Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1213
wendde my daarom tot een b a vriend deskundige
op dat gebied, die tevens bedreven is in de
kunst van het klavierspel, met het verzoek
mij zyne meening over den Lassa kenbaar
te maken en gaarne maak ik gebruik van zyne
toestemming om te mogen pnbliceeren, het
geen hy' mg er over meedeelt.
Amice!
Uw verzoek aan my' om myne opinie te
zeggen over Mennes' Lassa, willig ik gaarne
in, hoewel het mij spyt, dat deze opinie niet
gunstig is. Ik meen het recht te hebben,
gebruik te mogen maken n van Mennes'
brochure n van zijn stukje over de Lassa in
het Weekblad voor Muziek opgenomen. Vooral
uit dit laatste stukje is my gebleken, dat de
heer Mennes de verhoudingen van de spieren
en spiergroepen aan hand en onderarm niet
kent (of althans niet kende, toen hy' de Lassa
maakte). Er is geen sprake van booze pezen
en sterke spieren te overwinnen; neen, de te
zwakke vooroverkantelaars moeten worden
versterkt. En dit geschiedt nooit door hulp
van een apparaatje. Evenals vroegtijdig gebruik
van corsetten, zwakke rugspieren nog zwakker
maakt, veroorzaakt apparatenhulp der
voor? overkantelende spieren van de onderarm, ver
zwakking dezer spieren. E renais zwakke
rugspieren door gymnastiek moeten worden
sterker gemaakt en het corset uit moet, zal
men deze armspieren door oefeningen moeten
versterken en moet de Lassa verwijderd worden.
Laat de heer Hennes doelmatige oefeningen
uitdenken en zyn Lassa aan de kapstok hangen.
Wanneer de Lassa goed wordt aangelegd,
moet zy storend werken op de bloed en
lymphecirculatie van pols en hand. Daar de
arm dikker wordt hoe meer hy naar het
elleboogsgewricht komt, moet de band van de
Lassa eenigszins vast worden aangelegd, anders
zou zy zakken en niet beantwoorden dus aan
het doel. EQ dit vast aanleggen werkt nadeelig.
Ik geloof zeker, dat de heer Mennes op den
verkeerden weg is en dat de kwade gevolgen
niet zullen uitblijven. Het mij door iemand
medegedeelde oordeel, dat de leeraar nu niet
behoeft te letten op de houding van de hand
en dadelijk aan de andere zaken kan beginnen,
is een schynvoordeel.
Geloof my', steeds
1.1.
w. g. J. A. VAN DEN BROKCKE.
Gaarne betuig ik den heer van den Broecke
myn besten dauk voor zyne duidelijke uit
eenzetting.
Het boekje van Mej. CUand is eene
verheerlyking van de methode van haren leer
meester Ludwig Deppe, den verdienstelijken
kunstenaar, die in het laatst van zyn leven
nog op verzoek van den grootmachtigen heer
Otto, graaf von Hochberg, intendant der Kon.
Opera te Berly'n, het kapelmeesterschap aldaar
aanvaardde.
Mej. Galand was leerlinge van Deppe; zy'
heeft haar werkje samengesteld uit herinne
ringen aan haren hoog vereerden leermeester
en zy'n paedagogische opmerkingen.
Ean groot gewicht wordt gehecht aan de
bewegingen van arm- en rug- (schouder)spieren,
terwy'l over het geheel veel aandacht gewijd
wordt aan de bewegingen van onder- en boven
arm. In zeven hoofdstukken wordt verder
nog gehandeld over loonvorming, het voort
bewegen der hand (loonschalen), het studeeren
en uit het hoofd spelen en over de voordracht.
Het zy'n allen behartigenswaardige wenken, die
mej. Galand geeft en die een mooi beeld vor
men van den door haar zoo zeer gewaardeerden
leermeester. Op bladz. 49 leest men: »Detaak
van den vertolker ligt niet in een overdreven
uiting van persoonlek gevoel, niet in een
overstelpenden tonenvloed, oo; niet daarin, dat
hy zich zelf en zy'n groote vaardigheid van
spel laat bewonderen; juist naar het
tegenoverovergestelde moet hy streven. Hy moet slechts
de tolk van den componist zy'n, want alleen
door het terzyde stellen van eigen
persoonlijkheid is het mogelyk het werk zoo objectief
weer te geven, dat het in al zyn frissche
oorspronkelykheid, zooals het ontstond in de ziel
van den componist, den toehoorder voor den
geest wordt gebracht."
Dit is niet bepaald nieuw, maar het is waar;
het getuigt van den grooten eerbied van Deppe
voor het kunstwerk en zyn schepper, en hy,
die daarvoor zooveel piëteit aan den dag legt,
is zelf een waar kunstenaar.
De Strydzang van T. Pyper is op goede en
krachtige harmonieën gecomponeerd. Het stuk
is echter te lang. Een strydzang moet als een
volkslied kort zy'n, zoodat men het gemakkelyk
in het geheugen prent. Men stelle zich voor
zes verschillende strophen, allen anders ge
componeerd. Had de componist een kernachtige
melodie gevonden en daarop alle zes de
strophen laten herhalen, desnoods met een
kleinen uithaal aan het slot der zesde strophe,
dan zou zy'n werk gemakkelyker populair
kunnen worden.
Ditmaal heeft Mann zich tot een gedicht
van Jeannette Nyhuis aangetrokken gevoeld.
Lenteweelde zingt ons van den neurieënden
lentewind, van narcis en hyacint, van jonge
blauwe wolkjes, die stoeien als vroolyke kin
deren. Men ziet het, het vers kon extra voor
Munn gedicht zy'n, Zyne muziek is wederom
zeer melodieus en vol van die teedere expressie,
die wij ook elders by Mann ontmoet hebben.
Met een zeer dankbaar en tamelyk uitgebreid
preludium voor piano vangt het stuk aan. Nadat
dan de zangstem de melodie van het voorspel
heeft aangeheven, komt later een Animato een
eenigszins andere stemming brengen. Con gran
sentiment» besluit het dankbare stuk op eene
melodie, die men vroeger reeds een kwart
lager ontmoet heeft.
Het lied van Diamant, op woorden van
Lovendaal, is frisch gedacht. De componist
houde mij ten goede, dat ik een paar melodie
wendingen anders voel dan hy'. Zoo had ik
op de laatste kwart van de vierde maat in de
zangwyze, liever c gehad dan bes en dan met
F-accoord geharmoniseerd en drie maten verder,
op het woord h e l wederom c in plaats van d.
Overigens is op verdienstelijke wijze de stem
ming getroffen. Het Albumblad is wel ietwat
monotoon in zy'n 6/8 beweging, het heeft
echter een bevallig thema, eenigszins in pasto
rale-karakter. By' den terugkeer, na de
uitwyking in Des (eindigende op den dominant
van Ges) heeft de componist zy'nen toehoor
ders zeker een verrassing willen bereiden met
het plotseling optreden van F ?
De Six Morceaux pour Piano, van den heer
Fontein Tninhout, geven bly'k dat de componist
ernstige studiën gemaakt heeft. Er komen
een paar canons in, waarvan my vooral >Doux
Printemps" bevalt; voorts is er een canon in
kreeftengang, d. i. een canon waarvan de
melodie ten achterste voren, dus van het slot
van het stuk af terug gelezen (hier in den bas)
voorkomt.
In den eersten canon (maat 8) verwacht
men dat de f op de vierde achtste naar e
gaat. Natuurlijk dus ook in de imiteerende
stem. Behalve de canons komen er in het
opus 3 een drietal phantasiestukjes voor, waarby
echter juist de phantasie geen byzonderen
rijkdom doet bewonderen. Dit neemt echter
niet weg, dat de heer Fontein Tuinhout sinds
zyne laatste door my besproken composities
bly'k heeft gegeven van grooten vooruitgang.
En hiermede heb ik besproken, wat my tot
nu werd toegezonden.
Andere werken die eventueel nog worden
nagezonden, zullen moeten wachten tot later.
Het reeds geopende concert- en operaseizoen
komt de beschikbare ruimte ppeischen in het
Weekblad. Ik wil echter deze serie beoordeelingen
niet besluiten, zonder my'ne ingenomenheid uit
te spreken met de activiteit der
Nederlandsche uitgevers. Er komt leren en beweging.
De uitgevers schynen vertrouwen te krygen in
de componisten en omgekeerd durven de
componisten ook gemakkelyker hunne
pennevrnchten aan de uitgevers afstaan. Moge een
gezonde toestand hiervan het gevolg worden
en blijven.
ANT. AVEEKAMP.
Het Fries en de Friezen.
II. (Slot).
Maar is het 'en zaak van groot gewicht, dat
het Friese kind ook Fries leert schry'ven en
lezen, zoals hy het spreken kan? De talryke
twyfelaars zeggen : «Laat hem zo gauw mogelik
z'n Fries vergeten en alleen Hollands leren.
Hy zal achterstaan by het Hollandse kind als
men dat Fries-zijn in de hand werkt en de
stry'd om het bestaan is al zo moeilik voor
Friesland; laten we de Friezen liever op de
Hollandse weg brengen!" Vreemd genoeg zijn
onder die twyfelaars weer vele vereerders van
de Boeren in hun stry'd tegen de Engelsen;
vreemd genoeg, immers die stry'd is ook, mis
schien wel in hoofdzaak, 'en rassen-,'en taal
strijd, die het Hollandse ras voert tegen het
Engelse, zoals het indertyd de strijd gevoerd
heeft op de Noordzee onder de Ruyter en
Tromp. Da Engelse taal werd door de
Afriekaanse, Nederlandse bedreigd en nu past het
volkomen in het kader van onze Friese twyfe
laars om te zeggen: >De beschaving wordt
achteruitgezet door het verzet tegen 'en wereld
taal als het Engels," maar dat doen ze niet
omdat het bloed kruipt waar 't niet gaan kan,
omdat ze by die stry'd niet dierekt betrokken
zy'n. Maar ze vergeten de toepassing op zich
zelf. Za weten at te geven op de verengelste
Afriekaanders, maar vergeten dat er ver
hollandste Friezen zy'n, waartoe zy behoren,
minder om hun taal, minder omdat er eens
'en Hollands woord in hun Fries komt, dan
wel om de geest waarvan hun woorden ge
tuigen.
En toch, zoals de verengelste Afriekaander
vergeten zal worden en kerels als De Wet,
Botha, Olivier, Krüger, Steyn en anderen zullen
bly'ven leven tot in eeuwigheid, zo zal het ook
hun gaan. En wat de beschaving betreft, is
het zo heel zeker dat die komt van de ruimst
verspreide taal; komt die niet uit het incerlik
voort ? Wie staat hoger in beschaving: de Boer,
die nooit iets anders van de wereld gezien
heeft als de plaats waarop hy' leeft, die alleen
uit de By'bel lezen kan en niet weet waar
Engeland ligt, of de Engelsman, die met
Baedekers, plaids, cooksbiljetten en onwrikbaar
zelfgevoel de wereld rondreist, maar alsofsier
z'n lansiers beveelt geen genade te geven aan die
eerste brave kerels die huis en haard verdedigen.
Wie staat hoger die Boer die na de slag z'n
vy'anden laaft of hy die de gekwetsten ver
moordt ? 't Is maar wat je beschaving noemt:
het vernis of het eikenhout dat er onder zit.
Ik houd het overal met het, zy 't ook ruwe
eikenhout, ook in 't Friese volk. Dus van be
schaafd of onbeschaafd zy'n is geen sprake bij
't Fries.
Bly'ven over de praktiese bezwaren: staan
de Friezen van 't platte land, die in hun jeugd
Fries gesproken hebben, achter by degenen
die het Nederlands of n van z'n diealekten
spreken en alty'd spraken ? Ik geloof het niet;
bewy'zen: de talryke Friese verenigingen, b.v.
in Holland, en de macht Friezen, die in alle
vakken daar zy'n. In 't algemeen niet de
minsten; uit Friesland gegaan winnen ze
meest flink de kost. Stellige bewy'zen te geven
is natuurl i k onmogelik, maar zolang iemand
me geen statistiek gegeven heeft van het
achteruitzetten van Groningers en Zeeuwen b.v., die
hun eigenaardigheden wel het scherpst bewaren,
by' Hollanders, zolang kan ik er niet aan
geloven.
En dan noch: wie is het niet wel eens opge
vallen, dat de mensen uit de Friese stadjes,
of zy op 't platteland, die'en Fries-Nederlands
diealekt gesproken hebben in hun jeugd, ten
allen ty'de kenbaar zy'n aan 'en sterk Fries
getint Nederlands, terwy'l de Friese jonges die
hun Hollands moesten lezen als 'en vreemde
taal, waarvan zich domienee, dokter enz. bedien
den, dat Nederlands veel minder onder invloed
van het Fries lieten komen. Zo moet ook 'en
Nederlander beter beschaafd Frans kunnen
lezen dan 'n Elzasser, die van z'n jeugd af
'en Dnits-Frans diealekt gesproken heeft. Dus
doordat hy van kind af Fries sprak, heeft de
jonge b$ goed onderwijs in 't Nederlands iets
voor boven die anderen. Noch vóór het aan
't Frans toe is, kent hy' al enigzins twee talen,
waarvan hy weet dat ze noch al uiteenlopen.
En zoveel talen iemand kent, niet waar, zoveel
maal is hij mens. Dus in plaats van'en bezwaar
is zy'n Fries hem 'en zegen en men kan dus
niet beter doen, dan by hem het wanbegrip
wegnemen dat hem onbewust bekruipt, zoals
je nodeloos 'en tegenzin kry'gt tegen iemand,
omdat 'n ander hem bespot, ja zelfs zonder
dat. En dat wanbegrip is het minderwaardige
van het Fries als taal, het beschaafdere van
het Hollands. Is dat wanbegrip weg, dan zal
het Friese kind van gewonen huize, dat
nooit uit Friesland wegkomt wellicht, z'n
zaken doend, z'n briefwisseling voerend met
Friezen, z'n boek houdend voor zichzelf,
zich gemakkelik kunnen uitdrukken in
z'n eigen Fries, terwy'l nu b.v. rekeningen
ook van ambachtslui, die trouw 6 jaar school
hebben gegaan, in 't Fries gedacht en in het
Hollands gesteld, al te dikwils aanleiding geven
tot verwaande vrolikheid. Z'n onderwy's in
't Hollands moet dan vanzelf zich aansluiten
by het algemeen beschaafd, by 't gesproken
Nederlands, evengoed als z'n Fries zich naar
't gesproken Fries voegt. Zo verdwy'nt meteen
in Friesland, voorzover men de jeugd daar
noch mee vervolgt, het wanbegrip >schry'ftaal".
En, wordt die jonge soldaat, byv. in Maastricht,
hy zal in voortdurende verbinding met de zy'nen
bly'ven door z'n eigen taal. Hy zal zich tegen
over z'n moeder beter kunnen uitdrukken in
z'n moedertaal dan in het vreemde Nederlands,
dat goed voor de dienst mag wezen, maar voor
hem niet om er z'n moeder mee aan te spreken.
Hy moet dat Fries eenvoudig op school leren
schry'ven eri hy is klaar. Terwy'l nu de Hol
landse (?) brieven van de soldaat als staaltjes
van onbeholpenheid en slechte taal en styl
dienst konden doen, zouden Friese brieven
van dezelfde jonge door 'en natuurlik vernuft
kunnen uitmunten, dat men zovaak in het
spreken van ook de gewoonste jonges bewon
dert. Men heft zo'n jonge in eigen ogen op.
Hy wordt meer mens omdat hy het
bewustzy'n kry'gt zich presies te kunnen uit
drukken. Z'n brieven worden langer, z'n leven
aangenamer, want z'n moeder antwoordt hem
op dezelfde wy'ze en kan het veel beter in 't Fries
over de huishouding en het vee, het land en
de hooibouw hebben dan in 't voor haar sty've
Hollands. Zo draagt zo'n taal bij tot ontwikke
ling van de personen, die er gebruik van maken.
Uit 'en hoog beginsel dient dus het gebruik
van het Fries door Friezen onder Friezen
aangemoedigd te worden, maar ook de praktyk
geeft voorbeelden genoeg van het grote belang.
Wanneer de Friese boeren in de gemeente
raden spreken moeten over sloten en water
keringen, uitdiepen en schoonhouden daarvan,
bouw van scholen, ja wat ook, zouden ze zich dan
niet presiezer in het Fries uitdrukken dan in
't Hollands ? 'En bindend voorschrift is er
niet, het is alleen het gebruik dat maakt dat
men Hollands en dan noch vaak wat Hollands
kiest.
Zou 'en domienee die z'n gemeente in preek
en gebed inlichten, verbeteren wil niet beter
daar in slagen in de Friese plattelandsge
meenten, als hy' zich van de landstaal bediende ?
Zou hy niet inniger, dieper tasten ? Vreemd
genoeg is het bescheid van vele Friezen op
die vraag ontkennend.
Het geval van die boerearbeider, die als
enige klacht tegen z'n domienee het bezwaar
had dat hy hun alty'd maar zo gewoonweg in
't Fries toesprak; het geval van die ortodokse
moeder die boos was, toen haar Friese zoon
haar niet uit de Statenby'bel, maar uit de
prachtige vertaling in het Fries van ds. J. H.
Halbertsma, »it ewangeelje fen Matthewes",
voorlas, waarop 'en klein meisje vroeg, of
onze Lieven Heer dan geen Fries verstond;
die gevallen en meer van dien aard zouden
aan te halen zy'n bewy'zen, dat er bij het
tegenwoordige geslacht tegenzin tegen bestaat.
Maar er is niets tegen, dat ook deze bekrompen
denkwy'ze verruimd worden kan, zodra maar
de drie evangelies, die er nu in 't Fries ver
taald zy'n, door de onderwyzers in ere her
steld worden en by' 't onderwy's gebruikt. En de
velen die weten, hoe mooi b.v. dat Fries van
het evangelie van Mattheus klinkt, ze zouden
biezonder geboeid worden door mooie preken
in die taal.
En kom nu tot de gewone praktyk: hoeveel
duideliker is de fabriekant, die b.v. inrich
tingen voor zuivelfabrieken maakt, voor z'n
werkman, als hy' hem z'n aanwy'zingen in het
Fries geeft. a de fabriekant n de werkman
kennen het beter en, zo de eerste zich ook al
veel eigen gemaakt heeft van z'n vak in
't Hollands, ook in 't keurigste Hollands spre
kend, loopt de man gevaar dat de werkman
hem niet verstaat of maar half.
Even goed nu als dit vaststaande feit is het
ook waar dat die werkman beschry'vingen in
z'n eigen taal, over de zaken van z'n vak,
beter begrypen zal, dan wanneer ze in het
Nederlands gesteld zy'n. Maar mi niet, want
nu heeft hy meer moeite met het lezen van
't Fries met z'n eigenaardige moeilikheden,
dan met het Hollands dat hem op school, in
de kerk, uit de krant, in het gesprek zelfs,
ruimschoots gegeven wordt.
Dus om praktiese redenen is het onderwy's
in 't Fries al even gewenst als om ethiese,
maar ik voor my' blyf het belangry'kste van
het besluit-daartoe vinden : de verhoging in
de toekomst van het beschavingspeil van 't
Friese volk, de morele verheffing die er het
gevolg van moet zy'n en hoop dan ook van
harte, dat er door de onderwyzers 'en druk
gebruik gemaakt worden zal van de aan te
bieden gelegenheid.
Gebeurt dit niet, dan verdwy'nt met ver
dubbelende snelheid al het eigenaardige dat
Friesland nu noch kenmerkt en er zal geen
eeuw meer hoeven te verlopen of al wat enigzins
boven 't ordienère staat spreekt Hollands, en
't Fries is alleen maar-goed genoeg om er in
te spreken over vee en hooi, paarden en graan.
Fries-spreken is dan 'en kenmerk van
onbeschaafdheid geworden. Wie daarvoor te veel met
het Fries opheeft,met z'n welluidendheid,
klankry'kdom, schilderachtigheid en kracht, die moet
helpen, dat deze, laatste, poging slaagt.
Haarlem. J. B. SCHEPEKS.
Boek- en Tijdschrift.
De Vlaamsche school.
Aflevering 7 en 8, in een band vereenigd,
zien er, vooral wat druk en uitvoering betreft,
weer vorstelyk uit.
De Literatuur zelf ontbreekt in deze afl.
nagenoeg. Er is slechts een kleine parabel
van Karel v. d. Woesty'ne. Aan kritiek en
bespreking, en dan hoofdzakelyk aan de schilder
kunst gewy'd, is de geheele ruimte afgestaan.
Dit heeft het onaangename gevolg gehad, dat
verschillende beoordeelaars weieven met het
zelfde onderwerp ter plaatse kwamen. We weten
wel, waar het hart vol van is, daar loopt de
mond van over, en kunstmin, vooral in Vlaan
deren, maakt enthousiast, maar op den meer
nuchtertsn lezer en voor hem wordt toch
eigenlyk een tydschrift gedrukt, maakt dat
elkaar kruisen en bespreken van nagenoeg het
zelfde, een ampele indruk.
De afl. opent met een keurige weergave van
Antoon v. Dy'ck's Lord Strafford en zyn secre
taris, Sir Fhilip Macmering.
Van Pol de Mont een sympathiek opstel
over kunstpostkaarten. De schryver vestigt de
aandacht er op, dat we door slechts
goedgeteekende prentpostkaarten te koopen, een
machtig middel hebben om het gevoel voor
schoonheid op te wekken en te louteren. By'
dit opstel zyn enkele goede specimen van
teekeningen door E. van Mieghen, van A. van
Neste, van K. Collens, Doudelet en van E. van
Averbeek. Dan wordt de aandacht gevestigd
op de simplicisimus-kaarten, die van de uitgave
Odin", van Pallas-Athene, Alt-Wien en van
den Hongaarschen kunstenaar Mucha, de be
kende vier jaargetyden.
Als Zuid-Nederlandsche kaarten worden
byzonder genoemd de Tuiska-kaarten en die
welke verschenen onder het etiket van Het
algemeen Nederlandsch Verbond."
By dit opstel sluit onmiddelly'k aan een be
spreking van Ex-librissen, met reproductie van
enkele exempelen.
Richard Baseleer", de Antwerpsche schilder
wordt besproken door Victor de Mey'ere.
Baseleer, aldus zegt zyn beoordeelaar, is geen
symbolist, en ik ben bly'de dat hy er geen is.
Geen grootere valschheid was er in de kunst
dezer dagen dan het slim bedachtsel dezer
bende behendigen, die ons als hooge priesters
wisten te melden dat de schilderkunst ging
ophouden schilderkunst te zy'n, dat zy, meer
wordend littereer, zich ging vervormen tot een
kunst die een uiting van gedachten zou wezen.
Het was een dwaling, valsch in haar kern afl
Zooals by een dichter alle indrukken zich op
het min ot meer fijae netvlies van zyn min of
meer delikaat gevosl voordoen in klank en
en kleur, komen zy, by een schilder, eerst en
vooral, me! kleuren treffan by uiterst
zeldzamen mede met klank En dan nog l klank
komt by een tchilderstemperament, zóó weinig
in aanmerking!
De ideeën-bazen vergaten zulks; zy brachten,
beredeneerend en verstandelyk ons een kunst
die van het groote dilletantisme dezer eeuw
kan getuigen. Zy waren van alles, maar het
eenige wat zy konden wezen, waren zy' niet.
Zy leverden, met valsch en verward gevoel,
iets wat wy nu, na onzen geest erop afgesold
te hebben, met moeite begrijpen. Van voe
len was geen sprake meer l Het was een kunst
vol fantasie, verwrongen en zonder leven,
y'skoud en zielloos.
Door breking van ly'nen en schikken van
wezens en dingen, wilden zo plastisch weer
geven het tchoon bewegen der ry'ke natuur,
wisselend met dagen en nachten, maanden en
seizoenen; tevens droomden zy te beelden
O, toppunt van dilettantisme ! het
geluidsIsven der oogenblikken om de menschen. Welke
monsters, welke meesterstukken van eenige
jaren, hebben wy aldus misleid door den be
dorven smaak van een opkomend geslacht,
be-invloed door ons midden, niet bewonderd?
En toch , trots alles, erkent de Mey'ere ,
moeten we eerlijk w.-zen. De wil die de
symbolisten bezielde was schoon, is waard om er
in een te scnryven kunstgeschiedenis van dit eeuw
einde rekening mee te houden. Want, waarlijk,
wat wa? de schilderkunst (van Vlaanderen) vóór
hun ty'd ? Het ideaal ging niet verder dan
het naschilderen van kleine watertjes, waarop
zonlicht speelde, van morgens en avonden,
zonder passie en ook zonder schoonheid. De
symbolisten, overtuigd van die onmacht, wilden
er uit en liepen een dwaalspoor op. Nu
hunne dwaling had de verdienste, omdat het
een terugslag was op het afgeleefde, de jeugd
eenige jaren te begeesteren. Hun werk, al
was het dan ojk het tydely'ke, het voorwaar
delijke, voorspelde toch, door den
gedachtenstrij l die er om geleverd werd, dat een groote,
echte kunst in aantocht is.
Ba^eleer, zoo zegt Victor de Meyere, is een
der weinigen die voor Vlaamsche schilderkunst
een groot tijdperk kunnen voorbereiden. Na
met ernstige aandacht en onvoldane gevoeligheid
dien tijd te hebben doormaakt, is hy gekomen
tot rustig voorbrengen van schilderyen waarop
hij, zoo volledig mogelijk, de aandoeningen
zyner zinnen tracht te leggen. Hy doorleeft
wat hij ziet en is g Jen kleur-virtuoos. Vooral
de liefde voor den grond van Vlaanderen, voor
het water, voor heel de natuur, wordt door hem
geroemd en vooral zyn avond aan de Schelde.
Dan in de afl. een opstel van dr. P. Schwebs
van Kopenhagen over de Nederlandsche kunst
in de Musea van Denemarken's hoofdstad
en kenmerkend voor de kunsttoestanden by de
tegenwoordige Decen zegt dr. Schwebs, is wel
dat het allerbeste slechts by name gekend wordt
door de meesten.
Voorts eene bespreking van Hans Mueller
Brauel uit Hannover, over de jonge
nedersaksische schilderschool van Worpswede en een
over het vernieuwde kunstleven te Antwerpsn,
waarin Richard Baseleer opnieuw genoemd
w«rdt als de spil, de kernkracht. Tot slot een
reproductie van Carlo Crivelli's Annunziata,
met tekst begeleiding, door Paul Buschmann Jr.
en dan nog vele, vele boekbeoordeelingen.
* *
*
Elzevier's Maandschrift.
De schilderbespreking van do maand, ont
breekt. Op de plaats nu een fietstochtje door
Rusland, door Cflr. H. J v. Niftrik.
Het begin is heel slecht, echt dillettanterig,
zooals iedereen reisbeschrijvingen maakt. Verder
op wordt het beter. Dan komen er zelfs goede
regels en tegen het eind leest men nut ge
noegen. Men ziet die groote, rechte straat,
die oneindigheid, met de dorpen die slechts
een enkele ry huizen hebben, langs dien weg,
de weg van Moskou naar Petersburg in zyn
verbeelding en men kry'gt voor oogen het typi
sche volk, de kloosterbevolking en het
Russischgoedige dorpsleven.
De redactie mocht wel eens een beetje oog
houden op de onderschriften bij de teekening.
Die onderschriften, gemakshalve zoo uit den
tekst gesneden, maken de prent vaak tot een
karikatuur: zoo b.v. op pag. 2101 waar staat
ik toekende 't kerkje" en van het onderwerp,
die ik-heid, niets te zien is. Onwillekeurig
denkt tnen aan de Vexir".beelden,waar men die
Ik zou moeten uitzoeken.
De heer v. Niftrik heeft er overigens wel
goede illustraties bygegeven.
Een kijkje in Batavia door M. C. K.?v. Z.
geïllustreerd door W. 0. J. Nieuwenkamp, heeft
klaarblykelyk ten doel, ons nu ook eens, na
al die bittere lektuur over Indië, het
prettigaangename van het leven te Batavi* te laten
zien. Men proeft het zoo dat het hier op
aangelegd werd.
Van Ed. Thorn Prikker is er een schets, in
't begin slap en leely'k, aan 't eind toch wel
goed: het sterven van een kindje in het rumoer
van lollende menschen, die een pry'sje getrokken,
't geld verbrassen, geen benul hebben zich in
te honden, ook als de moeder het zoo angstig
vraagt.
In de redactie-rubrieken wordt besproken
Droomers" van Maurits v. Wagenvoort, Het
Buitenlasdsch Overzicht", hoofdzakelyk over
Transvaal, komt wel wat laat. Als dit nu,
onder het lezen al opvalt, hoe moet het dan
gaan na een maand of zes zooals het by
ty'dschriften nog al eens voorkomt. Die blyven toch
in de portefeuilles en leesgezelschappen soms
wel een jaar hangen. Een overzicht-schryver
moet zich op heel wat breeder standpunt
plaatsen, slechts schrijven, wat men ook nog
over een jaar kan lezen of, wat misschien
nog beter is: men late die rubriek vervallen l
Er is een muziekstuk van Willem Thiemen,
een lied voor middenstem.
» *
De Hollandsche Revue.
Een mooie foto afdruk van Willem Kloos, vormt
de aantrekkelijkheid van afl. 8.
Ouder de belangryke onderwerpen kan ge
citeerd worden een opstel over de hervorming
der vrouwenkleeding uit het duitsch van Dr.
H. Lahman.
De muziekhistjpricus en kunstliefhebber
D. F. Scheurleer, die deel uitmaakte van de
Haagsche kunstvereeniging Het vlondertje",
de groep van de kunst omstreeks 1875,
een voorlooper van de Nieuwe tids, de
heer _ Scheurleur, ook bekend als de Haagsche
bankier en kunst vriend, levert dit keer de stof
voor de maandeJy'ksche karakterschets. Het
milieu van dien Haagschen kring, waaruit ook
de De Banier" voortkwam, wordt door
Netscher even geteekend.
Als Boek van de maand wordt besproken
de Paus", door Pater H. Erfmann, rakend het
voor de Katholieken zoo belangrijk vraagstuk
over de onfeilbaarheid.
De heer Netscher acht dit boek, wat in
zekeren zin een weerlegging is van Prof.
Bolland's aanval, een meesterstuk van studie
en bewijstrant, zooveel meer raak en waardig
dan het geschrift van dr, Schaepman, dat
slechts hol en vol groote woorden was.
We weten niet, zegt Netscher, of Prof.
Bolland de argumenten van zy'n tegenstander
later nog zal weten te weerleggen, zoodat we
de meening dai weer zouden moeten wy'zigen
maar zooals de strydvraag op het
oogenblik staat, willen we wel eerly'k opbiechten
dit voor ons de overmacht der bewijzen (want
geloof en gelooven blijven hier buiten tpel) naar
de zyde van Pater Erfmann is overgegaan.
Evenwel ... nu is het woord weer aan den.
heer Bolland.
Een portret van Pater Erfmann, geteekend
door Th. Molkenboer, vergezelt dit opstel.
Onder de biekbeoordeelinge wordt nog be
sproken hel boekje Werkers" van den
overS. G. van der Vijgh Jr. en Netseher
konstateert hier , dat in de laatste 25 jaren
nog ontbreekt het Boek, waarin zieh
kulmineert de kunst van ons Jongeren, het boek
dezer ty'den, wat mogelijk v. d. Vygh volgens
hem, had kunnen schry'ven.
By deze vraag van den heer Nelscher, zy
alleen opgemerkt, dat een periode zich maar
niet precies met 25 jaar laat afsluiten. Dat
het verwachte evengoed eenige jaren laler kan
komen. We zy'n nog ally'd in dezelfde banen.
Wy' nu werken , volmaken , voleindigen ,
wat de N. Gidsrichting begon. Wij zetten
hun arbeid voort. De geringe afwyking, die
EU te constateeren valt, geeft ons geen recht
te denken, dat we in een andere aëra zy'n
aangeland.
En als dit verwachte boek. het Boek der
boeken, volgens Netscher, nu beslist een boek van
Gemeenschapskunst moet zijn, (wat nu wel iets
anders is dan kunst der N, Gids richting), dan
zou op deze stelling doortrekkende, men even
goed kunnen aannemen, dal dergelijke kunst
de gemeenschappelyke artnid der velen heeft
te tellen en in die richting een primus eigenlijk
een ongerechte verwachting is.
Ook nog wordt door Netscher besproken het
boek van Veth, wat hy' het produkt van een
snob, van een Jletterkundigen snob noemt en,
waar aan niet te veel aandacht mag geschonken
worden.
Intusschen kondigen de uitgevers een tweede
druk er van aan.
Zoo gaat het meer l G. VAN HULZEN.
lilliiiHiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiinitniiiiiiiimiHiHiiiiililliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiMii»
40 cents per regel.
iiiliiiiiiiiiiiiimiHilMiMititiiiimiiiiiiiiiiiiiuiiimiiiiiiiiiiiiiimiMM
il 0.6O
en hooger 12 Meter l Franco en
vrQ van invoerrechten toegezonden l
Stalen ommegaand ; e?enzoo van zwarte, witte
en gekleurde Heimeberg-ZiJde" van
45 et. tot fl 11.1O per Meter.
G. Henneberg. Zijde-Fabr. (k. & k. Hofl.). Zürich.
Hoofd-Depöt
VAN
Dr. JAEGER'S ORIG,
Bormaal-WolartMeii,
K. F. DEUSCKLE-BENGEB,
Amsterdam, Kalverstr. l&i.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nederl.
ECHT
VICTORIAWATER.
Piano-, Orpl- en MuzietaB
MEYROOS «fc KALSHOVEtf,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.
NAAR
Nieuwendam.
Schellingwoude
Oranje Sluizen.
Eiland Marken.
Zorgvliet.
't Kalfje,
Ouderkerk,
Uithoorn,
PLEIZIERTOCHTJES,
Voor het maken hiervan is een prachtig
ingericht STOOM J ACHT dagelyks (be
halve Zondags) te b n n r. Te bevragen
Kantoor Haven-Stoombootdienst, 127 O. Z.
Voorburgwal, Amsterdam.
HT Interc. Telefoon 684.