, een voor onze
kinderen heerlijk frisch verhaal (door Mimosa)
van wat een Afrikaansch jongetje, de vijfjarige
Torn, met «Paapie en Maamie" op bezoek bij
zy'n Ouma in Holland, daar alzoo gezien heeft
en aan zyn neefje Arrie (Harry) vertelt.
Verrukkelijk, kleine Torn te hooren vertellen
van «poppekas" en kermis, van sneeuw en ry'p.
Mijn kinderen hebben geschaterd, toen ik 't
ze voorlas, maar ze hebben ook gevoeld, hoe
lakoniek pittig, hoe sober dat
AfrikaanschHollandsch de dingen zegt, kort maar raak. By'v.
dat: »ons zien die kapok uit die luch vall;
huil zeg niet kapok, huil zeg sneeuw. Dis net
of jij stukkies papier rond gooi wat jy eens
fijn gescheur het, dit lyk ook amper nes sprink
hanen wat rond vlieg. Als dit in die luch
rond draai lyk dit amper nie of huil wit is
dit lijk amper lieverster of dit zwart goetertjes 3)
is; maar as dit op die grond kom is dit
darom wit; toe dit en rukkie op die grond
geleg het, gaat dit weg en smelt dit; toe is
dit water en niks meer... en dan raas dit
niet in die strate, alles is dan stil, jy kan die
wagens en die karre niet hoor ry over die
kopok wat op die steene lig; net hoor jy die
belletjes, wat an die porde zen tuige is ge
maakt om jou nie onder die karre te laat
kom", enz.
In een volgenden druk verwachten we ook
wat Zuid-Afrikaansche poëzie het bekende
bundeltje van Reitz «Sestig uitgesogte Afri
kaanse gedigte" geeft voorloopig stof genoeg,
al was 't alleen maar om onze kinderen
poëzie voor te leggen als het zelfbewuste,
krachtige:
Ons hys nou weer ons vaders vlag
En sterve ver ons land van dag,
Jul is o'verwinnaar deur jul krag,
Mar tog, die nakrops aal ons eer;
Hul h\js die Vrjjheidsvaandel weer,
Nooit haal die dwinglandy dit neer,
Die vry'heid leef onsterflik weer.
Trane en bloed en sugte en wee
Maak heilig onse Vadersvlag...
Ons kan ons vaders niet onteer ...
Die erfpand van ons vaders vroom,
Die diep geworteld Vrij heidsboom,
Die kap jul nooit en nimmer neer;
Syn spruite groei gedurig weer,
Sy'n takke skiet gedurig uit,
En dek nog eens heel Afrik's Suit.
Ons wil weer vry,
Daar blij ons by ;
En an ons sy
Sal Beg zelf strij.
Uitstekend gekozen voor dezen bundel is
Guido Gezelle's teekenend «de regenbuie", en
ik verheug me, dat tot kinderen zullen door
dringen Gezelle's «Fiat Lux" en «Quid est
Veritas", mooi van denken, maar bovenal mooi
van zeggen.
Op l Hervat uw' vluggen bezem,
vaagt des werelds wegen vrij
van die vale en vuile dampen;
dat het dage en daglicht zy!
Zonne, krachtig krauwt 4) vaneen die
hoopen: ruimt uw ridderspeur;
slaat er dwers en nogmaals dwersuw
scherpe, sterke hoeven deur!
Fiat Lux! De zonne ontembaar
zegepraalt; de nevel zwicht:
onverwinlyk is de Waarheid,
onverheerbaar is het Licht!
En dan dat: «Quid est Veritas", dat ieder
kind van buiten moest kennen:
De waarheid is,
't zy jong of oud,
ondelfbaar, en
ondelgbaar, goud.
Ondelfbaar niet?
ondelgbaar toch,
en, al verdelgd,
ondelgbaar nog!
Hartely°k hoop ik, dat het 2de deel van
«Een bonte By" veel met onze jongens en
meisjes zal gelezen worden.
Dr. J. ALEIDA NIJLAND.
1) Ik cursiveer.
2) Handelingen en Mededeelingen. Maatsch.
Ned. Lett, '98-'99, blz. 39.
3) Dingetjes.
4) krauw klauw.
NIEUWE UITGAVEN.
Lissone's Gids voor Parijs en Omstreken,
geïllustreerd met plattegrond van de tentoon
stelling en plan van Parijs. Amsterdam, Van
Holkema & Warendorf.
De Arbeidsovereenkomsten in de diamantin
dustrie, door ISIDORE HEN. Haarlem, De Erven
F. Bohn.
De Strafmiddelen in de nieuwere strafrechts
wetenschap, door Mr. J. B. B. DE Roos. Amster
dam, Scheltema & Holkema's Boekhandel.
Drie en zestig jaren in dienst der vrijheid.
De levensgeschiedenis van generaal Joubert,
door J. A. WORMSEN met portret en platen.
Amsterdam-Pretoria, Boekh. voorh. Höveker &
Wormser,
Van 't viooltje dat weten wilde, door MARIE
MARX?KONINÖ. Amsterdam, C. A. J. van
Dishoeck.
Drie wijze mannen van Gotham van MARIE
COKELLI, No. 125. Van Warendorf's
NovellenBibliotheek. Amsterdam, Van Holkema & Waren
dorf.
La superstition des campagnards. Recherches
sur les idees superstitieuses des campagnards,
quant aux plantes, animauxethommes,compilées
par O. J. van der Haer. Arnhem, S. Hijman Jz.
25 Liedjes om op het gehoor te zingen,
woorden van H. Bruining, muziek van H. J.
den Hartog. Dockum, A. Schaafsma.
Ge'illustreerd Weéklad voor fotografie. Apel
doorn, Laurens Hansma.
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haard No. 26: Het lot der Kinderen,
door Virginie Loveling, I. De slag by Nieuw
poort, door F. A. Buis, met afbeeldingen naar
gravures uit den Atlas Van Stolk te Rot
terdam, I. Victor de Stuers, door mr. S.
Muller Fz., met portret naar de schildery van
P. de Josselin de Jong. Om en in Tubbergen,
door mr. R. E. Hattink, met afbeeldingen naar
photo's van den heer D. J. Boom te Almelo.
(Slot.) Varnde Liute, III. Het standbeeld
van Frans Hals te Haarlem, met afbeelding.
Verscheidenheid.
Tijdschrift voor onderwijs en opvoeding. Ile
afl.: B. H. Schroven (Wageningen), Excursies
aan de Bijksbouwschool; F. Wesseling, (Amers
foort), Aansluiting van lager en middelbaar
onderwijs; Jan C. W. Ising (Venlo), Riënts
Balt contra Groote.
Signalementen m onze Spompan.
JACOBÜS LEONARDUS CLUYSENAEB,
Directeur-Generaal der Maatschappij tot Ex
ploitatie van Staatsspoorwegen van den
l November 1889 tot den l Juli 1900.
Naar de beeltenis hierboven te oordeelen zou
men niet denken dat de heer Cluysenaer een
man is van reeds 57 jaar. En, ziet men hem
in natura, dan nog minder een bewijs dat
Greiner het verwet niet verdient dat zijne
portretten geflatteerd" zy'n.
Het ridderteeken, dat zijne borst siert, is
dat van de orde van den Nederlandschen Leeuw,
de eenige orde van de velen, waarmee men
hem heeft vereerd, waarop hy' fier is. Maar
die fierheid schaadt aan zyn eenvoud niet!
Als men hem hier naar zijn bureau ziet gaan
of van daar komen op dezelfde uren, dat ook
een paar duizend ambtenaren de gebouwen
binnen treden of verlaten, dan ziet men,
ja, zeer vele hoofden eerbiedig ontblooten
voor den man, die de beschikking over het
lot van zoovele menschen in handen heeft;
maar hoevelen zijn er ook nog niet onder hen,
die onder hetzelfde dak aan dezelfde belangen
gearbeid hebben, die hem niet eens kennen en
terwijl zij de rijzige figuur, die daar zoo kalm
heenstapt, nastaren, vragen: wie is dat? En
als die vraag beantwoord is, dan verzuimen zij
nimmermeer om hem achting te bewyzen, voor
zoover dat door een groet doenlyk is. Want
de heer Cluysenaer is over het algemeen bij
het personeel geëerbiedigd en bemind als een
humaan en rechtvaardig chef, die binnen de
grenzen der vaste regelen, welke de bestuurders
van zulk eene omvangrijke zaak zich natuurlijk
stellen moeten, nimmer de belangen van het
personeel uit het oog verloren heeft.
De heer Cluysenaer heeft een werkzaam en
veelbewogen leven achter zich.
Nadat hij op 16 jarigen leeftijd als student
aan de Delftsche Academie gekomen, in 1863
aldaar zijne studiën had voltooid, werd hij met
November van dat jaar aangesteld als opzichter
5e klasse by den aanleg der Staatsspoorwegen,
die toen in vollen gang was. Hij klom spoedig
op tot den rang van adjunct-ingenieur en was
als zoodanig tot 1865 werkzaam bij den bouw
der spoorwegen in Noordbrabant en Limburg.
HU maakte de ontwerpen van de brug over het
Hollandsen Diep en van de Centrale werkplaats
te Tilburg.
Door deze werkzaamheden trok hij zoozeer
de aandacht, dat hij tot leeraar in de wis- en
werktuigkunde aan de H. B. S. te Breda werd
benoemd, waar hij van September 69 tot
Februari 73 bleef, in welken tijd hij tevens
ontwierp en bouwde de gasfabriek te Tilburg.
Onmiddellijk na zijne betrekking te Breda
vertrok hij naar de Westkust van Sumatra,
door de Begeering belast met het onderzoek
naar den spoorwegaanleg aldaar.
In Juni 1876 in Nederland ieruggekeerd
werd hij weinige weken later benoemd tot
leetaar in de waterbouwkunde aan de Koninklijke
Militaire Akademie te Breda, welke betrekking
hij vervulde tot 1879, toen zijn werkkring
den len Augustus als afdeelingschei van
Weg en werken bij de My'. tot Expl. v. Staats
spoorwegen een aanvang nam. In weinige jaren
klom h\j op tot Chef van Dienst der zelfde
afdeeling, toen tot chef van den Centralen Dienst,
tot secretaris en plaatsvervangend
directeurgeneraal, werd in dien tijd ook nog even aange
zocht om Minister van Waterstaat, Handel en
Nijverheid te worden, was van l Januari 1888
tot l November 1889 ook nog Directeur der
Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaat
schappij b\J welke hij ongeveer acht maanden
vertoefde en werd op laatstgemelden datum
gekozen tot Directeur-generaal der Mij. tot
Expl. van Staatsspoorwegen, welke gewichtige
en afmattende betrekking hy tot heden bekleedt,
om die den len Juli te verwisselen met eene,
die hem een kalmer leven zal veroorloven,
terwyl zijn ryke kennis en ervaring niet alleen
hem, maar ook der Nederlandsch Indische Spoor
wegmij, wier president van den Baad van Be
heer hij wordt, zeker zeer ten voordeele zul
len strekken.
In de elf jaren, die de heer Cluysenaer zyne
betrekking waarnam, heeft hij veel en onver
moeid gewerkt en de hem toevertrouwde be
langen der aandeelhouders, niet meer dan die
van zijn over het gansene land verspreide leger
ambtenaren of van den handel en de nijver
heid, naar zijne beste krachten gediend.
Men moet de ambtenaren, die dikwijls meer
van nab\j me*; nem in aanraking kwamen over
hem hooren, hoe hij soms door overwerken een
weinig ongesteld en genoodzaakt een paar dagen
thuis te blyven, zich daar de gewichtigste stuk
ken liet brengen en dan daarna met uitgebreide en
goed doorwerkte rapperten weer op zijn bureau
kwam, geheel hersteld, alsof hij die dagen de
kalmste rust had genoten.
Dat deze man, behalve by hen, die beneden
hem in rang zyn, ook by degenen, die nog
boven hem verheven waren, de commissarissen
der Maatschappij, hoog staat aangeschreven en
dat ook die met leedwezen zijn besluit om te
vertrekken, vernamen, behoeft niet te worden
gezegd.
Bekend is het dat de voorstellen, al waren
zij van nog zoo ingrijpenden aard, die door
den heer Cluysenaar werden gedaan, steeds
op de instemming der commissarissen konden
rekenen. Wat van hem kwam kon elke
toets doorstaan, men stelde in hem een onbe
perkt vertrouwen. De heer Cluysenaar was
dien roem heeft hij zich in alle betrekkingen,
welke hij in verschillende werelddeelen be
kleedde, verworven de heer Cluysenaar was
een rechtschapen man.
Om van andere, grootere en belangrijker
maatregelen te zwijgen, zal het groote reizende
publiek zeker nog lang zich den heer Cluysenaar
herinneren, al ware het alleen om de zoo
algemeen in gebruik gekomen kilometerboekjes,
die onder zy'n beheer zijn ingevoerd.
iiiiiiiiiifiiiiiiMimiimiifiifiif
iiiiiiiiiiiiiiiifiiififiiiifiiifii
tiuimiimiimiimiiiiiiiiiittiiiiiiiiiimiiMin
lüde ssmsm te Leeuwarden.
M. de B.!
In Recht door Zee is een brief opgenomen
van Marten Hogerhuis aan zy'n zuster Klaske,
waarin hy mededeeling doet van een zonderling
bezoek, dat hem in de gevangenis gebracht
zou zijn.
Zie hier den brief:
Ik zon je over dien mijnheer schrijven, die wat
voor ons doen wou wiens naam ik nu echter
maar niet zal noemen.
Het was Zondag 6 Mei, dat deze tot mij kwam
en begon over den uitslag van den Hoogen Baad,
n.l. er op wijzende, dat er nu niets meer aan te
doen was. Er was den laatsten tgd zoo gelogen,
dit was ten nadeele van ons uitgeloopen. Nu had
hij informaties genomen naar ons gedrag enz., het
welk hem noopte, iets voor ons te doen. Nu moesten
wij elkaar goed verstaan en vertrouwen, hetwelk
wederkeerig werd beloofd.
Ik vroeg; Maar wat wil u dan voor ons doen ?
Ik zon daar gaarne iets van weten."
Hij antwoordde: Na, ik zeg u niets meer, maar
ik kom over eenige dagen terug en zal dan ook je
broers spreken."
Zoo scheidden wij.
Ik, de hooge positie en de achtenswaardigheid van
dezen mijnheer in aanmerking nemende en waar
voor hij bekend staat, voedde natuurlijk hoop,
dewelke mij atof tot nadenken gaf; doch hoe bitter
werd ik teleurgesteld.
Ben 23 Mei kwam hij weer.
Hij zeide ik schrok er waarlijk van : Indien
gij een verklaring wilt afleggen aan de hooge over
heid, dat gij de misdaad hebt gepleegd, waarvoor
ge veroordeeld zijt, dan zal ik zien, of ik wat voor
n kan doen. Dat zal kunnen leiden tot vermindering
van straf. Gij kunt daarmede een einde maken aan
alle onzekerheid en drnkte, waarvoor men uit
dankbaarheid natuurlijk ook wel wat voor u zal
willen doeii."
Ik antwoordde : Maar, mijnheer, u kan toch niet
van mij vergen, dat ik een misdaad zal erkennen
gepleegd te hebben, waaraan ik part noch deel heb?
Ik zou daarmee niet alleen tegen mij zelf een
valsche verklaring afleggen, maar ook tegen mijn
broers. Dat kan ik niet."
Nn ja," zegt hij, indien je het niet gedaan hebt,
dan kan ik je daarin geen ongelijk geven ; maar er
is nu anders niets meer aan te doen. En of je het
al of niet gedaan hebt, daarover kan ik niet oor
deelen ; ik ben geen rechter." Ja," voegde hij er bij,
als je liever het oor wil leenen aan de raadgevingen
van anderen, of dat je hoopt, dat het geweten van
die andere drie zóó in opstand zal komen, dat ze
het zullen bekennen, indien ze het gedaan hebben.
Maar deze hebben het zóó lang en zóó hardnekkig
volgehouden, dat daar mijas inziens niet veel van
is te wachten."
Zoo veranderde de man, die als een Messias tot
mij kwam, in een Blaauwbaard.
Welnu, ik heb nog 88 maanden, Wiebren 100 en
K. 28, maar ik zal ze een voor een afbreken, totdat
ze om zijn, eer ik mijn toevlucht tot zoo'n godver
geten, menschonteerend, in het aangezicht spuwend
voorstel aanneem. Indien dit het doel is van de
Haagsche (onhaaksche) behandeling, nl. de diploma
tische pijnbank op ons toepassen, zal men lang werk
hebben. Ik althans zal eerder een eind aan mijn leven
maken, voordat ik zoo'u kinderlijk armoedig middel
aangrijp tot verlichting van mijn leed. Het z\j zoo!
Na groete:
(w. g.) MAKTEN HOGEBHTJIS."
M. de B., Zou Marten Hoogerhuis liegen?
Zou een schuldig-verooiAeelAe de brutaliteit
zoover durven drijven? Zou zoo iemand de
autoriteiten ongestraft denken te kunnen
compromitteeren door zulke mededeelingen
uit zyn duim te zuigen?
Of... zouden er werkelijk pogingen zy'n
aangewend om iemand, die misschien onschuldig
veroordeeld werd, tot bekentenis te brengen
door hem een spoediger in-vryheid-stelling
voor te spiegelen? 1) Zou men ten onzent
immoreel genoeg zijn om te durven speculeeren
op de kans dat het verlangen naar de lang
gemiste vry'heid grooter was dan de fierheid?
In dat geval zou het Nederlandsche volk
als n man moeten protesteeren.
Prof. Simons heeft van onze rechters durven
zeggen, dat zy
»niet altijd de kunst van bewijsvoering ver
staan"; maar wel eens
?gevaarlyke gevolgtrekkingen maken uit
uiterst zwakke aanwijzingen",
«bedenkelijke feitelijke conclusies afleiden
uit verklaringen", en »op onvoorzichtige en
lichtvaardige wy'ze te werk gaan by het samen
stellen van hun bewijs",
»zoodat een veroordeelend vonnis, hetwelk
aan de cassatie ontsnapt dan ook niet altijd
een model is van logische motiveering."
Welnu, M. de R., denk u nu eens enkel
de... mogelijkheid, dat de gebroeders Hogerhuis
de dupes zy'n geworden van dergelijke (door
prof. Simons geconstateerde) onvoorzichtigheid,
lichtvaardigheid en domheid, en dat Marten
Hogerhuis aan zy'n zuster Klaske te naaste by
de waarheid schreef; o zeker, dan zult gy,
evenals ik, verlangen dat er een onderzoek
zal worden ingesteld, en... HOPEN, dat Marten
Hogerhuis een leugenaar zal hlyken te zijn;
mocht die hoop niet verwezenlijkt worden, dan
zult gij, evenals ik, wenschen dat prof. Simons
ten spoedigste een kras vervolg zal schrijven
op zyne voor onze Justitie zoo
compromitteerende beschuldigingen.
Uw dw. dn.,
E. VAN DIEEEN.
1) Dat men een veroordeelde, wiens schuld
vast staat, op een dergelijke wyze zou trachten
te paaien, is dunkt my, ondenkbaar.
* *
*
Ofschoon dit ingezonden stuk verleden week
reeds in het Handelsblad werd geplaatst, heeft
de >achtenswaardige" man van «hooge positie",
in den brief van Marten Hogerhuis bedoeld,
zich nog niet bekend gemaakt, en ook nog
niet de bewering van den briefschrijver weer
sproken.
't Wordt, dunkt ons, tijd, indien er zoo
iemand bestaat, dat hij dan uit den hoek komt.
Eed.
Nog eens Dnnr Geloof".
(Myn laatste woord aan mevr. G. C. STELLING
WERF?JENTINK )
Mevrouw!
Gy' zy't inderdaad eene verstokte zondares
op nieuw gaat u aan 't generaliseeren en ver
wijt allen predikanten, waaraan misschien een
enkele zich schuldig maakt... dat is niet recht,
me vrouwtje!
1. Gy schrijft: >voor menschen alsLeentjer
>die tot de armsten der armen behooren, is
«het bezoek van een predikant een bigna
onge>kend iets." En nu nog het fraaiste: waarom
blijven die bezoeken uit ? «Omdat die heeren"
(zoudt u dat theeren" maar niet weglaten ?>
«predikanten wel weten, dat op hun aandrang
»om lidmaat van hun kerk te worden, reeds
?direct bezwaren rijzen."
Verbeeld u, alsof wij de armen en
ongelukkigen zouden bezoeken om hen over te
halen tot lidmaatschap der kerk l Geloof my,
de wèl-meenenden onder ons (niet de
carieatuur-dominé's) bezoeken armen en
ongelukkigen met andre bedoeling!
2. Gy schrijft: »weet gy niet, hoe
catechi>santen maar al te veel er aan herinnerd
wor»den, welk voorwerp hun zielverzorger (de
«laffe spot blijft voor uwe rekening !) het meest
?welgevallig is ?" Om u de gulle waarheid te
zeggen, heb ik nooit iemand er aan herin
nerd en zou het voor nog zooveel niet gedaan
hebben, evenmin als ik ooit tegen mijn ver
jaardag myn huisgenooten en vrienden herin
nerde er aan, welk voorwerp my het meest
welgevallig zou zyn. Toch heb ik myn vrouw*
of kind of vriend nooit een aangeboden ver
rassing naar 't hoofd geworpen, evenmin als
ik, by welke gelegenheid dan ook, ooit een tuil
bloemen my aangeboden, den gever terugzond.
Misschien kwam het omdat myn vrienden en
vriendinnen in hoogen mate de kunst verston
den van hun souvernir zeer schuchter aan te
bieden en immers dan zoudt gij 't zelf ook
aannemen, volgens uw beweren, heeft het in
dit geval nog wel dubbele waarde l
3. Gy schrijft: »my kwam gistren ter oore,
?dat een dorps schoolhoofd" dus de school
meesters hebben ook al schuld aan de duurte
der tijden l «een dubbeltje, of zelfs een
?kwartje krijgt voor de moeite van 't inschrijven
»van den naam van een kind in het
doops?register." Ik kan niet zeggen, dat dit .onwaar
is, al is het voor my iets nieuws, dat dergel.
toestanden nog bestaan. Ik wist niet beter of
die inschrijving geschiedde door of namens
kerkeraad geheel kosteloos ik ben altijd
zelf de boek-houder geweest. En honderden
dominé's deelen met my dit baantje !
U ziet, dat het gevaarlijk is te schrijven over
dingen, waarvan men wel eens de klok hoorde
luiden, zonder meer. Hadt u per se over een
?duur geloof" willen schrijven veel beter
zou passen de uitdrukking »eene dure kerk"
of »een dure geestlyke" dan hadt u heusch
nog wel een beter adres kunnen vinden: de
Protestantsehe kerk is al een zeer slecht ge
kozen voorbeeld om de «duurte van't geloof"
te betoogen; ik zou u wel een beter adres aan
de hand kunnen doen, vat u wel ?
Summa summarum 't blijkt genoeg, dat
waar is wat ik reeds schreef: het is niet ge
raden te schrijven over dingen, die men slechts
van hooren zeggen van Jan, Piet, Klaas of
«Leentje" kent. Het is niet billijk uit n los
feit te generaliseeren en op allen te werpen
den schuld van n !
Tegen deze uwe handelwijze teekende ik nog
eens protest aan, en wat de persoon betreft,
die zich aan die handelwijze schuldig maakte,
wel, ik geloof, dat ik op myn beurt niet beter
doen kan dan als «laatste woord'' haar te zeg
gen : >van harte beterschap !" \
F. W. DRIJVER, predikant.
Naarden, Juni 1900.
Hooggeachte JRedactia!
Waarlijk, ik geloof dat we den schrijver van
bovenstaande ontboezemingen te veel eer bewij
zen, door nog meer daarop te antwoorden, en ik
heb dan ook een oogenblik gedacht, U zijn stukje
maar zoo, zonder meer, terug te zenden. Doch ik
kwam daarvan terug, omdat ik dan ook de gele
genheid mistte, om hier in de Groene ten over
vloede nog eens te constateeren, dat ik alleen
maar opschreef wat Leeutje" zei en die uitingen
van het eenvoudige vrouwtje door de pers wereld
kundig maakte om de reden, reeds in mijn vorig
onderschrift van het eerste artikeltje des heeren
Drijver ontvouwd. Alleen de naam van het vrouwtje
is gefingeerd om het arme mensen geen last te
bezorgen, maar het vrouwtje zelf bestaat en sprak
zóó hare gevoelens uit, en dat zij niet allén staat
in hare meeningen, daarvan heb ik later nog mér
gehoord, wat ik nu echter maar niet allemaal ga
opschrijven, omdat onze leners der Groene ook
van dat goede wel eens te veel zouden kunnen
krijgen. Wél wil ik hier nog even vertellen, dat
een predikant der Protestantsehe kerk (ja, ja, heer
Drijver I met die heeren spreek ik ook wel eens
heel vriendschappelijk, al lijkt u dit misschien
vreemd) mij d. d. verzekerde : gij hebt bij uwe
opsomming der cadeaux de halve en kwart-ankertjes
wijn vergeten", waarop ik repliceerde: Is 't dan
toch mogelijk waar geweest, wat eene dame mij
verzekerde, dat zij indertijd door een ouderling
had laten informeeren, wat dominébij wien zij
aangenomen worden zon, nog niet had en graag
hebben zou, waarop de mevrouw van dien predi
kant den ouderling geantwoord had: Ik weet me
hensch niets te bedenken, maar laten ze een
mandje port geven; die is juist op en we hebben
ze graag".
DominéDrijver zal deze mededeeling in 't pu
bliek alweer verschrikkelijk vinden, dat kan ik
me zoo denken. Want, heusch! de boosheid van
Zijn Eerwaarde zit niet hierin dat zulke dingen
geschieden, doch daarin dat ze openbaar gemaakt
worden. En toch: terwijl hij zich ergert, kan hij 't niet
laten, aan 't roeren te gaan n nog meer dat hem
ontstemt, aan de oppervlakte te brengen. Zie, dat
begrijp ik niet. Feiten te willen wegredeneeren is
altijd hopeloos werk geweest en is dat nog. En
dan te doen zooals de heer Drijver doet: mijne
volzinnen gedeeltelijk te gebruiken, uit hun ver
band te rukken, om een stok en een steen te vin
den, ten einde naar mij, de verstokte zondares"
te werpen en mij daardoor het zwijgen op te leggen,
(als 't lukken wou voor altijd 1) niet waar hoogge
achte redactie ! zoo iets ... ik zal maar zeggen:
verbaast ons dubbel van een predikant, die boven
dien nog geheel buiten de zaak in kwestie staat!
Ten slotte nog deze mededeeling : 'k heb m'n
geheele leven de gelegenheid gehad, predikanten
van elke richting te leeren kennen en me altijd
goed op de hoogte kannen stellen van hun leven als
mensch en als predikant, zoodat het verwijt, er
niet over te kunnen oordeelen, een beetje voor
barig is. Wanneer iedereen zooveel van de dominees
wereld wist als ik, dominéDrijver l dan zou menig
een die over die wereld spreekt en schrijft, wel
eens een klein beetje lager nootjes aanslaan. Edoch,
wie de moeite neemt, nog eens mijn feuilleton en
dadelijk daarna uwe beide stukjes daarover onbe
vooroordeeld te lezen, zal 't moeten toestemmen,
dat lichtgeraaktheid en onwaarheid beide ook nog
in die wereld geen onbekenden zijn. Moge dat
anders worden !
U m'n dank voor de opname, hooggeachte
redactie!
Uwe dw. d.
21 Juni 1900. G. C. STELLINGWERF?JENTINK.
Wy sluiten hiermede de gedachtenwisseling
van dit onderwerp.
Eed.