Historisch Archief 1877-1940
VrSff"m
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1202
Mnltatnli,
MCLTATOLI (Eduard Douwes Dekker).
Vergamelde werken. Naar tijdsorde gerang
schikte uitgave, bezorgd door zyne
weduwe. Garmond-editie. Amsterdam.
Uitgevers-maatschappij «Elsevier."
Eduard Douwen Dekker (Multatuli). Eene
karakterstndie door J. B. MEBBKEKK.
Groningen. P. Noordhoff. 1900.
Er is indertijd beweerd, dat Bilderdyk ge
kocht en niet gelezen, Multatuli daarentegen
gelezen en niet gekocht werd. Bilderdyk be
hoort nu eenmaal op de boekenplank van wie
vaderlandsche literatuur doceert of studeert
of er met een beetje ernst in liefhebbert, en
daar dommelt hij, onopengesneden, genoeglijk
en rnstigjes voort. Eerlijke bewondering heeft
hem bekroond, lofredenaars van den kouden
grond hebben zijne poëzie hemelhoog verheven
en daarmee is het nageslacht voldaan. Langs
gebaande paadjes gaat men gemakkelyk, en
mooi of leely'k vinden is heel dikwijls een zaak
van conventie en napraten.
Wie zich over het werk van een dichter of
schrijver een oordeel wil vormen, moet min
stens beginnen met het te lezen. Dit schijnt
mal van eenvoud, een waarheid als een koe.
Doch inderdaad is het zóó gesteld, dat
menigeen al bevooroordeeld en vooringeno
men is, vóór hy zich tot lezen zet, zon
der te begrypen, dat het goede en schoone in
een kunstwerk toch alleen waarde heeft voor
wie het met onaf hankelij ken geest in zich
opneemt.
Over Bilderdyk en over Multatuli is veel
geschreven. Beider leven is tot in kleine
bijzonderheden nagespoord. Gebleken is, dat de
19de- eeuwer in het ongeloovige den 18de- eeuwer
in den geloove niets toegaf aan ijdelheid en
zelfvergoding, aan minachting en haat jegens
andersdenkenden. Elaar en duidelijk is gewor
den, dat geen van beiden heiligen waren.
Zoo schaadt de Donwes Dekker der historie
den Multatuli der verbeelding.
Een eenvoudig lezer vraagt zich af men'
kan er in komen of die Multatuli nu wel
waard was, dat er zooveel kaarsjes voor hem
werden gebrand, en of men een groot kunstenaar
kan zijn, maar door en door onwaar als zedelijk
mensch. Die zich dit afvragen, zy'n beste, brave,
misschien gelukkige menschen, maar aan kunst
in 't algemeen of aan poëzie of stijl in 't bij
zonder heeft geen hunner een lid zy'ner familie
verloren. Een mooie bloem, in hun
knollentuintje verdwaald, houden zjj voor onkruid.
Zij houden niet van roepen, vooral niet van
schreeuwen. Een zevenklapper jaagt hun een
doodschrik op het lyf.
Om en by 1860 was het doodstroom in letter
lievend Nederland.
»Het was een stil en deftig gezin, de
Hollandsche letterkundige kring voor dertig jaar.
Men zat rustig om de theetafel. Er was
gedankt na 't eten. De Genestet neuriede
leekedichtjes. Alberdingk claegde en vraegde
op voorvaderlyken trant, da Costa kleurde een
mooie prent van den slag by Nieuwpoort, Pot
gieter rijmde in stilte, nu en dan zei Bakhuizen
een ondeugendheidje.
Alleen Huet begon te vitten en kibbelde
met de Genestet. Maar hes! zachtzinnig. Ook
waren er die gelachen en elkaar aangestooten
hadden by 't bidden. Doch het ging toch zeer
bedaard en zelfs fluisterend toe.
Daar op eens een licht, een donderslag
een stem, een luide, sterke, klinkende stem
en de Havelaar lag op tafel.
Wat een opschudding! Dat was nog nooit
gehoord! Een stem! iemand die hardop
durfde spreken, ronduit en hardop. En dat in
Holland!
Het geheele gezelschap was verbaasd, ver
bouwereerd, overdonderd.
De bliksem sloeg het eerst in het hoofd van
den goedhartigen, geroeligen heer Vosmaer.
Luid juichte hy zy'n opgewondenheid uit.
Maar niemand bleef vry'. Zelfs de bedacht
zame Huet knikte goedkeurend en klapte
zachtjes in de handen.
Ik kan wel zeggen dat, na dien dag, in de
Hollandsche letterkundige wereld het onweer
niet van de lucht geweest is. Er is veel zoetemelk
verzuurd en er zy'n veel gemoederen verbitterd.
Maar het is er frisscher op geworden.
Het fluisteren ging niet meer en men moest
wel luid spreken om verstaan te worden. De
vrede is verbroken en er is dapper geplukhaard."
Aldus Van Eeden in zijne studie over Douwes
Dekker, in »de Nieuwe Gids" van April 1887.
»De Nieuwe Gids" was nog heel jong en strijd
lustig en overmoedig. Schromelijke overdrijving
leidde tot carricatuur; maar het doel: de
bewondering en de consternatie, die Max
Havelaar verwekte, te schetsen, was bereikt.
Ook mocht Van Eeden een potje breken
en van zy'n standpunt was het «goed en
weldadig voor ons arm, benauwd en piet
luttig volk, als er wat gloeiend y'zer in hun
koud-water zielen gestoken werd." Hij zelf
gevoelde zich min of meer
Als goddelyke banneling
In eenen wereldlyken kring
Stil zich bewegend, zonder hoon.
Wanend hen laag, zich Godenzoon.
Zóó zag hy de kleinheid der menschen, die
anderen eerst recht opmerkten van een hoogen
toren. Maar die menschen hadden hun dichters,
die ze vereerden; ze veroordeelden »de Nieuwe
Gids" en prezen Multatuli, en volgens Mul
tatuli alweer zy'n Beets en Schaapman
onnoozele rijmpjes-knutselaars (idee 1199), was
Potgieter «een man met een verdraaid zieltje",
Bilderdyk een lor, Poot een rymelaar, Hooft
een misselijke knoeier.
Men kan beweren, dat een criticus, die zoo
iets zegt, onbevoegd en ontoerekenbaar is;
maar dergelijke critiek is gevaarlijk omdat ze
zoo gemakkelyk overgenomen wordt en een
oordeel opdringt aan menschen, die zonder
kennis van zaken en belust op schandaal, tot
oordeelen volstrekt onbevoegd zy'n.
Er is veel over Multatuli gekibbeld. Het
was een strijd van veel woorden en dus van
veel misverstand. Velen volgden mr. Vosmaer
in zy'ne bewondering, luide uitgesproken
in «Een Zaaier", anderen spraken met Van
Vloten van de verstandelijke en zedelijke
ziektegeschiedenis van een weelderig dichter
vernuft; dr. Swart Abrahamsz trachtte eene
pathologische verklaring te geren, professor
Te Winkel herinnerde aan «Bilderdyk, lotge
noot van Multatuli". Welk een woede in
de «brochure-Top" (toen dr. S. A. conclusie
genomen had: een monstrum), die ik in eene
andere brochure toch weer vind aangeduid
als «in eenvoudigheid' en warmte des harten
geschreven."
Multatuli-veraoding aan den eenen,
Multatuliverguizing aan den anderen kant.
In Een halve Eeuw, premie-uitgaaf van Set
Nieuws van den Dag, vindt men in het hoofd
stuk «Geestelijke Stroomingen" door prof. P. D.
Chantepie de la Saussaye, een oordeel over twee
mannen, met wie daar, nasr men zou denken,
rekening diende te worden gehouden.
Aangaande Bnsken Huet vernemen wij:
«Zijn vaak roekelooze, ook dikwijls schrome
lijk oppervlakkige kritieken hebben den ge
zichtskring van velen ruimer gemaakt, maar
vermochten niet aan den geest heilzame leiding
te geven."
En over Multatuli:
«Den breedsten kring van vereerders heeft
Douwes Dekker (Multatuli) gehad, vooral onder
de onry'pe jeugd en halfbeschaafden, die hy
wist te boeien door den ry'kdom van zy'n ver
nuft, het opzichtige van zy'n sty'l, die voor
natuurlyk doorgaat en toch zoo rhetorisch is,
en niet het minst door de vulgariteit van zy'n
gevoel."
Meer niet.
Ik geloof, dat menigeen by deze woorden
vreemd zal opkijken en vragen, of die beide man
nen nu zoo weinig invloed hebben geoefend op
de «geestelijke stroomingen" in ons land, dat
hun arbeid met een paar woorden in een
hoek kan worden geschoven. En verder dat
men even zal bedenken, hoe ook Vosmaer,
Huet zelf en Van Eeden, die toch bezwaarlijk
tot de «onrijpe jeugd'' of de «half beschaafden"
kunnen worden gerekend, tot dien «breeden
kring van vereerders" behooren. Legt hun
oordeel dan geen gewicht in de schaal ? Doch
men neme Multatuli's werken zelf ter hand
en beroepe zich dan op eigen oordeel.
«Er is een groote stroom frissche, vrije ge
dachte over ons land gekomen na Dekker's
eerste woorden. Duizenden, die volstrekt geen
volgers van hem zy'n, denken nu anders door
zy'n toedoen."
Zoo oordeelt Van Eeden. Wie zal dit
tegenspreken ?
Men mag de ideeën prikkelend maar niet
bevredigend noemen, aanloopjes op een
wijsgeerig probleem, maar als van den clown, die
zyn publiek beetneemt en voor hy den sprong
waagt, lachend terugloopt ze hebben dui
zenden uit den dommel wakker geschud.
Een »zoon van Molière" heeft Huet hem
genoemd; en ry'kdom van vernuft kan niemand
hem ontzeggen. Doch niet in de eerste plaats
door zy'n vernuft, vooral door zy'n sarkasme
weet Multatuli te boeien. Droogstoppel is een
type geworden en onze literatuur kent geen
vlijmender sarkasme.
De heer J. B. Meerkerk heeft de literatuur
over Multatuli vermeerderd met eene karakter
studie. In de inleiding zegt de schrijver:
«Ik heb den vader vereerd ik zeg vol
strekt niet, dat die vereering verdwenen is,
al is die veranderd en de zoon (de heer
P. J. C. E. Douwes Dekker, thans leeraar aan
de R. H. B. S. te Sappemeer, waarvan de heer
Meerkerk directeur is) in wien ik nog alty'd
min of meer den kleinen Max blijf zien, is
mijn vriend."
In tien hoofdstukken handelt de schrijver
verder over Multatuli's «liefdes" en over «Tine",
over den assistent van Lebak, over Max en
Nonni, over den hervormer, over den schry'ver.
Het zou al te naïef zy'n te gelooven, dat
nu met deze «studie" het laatste woord over
Multatuli gezegd is; de beteekenis van Dek
ker's geschriften kan misschien eerst veel later
eenigszins juist worden bepaald; aan de cri
tiek van tydgenooten mag niet te veel waarde
worden toegekend, doch de uitspraak van den
schry ver (blz. 279): «Hoogstens heeft eene
critiek de waarde, die het oordeel van een
feilbaar mensch hebben kan", is stellig te ab
soluut. De heer M. geeft zy'ne meening over
Dekker's literairen arbeid in deze woorden:
«Alles, waar Dekker na den Havelaar
zich zelven in voorstelt als Martelaar of held,
heeft weinig waarde; het is te sentimenteel
en er is doorgaans iets van Holloway in".
Was Multatuli een zenuwlijder? De heer
M. gelooft van niet en hy keurt ook de ver
gelijking met Bilderdyk af; «die
«samennoeming"(!) hebben we te danken aan prof. Te
Winkel, die meer van die wonderly'ke com
binaties heeft uitgedacht". Nu, het begrip
»zenuwlijder" is onbepaald genoeg, om tot ge
kibbel en geharrewar aanleiding te geren en
gemakkelyk wordt door het getwist over den
mensch de schryver vergeten.
Aangaande Multatuli's waardeering van
poëzie zegt de heer M. na eenige mooie vers
regels te hebben geciteerd:
«De heerlijkste geluidsgolven van deze har
monische taaiklanken, op verschillende
taalsleutels gezet (1), heeft hy nooit kunnen
waardeeren." En »in een regel als by'v.
De Zwaluw glipte 't weivlak over
«proeft hy het lekkere niet(!), het beeld be
koort hem. De juistheid der teekening trof
hem, want juistheid gold by hem in de eerste
en in de laatste plaats." Hoe nu ? Mag dit
beweerd worden van een schryver, die zegt:
«Ik druk me hier gebrekkig uit, maar zal dat
later herstellen."
Ook over Dekker's verhouding tot de jonge
garde spreekt de heer Meerkerk; de eenige
schry'ver onder de jongeren, die genade vond
in zy'n oogen, was de heer Paap;) diens
«Bombono's" vond hy' heel mooi; maar onze
«sonnettenfabrikanten" stelde hy niet hooger
dan Feith, die «zy'ne helden en heldinnen
laat schreien zonder dat iemand ter wereld
begrypen kan waarom."
Misschien stond Dekker te dicht bij, om
onbevooroordeeld zy'ne meening te zeggen.
Menschen, die graag het naadje van de kous
weten, hebben begeerig de «Brieven" ter hand
genomen en door dit boek van den heer M.
kunnen zij weer een stapje nader tot hun doel
komen.
Beter nog dan iets over Multatuli te' lezen
is het hem zelf te lezen. De volksuitgaaf zal
zijne werken nu wel een nog broederen kring
van lezers verschaffen dan tot heden.
W.
NIEUWE UITGAVEN.
Mr. S. VAN HOUTEN. Nieuwe Staatkundige
brieven, 30 Juni 1900. Den Haag, Mouton & Co.
SIDNEY en BEATBICE WEBB, Geschiedenis van
het Britsche Vakvereenigingsweeen. Vertaling
van HENEI POLAK. Band en versieringen van
H. P. BERLAGE NZN. Uitgegeven door den
Alg. Nederl. Diamantbewerkers-bond, te Am
sterdam. Verkrijgbaar gesteld by S. L. van Looy,
Amsterdam.
De Natuur in! Tijdschrift voor bet Lager
Onderwys, gewijd aan land- en tuinbouw, nat.
historie, schoolwandelingen en Heimatkunde,
onder redactie van P. TEUNISSEN, Amsterdam,
C. A. J. van Dishoeck.
Geïllustreerd Weekblad voor Fotografie.
Apeldoorn. Laurens Hansma.
Petrus Jacobus Joulert, door P. R. O. Boer.
Dordrecht, Corn?. Morks Czn.
Eenige bladzijden uit de Geschiedenis van
den Vrijheidsstrijd der Transvaalsche Boeren,
door Dr. H. BLINK. «De Zondagsbode voor
Stad en Land", Dordrecht.
Het Duitsch voor Eerstbeginnenden. Taai
en Stijloefeningen tengebruike by het Onderwijs
in de Dnitiche taal, door O. VEENSTBA. Gro
ningen, P. Noordhoff.
Engelsche Spraakkunst voor Schoolgebruik,
door P. KOOEDA. Groningen, P. Noordhoff.
Uit de Methodiek, Een drietal
paedagogiopstellen, door B. BAAS. Groningen, P.Noordhoff.
English Reader, historical und literary by
R. A. HUGENHOLTZ. Groningen, P. Noordhoff.
Prijscourant van diverse ijzerwaren, Rot
terdam, R. S. Stokvis & Zonen.
Schutterlijke Zeden, door JAN KALFF Ie deel.
Amsterdam, Scheltema & Holkema's Boekh.
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Haard, No. 27: Het lot der Kinderen,
door Virginie Loveling, II. Bok mas watoe
lingar, door C. Kim, met afbeeldingen naar
photo's van den schryver. Varnde Liute.
(Slot). De slag by Nieuwpoort, door F. A.
Buis, met afbeeldingen naar gravures uitjden
Atlas Van Stolk te Rotterdam. (Slot).
Hawaii, 't Paradijs van den Stillen Qceaan,
door J. P. Roelofsz, met afbeeldingen, I.
Geluk, Twee levensbeelden uit Transraal, door
Frans Höltzen.?Verscheidenheid. Feuilleton.
De Natuur in. Afl. 5: Een schooltuintje in
de praktijk. V, met 2 fig. door K. Zinkweg.
Het trekken van Libellen. I. door P. T.
De Eierplant. Het Aquarium in School en
huis. II. met 13 Fig. door Fr. Pieters. De
kleurverandering der vogels in de vrijheid en
in de gevangenschap, door dr. H. E. Botanie
en Boomteelt, door M. H. Meertens. Natuurl.
Historie in den Haag, door D. B. Correspon
dentie. Ontvangen boeken.
Wetenschappelijke Bladen, 7e afl.: Wat wy
uit den transvaalschen oorlog leeren kunnen. ?
De mensch op hooge bergen, I. De jongste
onderzoekingen over den oud-Indischen gods
dienst. Het vraagstuk der vermeerdering van
het arbeidsvermogen van het menschdom, door
Prof. Nikola Tesla. Nieuwste Engelsche en
Amerikaansche letterkundige werken.
iMntiiiiuiuniMiiiHiii
J-CTSJES
Onle fri
Schets door Absalom.
Ik liep in de buurt van de eilanden", toen
een sympathiek straattooneelfje myn aan
dacht trok.
Er stond langs het trottoir een paard voor
een bierwagen, een effen bruin paard en een
bedaagde burgerjuffrouw streelde en liefkoosde
het op zóó innige wijze en sprak het op zoo
zachten liefdevollen toon toe, dat ik staan
Weef en even luisterde:
Ja, lik de vrouw maar, zoete dier, daar,
toe dan, eet maar, lief beessie"," en ze stak
haar hand tusschen de opening van den muil
korf, aaide neus en bek van het paard, bedelde
om een lik van het dier en lachte in zichzelf,
voldaan als het haarster wille was.
Is dit paard vati'Si, juffrouw?"
Nee, meneer, maar ik kan 'em; hy' komt
zoowat elke week in de buurt en dan krijgt-ie
een boteram van tne.... 't Beest hét 't noodig,
kyk u die ribben eens, dat beest krijgt geen
voedsel genoeg, dat kan u immers ook wel zien
hè? Een paard en 'n slechte vrouw, zeg
ik maar altijd, benne de ongelukkigste schepsels
op de wereld; als ze jong zy'n, worden ze ge
streeld, 'n iedereen is lief tegen ze, en geen
stal en geen voer is goed genoeg voo- ze, maar
als ze oud worden kijkt geen mensch meer
naar d'r lui om, dan worden ze voor niks ge
acht ik kan niet zien, dat de straatjongens
hem plagen.... de meeste menschen benne
nou bang voor zoo'n beest; ik niet, nietwaar
snoes'? lik de vrouw nog eens liefert.... hy
doet het, ziet u wel?"
D houdt zeker veel van paarden?"
Ik ben in 'n stal geboren. Mija vader was
een militair, die hét nog de si ig van Waterloo
meegemaakt, daar diende-die onder een
kaptein en toen die kaptein stierf, toen zei die:
Hendriks, zei die, ik weet, jij houdt van dieren,
Bertie is voor jou; ik weet, dat ie bij jou goed
bezorgd is, maar je mag hem nooit
verkoopen.... Mijn vader is toen een stalhouderij
begonnen ja, mijn vader hield ook zooveel
van beesten.... nou, op 'n keer werd Bertie
ziek"....
De droes?" vroeg ik, om te toonen dat ik
ook wat van paardezaken wist.
Welnee", zei de juffrouw en voortdurend
streelde ze onder het spreken den nek van
het paard.
Kinderen draafden spelend om ons heen;
dienstmeisjes liepen met vlugge stapjes bood
schappen doende en nu en dan kwam een werk
man met ernstig gezicht over de straat. Nie
mand die op ons lette.
Welnee, de droes niet, hij werd gewoon hard
ziek ... Nou hadden we 'n knecht, die was erg
ruw in zijn spreken en manieren en elk paard kan
daar niet tegen... Bertie, daar kon je met zacht
heid alles van gedaan krijgen, maar als je tegen
'm opspeulde, gaf 't je geen steek. M'n vader liet
hem alleen lichte vrachies doen - het was
zoo'n fijn beest maar als ie nou 'n enkel
keer zwaar werk had en lange Piet riep: hort l
vooruit.. . verdomme, vort, donderslag ! of zoo
iets, dan bleef het dier staan als een paal,
maar als mijn vader dan zei: kom, Bertie, en
dan 'm zoo over z'n kop streek, kom Bertie,
kom nou, ouwe jongen, de baas hét 'n vrachie,
help de baas nou 'n handje, dan zette-die z'n
pooten schrap, dan trok-ie tot z'n heele lichaam
strak stond tot z'n staart toe nou, en dan
ging het voort of ie 'n hittewagentje achter
zich had .. . nou ... maar waar ik juist op
neer wou komme: Toen ie ziek wier, toen
wou-die van den knecht natuurlyk niks weten
en van mijn vader wou ie ook niet geholpen
zijn, maar mijn moeder kon alles van hem
gedaan krijgen mijn moeder liep toen op
alle dagen van my en toen zeit de veearts:
Hendriks, zeit ie, als je je beest behouden wil,
dan moet je het ledekant van je vrouw in de
stal zetten hij wou zijn drank van niemand
anders nemen dan van mijn moeder ... nou,
toen is 't zoo gebeurd... het ledekant van
myn moeder werd in den stal gezet en ik ben
daar geboren... En het beest was toch zóó
dankbaar m'n moeder hét 't vaak verteld ...
ja, het is haast niet te gelooven wat 'n aan
trekkelijke dieren het benne ... zoo groot en
toch somtijds zoo gevoelig" en ze streelde met
een extra-aai het bruine paard vóór de
bierkar... als m'n moeder hem geholpen had, dan
vleide ie z'n kop zóó en de juffrouw legde
haar hoofd tegen den hals van het paard
op het kussen naast m'n moeder... zoo'n
stomme dier, hè..."
Is ie hersteld of gestorven?"
.Neen, hy heeft nog wel twaalf jaar daarna
geleefd... hij is blind gestorven, 65 jaar oud ...
m'n vader heeft 'm toch nog moeten
verkoopen..."
Was die nieuwe eigenaar ook goed voor
hem?"
Op het herhaald dichtbije geluid van een
vreemde stem wendde 't paard z'n groote kop
naar me toe.
Natuurlijk, dat kan u denken, anders had
m'n vader het tóch niet gedaan.... dat was
in Haarlem.... hij kwam toen bij 'n anderen
stalhouder daar in de buurt van 't Hout
als we nou eens den weg uitkwamen, m'n
vader en ik en hy zag ons aankomen al
stond-ie met 'n wagen of viegelant achter z'n
billen hij ging direct naar ons toe en dan
lei-die z'n kop tegen m'n goed an."
Toen ik reeds een heel eind verder was ge
gaan zag ik even om de juffrouw stond nog
op 't trottoir en aaide den kop van het bruine
bierkarpaard.
IIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIillllllllUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMUIMI
LLERLEI
Een winter aan de
Zuidpool.
In een vergadering van het «Koninklijk
Aardrijkskundig Genootschap" te Londen heeft
de heer C. E. Borchgrevink onlangs een voor
dracht gehouden over «de resultaten van de
door Sir George Newnes uitgeruste Zuidpool
expeditie".
De heer Borchgrevink beschreef eerst de reis
van de Soutbern Cross naar de Zuidpool en
de vestiging van een nederzetting aan de
Robertson-baai by Kaap Adair. Het schip
keerde na de inscheping van de expeditie den
2en Maart 1899 naar Nieuw-Zeeland terug.
De eerste expeditie die ooit een winter op
antarctischen bodem doorbracht, bestond uit
tien personen. Den 22en April deed de heer
Borchgrevink de eerste poging om over het ijs,
dat ongeveer 2JA voet dik was, in de
Robertsonbaai te komen. De geheele baai is met steile
klippen van meer dan duizend voet hoogte
bezet. De expeditie verongelukte by'na en het
gelukte haar slechts met groote moeite,
naar Kaap Ridley terug te keeren. Men kwam
tot de welkome ontdekking, dat er veel
visschen en zeehonden waren; grootere dieren
zooals poolvossen en ijsberen kwamen echter
niet voor. Het stormde dikwy'ls zeer hevig;
op meer dan een vierde gedeelte van de aan
de Zuidpool doorgebrachte dagen woeien stor
men, die een snelheid van 40 Engelsche mijlen
en meer per uur bereikten.
Op een van de vele tochten, die over het
y's werden ondernomen, ontdekte de heer
Borchgrevink een eiland, dat hij Duke of
York-eiland noemde. De geheele kust werd
onderzocht en een geologische verzameling van
groote waarde aangelegd. Op den terugweg
naar het kamp by Ridley in Augustus was de
temperatuur het laagst: 52°F. ouder nul. In
Augustus en September werden er veel tochten
ondernomen, maar de groote hoogte van het
land maakte het onmogelijk ver in het binnen
land door te dringen; in de nabyheid van de
Robertson-baai heeft het bv een hoogte van
bijna 12.000 voet. Zeven weken lang werd een
tweede kamp in de nabyheid van Mount Sabine
betrokken. De instandhouding van de verbin
ding tusschen de beide nederzettingen kostte
groote moeite. Het bleek, dat zoowel het Duke
of York-eiland als een ander geologisch zeer
belangrijk district, dat de heer Borchgrevink
Geikieland heeft genoemd, ry'k is aan delfstoffen.
Den 15en October stierf de heer Hanson, kort
na zy'n terugkeer van een der vermelde tochten.
Hy' maakte de expeditie mede als zaakkundige
wat betreft het opzetten van dieren en heeft
haar groote diensten bewezen.
In het begin wn 1900 was het weer aan
merkelijk warmer geworden, terwijl de zee
open was. Er werden nu tochten gemaakt in
booten. Den 28en Januari kwam de Southern
Cross weer terug met ijs en sneeuw bedekt.
De overgebleven levensmiddelen en de ver
zamelingen werden zoo snel mogelyk aan boord
gebracht en den 2en Februari verliet het schip
Kaap Ridley. Men landde aan den voet van
Mount Terror; bijna waren de heer Borchgrevink
en kapitein Jensen hier verongelukt. Zy'waren
bezig, voorwerpen voor hun verzameling te
zoeken,toen zy' plotseling een vreeeelijk gedruisch
hoorden. Borchgrevink's eerste gedachte was, dat
de overhangende rots, waaronder zy stonden,
naar beneden kwam Doch spoedig bemerkte hy,
dat langs den gletscher ten westen van de rots
een y'sberg naar beneden viel. Deze kolossale
massa viel met een oorverdoovend rumoer in
zee en deed een golf ontstaan, die zich als
een muur verhief en met groote snelheid de
plaats naderde, waar de beide heeren stonden.
Deze liepen zoo snel als zy konden naar het
hoogste punt van het strand, totdat zij vlak
voor den loodrecht opryzenden rotswand
stonden. De golf bereikte Borchgrevink en
slingerde groote brokken y's tegen zy'n rug,
terwijl hy onder het koude water bedolven
werd. Hy' slaagde er echter in, zich met in
spanning van alle krachten aar. de rots vast
te klemmen, zoodat hy' niet meegesleurd werd,
toen de golf terugliep. Kapitein Jensen was
het gevaar ook ontkomen. Verscheiden andere
golven volgden op de eerste, maar geen enkele
was zoo hoog als deze, die zich, zooals bleek
uit de watersporen, welke zy op den rotswand
had achtergelaten, meer dan 20 voet boven de
hoofden van beide heeren verhief.
Van deze plaats uit volgde de expeditie een
Zuidelijken koers. De koude werd hoe langer
hoe grooter. Den 16en Februari, toen men zich
op 78°35' Z. B. en 195°50' O. 'L. bevond,
werd er eene opening in de ysbarrière ont
dekt. De heer Borchgrevink ging hier aan land
en trok, begeleid door luitenant Colbeck en
den Fin Savis, verder Zuidwaarts, totdat hij
een breedte van 75°50' bereikt, het zuidelijkste
punt, dat ooit door menschen betreden is.
Nadat zy' zich weer hadden ingescheept, werd
de terugreis aunvaard; den Isten April be
reikte de expeditie Stewart Island.
Onjnist begrii),
In de Spectator bespreekt Wolfgang noch al
eens de uitgekomen boeken. Nu héft hy' in
het voorlaatste nummer, 21, onderhanden de aar1
dige, vlugge klucht van Brandt van Doorne «De
spreektaalveredelingsbond." Hij zegt daar nu
van o.a.: «voor dat doel (vereenvoudiging van
de schryftaal n.l) fingeert hy een «bond", welker
(sic!) leden aan de zuivere spelling zich houdend,
der (sic!) lachlust ten prooi vallen van
deKollewynianen en ander anarchistisch gebroed." Ja, je
moet het maar durven zeggen, «gebroed, meneer,
gebroed !!" En of dat nu professor, leraar, artiest
is, wat dan ook, «gebroed zeg ik je, ik Wolfgang."
Och, och, en ... e ... hebt u het stukje wel
begrepen ? Nee, niet waar ? Geen sikkepitje
er van, maar het moet de vereenvoudiging van
ons schrijven verdedigen en u, Wolfgang,
schrijft zelf alles behalve eenvoudig, dus...
die spelling is 'en «Irokeesch brouwsel!" Leuk
hè, die Irokezen er bij! Knappe koppen had
je daaronder, vooral knappe brouwers l Maar
wat 'n belezen man dan ook die Kollewy'nom
z'n denkbeelden heel uit Ameriuka te halen.
En hy' hoort tot het «gebroed" ! Dat klopt toch
niet. Maar meneer Wolfgang wordt die «bond"
wel belachelik gemaakt, omdat ze zich aan de
zuivere spelling houden, («.zuiver" is natuurlik
alleen die van De Vries en Te Winkel) ?
Klopt dat wel met het stukje ? Leest u toch
eerst eens beter! Of haspelt u ook al, net als
zoveel andere mensen spelling en taal door
mekaar ? Wel ja, daar hebben we 't al weer.
Dat weet niet wat taal is en dat zit maar te
schelden ! Wil ik het u eens even uitleggen ?
Taal is de uiting van ons zieleleven in
klanken en spelling is het groot aantal
krabbeltjes waarin we die klanken aanduiden, bij
benadering, meer niet! Logies is dus dat het
aanduiden van die klanken zo nauwkeurig
mogelik is, of', zoals De Vries en Te Winkel
zeggen en willen, dat de spelling zich zoveel
mogelik houdt aan het beschaafde Nederlands.
Maar weet u wat onze voorvaderen nu ge
daan hebben ? Die hebben ons het begrip, dat
ons gesproken woord plat was en pas netjes
werd als het op papier aangeduid stond, maar
dan liefst 'en beetje zoals zij het niet spraken
maar hun voorouders mischien,nu, dat wanbegrip
hebben ze uit de klassieke schrijvers gedistil
leerd en zo werden wy begiftigd, pardon ver
giftigd met het begrip «schrijftaal" als iets
apart-levends en toen moesten we ook wel
spreken van 'en «spreektaal", net als tegenover
«kunstbeter" geen «boter" maar «natuurboter"
staat. En toen ze 't zover eenmaal hadden,
werd 't ondergeschoven kind alle eer gegeven
en de eigen dochter, nou die mocht haar fortuin
op de straat vinden bij Jan Rap en z'n maat!
Maar och hemel, onze voorouders leefden veel
buiten en ja, daar was ieder keer de miskende
taal te horen. Overal waar ze kwamen. Ze
volgde hun in huis, en zei hun de dingen voor,
maar dan deden ze toch maar net of er niets
was, vooral als er wat te betogen viel, deftig
zie je, als burgemeester Dikkerdak. Wolfgang
stelt dat zo voor, zelf!
«Onze vaderen en die hun noch trouw bly'ven
in spreken en spellen (N.B. ! de man heeft
nooit oude drukken van Vondel, Hooft of wie
ook vergeleken ! Hy praat er maar op los '.)
hebben in de spreektaal (zie je wel ? !) nooit
die en's laten hooren (nooit! hoor je. De
geleerden weten dat noch zo zeker niet, denk
maar aan 't Vlaamse 'wen .'), waaraan deze klucht
is geregen, ja, gingen in het verwaarloozen (let
wel!) er van soms verder dan velen onder de
puristen (voorbeelden liefst!) lief was (zulke
stoute voorvaders! En dan maar 'n deftig gezicht
zetten ! Wel ja : Piet Paalfjens had wel gely'k :
(Want deftig wel kunnen wy kyken,
En wys, en vervelend ook, doen,
Maar van büinen, och, even prettig
En dwaas nog zy'n wy als toen.)
Het lag in den aard van de traagtongige (N.B!)
Hollanders, om als zy spraken, uit eigen be
weging de spelling te vereenvoudigen." Juist
en daarom zijn nu alle Hollanders er voor
om het met de pen ook te doen, niet waar ? !
Geen kwestie van! Schrijftaal zie je ... nou
ja, dat weten we nou wel. Maar ziet u,
meneer Wolfgang, dan moest u toch ook
eigenlik meer luisteren naar die onschatbare
woorden die uw lieveling, de schryftaal, op
papier zet, dan moest u eens een bladzy van
u zelf luidop voorlezen net als die er staat!
U hebt de taal, pardon de spreektaal, toch de
straat op gejaagd. Nu, dat, dat verbeteren van
hun taal naar het geschreven woord, zie je,
zó, dat ze dus al die en's b.v. gingen uitspre
ken, dat wou «de spreektaalveredelingsbond",
waarvan Brandt van Doorne de schepper is.
Och leest u het stukje nu noch eens kalm over
en mischien vindt u het niet meer «praematuur
(brr !), brutaal (brrrr :) onwaar (brrrrrr !)"
SAQITTABIÜS.
Het W m B, Vetli wer Mie.
By de beoordeeling van dit werk in No. 1200
moet P. G. W. zich vergist hebben als hy «in
die krasse uitdrukking slechts een afspiegeling
ziet van de goede meening, welke hy (Veth)
van zich zelven koestert." Immers Veth zegt
op blz, 10 en 11: «Europeanen, die als ik
ns den vloek moet dragen, te ademen in
de atmosfeer van Indië, weet dat ik alles heb
meegeleefd, wat gy meeleeft, dat ik even als
de slechtsten onder u in de «zwartste krochten"
ben afgedaald, dat ik me heb schuld»/ gemaakt
aan de ergerlijkste indische af dwalingen, dat ik
soms maanden lang het gemeene niet zag, wanneer
ik greep met grisse hand, wanneer ik loenschte
met heeten blik" en iets verder: »Ik heb in Indi
niet de rol vervuld van een heilige en ik kom
niet om u van een ivoren toren uit, te be
schimpen wegens uw zwakheden en
slechtheden." Op blz. 253 en 254 nog deze beves
tiging: «de verloren indische jaren," de lethar
gie bracht verslapping en domme berusting",
«Altijd een verder zinken in den indischen
poel", »Mvjn ziel, myn bloed, mijn lichaam,
alles begon te verindischeri', «De crisis was
voorby; de indische tyfus geleden. Ik herstelde
langzaam" *). Het is duidelijk. De poging om
Veth's boek te verzwakken door middel van
de tegenstelling: omdat Veth van zichzelf denkt,
dat hy' zoo goed is, daarom vindt hq Indi
slecht die poging is mislukt.
Ook het beroep op de slechte menschen
hier, maakt die in Indiëniet beter en om
Multatuli aan te halen als een bewy's, dat men
in Indiëniet volslagen ontaardt, dat is een
zonderlinge greep.
Men zal mij overigens wel willen gelooven,
als ik zeg dat ik geen party kies, maar dat
ik als ik dan toch kritieken lees ze liever
wat beter gemotiveerd zie.
A m s t., Juni 1900. J. VRIESENDOKP,
*) De cursiveering in de aanhalingen uit
Veth is van mij.