Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1219
Le Rito" oa Het Lintje",
Het doet ons genoegen aan Het Nieuws v. d. \
Dag, dat de inhoudsopgaven van de beide
tooneelstukken thans vergeleken heeft, het
volgende slotoordeel te kunnen ontleenen:
?Gaat het den lezer als ons, dan dringt zich
na de kennismaking met deze twee inhouds
opgaven de gedachte aan overeenkomst niet
t>ühem op.
?Ontleedt men de stukken, dan komt men
tot n punt van overeenkomst, n.l. dat n
Paginet n Kortenaer eenigen tijd in den waan
verkeeren geridderd te zijn en door hunne
omgeving uit goede bedoeling en bezorgdheid
in dien waan worden gehouden. Maar verder
gaat de overeenkomst niet. Faginet is in dien
waan gekomen door de verkeerde opvatting
van het bericht, dat mevrouw Paginet gede
coreerd is. Kortenaer is daarentegen door zyne
dochter met opzet in dien waan gebracht, daar
zjj hem vóór zyn verscheiden nog de bevre
diging wil .schenken van zyn zoo lang en vurig
gekoesterd verlangen, zy het dan ook eene
bevrediging, die slechts in zyne verbeelding
bestaat. »Le Ruban" en »Het Lintje", zooals
w\j ze uit de door ons geraadpleegde bronnen
kennen, verschillen zoo geheel in plan en in
bouw, dat wy' voor ons de bewering als zou
een van de twee niet oorspronkelijk zyn niet
onderschreven. Des te meer betreuren wy het
dat deze bewering eenige dagen in onze kolom
men een plaats vond".
De ridderly'ke betuiging van leedwezen doet
het Nieuws eer aar.
lllltlllHIIMIIIItlIlHt
Het groote Staatswapen van het
GrootMgiloi MectlenlrE-Scliwerin
(naar een teekening in kleuren van den heer
C. W. H. Verster, in het bezit van de
firma Hoeker en Zn., te Amsterdam).
komt, de rechtervleugel, goud, de linker blauw.
De buitenste helm (heraldisch-rechts) draagt
het helmteeken van het vorstendom Schwerin,
een uitkomende gouden griffioen; dekkleeden:
blauw en goud (geel).
De buitenste helm (heraldisch-links) is ge
kroond en draagt het helmteeken van
Ratzeburg: zeven roode vaantjes aan zilveren
lansen, dekkleeden: rood ea zilver(wit).
Schildhouders; rechts: een zwarte stier met
zilveren horens; links: een gouden griffioen,
beide staande op een witgevoerden rooden
deviesband, waarop in gouden letters: »PER
ASPERA AD A3TRA." (»door bezwaren heen
naar de sterren").
O ai het schild hangt de keten van de
Mecklenburgsche Huisorde van de Wendische kroon,
waaraan het kleinood dier orde.
Dit kleinood bestaat uit een wit-geëmailleerd
goud-omboord kruis met acht goud-geparelde
punten. Het medaillon is donkerblauw en
vertoont de Wendische kroon (groen geëmail
leerd en met een smaragd versierd). Een
goud-gerande roode kring met het devies:
PER ASPERA. AD ASTRA in gouden letters
omsluit het medaillon. In de kruishoeken
zyn gouden griffioenen aangebracht.
Boven het kruis een koningskroon, die door
gouden in elkaar gevlochten initialen van den
stichter der orde F(riedrich) F(rans), in spie
gelschrift, er mede verbonden is. De keten
bestaat uit: afwisselend een door twee gouden
griffioenen vastgehouden Wendische kroon
en uit de bovengenoemde initialen F. F. II.
Het geheel is geplaatst op een purperen met
hermely'n gevoerden mantel met gouden franje
en kwasten waarvan het met gouden ornamenten
veisierde bovengedeelte (koepel) met de ko
ningskroon gedekt is.
De Hertog voert het z. g. »niittlere
StaatsBeschryving.
Dit wapen vertoont: een nmaal gedeeld
en tweemaal doorsneden schild; het geheel
gedekt met een hartschild.
Hartschild: Graafschap Schwerin: doorsneden \
van rood en goud.
Het hoofdschild bevat:
1. Hertogdom Mecklenburg: In goud een
goud-gekroonde zwarte stierenkop met
opengesperden muil en afgerukt halsvel; de tong
van rood, de horens van zilver.
2. (sHerrschaft") Rostock: In blauw een
gouden griffoen.
3. Vorstendom Schwerin : doorsneden a : in
blauw een gouden griffjen, b : van groen, ge
boord van zilver.
4. Vorstendom Ratzeburg: in rood een
goud gekroond verkort zilveren kruis (z. g.
laty'nsch kruis).
5. («Herrschaft") Stargard: In rood een
zilveren met pofmouw en aan den pols met
een fladderend lint versierden gebogen rechter
vrouwenarm, tusschen duim en wijsvinger een
gouden ring met diamant houdend; de arme
uitgaande van den linker bovenschildhoek.
6. Vorstendom Wenden («Herrschaft" Werk).
In goud een schuinliggende goudgekroonde
zwarte stierenkop met zilveren horens. Het
hoofdschild wordt gedekt door een
koningsIcroon, waarboven vyf goud-getraliede zilveren
helmen. In het midden prijkt de helm van
Mecklenburg, met dekkleeden van zwart en
goud (geel); helmteeken: vijf van boven ge
spitste palen (resp. van zwart, goud, rood,
zilver en blauw), die zich waaiervormig uit
de z.g. Wendische kroon verheffen, en waar
achter zich een pauwstaart verheft. Achter de
palen een schuin-liggend gouden schild j e
met het wapenbeeld uit het eerste veld (de
stierenkop).
Heraldisch-rechts is de helm van het graaf
schap Schwerin geplaatst met dekkleeden van
.rood en goud (geel). Uit de helmkroon komen
twee van goud- en rood-doorsneden
buffelhorens.
Heraldisch-links volgt de helm van Rostock
met dekkleeden van blauw en goud (geel) en
gedekt met een helmkroon, waaruit een vlucht
wappen" zonder mantel en zonder de
helmen.
Het hierboven afgedrukte clichéis ver
vaardigd naar een lichtdruk, die door den heer
A. Favier, Koningsplein 10, alhier, naar de
teekening werd gemaakt.
De invloed van China en Jap op de
Enropeescne tet,
Merkwaardig is het hoe ondanks de weinige
kennis die men tot voor betrekkelijk korten
ty'd nog van land en volk had en die eigenlyk
pas van de laatste helft dezer eeuw dagteekent,
toch de Japansche en Cbineesche kunst reeds
zeer vroeg haren invloed op die van Europa
deden gelden. In een, door tal van photo's
toegelicht artikel in het November-nummer
van Velhagen en Klasings Mouatshefte, gaat
dr. Adolf Brüning dit achtereenvolgens na;
hoe door Europeesche handelsbetrekkingen
met China en Japan, zijde, porcelein en
lakwerk werd ingevoerd, dat, zy het dan ook
niet direct in schoonheid van materiaal, toch
wat uiterlyk aangaat, in Europa langzamerhand
navolging ging vinden.
Reeds in de vroegste tijden, schryft dr. Br
nirg, voorzagen de Middellandsche zee-havens
Europa van de kostbare en zoo zeer begeerde
Chineesche zijde. En de enkele reizigers, die
in hunne journalen mededeelingen betreffende
het volk deden, brachten een ieder in ver
bazing over de zeden en gewoonten, die ze
daar aangetroffen hadden. Op sprookjes
gelykende zyn de reisbeschry'vingen van den be
kenden Venetiaan Marco Polo, die later echter
dit wonderland tot woonplaats verkoos en tot
stadhouder eener Chineesche provincie be
noemd werd.
Hoewel de zendelingen, die zelfs e9n aarts
bisdom te Peking gevestigd hadden, meerdere
toenadering brachten, treedt na de ontdekking
van den zeeweg naar Indien eerst en meer
geregeld verkeer met Oost-Aziëop, en werden
ook betrekkingen met Japan aangeknoopt,
vanwaar de vreemdelingen echter weer ver
dreven werden met uitzondering der Hollanders,
die te Decima hunne factoryen mochten be
houden.
Een der meest belangrijkste handelsartikelen
toenmaals voor die westersche markt, was het
porcelein, dat in Europa het grove aardewerk
en tin voor huiselijk gebruik vervangen moest;
enorm was de invoer hiervan omstreeks het
begin van de 17e eeuw, voornamelijk daar
pogingen in Europa, om een dergelyk fijn
materiaal te vervaardigen, tot geen resultaat
geleid hadden. Wel maakte men faience, en
bekend is deDelftscheplateelbakker Aelbrecht
de Keyser, die omstreeks 1650 zyn schotels
en borden met Chineesche ornamenten ver
sierde, wat gereede navolging vond.
In 1708 was het den apotheker Joh. Friedrich
Böttger gelukt de bestanddeelen van het porse
lein op te sporen, waarmede men in Meissen
proeven nam waartoe Chineesche en Japansche
borden en vazen uit 's Konings verzameling
tot voorbeeld dienden. Naast het porcelein is
de invoer van lakwerk, borduursels en zijde
stoffen niet zonder invloed gebleven. Onder
Lodewyk XV bereikte de voorliefde voor alles
wat op China en Japan betrekking had haar
hoogste punt; ieder huis had een Cbieeesch
kabinet, ieder park een Cbineesch pavilloen ;
ook voor het kostbare lakwerk had men een
bijzondere voorliefde, waarvan de familie Martin
party trok door dit zoo getrouw mogely'k na
te volgen. De geheele versiering werd toen
door Cüirief-sche en Japansche kunst beheerscht.
Witteau schilderde pastorales met Chineesche
figuren; ook die meerdere samerhang tusschen
het leven en de omringende natuur trachte
men na te volgen en het oneymetrisehe in
versiering werd eveneens toegepast. Toch was
de kennis die men van Cbineesche en Japansche
kunst had nog zeer gering, en trouwens de
voortbrengselen die aangevoerd werden, ver
loren hun zuiver nationaal karakter en waren
op export berekend.
De opgravingen in Pompei en de oudheden
van Athene maakten voor eenigen tijd een
einde aan deze zooals de schrijver het noemt,
? Chinaschwiirinerei", tot ongeveer een dertig
jaar geleden de Europeesche kunst weer onder
invloed der 0.>st-Aziatische in het bijzonder
Japansche kunst gekomen is. Waar vroeger de
denkbeelden meer op ideale voorstellingen
berustten daar leerde men nu land en volk
kennen. De Parysche tentoonstellingen in 67
en 78 deden toen de Japanners kennen als
een kunstnijverheid volk bij uitnemendheid.
Hier zag men het groote verband tusschen
kunst en nijverheid, dat men langen tijd kwijt
geweest was en waar men ook heden ten dage
weer zoekende naar is. Groote verzamelingen
werden toen door mannen van smaak gevormd,
we noemen slechts de Goncourt; museums te
Parijs, Londen, Hamburg (Kunst und Gewerbe)
verrijkten hunne schatten en voorzagen zich
van het schoonst dat zoowel Japan als Caina
opleverde.
Zeer merkbaar vind een heer Brüning de
invloed dezer kunst op de impressionistische
sehildersp.hoo!, die toen met Edouard Monet,
Degas, Claude Monet, zich losmaakte van de
heerschende kunstopvattingen. Ook de Japansche
kunst, zoo licht de schrijver ons toe, is impres
sionistisch, daar zij slechts de lichtspelingen
weergeeft, schetsmatig aaangeduid ; ook zij is
geheel en al de plein-air kunst, die kenmer
kend voor het impressionisme dier dagen ge
worden is. In de laatste jaren is de invloed
van Japan weer merkbaar geworden in de
versieringskunst, in het aanplakbiljet, boekversie
ringen, waar men naast plant-en dier-vormen
de rythmische lijnenbewegingen vindt aan
Japansche vormen verwant.
Ooi een en ander duidelijker te doen zien,
zijn hier bijv. een landschap van Shiwogawa
Bunrin naast een kleurdruk van Paul Berthou ;
een gezicht op de Fuji-Yima door Hokusaï,
naast een houtsnede van Rivière; een kleur
druk van Iliroshige naast een affiche van
Louis Haead gereproduceerd en is er vrij dui
delijk invloed d«r Jupanache kunst merkbaar.
Ook kan men dit zien aan het Kopenhagensche
aardewerk en het zoogenaamde Kaiserzinn,
waar natuurmotieven met Oost-Aziatische
onsymetrie over het vlak verspreid liggen. De
enkele lijnversieringen der Japanners vindt
dr. BrüniniT ook terug bij Van de Velde,
Leinmen, Hankar en andere der moderne
verluchters, in hunne meubelen, glaswerk,
smeedwerk wat niet al. Op deze wy'ie zagen
wy dus hoe in verschillende tijdperken telkens
weder de kunst der Japanners hare invloed
deed gelden, al was het dan ook meestentijds
het uiterlijke, de oppervlakkigheid der dingen
en niet het zoo uitstekende technische meester
schap, dat wel tot voorbeeld kan strekken.
Ooi de voorvechters der versieringskunst ten
slotte niet geheel en al te ontmoedigen, als
hadde zij niets uit zich zelf, eindigt de schrij
ver met: lm brigen war* es falscn, die ganze
moderne Geschmacksrichtung nur Japan und
Ctiina zuschreiben zu wollen. Die Ostasiatisehe
Kunst bildet nur einem Teil der Falen, die
in dem buntfarbigen Gewebe unserer modernen
Kunst verschlungen sind"
Met tal van reproducties, die voor het
meerendeel zeer goed de bedoeling des schryvers
verduidelijken, is dit artikel versierd, waaruit
men zou kunnen opmaken, dat een kunst, die
door de ty'den heen van zoo'n grooten invloed
geweest is, toch zeker wel in zich zelf zeer
byzondere krachtige eigenschappen moet be
zitten, die haar telkens doen overheerschen,
over uitingen van andere landen en volken,
en dat de kunst in Japan »le seul pays de la
terre, cd l'art industriel touche presque
toujours au grand Art", zooals de Guncourt zegt,
een kunstuiting is van een volk dat bij uitnemend
heid juist voelde het onafscheidbare verband
tusschen kunst en nijverheid en tusschen kunst
en leven.
De moderne belangstelling in zeden en ge
woonten der Caineezen en Japanners, doen
thans zoo nu en dan in tijdschriften artikelen
verschijnen, waardoor we ons ook een meer
juist denkbeeld van hunne litteratuur, dicht
kunst, muziek als anderszins kunnen vormen.
Zoo bevat het October-nummer van de Ravue
Blanche een bydrage van Léon Charpentier
over «Chansons Cbinoises" (musique et texte).
Van een vijftal liederen is bier de muziek in
fransche tekst gegeven, waaronder een zeer
groot gedicht, Chanson de douze mois.
De reeds hiermeer besproken serie Musiques
Bizarres van Judith Gautier geeft in haar
laatste nammer »la musique Indo-Chinoise"
met een Piainte Amoureuse en l'Audience
Royale.
Deze laatste is de beschry'ving, eenvoudig
en typisch van de hulde door de vorsten en
het geheele hof op den grooten Nieuwjaarsdag
aan den Keizer gebracht.
Het eindigt met:
Puis après Ie temps present,
L'andience est terminée.
Les mandarins, tout heureux,
Disant: »L9 ciel Ie protégé!"
Chacun avec son cortège,
Rentrent lentement chez eux.
Als »souspresse" wordt aangekondigd La
musique Japonnaise, les danseg de Sada Yacco,
die men op de tentoonstelling in het Theatre
de la Loïa Fuller kon bewonderen en waarvan
het nummer van Ie Rire van 13 October een
groote charge bevat, van de hand van den
bekenden caricaturist Léandre.
R. W. P. Jr.
L'Art décora'if van Oclober bevat: Albert
Thomas, Les Bijoutiers modernes a
l'Exposition; Charles Saunier, La manufacture de
Sèvres a l'Exposition; G. M. Jaques, Le meuble
a J'Expositi'in; O Gerdeil, Li Norvège a
l'Exposion; Leon Riotor, Les dentelles
viennoises a l Exposition; G. Bans, Les gares du
metropolitain de Paris. Cnronique, met 59
illustraties
Het portret van wijlen Zijn Excellentie
luitenant-generaal K. van der Hey'den is door
den schilder Gërard van der Heijden geschon
ken aan de Kon. Mil. Academie te Breda,
alwair het in de audiëntiezaal geplaatst is.
Goudeket & Co., Rikin 50, Amsterdam,
exposeeren deze week II. van Steel,
»Zumermiddag op den Doorwerth", schildery'.
UlllllllimlIltllllmlmlIUMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllltlHIlMt
Een handreiking aan den heer B. Yetn,
Na al de aanvallen op den heer Veth in
dagbladen en deftige tijdschriften zelfs zij het
mij vergund, my'nheer de redacteur, met rede
nen te staven, waarom ik zijn boek het
veelbesproken en veelgehate »Lsven in Indië'1
een goed boek noem.
Da schryver, terecht weinig gehoor ver
wachtend van den in Indiëlangzamerhand
ingi-ïadischten Europeaan, heeft dunkt mij
zoo'n slecht arbiter niet aangewezen, toen hy
sprak van hen, die, oud genoeg om een gede
gen meening te hebben over Holland en de
Hollandsche toestanden, en jong genoeg om
voor hun zienswijzen geen gareel van ambten
en relaties te kunnen kennen, een pleizierreis
hebben gemaakt naar ons Oost-Indië.
Daar ik nu, mijnheer de redacteur, na een
tusschen Holland en Indiëverdeelde jeugd,
op lateren leeftijd al was die «jeugü" nog
zoo ver niet af het voorrecht van zulk een
bezoek heb gehad, meen ik mijn duit in het
zakje der openbare meening te mogen doen,
temeer wijl ik de zes maanden van mijn uit
stapje tot de heerlijkste van mijn leven reken:
zoo zal ik immers eer ten gunste dan ten
cadeele van Indiëbevooroordeeld zijn.
Ik weet dan ook in (schijnbare en later te
verklaren) tegenstelling met den heer Veth
in Indiënee) veel goede en mooie dingen:
Ik heb er gejaagd in de vroegte, als de
kokospalmen dampten van morgendauw, ik heb
er de veelkleurige vogels voor mijn voeten
zien wegfhdderen en heele vluchten zien weer
spiegelen in de sawah-plassen, ik heb gewaad
door bergstroomen en paard gereden door een
weelderig oerbosch, kortom, ik heb er genoten
met het sentiment van een middeleeuwsch
jonker, die rondzwerft door zijn wild domein.
Dan ken ik in Indiëveel goede dingen:
Men is er gastvrij en behulpzaam, en meer
dan hier zii delijk op zijn lichaam. Holland
sche kleinburgerlijkheid komt alleen voor als
een gfïnporteerde kwaal en kan er r.iet tieren.
Ik weet er ook lekkere dingen: Dat is de
rysttafel, waar de heer Veth op scheldt, dat
is de roedjab, waar de heer Veth op scheldt,
dat zijn de vruchten, waar de heer Veth op
scheldt.
Ik geloof, dat ik den lezer nieuwsgierig en
wie een Veth-temperament heeft ongeduldig
heb gemaakt, daar ik het in alles met den
schrijver oneens lijk en toch by slot van
rekening den auteur van het doemboek wil
prijzen om die verdoeming.
Welnu dan: men moet dit boek niet be
schouwen als een opsomming van Indische
kwaden, maar er den kreet in hooren van
wie aan een sluipend verderf ontkwam. Men
moet dézen regel uit al zijn betoogen lichten
en hem voor leitmotif nemen: IndiK is n
hospitaal met lijders aan ontaardingsziekte "
Een appelboom, naar Indiëverplant, draagt
ieder jaar minder goede vruchten en gaat
gauw dood.
Een Europeesch ras, naar Indiëgeëmigreerd,
verliest langzamerhand zijn kern-eigenschappen
en wordt inferieur.
Maar, zal men zeggen, een mensch is geen
appelboom. Zijn lichaam is taaier, en nog
taaier is zyn geest: Er zijn Indo's die groote
dingen praesteeren in kunst en wetenschap en
in regeeringsbeleid, en Europeanen, die lang in
Indiëwaren,bebbendaarniet altijd zoo'n slechten
invloed van ondervonden. Goed, ook ik stel
Toorop hoog, ook ik zal niet beweren dat
Busken Huet onder zijn verblijf in Indiëge
leden heeft, maar in 'i algemeen, let wel: in
't algemeen ontwaarde ik bij de Hollanders in
den-Oost een langzame verslapping van zenuwen
eene verlooming, een »veronverscbilliging."
Aan dit dreigende, voor wakkere westerlingen
afzichtelijke monster, is de heer Veth ontkomen;
en toen hij de ijsbanen in Holland zag en de
kou zijn wangen kleurde en zijn neus deed
tintelen, en daarna de lente kwam met nieuwe
luchten en nieuwe geuren, met de prettige
warmte van de zon en de vroolijke gezichten
van de menschen op straat, toen heeft hij aan
Indiëgedacht, waar alleen straffe zon is of
overstroomende regen, waar de menschen hun
blos verliezen ea weinig lachen, en toen heeft
hy gevoeld, dat hij in dat Indiënooit had
thuis gehoord, dat by in Holland pas gelukkig
werd, en dat wel: omdat hij Hollander is.
Dit gevoel heb ook ik gehad. Na het Indische
leven eerst »ryk" en »joviaal" en »vrij" te
hebben gevonden, werd net, toen de bekoring
van het nieuwe week, »arm" : door de onver
schilligheid voor intellectueel leven en het
totale gemis aan kunst; »ecg": door het cynisme
van den Indischman; »slaaflijk":
doordealgemeene eerbied voor betrekking en traktement.
Ik had het toch best gehad in Indië, ik zou
het mij niet beter kunnen droomen ! en juist
drtarom krijgt my'n waarschuwing waarde, wordt
het miju plicht met den heer Veth te roepen:
Wij hooren er niet thuis.
»Maar zou je dan de kolonie willen over
laten aan de vroegere potentaten ?" Ik denk
er niet aan, en de heer Veth evenmin zou ik
meenen. Zyn pleidooi tegen Indiëen my'ne
bevestiging daarvan bedoelen alleen hen, die
hun geestelijke eigenschappen gaarne
vermooiden, die zoo-goed-mogelyk mensch willen zyn,
van de tropen weg te houden. Zonder deze
categorie blyven er voor Indiënog genoeg
flinke en brave menschen!
Zooals een plant de mooiste bloemen zal
kry'gen als ze in haar inlandsch klimaat wordt
gekweekt, zoo zal de Hollander intellectueel
en moreel het mooist worden in zyii eigen
Holland.
Dit is ik herhaal het de door geen
der aanvallers gevonden kern van »Het Leven
in Indië".
Dat de heer Otto Knaap, de om zyn
waarheidszin en talent veelgesmade Bataviasche
kunst-criticus, in een studie, getiteld: «Bas
Veth", die kern niet bly'kt te zien, komt my
voor een illustratie te zijn van my'ne boven
staande bewering.
Immers, hoewel man van fijn sentiment en
puntig vernuft, bly'ft hy uit halfbloed ouders
geboren, zoodat Indiëzijn vaderland is Dalrom
kan hy den haat van den Hollander Veth niet
zien als een haat tegen Indië, maar als een
haat tegen wat Indische misstanden. Van deze
Indische misstanden heeft ook hy veel, heel
veel leed gehad en zoo komt het dat hy den
heer Veth nog applaudisseert.
Zijn boekje, dat by Kolff & Co. uitkwan?,
is om den persoon van den schryver intusschen
zeer lezenswaard.
Hiermede heb ik voldaan aan my'ne behoefte
om den een of ander, die misleid mocht worden
door de aanvallende critiek op den heer Veth,
alsook door de pryzende critiek van den heer
Knaap aan welke beide auteurs, die ik niet
de eer heb te kennen, ik my'ne hulde niet
kan onthouden den m. i. rechten weg te
wyzen.
U dankend, Mijnheer de Redacteur, voor
de opname,
Uw dw.
H. W.
Niemv Hollcmdsch-M-ileisch,
MaleischHollandich Woordenboek, door A. H. L.
BADIXGS, gep luitenant-kolonel. Zwolle,
W. E. J. Tjeenk Willink.
Op het titelblad van dit woordenboek lezen
wij: »Zoo gemakkelyk mogelijk ingericht ten
dienste van Nederlanders, die zich in Indi
willen vestigen." Daarmede is het doel van
dit woordenboek duidelyk omschreven; het is
niet bestemd voor den taaigeleerde, ook niet
voor hem, die de taal om haar zelfs wil be
studeert, maar voor de praktijk. De schrijver,
die ook eene «Spraakkunst der Maleiscbe
taal" heeft geschreven, bly'kt zyn boek hoofd
zakelijk te hebben bestemd voor de «baren",
de «totoks", wien by het ter studie op de
zeereis naar Indiëaanbeveelt en voor wie hy
in een IG'.al, bladzyden «eenige van de voor
naamste punten der spraakkunst" aan heeft
toegevoegd.
Oppervlakkig beschouwd, schy'nt de studie
van een woordenboek, al zijn er ook een aantal
samenspraken aan toegevoegd, niet het meest
aanlokkende middel tot het aanleeren van eene
taal. Doch de O'/erste Bidings moet bet wel
bij het rechte eind gehad hebben, want zij a
Woordenboek, voor het eerst in '72 verschenen,
beleeft nu een zevend?n druk. Schrijver en
uitgever kunnen tevreden zijn, en het publiek
is dit blykbaar ook geweest.
Wat wil men meer ?
40 cents per regel.
immuun u imMimiiiiiiiiiimiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiMMiiiiiiiiimiMiimiHii»
TRADEMARK.
MARTERS COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle Wijnhandelaars en
bij de vertegenwoordigers
KOO1MIAXK «& BRUINIER,
Wjjnhandelaars te Amsterdam.
Hoofrt-I>epöt
VAN
Dr. JAEGER'S ORIG,
K. F. DEUSCHLB-BENGEB,
Amsterdam, Kalverstr. 1SÏ.
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nederl.
VICTORIA WATER:
Piano-,
OrgelHEYROOS tV KAI,SllOVi:\,
Arnhem, Zoningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.
L'ece Hortense!
We krijgen strijd over een uitvinding. Jij
meent me te verrassen met je ontdekking van
het magazijn Au chapeau d'or", Kalveretraat
100 102, maar ik ben met mijn ontdekking
vóór en zal, nu je me toch op morgen hebt
geinviteerd, ji niet alleen komen halen rnet
het snoezig hoedje op, dat ik er heb gekocht,
maar ook met de boa, die ik mij daar heb
aangeschaft.
Mu'n man had my, toen ik sprak van bont,
verzocht het niet , te bont" te maken en daarom
mij het magazijn Au chapeau d'or" aanbevolen
als een niet duur en uitmuntend adres en ik
moet zeggen (wat ik anders weinig doe) dat
ik mijn man daar dankbaar voor ben. Want
heusch, Hortense, ge kunt u geen schooner
sortiment boa's voorstellen. Ik voor mij kocht
nu een Vos, maar ge vindt er ook Nerren,
Skunks, Wallabys en warempel bijzonder
goedkoop.
Morgen gaan we dus samen ky'ken en 'k
wed dat je er een koopt.
Salut,
ADÊLE.