Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.1212
A
*
I.
f
bet plan opgevat aldaar tegen half October a.s.
een tweede expositie te geven, die aansluitende
bij de eerste in den ruimsten zin wil laten
zien vat er aan bewerkt metaal in onze Indien
vervaardigd wordt of vervaardigd werd, voor
zoover dat opmerkelijk is hetzij door sierlijken
eenvoud, door rijke weelde, door verwonderlijke
techniek of door andere aantrekkelijke eigen
schappen.
Aangezien genoemde Vereen iging daartoe de
gulhartige medewerking in komt roepen van al
die particuliere personen, welke in het gelukkig
bezit zijn van een of meer diergelijke voorwerpen,
zoo kan het goed wezen eenigszins nader den
awd aan te duiden van zulke werkstukken in
metaal, als op een tentoonstelling gelijk deze
bijzonder op hun plaats zouden zijn.
Allereerst moet dan de aandacht gevestigd
worden op het koper, rood en geel koper, hetzij
geslagen, gegoten of gedreven. In een tropiscti
klimaat wordt natuurlijk de voorkeur gegeven
aan een niet roestend metaal eu wordt het ijzer
eerst dan gebruikt, wanneer het onmisbaar is
om zijne andere deugden b.v. voor wapens.
De belangrijkste centra daarvoor op Java zijn
Semarang en Grissee met Soerabaia, ook de
Vorstenlanden. Tal van p'aatsea in de
Buitenbezittingen worden van daaruit voorzien.
We noemen b.v. de eenvoudige maar fraaie
stukken voor dagclijkscb gebruik in geslagen
rood koper: de dandang's of rijst-stoomketels
waarop de geheele vervaardiging van gehamerd
metaal nog te zien is in kransen vun gladde
deukjes, echt van eerlijk maaksel, en sierend
tevens door hun volgorde van kleine
lichtspelingen. Desgelijks de goed gevormde tjèrèt'i
of tuitketels, die nog bet type bezittei van
onze mooi-ouderwetscbe roodkoperen theeketels,
doch ook gepointilleerd in bet koper, uiet glan
zend glad en gebruineerd als wuleer bij ons.
Da a de diveree sojrten van open kommen en
pannen, de bokor's, als vingerglazen met een
rand als voetstuk, de dhaloeng's of rijstpotten enz.
Dan de diverse gietwerkea, meest in geelkoper,
vooral van Java en Sumatra (Sjengai poear),
welke zoo eigenaard g aansluiten bij de eerste
behoeften der inlaadsctie weelde eu inlaniscbe
beschaving. Allereerst b. v. de tallooze
drihtoestellen, te vinden over onzen Leelen Archipel;
ea in hun m'ier weelderige vormen zilver eiscbend
als grondstof, of goud, en dau in beide gevallen
pedreven. Voorts d« even tallooze gong's en
diergelijke metalen klokken als hoofdelementen
voor de iulandsclie geelkoper muziek, wsarbij
het sonore der rinkelende metaalklanken ver
kregen wordt door een tegelijk vernuftige en
harmonische bj giog der gegoten lijnen. J3ij
beide is .i h ^t karakteristieke a het
eenvoudigsierlijke datgeni wat aantrekt.
lu zake gedreven koper'- zijn het vooral de
kris- en andere wupensckeden, de »overtrekken"
dus der earste schede vaa hout, dis alle stadia
doorloopen van nette gkdbeid tot rijk gec.selejrd
dryfwerk, de pen'lhok's tatahan, straks ook weer
in zilver en t.oul.
Hisrbij simt zich als vanzelf aan de wensch
naar het do'c tentoonstellen van een kleine
kturkollektieCW</ö0c/0#sr-A« bronzen, die sierlijke
Brahmanistiscüe of Boeddhistische beeldjes waar
aan da behoefte in otizen Archip:! gestorven
is en daarmee tevens deze mooie,
kitiununutuentale uiting van godsdienstige kunst. Als histo
rische achtergrond voor onze metail-expositie
zou zulk eeu rubriek van de hoogste waa-de
zijn, en dringen we met open vrijmoedigheid bij
de bevoorrechte bezhters aan op tijdelijke
inbruikleengevicg.
O ik. aan het tin mag gedacht worden voor
zoover daarvan, vooral op Binka, niet onaar
dige stukken worden vervaardigd door hoofd
zakelijk Chineezen. als met name sigarenkokers
met ingesneden versieringen.
Dan de twee metalen bij uitnemendheid onder
alle volken steeds bestemd tot sierlijke weelde
en rijke praal, het zilver en het goud.
Het meest gelukkig zouden we hierbij wel
zijn, indien het ons gegeven was ae sectie
bijeen te brengen uit dat gedeelte van onzen
Archipel, waar de drijfkunst in die edele metalen
bet hoogste nog staat: uit Bali. Wie de schit
terende geribde zilveren plengbekers en
rijstkommen kent, indertijd op Lombok buitgemaakt,
of de gouden doozen met ingekorven verluch
tingen van grillige wajang-achtige figuren en
teer geciseleerde b'.oem-arabesken, zal wel den
sterken wensch voelen opkomen dat vooral dit
niet op onze tentoonstelling ontbreke. Een der
mooiste en gelukkig meest levenskrachtige
uitingen van Indische zilver- eu
goudsmidskunst zou velen de oogen openen.
Doch ook elders, op Java, op Sumatra, wordt
veel en mooi werk in zilver en goud n )g gemaakt.
Van het bij Europeanen nog al befaamde
Padanasche cantille werk (eigenlijk uit Ki.ta Gedang) m
zilver, zouden we alleen de mooie, werkelijk
nobele stukken willen verzoeken. Veel daarvan
is toch enkel vervaardigd voor f xport en is wel
handig, ontzaglijk handig, maar tevens kuutselig
en stijlloos. L'ever hadden we een ruime col
lectie van echt-inlandsche dingen, in inlandsehen
stijl, voor nationaal gebruik. De fraaie voelringen
en armringen; de talrijke oorknoppen en oorhan
gers, zoo goed nog deze ^Kleinkunst," vertegen
woordigend ; de vaak zoo edele borstplaten en
buikplaten en diademen, vooral geliefd als tooi
bij den dans, bij bruiloften, bij hooge feeste
lijkheden, van Noord-Sumatra af tot achter in
de kleine Soenda-eilanden; de gespen en kaar
spelden en kleedij-knoopen, deze laatsten zoo
mooi uit Atjeh; de reeds genoemde
sirih-loestellen en kwispeldven, doch nu in zilver en
goud. Dan de zeer fraaie uitingen van versiering
in edel metaal tegenover en naast het strenge
ijzer, dus de harde wapenen, liefelijk en ver
lokkend gemaakt door inlegwerk van zilver of
goud, door rijkgedreven hefien in beide metalen,
vooral goud waarbij ook Buli verreweg weer
de kroon mag spannen of, als straks reeds
genoemd, door hun overscheeden in geciseleerd
bloerawerk en fi^urenspel.
Met dit laatste komt dan onwillekeurig ook
een rubriek van bewerkt ijzer weer op onze ten
toonstelling terug, die als #0ost l idische wapens"
reeds in onze Ie groep te bezichtigen was.
Speciaal echter mogen we hierbij vragen om
tijdelijke in-leengeving van gedamasceerd en op
andere wijze ingelegd, ook geëmailleerd ijzer en
staal, opdat deze wonderlijke kunst, rast de
daaraan verbonden en nog vrij duistere kwestie
van het pamor, in zoo goed mogelijk licht worde
gesteld.
Evenmin mogen de munten vergeten worden
Het voor versiering zoo uiterst dankbare Ara
bische schrift weet soms van eenvoudige stukken
voorwerpen te maken van dekoratieve schoonheid
Voor de 5e Commissie van Oost en West
Het medelid
G. P, B.OUFFAEB..
De Tentoonstellings-Commissie voor de 2e
groep, zich refereerende aan het bovenstaande
doet een hartelijk beroep op de vriendelijke
medewerking en gulheid van allen, die haar
zootien kunnen steunen bij het voorgenomen doel
In den meest strikten zin zegt zij allereerst
'ohtrekte veiligheid-\oz voor alle die stukken in
iet algemeen, en ieder stuk in het bijzonder,
welke aan haar tijdelijk worden toevertrouwd.
Transport heen en weder en assurantie komen
oor onze rekening; eventueel belasten wij ons
ook gaarne met commissie, wanneer enkele
eigenaars lot verkoop genegen mochten zijn.
In het bovenstaande is niet gesproken over
West-Indië. Daar de inboorlingen aldaar zelf
reen metalen bewerken, moeten we hier echter
verzoeken ons arbeid te willen afstaan van de
Sritsch-lndische immigranten, in Surinama ver
vaardigd.
Ten slotte doen wij aan hen die willen mede
werken tot het welslagen onzer tentoonstelling,
iet vriendelijk verzoek om vóór medio
Sep;ember aan den heer G. P. Rouffier, Witte de
Withstraat 25, Den Haag, te willen toezenden
een opgave van de door hen ten behoeve der
;entoonstelling af te stane voorwerpen.
Namens de 5e Commissie van Oost en West.
N. VAN ZUIJLEN?TROMP, Presi 'ente.
PH ZILCKEN, F'ire-P'resident
R. A. J. VAN DELDEN, Secretaris.
iimilliiiiiijjiiMniififijfjiiiifltitiiiiiiiifiiiiiiiiiimiiiiimiiii
Een Hollander,
G. F. HASPELS, Vreugden van Holland.
Amsterdam, P. N. van Kampen & Zoon.
^Zullen we dan niet, het ploertige
kosmopoitisme haten en ons voornemen Hollanders,
niets dan Hollanders te willen zijn, dat is: te
willen worden F"
Wie den bundel van den heer Haspels leest
met de verdiende aandacht, zal ervaren dat
deze zelf als schrijver liet niet bij deze opwek
king tot patrio'isme gelaten heeft, maar op al
deze bladzijden zijn groote liefde voor zija
vaderland tot daal maakt.
Dat die liefde hem eenzijdig maakt, hem zich
icherp kanten tegea kosmopolitisme, dat kortaf
,ploertig" noemen doet we moeten er ons
o?er verheugen nu ze op dezen bundel als
rezultaat kau wijzen.
Ik heb er indertijd, bij het schrijven over den
arbeid van den beer Eigenhuis, op gewezen dat
iet dicht bij huis blijven, het weergeven van
de onmiddellijke omgeving, een zeer eigenaardig
tarakter verl;ent aan zijn werk, dit ver doet
vernezen boven het karakterloos nagescbrijf van
iet geïmporteerd u theemsche. waar, hierbij
moet toch het zwaartepunt niet gezocht w ;rden
wair het niet is. Voorop sla dat de schrijver
cunstenaar zij. Is bij dit en voert .zijn aanleg
lem meer tot het kosmipoliiiiclie gelijk
).v. Couperus dan kan zijn kunst op zich
zelf zeker verkieslijk zijn boven de nationale in
engeren zin. Alleen al, omdat zij toegankelijk
is voor een breeder kring van lezers. Een
suiver Nederla ;d-ch boek als de CimTa Obscura
!s alleen door Nederlanders ten volle te ge
nieten.
De heer Haspels, indien hij dit leest, zal
misschien mij ongeduldig in de rede willen
vallen, omdat, ik zijn woorden uit het verband
;ehaald heb. Toch meen ik krachtens zijn eigen
werk het recht daartoe te heb'ien. Zija werk is
ollandsch door-r n -door, de auteur een Hollander
zooals Potgieter er ee i was, met groote liefde
voor zijn land en volk, en voor het element
waarop het zijn bestaan veroverd heeft: de zee.
Er welft zich een Hollandsche hemel boven
deze b'alzijden, er waait zeewind doorheen. En
de menschen die er in lefen hebben iets pittigs
n aparts, dat wij als cht erkennen.
De schrijver heeft tusschen die menscben
r^leefd : heeft bun leven bespied, hun gesprekken
ifgeluisterd, en met voorlirfJe het kernige en
carakteristieke ervan opgetekend ia zijn
geleugen. Daaraan danken we uitdrukkingen als
»heele slagen maken mit halve ro ilatten"
spreekwoordelijke gezegden als: .'t Is appels
poffen en 't vuur is uit!'' teekenachtige uitiug-n
van volkshumor als: Dat kun je wel vuulen
met je klompen !"
Hij doet hierin denken aan Cremer.
Cremer, met zijn goedhartig humoristischen, zij
het ook oppervlakkigen kijk op het landleven,
maar die niettemin in zijn Betuwsche en
OverBetuwsche Novellen op veel bladzijden zich als
een gevoelii artiest heeft doen kennec Cremer,
die wel wat dom hooghartig behandeld is in
de laatste kwart-eeuw, en zeker voor zijn schil
derachtig dialect-schrijven beter verdient, zij
het ook dat de conventioneel-joete
dorps-novelleschrijverij hem beheerschte en tal van onmoge
lijke boeren en boerinnetjes ij het aanzijn deed
roepen. De heer Hafpels heriunert sterk aan
Cremer als hij schrijft: «-Losse wolken laten
zoo nu eu dan een drop vallsn, puur uit de
pret," of: »de toren van De Hoorn beurde
zich hooier op dan ooit, als om te zeggen dut
hij wel wist vanwaar al die wijding en stille in
de lucht kwam" of, nog sterker: meneer vaa
Dalen, als je meneer over hebt voor eert
overhemdje en een grijs jasje " en elders : hij zei
met vriendelijken knik tegen den bloeienden
boom: /,Je leloft vuile, 'k Hold on aan oew
woord"
Ia Cremer leefde een moralist, en van enkele
zijner novellen is in meermalen getuigd dat ze
beter waren dan menige preek. //Beter" in den
zin van stichtelijker en nuttiger.
Ook deze moralist is in den heer Haspels aan
wezig. Hij biedt zijn persoonlijke gevoelens als een
toegift bij zijn proza, en zelfs levenlooze dingen
preeken soms zijn moraal. Hiermee komt hij
wel eens aan de grens van het gezochte, zoo
bijv. op blz. 10 tweemaal: De oude boerderijen
piekten zoo glunder in de helder waterige lucht,
alsof al dat al-suffjnde en nog springerige
goedje dat, er in woonde, van nacht ook een
extra beurt van binnen had gekregen," en:
«?wolkjes, even-weemoeHig leunend tegen de
duinen van de Koog, als hadden ze er mee te
doen, dat dit niet meer het trotsche dorp was
van de Commandeurs van de Groo'e Vaarf."
De moralist in den heer Haspels doet hem
zelf meermalen tusschen den lezer en zijn on
derwerp treden met een opmerking van
algemeene strekking.
irHollands z>el (Holland is de naam van den
hoofdpersoon in Uk. 282) kwam onder de
critiek dier stilte." Hiermee is heel gelukkig uit
gedrukt de uitwerking van een alles
overheerschende stilte, waarin iemands zelf-opgeblazen
hoogheid geen steun meer vindt. Maar nu laai
de heer Haspels er opvolgen: »zooals soms een
man indruk maakt, een man van weinige en
gewone woorden, maar die toont door met
weinige en gewone woorden indruk te maken
te zijn een groot man." Afgescheiden van de
min gelukkige stileering, heeft deze
generalizeerende uitweiding nog het nadeel van ons uij
de Urker stilte en stemming te brengen.
Wij hebben in zoo'n novelle alleen de
bizondere waarheid van dien bizonderen toestanc
noodig; als de schrijver góéd schrijft zullen wi
er de algemeene waarheden zelf in moeter
voelen. Ook het maken van gevolgtrekkingen
blijve liefst aan den lezer. Als de heer Haspels
schrijft:
Voor zichzelve bleef (Maria) angstig met die
onverklaarbare vervaardheid, die alleen de ernstige
'cent, voor het ongeroepene en onafwijsbare",
of: In de volmaakte ongegeneerdheid, waarin
men alleen is wanneer men goed is, zeiden zij
alles", of elders: dit hij d in meer zou verliezen
dan winnen, zou verliezen zijn mannelijke on
schuld want hoe ouder een mensch wordt,
des te mooier wordt zija onschuld ".
Dan zou ik al het gecursiveerde gaarne willen
missen.
Soms neemt deze zucht tot moralizeeren den
voor mijn gevoel in de novelle zeer bedenkelijke
vorm aan van betoogen. Zoo op blz. 39 en 40
van De Liefde der Eerwaarde driemaal, met,
geieel dezelfde stijlwending: »daar vorstelijk en
aewonderenswaard is ieder wezen" enz. vdaar
iemand liefhebben toch is" enz. «-daar liefde
toch is" enz.
Ergo in een novelle geen mo'aal, geen wijs
heid?
Zooveel een auteur maar wil. Maar... hij
s;eve ze niet als afzonderlijke zedeleer, afzon
derlijke wijsheid niet als toegiftje. Ze moet
zijn met zijn werk. A's hij ze telkens mpt
bij- en tusschen-zinnen vasthecht aan zijn arbeid,
verdeelt hij ook telkens onze aandacht, verbreekt
hij willekeurig de stemming, dringt zijn stem
als van een vreemde tusschen het gel ui \ zijner
verbeeldings-personen. De moraal en de wij-iheii
moeten in het harmonisch schoonheids-verband
mede kunst worden.
Hier en daar is er n in de taal a in de
compozitie iets wat aan den zwakken kant, onzer
literatuur van voor vijftig jaar herinnert.
Op blz. 37 lezen we dat Maria iets (il. een
klein kind) liefharl, wat daar vit de lucht was
komen vallen" en op blz. 50 heet, het van dezelfde
Maria dat, zij ,op de "pijnbank had gelegen'. En
is het niet wat heel erg vieux jeu", dat in
deze eerste novelle driemaal een s'erfned-belofte
(nlz. 9, 36 en 52), d. w. z. telkein een andere,
als motief wordt gebruikt?
Maar nu zou het er per saldo veel van heb
ben of ik niet aan het einde kon komen van
mijn bedenkingen.
In dit geval is mijn zucht om die te opperen
het uitvloeisel van mijn tympatLi-j voor den
auteur, die, ondauks dit alles, zulk p Wij per
soonlijk werk leverde.
Er zijn in het opstel Op den Dillenbury erkele
uitspraken die in verband met trekjes uit de
novellen den auteur karakterizeeren. Hij spreekt
daar van Juliana van Stolberg en haar spreuk :
Deus noster Deus est: onze God \sGod. En hij
laat hierop volgen:
«Al het univers'ele, wijde, zekere ei
rus'igma'sende van dit woord: dat haar God de ware
is, al het absolute, volhardende, geweldige van
d\t woord, dat alles is in Juliana. Maar ook
al het besliste, belijude, krijgshaftige van dit
woord: dat elke andere god moet bukken voor
haar God, al het militante, weerbare vaii dit,
woord waarvoor zenuwachtige zieltjes dan
schrikken en 't onvroom en inhumaan noemen
dat alles is in Juliana."
Nu trtffjn mij al dadelijk de woorden //uni
verseel" en »wijd" a's geheel misp'aatst, in
verband met wat volgt. »Z;ker, rustigmakend,
militant, weerbaar," al deze eigenschappen kan
men er aan toekenden, maar juht omdat het
woord ni'.l wijd en universeel" is. Ware het
dit, mocht elk de leus van Juliana de zijne
noemen, dan zouden de andere kwaliteiten ver
vallen, maar dat elke andere god voor dien
van Juliana bukken, moest, dat juist duidt op
een zeer ecg begrensden, zeer bekrompen zin
vaa het woord. En al loop ik nu gevaar door
den heer Haspels bij de zenuwachtige zieltjes"
gerangschikt te worden met alle eerbiediging
voor de vastheid van een dergelijk geloof vind
ik er een bekrompenheid en steilheid in, die
zoo ze niet samengaan met een aangeboren
ziele-mildheid, niet licht de menschheid ten
zegen zija. Zoo min als een bekrompen, te
eng nationaliteitsgevoel: de tegenhanger van
het veroordeelde ploertige" kosmopolitisme!
Inhumaan dus?
In zekeren zin: ja.
Inhumaan als de Eerwaarde de kloeke
Maria de hooge vrouw, met wier portret de
heer Haspels onze literatuur bepaald verrijkt
beeft, de karaktervaste die heel haar leven
off rt aan de opvoeding vaa het kind, niet laar
kind, en ergo offert uit «goddelijke li-fde." En
toch inhumaan, ooidat zij, eveuals de auteur,
Lodewijk alleen //interessant" kan vinden, als
hij, niet de sc'mld op zijn geweten, naar een
middel zoekt om zich aan haar te doen kennen,
niet als de gebieder, niet als de vorst, hoog
genoeg om over deze koninklijke ziel te heerschen,
maar als een gewoon zwak mensch! ... Viel
daar ook niet een m^nschenleven te radden, en
was het niet óók Maria's schuld, dat hij ten
slotte na vele jaren zóó tegenover haar stond ?
O.idanks deze bedenkingen blijft mijn groote
bewonderiig voor de b.'alzijden waar moeder
en pleegzoon staan aan weerszijden van de hoog
oprankende erwien, later nog eens : fan de
snijboouen, en we in die vlakke realiteit de hoogste
emotie voelen opleven; mijn groote bewonlering
voor Hollands vaart naar Urk, een hartig stuk
echt Hollandse') proza, doortrokken van bet, zilt.
d«r Zuiderzee, krachtig als de zeewind die U K.
282 //hajoep-hajap, hajoep-hajip, de golven op,
de golven af, de lucut in, fle diepte in, tegen
de wolken aan, naar den afgrond heen" zweept.
We zijn in den heer Haspels een auteur rijker,
een auteur met een stijl, ferm als de stap
van een forschen man, een auteur met zekere
voornaamheid in de behandeling van zelfs de
meest alledaagsche stof, een auteur wiens prosa
meermalen is als de sympathie wekkende druk
van een gespierde, toch wel verzorgde hand.
Ei dan daarbij te bedenkeu dat hij dezelfde
is die, als C'impassione, Frans Burgstein en
AljHurk schreef, rekening te houden uiet den weg,
door hem in korte jaren afgelegd, we), dit geeft
vanzelf hoop op no,j beter!
10 Aug. 1900. TT. G. VAX NOUHDÏS.
Boei- en Tijtóclinfl,
Tweemaandelijksch Tijdschrift.
Een geheele garde van vlaamsche dichters
opent deze afl, van het Tweemaandelijksch"
Welkom in onze gelederen l
Behalve een Sint Jansvuur" van Guido Gezelle,
is er een prachtige o Ie aan Het koren" van
Prosper va i Langendonck en van Karel van de
Woestyne eenige dramatische fragmenten uit
zy'n werk Kronos", vol en zwaar gang; van
Styn Streuvels een uitgebreide schets over kin
deren, die een speeldag houden.
Van v. Deyssel een uitmuntende kritiek over
Stille Wegen", het boek van E. S., dat voor
een paar jaar by de Erven Bonn verscheen en
toen door enkele critici zeer gunstig beoor
deeld, werd.
De schrijfster, en dit is de vergissing, zegt
v. Deyssel, houdt blykens sommige ontboeze
mingen, haar werk voor een ondoorgrondelijk,
ontzachwekkend mysterie, aan bijna geen litte
ratuur, allerminst aan eenige hedendaag-iche
vermaagschapt. Deze meening is onjuist. Het
boek, zoo gaat v. Deyssel voort, wekt eenige
waardeering voor de mate van
zelf-bewuatma'ung (het is een soort openbare belijdenis
of biecht eener vrouwenziel) van echt gevoelde
droefgeestigheid, van een tot een zeker aan
gevoeld mysticisme doorgaand begrip van abso
luut negatief individualisme, die den geest er
van samenstellen.
Ontzag wekt het boek evenwel niet. Man
hoort doorloopend de spreekwijze er in van
eea in den tegenwoordigen tij l gangbaar gees
telijk leven, zoo als, voor een deel door de
lectuur van de schryfster, zich dat in haar
gevormd heeft. Zij zelve raakt aan eenige
belangrijke vraagstukken zonder daaromtrent
ieti aardigs of merkwaard gs in woorden te
brengen.
Dan haalt hy een bladzijde aan over poëzie
en mathesis (bU. 18) en ze^t: van zulk een
bladzyde meent de ouderwetsche Nederlandsche
letterkundige: verward, onbegrijpelijk, over
spannen toch al dat nieuwerwetsche geschrijf."
De jongere, troebele en onnoozele dweeper met
al wat ongewoon en nieuwerwetsch schijnt,
daarentegen, zal er van vinden: Heerlijk,
diep begrepen, kranig l Wat een hooge geest l"
Maar hij, die er prys op stelt een zuiver
letterkund g oordeel krachtig te bewaren, zal het
alleen leeg en onbeduidend noemen De tij-i
is voorbj dat iemand ca iets der^elyks gelezen
te hebben, even zwegen, en dan mijmerend
prevelen mag: Ik vind het toch wel mooi I
Ook de litteratuur is een wetenschap.
Verder is er in de afl een van
eerlykentbousiasme getuigend opstel over de Neder
landsche kunstnijverheid op de Parysche ten
toonstelling. De schrijver de heer A. Pit, na
bij wijze van L.leiding de zoo verschillende
aard der volkeren en hunne kunstprodukten te
hebben besproken, zegt van het Nederlandsche
volk, dat het met de Fracsche mede het vermogen
heeft vreemde invloeden behoorlijk te verwerken
en er hun voordeel mee te doen. Het geeft
een gevoel van verademing, volgens hem,
als men het lange gebouw op de Esplanade
des Invalides, waar de kunstnyverheid der
vreemde mogendheden is ondergebracht, heeft
door geworste'd en men zich naar boven, naar
de Nederlandsche afdeeling begeeft. Er heerscht
iets stemmigs, iets rustig», laat ik zeggen, iets
fatsoenlijks in deze tentoons'elling vaa
zilverwerken, van ceramiek van meubels, van stoffen,
van gekleurd glas. Er spreekt een originaliteit
uit, die in het bijzonder den vreemdeling pakt.
Worden de zaken van nabij bekeken door een
vakman, dan glimlacht men weieens om da
ar-nelijkheid van de technielf, maar prijst toch
aan den anderen kant weer de ongekunstelde
goede smaak. Hat wordt ons tot een zegen toege
rekend van de Engelsche invloeden vrij gebleven
te zijn. Het Hollandsche gestel wordt door den
vreeaidelmg nog taai en robust genoeg geacht
om een toekomst te kunnen kry'gen. Verder
wordt dan do >r den heer Pit de verschillende
aardewerken, het email en 'c zilverwerk meer
in 't bijzonder besproken. Dit opstel wordt
onze kunhtnijver, maar vooral het deel van
't publiek wat aldoor meent dat we op eigen
bodem geen goeds hebben en 't liefst naar
't buitenland kijk n, in g»moede, ter nauw
keurige lezing aanbevolen. Werkelijk, kunstzin
kan niet van de nijvren alleen komen, moet
ook gewaardeerd worden door de anderen
en daaraan ontbreekt het nog wel eens.
Eveneens een belangrijk opstel is dat van den
heer J. Koopmans orer de middel-Nederlandsche
litteratuur, naar aanleiding van het werk des
heeren C. G El. de Vooys. Het mageigenly'k
meer een terloopsche behandeling van het ge
heele onderwerp dan wel een gewone
boekbeoordeeling genoemd worden. Uit de inleiding zelve
volge hier eenig? regels, door den heer J. Koop
mans aangehaald als karaktertrek van het geheel.
Als men over het wezen van de litteratuur
geschiedenis nadenkt, dai blijkt daarin iets
tweeslachtigs te zijn, een zweven tusschen kunst
en wetenschap. Vandaar velerlei opvattingen
die gelegen zijn tusschen deze twee uitersten.
Ten eers'.e kan men de literatuur-geschiedenis
beschouwen als een onderzoek naar den
artistieken aanleg van een volk en uitsluitend de
echte poëzie de woordkunst" behandelen; al
het overige wordt dan als onbelangrijk buiten
beschouwing gelaten... .
Van een wetenschappelijk standpunt daaren
tegen is de geschiedenis der letterkunde de
geschiedenis der geest-ontwikkeling van een
vok, zooals deze zich in zija geschriften open
baart". Haar taak is dan, de geschriften te
verklaren in verband met de omstandigheden
en de levensbeschouwing van een bepaalden
tijd, aart te toonen hoe daarin de kiemen liggen
voor de ideeën van een volgend tydperk.
Daarbij kan natuurlijk ook het on-artistieke
van groot belang zy'n. Het arbeidsveld wordt
dan onafzienbaar groot."
Verder nog in de afl. het slotgedeelte van
het opstel over de Kerk van Utrecht door Prof.
G. J. P. J. Bolland; dan verzen van Albcrt
Verwey, van Js. P. de Vooys en van J. K.
Rensburg. Voorzeker een belangrijk nummer
deze September-aflevering!
Nederland.
Nederland van deze maand heeft een vijftal
proza-scbetspn, een vijttal verzen en een zoo
genaamd letterkundig opstel van Dr. Jan ten
Brink (over het feminisme van Marcel Prévost).
Het beste der proza schetsen is van F. J. van
Uildriks. Jammer dat de tendenz zoo onhandig,
zoo dik erop gelegd werd. Was dit wat sub
tieler gebeurt, dan zou het al zeer goed zijn
geweest. De bedoeling van de schets is aan te
toonen, dat onder uiterlyk-grove menschen, ook
gevoelige naturen zijn. Dit weten we allen.
Willen we dit nu in diepere mate anderen laten
gevoelen, dan mag men dit niet op zoo'n grove
wijie erbij voegen. Wel j immer!
Een Aristocraat" door Fenna is ook al (door
den titel althans,) een soort litterair betoog,
maar dan een weinig anders. De aristocraat
van geboorte is hier ook aristocraat-van-ziel.
Zy'n eerste optreden evenwel bly'kt al zeer
onhandig en verlegen. We kunnen dus best
begrijpen dat een zoo schuw en verlegen man
een mondain en wereldsch aangelegd meisje op
den duur niet kan behagen. Dit lijkt nog al
natuurlyk, maar Fenna beschrijft het toch alsof
het onnatuurlijk is. Het komt dan ook meer aan
op de visie der dingen! Als men maar droomt
van ex^aze, van sublieme liefde, van een
goddelyke adem over je ziel, dan komt men
in de werkelykheid wel eens verkeerd uit. De
auteurs moesten die onzin en die frasen maar
eens laten varen en de liefde wat reëler aan
zien. Psychologie en ontleding vraagt nog iets
meer dan wat geplas van overdreven woorden.
De auteur zy verder in overweging gegeven
als zy ons een salon binnenleidt, de gastvrouw
en de daar aanwezigen niet als marionetten
te behandelen. Het is heusch al te mal dat de
gast alleen spreekt en denkt".
.Gedeelde Harten" door Marius, is geschreven
in sty'l en trant, zooals we dat voor eenvyftig
jaar gewoon waren. Toch is het hier wel »er
plaatse, omdat het geheel aansluit bij het
karakter en milieu der personen. Ook hier
is de levensvisie ziekelyk, verwaterd-asectisch. Er
is geen enkel hoog begrip in te vinde i,dat iemand
zy'n bsroepsplichten uiterst getrouw vervult,
als hij eerst een vrouw van onbegrepen liefde
laat sterven. Op 't gebied van moraal en
zedeleer zy'n er vooral in de
brave-hendrikken-litteratuur nog al rare virtuosen
Een edel jongmensch, ontmoet een even edel
en hoogstaand meisje. Toch trouwt hy met
een ander, wordt daarmee dan ongelukkig. Als
hy weduwnaar is geworden, vindc hij zy'n
meisje terug, maar zy is nu eveneens gehuwd
en bar-ongelukkig, gehuwd met een schooier
van een man.
Nu zou een ieder denken dat een echtschei
ding in 't verschiet ipmt, nl. het terugvinden
van de harten, die by elkaar hooren. Zoo lijkt
het tenminste normaal, maar neen, het edele
mensch gaat heen, zy' sterft na een jaar, omdat
het leven haar tot een last werd, en hy laat
nu twee groote schilderyen maken, n van
zy'n vrouw, en n van zyn ware geliefde. Dan
liet hy, zegt de auteur heel zalvend, zich dry'ven
en sprak met diezelfde melodieuse stem en dat
hooge idealisme van dichten en droomen, van
bloemen en vogels, als in de dagen zijner jeugd.
O foei II
Een klein maar wel gevoelig schetsje mag ge
noemd worden Op den ouden Dag" van Mevr. H.
Baart de la Faille?Wichers Hneth, al begrypt
men niet dadelyk, dat, als het oudje zoo snugger
was om eerst een doek eenigen ty'd te dragen en
die daarna te verloten, zy dit nog niet eenige
malen probeert. Men zou zeggen als men op den
eersten inval komt, kan het andere niet
uitbly'ven. Nu sterft ze door de kou, het gemis
van die doek.
Uit", door Christine H. Eikema, is een
verhaal, waarin een krenterige oom de dupe
?wordt van zy'n zucht om eens met zyn mooi
nichtje uit te gaan.
Er zit veel handigheid in het sch-yven van
dit schetsje, maar de voorstelling zelf bljjkt
nog wat onvast.
De poëzie in deze afl. is een drie- koepiet tig
gedicht Fierheid" een elf-regelig vers Dap
per", van F. Lameris. Dapper is de Viking,
zwervend op de zeeën, en even dapper als
die Viking moet men gaan door 't leven,
strijdend tegen 't noodlot, kampend tegen
wenschen en begeerten, en dan met fierheid smar
ten dragan. Vai denzelfden dichter nog een
vers Liefde'1 dat veel beter is. Dan van Jacob
de Haan een gedicht op Meerenberg" en van
Else van Brabant, deze wel wat schreeuwerige
oppressie:
O, smart, barst uit als onweer in den nacht,
Eu koel mijn slapen met een vlaag van tranen.
Hoe kou ik eens als mist vervlogen, \vanen,
Wat nu in' oms'imbert zwaar van onheils-zwart.
Mijn anscst krijt uit als vogel in den nacht,
Ee'n schreeuw, schel uit, als flits door 't donker zwijgen,
Een scheur door 't leed-floers. zal ook uederzijgen,
Dauw van berusting, waar mijn ziel op wacM?"
G. VAN HULZEN.
Inhoud van Tijdschriften.
Eigen Hiard No. 37: By'na nabob, door
S. Kalft', II. De Indische Instelling, door
prof. mr. J. E. Heeres, met portretten en
afbeelding. (Slot.) Op reis, door een
Dorpelinge. E«ne melaatschen-verplegingin
Suriname, door H. H. Zaalberg, met afbeel
dingen. Een Kimfer-atoom, door S. C.
Aeolian en Pianola, met afbeeldingen. (Slot.)
Verscheidenheid. Feuilleton.
nlIlllmillMIIMIIIMMHIIIIIIIIIIMIIIl
40 cents per regel.
IHillllllllMlllllllllllllltlmlIllllllllttltllllllllHlllllllllllllllllllllllUIIIMII
en h oger 14 Meter! Franco en
vr|| van invoerrechten toegezonden!
Stalen ommegaand ; evenzoo van zwarte, witte
en gekleurde ,,Henneberg-Zijde" van
45 et. tot fl 1I.1O per M--ter.
G. Henneberg, Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.), Zürich.
Piaao-, Orael- en MuziGtiaiÊl
MEYROOS «& K ALS H O VEN,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.
NAAR
Nieuwendam.
Schellingwoude
Oranje Sluizen.
Eiland Marken.
Zorgvliet
't Kalfje.
Ouderkerk,
Uithoorn,
PLEIZIERTOCHTJES,
Voor het maken biervin is een prachtig
ingericht STOOJIJACHT dagelyks
(behal/e Zondags) te baar. Te bevragen
Kantoor Haven-Stoombootdienst, 12? O. Z.
Voorburgwal, Amsterdam.
Interc. Telefoon 684.