Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
ah een vyl soms spreekt zich zelf zoo
d-w*zfiljjk, zoo ergeljj te-bespottelijk tegen.
III. Op bla<iizp& XVIII vindt men:
En. ala we elders meedeel en, dat juist onze
z g. toonkunstenaars, die in de allereerste
plaats dan meest mogely'ken steun behoorden
t* geven, om onze Kunst, ons Lied te volmaken,
omkomen in hunne lenterige vooroordeel ij es,
verheugt het ons ten zeerste de toonkunstenaars
Mart. J. Bouman, te Gouda, er. W. Petri,
t» U tracht, met waardeering te kunnen noemen.
Z$j zullen met allen ernst en innige toewy ding
ia m'n verzameling passende liederen degelijk
ea mooi bewerken, waardoor de arbeid in z'n
groote afmetingen een grooten invloed kan
uitoefenen in plaats van geestelijk om te komen
in den oceaan van arbeid.
Het is me een zeer groot genoegen openlyk
m'n innige waardeering te kunnen uiten, dat
ze mogely'k maken dien geduchten sprong
veorwaarts, waardoor de vaste overtuiging nog
meer versterkt is van den grooten invloed van
het Boek. Door deze daad zal men ben hoog
achten, eeren en loven. Want breken met
de sleur en handelen tegen wat «bevoegden" (?)
beweren, eischt heel wat moed en volharding.
De wensch wurdt uitgesproken, dat zij op
die degelyke wyse zullen voortgaan. Beiden
dweepen met onze liederen en zy'n bepaald
verliefd ze te bewerken. Ea met, recht. Ons
Lied is een heerlyk ding, waarvan men veel
zou kunnen maken, juist omdat het nog zoo
?weinig is.
De wetenschap van hun beider krachtigen
steun doet me verstouten te zeggen, dat aan
Nederland eea standaardwerk gegeven zal
«orden, waarop het trotsch mag zyn.''
Me dunkt, ik kan het hierbij laten
Sub I worden onze toonkunstenaars (misschien
Inhouden B de twee later genoemde heeren
Bouman en Petri) kunstemakers genoemd. Zy'
hebben willen zijl Duitschers, Franscben en
dat ia vernielen van kunst. Zij hebben een
graf gegraven, waarin hun voortbrengselen
liggen vergeten of bespot.
Heeft de schry'ver nooit gehoord van Verhulst?
Is het hem niet bekend dat ten gevolge van
een vruchtbaar samenwerken van Verhulst met
den dichter Heye tal van kinderliederen zy'n
ontstaan op Nederlandscben tekst, die eenvoud
p*ren aan schoonheid ? Verder een buitengewoon
groot aantal liederen, gedacht voor volwasse
nen ; voorts mannenkoren en gemengde koren
die reeds een halve eeuw op de programma's
onzer uitvoeringen voorkomen ?
Weet de schrijver niet, dat Richard Hol,
behalve verschillende liederen met pianobe
geleiding en mannenkoren, eenige grootere
cantaten voor mannenkoor eu orkest: o. a.
Leiden's Ontzet en Vondel en een groot orato
rium .David", alles op Nederlandschen tekst,
heeft gecomponeerd.
Waarom verzwjjgt de schrijver den naam
van Nicolai, van wien toch in de eerste afle
vering reeds is opgenomen het Volkslied van
de Oranje-Vrystaat; doch die met zyn Lover
kens nog veel meer goeds gedaan heeft voor
ons Lied en onze taal l
De heer Coers heeft zeker nooit gehoord
van hetgeen Wilh. Smits en dr. J. J. Viotta
gedaan hebben voor onze Nederlandsche
kunst en het Volkslied. Is het hem bekend
dat er thans nog drie gebroeders Brnndts
Buys leven en een Bernard Zweers die allen
het hunne nog steeds bydragen voor onze
knrist en ons Nederlandsen lied?
Zoo het dan ook waar mocht zy'n dat er weinig
belangstelling is voor ons Nederlandscb lied,
dan is dit zeker niet te wijten aan de
Nederlandsche toonkunstenaars, zoomin van voorheen
als van thans; maar aan het publiek en wel
speciaal bet publiek van den beschaafden en
ontwikkelden stand; het genre van publiek
dat men de intellectuels zou kunnen noemen.
Dit publiek had beter moeten apprecieeeren
wat er gedaan is door de Nederlandsche kun
stenaars. Het zijn de vooroordeelen van dat
publiek waartegen de toonkunstenaar te kampen
heeft en wanneer de heer Coers de roede zy'ner
geeselingen tegen dat publiek hadde opgeheven
O INT I E.
Naar het Fransch,
VAN
O S S I T.
Alty'd als ik om my heen zie de ironie van
het lot, herinner ik my weer duidelijk, met
ongewone klaarheid, de figuur van den armen,
kleinen Louis Cressol.
Het was tijdens de door den opstand van
Bou-Amena veroorzaakte troebelen in Algiers.
Ik diende in dien tijd in het Aftikaansche
leger als luitenant van het 2de regiment jagers.
Op een dag kwam het bevel dat wij onmid
dellijk op marsch moesten gaan, om den vijand
te vervolgen bij el Ouëd-Fendhi.
£n wij gingen op marsch en rukten langzaam
voort in dichte gelederen, zonder een enkele
maal halt te houden in drie dagen en vier
nachten.
Het was op dien eindeloozen marsch dat ik
de geschiedenis van Louis Cressol vernam.
Hij telde twintig jaar, maar men zou hem
vyftien geven, want hij was zeer klein, juist
groot genoeg om liet voor den dienst te worden
afgekeurd, zoo tenger en blond als een meisje,
en had frissche, blozende wangen die zelfs
de Afrikaansche zon niet vermocht te bronzen
en groote blauwe oogen, teedere
droomoogen.
Hy' had iets liefs, iets bijzonder liefs en zachts
dat werkelijk grappig stond in een jager
van het Afrikaansche leger. Het geleek wel
alsof hij zich eigenlijk maar voor de aardigheid
had verkleed, alsof hij meer voor soldaatje
speelde, dan werkelijk dienst deed, zooals hij
daar zat op zijn groot, wit paard.
En daar het hem, meer dan eenig ander,
moeite kostte om niet in slaap te vallen, ging
ik 's nachts maar naast hem rijden, en dan
praatten wij den geheelen nacht door.
Je tijd is gauw om, hèCressol?" zeide ik
hem dan. Dan kun je weer naar huis gaan."
't Jagertje was, met n slag, klaar wakker.
Ja, ja wel luitenant! Mijn grootmoeder zal
toch zoo blij zyn."
En ik vroeg hem verder:
Wat ga je doen als je eenmaal weer thuis
bent?''
Zy'n kinderachtig gezichtje nam een ernstige
uitdrukking aan en op een toon van gewicht
antwoordde hy':
Dan ga ik een erfenis krijgen, luitenant."
Ik had schik in die mededeeling en ik dacht
in plaats van tegen de toonkunstenaars dan zou
hij j uiater gedaan hebben en m ser overeenkomstig
de waarheid.
Men kan zijn oogen niet gelooven als raen
verder leest: de degelijke arbeid 1} van onze
landgenooten moet worden opgevoerd, enz ....
Hoe nu, en straks zeide de schrijver dat de voort
brengselen onzer kunstenaars vergeten en bespot
in het graf liggen ? Hoe kan men dan «eigen
schoon" waarover de schry'verspreekt regeeren?
En hoe zal het gesteld zyn met de levens
kracht van kranige toonkunstenaars, welke moet
wortelen in iets dat we niet meer hebben, nl.
in oorspronkelijkheid .'
In het volgende citaat II, betoogt de schrijver
dat de Middeheuwsche Liederen in negen
tiende eeuwscbe harmoniseering behooren gezet
te worden, want zoo niet, dan veroorzaakt
zulks een klungelige behandeling en gaat bet
eigenaardig karakter en de wonderbare schoon
heid der liederen verloren (sic! !) Een
oogenblik verder leest men: wij moeten die liederen
weergeven oorspronkelijk, onveranderd, zooals
ze zijn gevoeld en gedacht.'1'' Dus volgens de
heer Coers zyn de Middeleeuwsche Nederland
sche liederen gevoeld en gedacht in negen
tiende eeuwsche havmoniseering. Dat is nog
erger dan het meest krasse dilettantisme; dat
is onzinnige dollemanstaal! Overigens zou het
van pas geweest zijn, indien de heer Coers
hadde opgegeven waar die historische, stugge,
koude zettingen van middeleeuwsche liederen,
die hy' bedoelt, te vinden zyn.
In het citaat III krijgen de z.g. toonkunste
naars er weer van langs; behalve de heeren
Bouman en Petri kooien ze allen om in hunne
leuterige vooroordeel ij <?s. Dus ook de heeren
Dan. de Lange en J. C. M. van Riemsdyk,
wier arbeid toch door den schrijver elders
werd gewaardeerd, ten opzichte van wat zy
deden voor het Volksliederenboek der Maat
schappij tot Nut van 't Algemeen. Hoe de
heeren Bouman en Petri zich in hunne ver
liefdheid op de bewerking der liederen wel
zullen gevoelen en dan by hunne afscheiding
van den kunstenaarsbent ?
Het moge hiermede genoeg zijn!
Hoe jammer dat de heer Coers zoo doldriftig
van stal loopt. Hoe jammer dat zyne stellingen
niet op degelijker grondslag berusten.
Nochthans is er iets in het vooibericht, dat toch
weldadig aandoet en dat is de groote warmte,
de edele geestdrift waarmede de heer Coers
voor zyn ideaal strijdt. Warmte, geestdrift en
bet nastreven van een ideaal verkwikken.
Telde ons land slechts een dozyn van die
idealistisch gestemde naturen, wat kon er uit
hen een kracht opgaan!
Maar dan geen dwaze don Quixoterie, geen
vechten tegen windmolens, maar waardig te
velde trekken tegen wat verkeerd is en vooral
de fout zoeken, waar zij schuilt. Op die wijze
zou de heer Coers en zijne onderneming, die
hem zoo na aan 't hart ligt, oneindig meer
gebaat zijn.
Dit alles nu ia niet gericht tegen de ver
zameling liederen die voor my ligt, doch t.jgen
de voorrede van den heer Coers.
Wanneer ik nu de verzameling liederen ga
bespreken dan is het mij niet duidelijk,
welk systeem in de groepeering heeft voorge
zeten. Men vindt onder het dertiental liederen,
o a. O Nederland, let op u sawck (Valerius
1626), het oude Wilhelmus (1588), Da Tiende
Penning (1570), dan eenige andere, nieuwere
volksliederen en het lo Vivat, Giudeamm en
Valete Studia.
In dat opzicht moet ik het straks genoemde
Volksliederenboek van 't Nut tot voorbeeld
stellen. Daar is bij de groepeering te werk
gegaan naar ean vast systeem en het gevolg is
dat men een gemakkelijker overzicht krijgt
van de behandelde stof.
De oude liederen zy'n misschien wat over
laden gezet in de pianoparty ; en op gevaar
af van door den heer Cjers beschuldigd te
worden van bekrompen stellinkjes en schoolsche
denkmaniertj9s te verkondigen, moet ik toch
erkennen dat de zettingen in't boek van't Kut
1) Deze cursiveering is van mij.
aan de beteekenis, die dat woord, die alle
woorden aannemen, naar gelang den rang, het
vermogen van dengene, die het uitspreekt. Voor
dit eenvoudige, kinderlijke gemoed werd de
hoeve, met de koeien en de varkens, waar die
erfenis wellicht uit bsstond, een zaak van het
allerhoogste gewicht en het feit, dat hij die
waardelooze dingen erven mocht, eene plechtige,
een heilige gebeurtenis.
Ik vervolgde verstrooid:
Zoo, zoo. Ga je een erfenis krijgen?'1
En, vervuld van wat er in hem omging, ant
woordde hij weer:
Ja, j» luitenant.' En mijn grootmoeder zal
zoo blij zijn."
Halt' fluisterend herhaalde hij die woorden
en het klonk als het refrein van een wiegeliedje.
Die soldaat had nog in zich iets van een heel
klein kind.
En ik vroeg hem, aangedaan door die ge
hechtheid :
»'t Schijnt dat je veel van je grootmoeder houdt."
Ja, 'k houd veel van haar heel' veel.
't Is vooral om haar dat ik zoo blij ben om
die erfenis."
Hij was alleraardigst, bet kleine soldaatje
met zijn heldere oogen, nu stralende met een
liefievollen gloed.
En bij vervolgde:
Ik zal haar op haar ouden dag, een huis
kunnen geven een heel mooi huis, zooals
alle rijke grootmoeders er een hebben!"
Een oogenblik keek ik verbaasd op; maar
gauw genoeg begreep ik of dacht ik dat zy'n
slaperigheid hem parten speelde den armen
jongen, en dat hij in een sluimering zijn
verhaal besloot.
Toch vervolgde ik werktuigelijk:
Maar hoeveel erf je dan wel,m'n goede vriend?"
En hy antwoordde:
Ik erf drie millioen francs, luitenant."
Toen kreeg ik een vreemde geschiedenis te
hooren, een dier gelukkige, zeldzame avon
turen, die zoo ns ia een eeuw gebeuren, en die
zoo ongeloofelijk schijnen, dat men ze gewoonlijk
uitmaakt voor iets uit een boek." Toch heeft men
daar ongelijk in want geeft niet het werkelijke
leven vaak even grillige, even onverwachte wen
dingen als de door schrijvers verdichte verhalen ?
Een zekere Cressol, die zich lang geleden
naar Indiëbegeven had, was juist gestorven,
aan zijn erfgenamen een vermogen nalatende
van zestig millioen francs. En, daar zij twintig
ijl getal waren, die erfgenamen, moesten zij
deze som onderling verdeelen de twintig
achterneven van den erflater, neven van Louis,
en elk zou een kapitaal krijgen van drie mil
lioen francs.
Dit alles kwam mij zoo wonderlijk, in alle
opzichten zoo onwaarschijnlijk voor, dat ik
hem niet wilde gelooyen.
my liever zy'n om hun grooteren eenvond.
Daardoor zyn ze ook beter te gebruiken voor
den zanger om zich zelven te accompagneeren
en daarom helpen zij veel meer het ideaal
van den heer Coers verwezenlijken (n.l een
ruime verbreiding) dan z\jne eigene uitgave.
De heer Coers heeft een schoone en grootsche
taak op zijne schouders genomen. Het doet my
innig leed te moeten verklaren dat de eerste
aflavering van het L'.ederboek van
GrootNederland my niet den indruk geeft, dat die
taak op waardige wijze vervuld wordt. Ik
hoop zeer dat ik bij de volgende afleveringen
een beteren dunk zal mogen krijgen van de
wy'ze waarop de waarlijk Nederlandsche onder
neming wordt voortgezet.
ANT.
IWJ9mftftm«tHmllftflllltEtllllltlltll(1IMIIIIIIMI>IMIlmftllllmlltmiftUM
Kan ook wegens het geringe bezoek, tot nog
toe althans, deze »eere -tentoonstelling" geen
succesvolle onderneming der Maatschappij Arti
genosmd worden, het hoofdresultaat is er toch,
kon ook niet achterwege blijven: deze
tijdely'ke, veelvuldige verschijning van Bosboom's
kunst, verwekt algemeen een spontane uiting
van hulde aan den ongeëvenaarden meester.
We vinden daar nu gelegenheid in het
herproeven van onze bewondering voor zijn wer
ken, de hechtheid der stutten van ons geloof
in zyn belangrijke beteekenis te herzien. Ea
het ontmoeten van zooveel oude beken
den brengt even zoovele verrassingen. Maar
ook, onder het terugzien van al die getuige
nissen eener levenskrachtige kunst, gelijk ook
by de tentoonstelling van Jacob Mans, komt
nauw merkbaar opdeinen een gewaarwording
van weemoed. We voelen daarin een mooien
tijd voorbij. E">n tijd van krachtige herleving
en onbedwongen uiting, vervuld doormannen,
die uit de kracht van pure liefde tot hun
kunst, als hoornen tot zelf krachtige kunste
naars zijn uitgegroeid, We beginnen daarvan
al te spreken als van een vei leden generatie,
we zijn er ook toe genoodzaakt, daar we in de
jongere te erkennen hebben een merkbare ver
slapping van stuwkracht tot daden, door ont
zenuwde overtuigingen en uitputting in veel
streven.
Maar we kunnen den loop niet stuiten in
den tegenwooidig wel zich versnelienden gang
der evolutie, en beter nog is het. daarin
oogenblikken van vertwijfeling te voelen, met een
mogelijke reactie van nieuwe veerkracht, dan
door een laf zich vastklampen aan de
kleerpanden der voorbijgaande illustere verschijnin
gen, tot geheele degeneratie te geraken.
liet belangwekkende van deze tentoonstelling
bestaat ook in de aanwezigheid van enkele
werken uit zeer vroegen tijd, die als
kenteekende uitgangspunten kunnen gesteld
worden van zijn geleidelijk uitgroeiend talent.
Bij twee aquarellen, ik meen uit Kouaan, hebben
we in te zien, dat Bosboom, gelijk ook alle
anderen, die groot zijn geworden in de nieuwe
sfeer, zijn kunst heelt gebouwd op den hechten
grondslag van volhardend werken, en nauw
gezette studie buiten alle pretentie. By hun
prenterig uitzien en correctheid van achevé,
waarmee zelfs aan de meest ouderwetsche
eischen van uitvoerigheid werd voldaan, ligt
er daar toch op de diepte reeds de druk van
een persoonly'kheid.
Bij een andere teekening van geheel verschil
lenden aard, en meer te beschouwen als een
pathetische beweging van groene jaren: de illus
tratie van een operascè.je, is tiet treffend te
bemerken, dat de idealen der jeugd in het
werk van den gerijpten kunstenaar nog te
hervinden zijn.
Opmerkelijk verder is, bij dit ruime
samenvinden van schilderijen en teekeningen van
Busboom uit alle perioden, dat van allerlei
zijden invloeden op zijn ontwikkeling hebben
ingewerkt. Zijn kunst is ontbloeid in de
drukkende atmosfeer van de conventie; hy'
kwam uit de school van van Have en Stroebel.
Zijn schilderijen uit vroeger tijd vooral dragen
daarvan de blijken; maar ook zijn teekeningen
Maar toen liet hij mij de papieren zien, die
hij bij zich droeg en die in de beste orde
waren de brieven van den Franschen consul,
benevens de papieren van den notaris een
authenthiek, volledig dossier. E:i ten eenen
male ontbloot van alle egoüme, herhaalde hij:
Ja, mijn grootmoeder zal wel blij zijn
ze heeft een hard leven gehad, vooral sinds
ik weg ben."
En levendig gesticuleerende zat hij op zijn
groot, wit paard en hij had heelemaal geen
lust meer ia slapen, zoozeer was hij vervuld
van zijn groot, zijn onverwacht geluk.
Nooit zal ik het vergeten, dat gelukkige
gelaat, door den zachten gloed der sterren
beschenen, der zwijgende sterren, die naar ons
schenen te kijken op onzen raarsch.
Uitklinkende boven het trappelende, voort
durende, regelmatige geluid der marcheerende
paarden, hoor ik no,j; die juichende, zegevie
rende stem :
Dris milliosn, luitenant! Drie millioen I
Ja, dat is veel geld, niet waar? Bjna zooveel
als Kothschild! Hoeveel zou dat wel geven op
n dag?"
En nimmer heb ik sinds, uit een menschelijk
oog, die volstrekte, die volmaakte vreugde zien
stralen.
*
Pen geheelen nacht maakte hij plannen,
voor den tijd dat hij weer thuis zou zijn.
* *
Den volgenden morgen raakten wij slaags.
liet was mijn vuurdoop; tegenwoordig raakt
men zoo dikwijls niet slaags in ons leger.
Ik herinner mij nog levendig de vreemde
gewaarwording, die ik ondervond: ik voelde
een koude, die doordringende, hardnekkige
koude, waarvan de groote uitputting, door
slapelooze nachten veroorzaakt, altijd vergezeld
gaai en ik kon de dofheid die als een
zware reuzenhand op mijn schedel drukte,
maar niet van mij afschudden.
En met oen gevoel van onzekerheid, ietwat
vaag, ietwat angstig, vroeg ik mij af, hoe ik
mij wel houden zou in het gevecht... Zou ik
misschien . . bang zijn ?
Maar toen ik den vijand vóór mij za» .
dien spookachligen, weg vluchtenden, niet te
grijpen vijand met zijn witten burnous, fladde
rend, en vliegend, en 'wapperend onder den
blauwen hemel als een witte doodsvlag, met
zijn dunne, als masthoutjes zoo lange geweren,
met zijn stem, heesch huilend als die van een
verscheurend dier toen ik de vreemde,
doodsche muziek hoorde van de kogels, wild
suizende om mijn hoofd, bij God! Tosn heb ik
begrepen dat ik niet bang was!
Ik voelde niets meer in mij van alles wat
anders in ons leven ons neerdrukt en kwelt, ?
my'n eigen persoonlijkheid was als weggevaagd
met het naar traditionneelen wensch aardig
stoffeeren en een z. g. knap volbrachte
toetspenseeling. By zy'n verdere streven ook, heeft hij
zich aan alle kunstuiting om hem heen gesteund,
in zy'n bescheidenheid zelfs leerzaam opgezien
naar voortbrengselen van minder begaafden
dan hy'. In het oeuvre van Bosboom is een
voeling te bespeuren met uitingen uit onder
scheiden richtingen, en zoovele namen van
schilders uit dit en een vroeger tijdperk, zouden
daarbij te noemen zijn.
En, ondanks dat apprecieeren naar zoovele
zy'den, is hij eindelijk sterk-ze'fstandig met
een eigen kunst uitgewassen. Want de geest
drift voor wat hij als openbaringen der schoon
heid erkende, bleef onverbasterd voortduren,
en bij dezen schilder vooral, zou men nog eens
van het versleten »feu sacré" ' kunnen gewagen,
om heen te wnzen naar wat in zy'n arbeid de
leidende factjr was. De jarenlange beoefening
zijner kunst is n vreugde geweest, en zijn
talrijke uitingen zijn als zoovele fonteinen,
daaruit ontsproten.
By' het toewijzen van de voorname plaats
aan Bosboom, in de glorierijke herleving onzer
hollandscae kunst, is menigeen zich nog te
weinig bewust van den werkelyken aard zijner
beteekenis. Hij was de oudste uit die ver
maarde Ilaagschen schildersbent, en is
tussohen zyn kunstbroeders een zeer bijzondere
en afgescheiden verschyning geweest. Naar
't uiterlijk sprekend, kan gezegd worden, dat
hij wel het meest productief was en, dat het
grootste en beste deel van zijn arbeid gelegen is,
in teekeningsn of aquarellen.
Deze tentoonstelling komt de laatste waarheid
weer bekrachtigen, maar ook juist in de
superioriteit van zijn teekeningen, over 't alge
meen, boven zijn schilderijen is het kenmerk
te vinden van zijn kunstenaars-geaardheid. Hij
had als schilder zeer eigen neigingen, en in
zijn werk zijn de kwaliteiten naar geheel andere
zijden gelegen dan bij Maiis of Israels. Hij
was meer de artiest van de heenwijzing dan
van de volbrenging, wat nog niet uitsluit, dat
ook hij comjjleete werken heeft voortgebracht,
door de volle bewustheid in zy'n heenwijzen.
Maar hij was ni«t als die anderen de stoere
verwerker van een lang in zich omgedragen
beeld; de voldragenheid is bij hem niet in n
werk afzonderlijk maar in een geheele reeks
voortbrengselen, in onderlinge samenhang te
vinden. Waar hij zich voor den ezel zette
met de bedoeling langs vormelijke wijze een
schilderij op te zetten en te voltooien, is het
meestal duidelijk, dat hij daar niet in zijn
element was en geklemd raakte tusschen de
zwarigheden der materie. In zijn vroegeren
tijd vooral steunde bij dan het meest op voor
beelden uit zijn omgeving bij de verwikke
lingen der techniek.
Wel zijn er uit zijn later tijd schilderijen
aan te wijzen waaruit blijkt, dat ook onder
zijn penseel een hartstocht voor kleurweelde
kon opbranden, dat ook hij zich soms ver
diepen kon tot in de nerven van het kleur
wezen, en de verf zich dan boteren liet tot
gedegen samensmelting als hij de ware
kleurvisionnairs. Ook mei.ig geschilderde schets is
er in zijn oeuvre te vinden, die frappant is
van kleuraanslag. Maar toch, eerder dan de
eigenschappen van een doorwrochtend schilder
had hij de r.atuur van een improvisator, wiens
eloquentie nooit bezwijmt, en steeds bij alle
wendingen in de voordracht de snedigste wijze
van uitdrukking vindt.
Hij wist een nog ongerepte plek van het
witte papier, door «ie tegenstelling van vluchtig
aangedrenkte grijzen, tot de reële substantie
te herscheppen van een in 't licht staande
gekalkte muur. Ea zoo voort in alle gamma's,
in alle nuancen van toon en kleur.
Hij heeft in zyn breed opgezette en altijd
groat geziene boeren-deelen bij het bevolken
en meubelen er van. als de beste binnenhuis
schilder, vernuftige invallen, zoowel in de
ricbtige plaatsing der figuren als in het aanbrengen
van verlevendigende en de compositie vullende
huiselijk gerei.
Zelden gebruikt bij de dekverf. Op het
blanke papier zag hij van zelf de vormen
en geheel ging ik op in die ne grootsche
gedachte: het leven van mijn vijf-en-twintig
soldaten ie beschermen.
Ik dacht er nist meer asn dat ik zelf ook
zou kunnen sterven, ik vergat het heelemaal.
Ik wilde alleen dat mijn vijf-en twintig soldaten
niet zouden sterven door mijn schuld.
Langs ons heen joegen de kogels, met snerpend
gefluit, .soms verdir af, soms vlak bij; kogels,
ontelbaar en onophoudelijk op elkaar volgende,
schel sissende of zacht, traag langs ons strijkende
of snel, kwamen zij, en gingen, en verdwenen
met zwak, doordringend, wonder klagend geluid;
soms was het in eens een driftig, kort afge
broken geknetter, dau een geleidelijk aanzwel
lend, lang aanhoudend, vaag crescendo. liet
geleek op een stemgedruisch van levende wezens,
spotzieke, luchtige, tchnkkelijke wezens het
onbeschrijf'elijkjOntzettend geraas van iets Ie vends,
heel dicht bij ons. tus^chen ons in, overal om
ons heen en toch niet te zien.
Toen wij er verscheidenen gedood halden van
die ongeloovigcn en al de andoren zich hadden
verspreid, hielden wij halt en onmiddellijk kwam
de gedachte aan Luuis Cressol in mij op.
Ik zocht hem, echter zonder hem dadelijk
te vinden.
Drie mijner mannen waren getroffen; do een
stierf na weinige uren, een kogel
hadzijuruggegraat doorboord.
Een andere, Dux genaamd, had een wonde
in den buik opgedaan, waarvan hij spoedig
herstelde. En de derde, die Clanchard heette,
ja, die was een echt go!ukskind geweest; hij
dankte zijn leven aan zijn livret, dat hij in
drieën gevouwen, op zijn borst droeg. De
kogel, de drie lagen doordringende, was
platgeschoten tegen het laatste karton. Uit dank
baarheid bewaarde hij ham zijn geheele leven
als een reliek.
Cressol miste ik. Eindelijk vond ik hem
languit op den grond liggen, met een kogel
in de rechterlong.
't Is niets, luitenant," zeide hij, 't zal
wel losloopen. Ik word weer beter en dan
krijg ik mijn erfenis."
# *
Dien nacht sliep hij in mijn tent een
dier afschuwelijke vierkante tentjes, benauwd,
beklemmend, ijskoud of snikheet. Hij sliep er
naast den armen Bret, die stierf.
Den volgenden morgen ging ik dadelijk naar
hem zien; hij lacbtte nog altijd, met datzelfde
moedige lachje, en zijne dofte oogen spraken
nog van geluk.
't Gaat goed, luitenant," zeide hij, het
gaat heel goed."
Maar hij gaf bloed op, terwijl hij sprak.
Men legde hem in een cacolet of groote
draagmand, en wij braken op om weer terug
te gaan naar Aïn-Sfra.
ry'-zen onder Se parelende uitvloeiïig- van het
volgedrenkte penseel en hij bepaalde daarin
contonrs en wy'kingen door een slty'd rake
teekening' en zeldzaam begeesterden toets Soms
noteerde hy' zijn indrukken met breed neer
geschreven ly'nen, terwyl daarna door
klenroplegging in het juiste toongehalte, de schets
belichaming verkreeg. Een anderen keer spon
hy het werk uit in een weefsel van lijnen
steeds daarin de juiste aanduiding treffend
voor het nitwelven van vormen of het
opleveven van tint.
Slechts zelden bezigde hy de zelfstandige
dekverf, om te betrachten een krachtiger uit
drukking- van het relief in de lichamen.
De kern van Bosbooms groote begaafdheden
wordt vooral wel gevonden in de kleine
schetsjes, haast albumblaadjes. Daar is de
zwierige rapheid van zijn techniek vaak on
navolgbaar, de geringste finesses hebben er
hun werkzaam deel in de illussie, die daarin
heenruischt, ieder lijntje trilt dau zija eigen
leven uit.
Bosboom kennen we voornamelijk als de
schilder van kerkgezichten en boerendeelen.
Zijn voorliefde tot die twee uiteenloopende
onderwerpen lykt meer vreemd dan zij is.
Want daar is aansluiting. In een boerenhuizing
zag hij minder de een passende omgeving voor
het intieme familieleven, als zoovele onzer
bekende binnenhuisschilders, maar voor alles
trof hem het dominante van de breede
constructie's met de primitieve maar karakteristieke
stut van ruwe balken en de geheimenissen van
een in 't duister wegschuilenden kap. De
stoffige daarbij deed de ruime verhoudingen
in die Deelen nog treffender spreken.
We hebben in Bosboom, buiten zijn zeldzame
schildersbegaafdheden te erkennen het groote
begrip van architectuur, en dit kan buiten het
genot, dat zijn werken vermogen te schenken,
ook nog wal nut stichten. Met een uian van
het vak heb ik me er over onderhouden op
deze tentoonstelling en volmondi» stemde hij
met me'in, dat B >sboom dieper doorzicht had
van de grondbeginselen en eischen in een
bouwwerk, dan vele geschoolde en met vreemde
elementen hun weten vermeerderende archi
tecten. En van het Hollandsche bouwwerk in
't byzonder, heeft hij de saillante kenteekenen
doen spreken, de innerlijke bekoring doen
uitschijnen, en ala schilder, met zijn natuur
lijke neiging tot het picturale, ons bovenal
het hoofdelement in de werking van architec
turale verhoudingen doen gevoelen, die zich
richt naar de lichuerdeeling.
Voor veel bouwmeesters lijkt mij een kennis
nemen van Bosboom's aanzien van het bouw
werk en zijn fragmentarische grepen daaruit,
vruchtbaarder, dan het opstapelen van theore
tische kennis, en het zoeken naar nieuwe
wetten en voorwaarden in proportie en construc
tie. Buiten zijn kerken verrast hij ons telkens
door bekoorlijkheden in de meest simpele ge
vallen van architectuur, trapjes, poortjes, lage
kluisen met booggewelven, en de plaatsing
daarin van breede schouwen en meubelen; by'
alles duidt hij op de intiemste zijden die het
leven onthullen van een houwkunst-verschijning.
Ojk in de meest vluchtige krabbels, heeft
hij van monumentale meubelstukken, bijv. van
een schoorsteen : Louis XV, in een enkel breed
overzien, het karakter van s'ijl begrepen en
meesterlijk heengewezen naar wat daar het
kemeekenende is in het vormenverloop.
En ais zoodanig kan Bjsboom in zyn nage
laten werken ook nog een heenwijzer en, wie
wefit, een opwekkeij zy'n.
Ten slotte een aansporing voor de nalatigen
hun verzuim door een bezoek aan deze be
langrijke tentoonstelling, voor het te laat is, te
herstellen.
^ W. S.
Tentoonstelling van Oost- en f est-Miscn
bewerlt metaal,
Na de welgcs aagde teiitooustel'ing van
JstIndüche wapens, die als 13 «roep d mr do
Vereciiigiijg ,/Oj^t eu Wes4'' van Mei?iia.f Juni
j.l. ia deu Haag bijeengebracht was, hteft zij
i nu imimMiiimmiiimmimiuiiu
liet is een vreeselijk ding, dia caco'.et, die
groote, dwaze man i een wieg voor vol
wassenen .. . voor de arme, stosre. gebaarde kin
deren, die sterven gaan.
Zij zijn de voorloopers van het graf,
parodicëii op hè: begin vaii het msnschenleven en
spellende het naderende einde, liet doet pijn
schrijnende zielepijn, ze te zien die wonderlijke
vastenavondtnar.den! Geen teeder, medelijdend
moederoog blikt neer in de wieg dezer groote
kinderen; eri 't is alleen die machtige, wreede
en zachte engel de dood met zijn droo
mend oog, die hen eindely'k in slaap wiegelt.
Dien dag rukten wij aan c.i stuk voort en
kon ik geen notitie meer nemen van Cressol,
maar ik had hem onder de bijiondere hoede
van dan dokter gesteld.
Zoodra wij 's avonds weer bilt hielden, wilde
ik terstond gaan zien naar den kleinen
millionair.
En toen toen ik eindelijk stilstond voor
den cacolet, aarzelde ik. Bij het zien van dat
dichtgescboven gordijn kromp mijn hirt ineeu.
Ik had geen oogenblik gebeefd, zelts niet in
het heetst van het gevecht, maar nu, voor dit
dichte gordijn, was ik bacg!
Ik zeide, heel zachtjes:
Cressol, mijn jongen!"
Een doodsche stilte.
Toen heb ik, langzaam, het sitsen gordijn
op zij geschoven.
Daar lag hij, ongemakkelijk, puilende uit de
mand, in tweȑn gevouwen bijna. En de
wijdgeopende, blauwe oogen staarden voor zich uit,
in ontzetting.
Hij was dood, gestorven zooals er zcovelen
sterven op die vreeselijke, langgerekte marschen
die volgen op het gevecht, die verwenschte,
barbaarsche marschen naar het kerkhof! Als
een hond had men hem laten sterven, zonder
een druppel water l
Maar in zijne zakken vond men, in goede
orde, de papieren, die hem zouden hebben
gemaakt tot millionair.
Toen maakte zich een woede van mij mees
ter, een machtelooze, onzinnige woede tegen
de meer dan menschelijke wreedheid van het
lot, de dierlijke wreedheid, de hatelijke
ironie van het menschenleven.
* *
Men beproefde hem dien avond, toen het al heel
laat was en donker,te begraven,opdat deArabieren
de plaats niet zouden kennen, waar hij lag.
Daar het ten eenen male onmogelijk was zijn
leden ia een natuurlijke houding terug te brengen
moest men hem begraven, zooals hij gestorven
was, gehurkt zittenda in een vreemde,
dobbelsteenvormige doodkist.
En zy' gro3ven een diep, een heel diep graf
voor hem.