Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V00R N.EDERLAND.
No. 1225
l*
T
?h
i
{ ?'
ti'
bovendien een waarborg in tegen eene
bekrompen of eenzijdige wetgeving."
Ia plaats van zulk een lichaam, door
den heer Mansbolt en ons verlangd, wil
de ngeering thans n ambtenaar benoe
men, die, zooafe wij nogmaals overschrijven
uit de M. v. T., de regeering zal hebben
te adviseeren onder meer over de navol
gende onderwerpen:
de organisatie van en het toelicht op de
Rijkspnefvelden, de wetfnschctppelijke proefnemingen
ex de proefnemingen door particulieren, over de
maatregelen die van rfgeeringswege kunnen worden
genomen tot ontwikkeling van het landbouwkrediet,
tot tfsorderiny va» de» uiicoerhandtl ia landbouw
producten en van de coöperatie op landbouwgebied,
over de wetten, waarbij landbouwbelanaen betrok
ken zijn, zooiils daar zijn de Jachtwel, de
Vogelenwet, de wet op de bttloningen, over
landbouwvragen, die ziek voordoen bij het belteer van de
denemen, voe-r toeverre deze ressorteren onder het
departement van binneulandsche zaken, ovtr vragen
? betreffende de vee- en paardenfokkerij ent.
Het gaat dus om het een of om het
ander advies: dat «ener landbouw v-
rtegenwoordiging of van landbouwambtenaren.
Niet dat (k mij zou willen verzetten tegen
de benoeming van technische deskundigen,
indien de regeering ze meent noodig te
hebben en aan de rijkslandbouwleeraars,
de zuiveleoBsuleDten, de directeuren der
rijksproefstations, de land-, tuin- en
boschbouwkundigeu te Wageningen nog niet
genoeg heeft, maar blijkbaar verlangt rij
Vftn den nieuwen functionaris iets anders
en veel meer, een ommis iiomo, een
Manusje van alles en daarin schuilt het
ge-vaar.
De tegenwoordige samenstelling van het
Landbouwcoiuité, zijn secretaris en begroo
ting heeft daarmee niets te maken, even
min als zijn werkingswijze en zijn fouten
of de voortreffelijkheid van het Groninger
genootschap van Nijverheid. Laten alle
vrienden van den landbouw, vooral ook
de heer Mansholt en ik, die deze punten
reeds zoo dikwijls hebben onder de oogen
gezien, op dit oogenblik niet te veel naar
die kanten afdwalen, en daardoor allicht
de aandacht afleiden van de hoofdzaak,
door mij hierboven nogmaals aangegeven
en waarin ik bij de plannen der regeering
ernstig gevaa- zie voor de onpartijdige en
doeltreffende behartiging van de
landbouwbelangen, steeds overeenkomstig de
wenscheu en behoeften der landbouwbevolking.
DR. G. W. B.
1) Kamers van Landbouw. Vragen dei Tijds,
1808.
2) Afdeeliner IJstloevers der GJdersche Maat
schappij van Landbouw.
3) De Grond 2 April 1898.
4) De cursiveering is van den beer M.
Credileering van den suikeraccijns.
Aan de Redactie.
Wilt u zoo goed zijn, onderstaande
letteren onder de oogen uwer lezers te
brengen.
De heer Rfyne heeft in uw nummer van
2 Dec. een afkeurend ooi deel uitgesproken
zoowel over de houding der jamfabrikanten
tegenover de beweging voor de crediteering
van den suikeraccijns, als over de enquête
door het Hoofdbestuur der Maatschappij
ter bevordering van Nijverheid in den kring
dier fabrikanten gehouden.
De critiefc op de argumenten der fabri
kanten zal wel nader door henzelf
wederlegd worden, indien zij dat nog noodig
oordeelen. Reeds worden in het sedert
verschenen Decembernummer van het tijd
schrift der Maatschappij ter bevordering van
Nijverheid op bl. 475 eenige argumenten
van den heer Reyne uit zijn twistgeschrijf
met den heer Baesjou aan de bestaande
toestanden getoetst.
Ik meen hier echter een enkel woord te
moeien zeggen over de opmerkingen, die
de heer Rtyne zich veroorlooft tegenover
het Hoofdbestuur der bovengenoemde Maat
schappij.
Crediteering van den suikeraccijns is een
maatregel die leiden moet tot een ingrijpen
van den Staat in het bedrijf van den jam
fabrikant. Niets natuurlijker dus dan dat
de Maatschappij, die zich aan de Nijverheid
wijdt, die steeds er op uit is haar klachten
en wentchen te onderzoeken, bij
hetbeoordeelen van den voorgestelden maatregel
zich in de eerste plaats de vraag stelt: hoe
denken de mannen der Nijverheid zelven
over het voorstel. Welke bezwaren en welke
voordeelen zien zij er in ?
Men zou zoo zeggen dat dit inderdaad
tot ds taak van eene Maatschappij als
bovengenoemde behoort.
De heer Reyne denkt daarover anders
en neemt het der Maatschappij zelfs kwalijk
dat zij den fabrikanten om hun oordeel vroeg.
En waarom ?
Omdat dit antwoord vooruit ware te raden.
De heer Reyne zelf is in dit soort van
gedachtenlezen heel sterk, want hij weet
niet alleen wat de fabrikanten sluw ver
zwijgen maar ook wat zij hadden moeten
zeggen»
Volgens hem hadden zij moeten zeggen:
Geen crediteering, want:
1. »Ik wil mijn betrekkelijk monopolie
zoo lang mogelijk handhaven";
2. »Mijm bedrijf kan 't daglicht (in dit
geval de controle) met al te best verdragen."
De heer Reyne is hier in een gevaarlijk
vaarwater verzeild wat weer bewijst,
dat gedachtenlezen niet zulk een on
schuldige zaak is.
Hoe ziet een BETREKKELIJK monopolie
er wtl uit, dat door den fabrikant wordt
GEHANDHAAFD ?
Begiiipt de heer Reyne wel recht wat hij
schrijft'?
En dan die leelijke verdachtmaking aan
het adres van alle fabrikanten; dat zij het
daglicht niet goed verdragen kunnen, met
andere woorden: allen min of meer knoeien.
Heeft de heer Reyne alle fabrieken per
soonlijk onderzocht, dat hij zooiets durft
neerschrijven ?
Ik geloof niet dat de goede zaak door
zulke pleidooien wordt gediend.
Er ra verschil van meening tusschen
dfi fruittelers, wier _tolk de heer Reyne
schijnt te zijn en de jam-fabrikanten, wier
bezwaren tegen de crediteering door het
Hoofdbestuur der Maatschappij van Nij
verheid door een enquête werden in het
lieht gesteld.
De heer Reyne droomt van een heele
groote fabriek die zooveel fruit zou be>
hoeven dat de Ncderlandsche fruitteler des
noods de Engekche markt zou kunnen
ontberen. Hij meent dat de tegenwoordige
heffing van den suikeraccijns de tot stand
koming daarvan in den weg staat.
De bestaande fabrieken zijn daarentegen
met den tegen woord i gen toestand tevreden
en afkeerig van een entrepót-stelsel dat de
erediteering met zich zo-u sleepen en groote
last en kosten zou geven, gelijk uit de
enquête is gebleken.
Is er nu niet een oplossing te bedenken,
die beide partijen bevredigen kan; eene
oplossing die den Nederlandschen fruitteler
helpt zonder entrepótstelsel voor den fa
brikant? 1)
Men moet trachten daartoe te komen.
Doch de slechtste weg is die van den heer
Reyne. Met miskenning van de goede
bedoeling van anderen en met verdacht
makingen werd nog nooit iets goeds tot
stand gebracht.
Haarlem, G. S. DE CLERCQ.
9 Dec. 1900. Redacteur vau het Tijdschrift
der Maatschappij ter bev. van
Nijverheid.
1) Ia h«t eerstvolgend Januari-nummer
van bovengenoemd Tijdschrift zal een middel
aan déhand worden gedaan dut wellicht zoowel
de tegenwoordige jamfabrikauten als de fruit
telers zal bevredigen.
* *
*
In 't bovenstaande worden enkele geestige
opmerkingen gemaakt o ver «gedachtenlezen"
«n vinden ook plaats enkele zwaarwichtige
woorden, als b.v. «verdachtmaking".
Tot 't vraagstuk der crediteering van den
suikeraccijns doen deze stijlbloetupjes nie
mendal af. 'k Laat ze dus rusten; alleen
maak ik er aanspraak dat men, alvorens
mij als gedachten lezer en verdachtmaker
te brandmerken, de «Groene" van l Dec.
nog eens opslaat en gaat wikken en wegen
hoeveel grond er is voor des heeren De
Glercq's geestige heftigheid.
In dat nummer werd door mij gewezen
op een wonde plek in de enquête, ingesteld
door de Maatschappij ter bevordering van
Niiverheid.
Over de grondgedachte der erquête, nl. de
poging om licht te verspreiden m een nog
ietwat duistere zaak, werd geen afkeurend
woord gesproken, integendeel, de poging
zelve was loffelijk, gebrekkig was slechts de
uitvoering.
En uit de critiek op die uitvoering der
enquête distilleert nu de heer De Clercq
den fraaien volzin: »de heer R. neemt het
de Maatschappij zelfs kwalijk dat zij den
fabrikanten om hun oordeel vroeg." Zoo
danig repliceeren geeft grond voor het
vermoeden, dat men zeer wel Redacteur
kan zijn van't Tiidschrifteener belangrijke
Maatschappij zonder ie kunnen lezen.
REYNE.
Misdaad en Straf als socio
logisch probleem,
door Mr. J. R. B. DE Roos.
Naast eigendom en verbintenis hebben
de juristen zich ook het probleem van
misdaad en straf toegeëigend. Zoo nauw
zijn deze vraagstukken stee'ls verbonden
geacht, dat de opleiding voor den civielen
rechter en voor den strafrechter dezelfde
is; dat de advocaat, die vandaag een
pleidooi houdt over een vorderingsrecht,
morgen een misdadiger verdedigt.
Inderdaad echter is er een hemelsbreed
verschil tusschen civiel- en strafrecht en
zijn dan ook de rechtsgeleerden er nooit
in geslaagd de misdaden te doen verdwij
nen of verminderen.
Want onze tijden doen voor vorige
tijdperken niet onder, wat criminaliteit
betreft, al mocht men misschien denken
van wel. Men voelt zich betrekkelijk
veilig en verreweg de meeste menschen
kennen misdadige aanslagen slechts bij
geruchte.
Maar al doet de criminaliteit zich niet
meer zooveel in haar ruwste vormen voor,
al hebben we ons niet meer te wapenen
tegen den struikroover en zeeroover, de
statistieken wijzen nog hooge misdaad
cijfers aan, zelfs stijgende in de meeste
landen.
Niet alleen listige bedriegers,
flesschentrekkers, afzetters, handige dieven en
zakkenrollers bedreigen onze maatschappij ;
ook afschuwelijke moord, mishandeling,
kindermoord, vergiftiging behooren nog
niet tot het verleden. Ons eigen land
levert daarvoor in den laatsten tijd bewij
zen genoeg.
De cellulaire gevangenis heeft even
weinig geholpen, als de strop en de valbijl.
Nieuwe inzichten omtrent misdaad en
straf konden niet uitblijven. Nu de sta
tistieken de ongunstige toestanden aan het
licht brachten, was het te verwachten, dat
de wetenschap naar andere, betere mid
delen zou zoeken, om aan de toenemende
criminaliteit paal en perk te stellen.
Van uit Italiëis de krachtigste stoot
gegeven aan geheel nieuwe denkbeelden.
Aan Lombroso de eer, een nieuwe rich
ting in het leven geroepen te hebben en
de belangstelling voor criminologische
studiën overal te hebben opgewekt.
In alle beschaafde landen heeft deze
studie beoefenaars gevonden. Verscheiden
werken hebben, vooral in Italië, Frankrijk,
Duitschland, ook in Belgiëen Oostenrijk,
het licht gezien; tijdschriften, waarin deze
denkbeelden besproken worden, zijn opge
richt; crimineel-anth Topologische congres
sen hebben geleerden van alle landen
samengebracht en algemeene besprekingen
mogelijk gemaakt.
In ons land begint deze studie ook be
langstelling te wekken; toch is er, vooral
bij het groote publiek, nog weinig van
bekend.
Nu het eerstvolgend congres in ons mid
den zal gehouden worden (in 1901 te
Amsterdam), komt het mij dienstig voor,
enkele belangrijke ideiën over misdaad en
straf wat meer te verspreiden.
Als een eigenaardigen karaktertrek der
nieuwere criminologie noem ik dit, dat zij
de studie van misdaad en straf niet aan
den jurist, maar aan den socioloog toekent.
Misdaad is een sociologisch en niet een
juridisch verschijnsel.
Het begrip is voor alles relatief.
Wat hier misdaad is, is ginds geoorloofd,
wat thans gestraft wordt, was eens plicht.
Bij sommige wilde stammen heerscht het
gebruik, ouden en zieken te dooden of aan
hun lot over te laten, is het zelfs plicht
der kinderen, hun ouders, wanneer die op
leeftijd komen, te dooden.
In Sparta werden misvormde kinderen
gedood; was diefstal geoorloofd; werd de
betrapte dief gestraft, niet omdat hij wilde
stelen, maar omdat hij zoo onhandig was
zich te laten betrappen.
Men kan het begrip slechts verklaren
in verband met den trap van beschaving
en ethische ontwikkeling, die een maat
schappij bereikt heeft.
Elke maatschappij, die tot ontwikkeling
komt, gaat sommige daden uitsluiten, als
met haar bestaansvoorwaarden in strijd;
qualificeert ze als misdaden en straft ze.
Wie in zulk een maatschappij die ge
middelde ontwikkeling niet bereikt heeft,
zal niet, of met moeite weerstand kunnen
bieden aan de verleidingen om die daden,
die de daden zijn van moreel minder
ontwikkelden, te plegen.
Wie kracht en vermogen mist, om zich
met eerlijken arbeid in het leven te houden
of zich te laten verhongeren, zal tot dief
stal of tot een parasitenleven vervallen.
Wie het vermogen mist zijn driften of
lusten te beheerschen, zooals een beschaafde
maatschappij dat eischt, zal tot misdadige
handelingen, moorden, sexueele misdrijven
vervallen.
Niet alleen de omstandigheden maken
den misdadiger. Immers er zijn armen die
niet stelen, hoewel de honger er hen toe
zou brengen, als ze de kracht misten om
eerlijk te blijven. Er zijn menschen die
kalm blijven en zich beheerschen, hoewel
ze in omstandigheden verkeeren, die in
staat zijn hun hartstochten op te wekken.
Er is dus nog iets anders noodig dan alleen
de omstandigheden, en de opmerking die
ik eens hoorde, dat de eerlijkheid van een
dienstbode hiervan afhangt, of de meester
zijn geldtrommel open laat staan of vol
doende wegsluit, is onjuist.
Dat, wat nog meer noodig is, wil iemand
tot misdadigheid vervallen, is een gebrek
aan moreele ontwikkeling, wat vaak in
nauw verband kan staan met physieke
ontwikkeling.
K-nnen we nu de gronden, waarom er
in elke maatschappij menschen zijn, die
in ontwikkeling bij hun medemenschen ten
achter staan, dan kennen we de gronden
der criminaliteit.
Het zou voorbarig zijn te beweren dat
we al die oorzaken nu al kennen. Verre
van daar.
Maar we kennen de richting waarin die
te zoeken zijn; we v eten dat we die moeten
zoeken in de maatschappij zelf; dat elk
individu zijn vorming te danken heeft aan
zijn voorgeslacht en aan de omgeving van
zijn voorgeslacht en hemzelf.
In deze richting bestudeert de crimineel
socioloog het probleem der misdadigheid;
en het spreekt van zelf, dat hij tot geheel
andere resultaten komt dan de jurist.
Hij werkt geen gecompliceerde theorieën
uit over poging en voltooid delict, deel
neming, samenloop en voorbedachten raad,
maar vraagt aan de maatschappij waarom
er in haar midden en door haar gevormd,
individuen leven die niet tot sociaal bestaan
geschikt zijn.
Hij overziet het probleem in zijn
geheelen samenhang, beperkt zijn onderzoek
niet tot de in strafwetten opgesomde mis
drijven en overtredingen maar vestigt zijn
aandacht op elk leven, dat anti-sociaal is,
d. w. z. daar in onze samenleving arbeid
het bestaansmiddel is, op elk leven, dat
niet door lichamelijken of geestelijken arbeid
onderhouden wordt.
En reeds ziet hij hoe het probleam der cri
minaliteit wortelt in pauperisme en parasitair
leven; hoe physieke en moreele degeneratie
zich uitbreiden, alcoholisme, prostitutie en
andere sociale kwalen ditdegeneratie-proces
bevorderen; hoe de maatschappelijke in
richting, in plaats dit tegen te gaan, het
verergert, daar in den moeilijken en niet
voor allen gelijken bestaansstrijd de sterke
overwint ten koste van den zwakke, die
verloren gaat; hoe de criminaliteit in onze
dagen van een acute een chronische kwaal
is geworden.
Hiertegenover stelt hij geheel andere
middelen van verbetering dan de jurist.
Hij ziet heil in rationeeler straffen, die
niet enkel door een zwaarder of lichter
leed treffen, maar berekend zijn om te
verbeteren of onschadelijk te maken.
Maar hij ziet vooral heil in het voor
komen van misdaden, in het uitroeien van
oorzaken, door verbetering van sociale
misstanden.
Dit wat betreft de studie van het vraag
stuk van misdrijf en straf. Die studie is
nog lang niet voltooid, is eigenlijk nog
slechts in het begin van haar ontwikkeling;
maar hoe meer de belangstelling hierin
zich verbreidt, en het onderzoek algemeen
wordt, des te grooter kans is er, positieve
resultaten te verkrijgen.
Naast de studie, verdient echter ook de
toepassing, de practijk onze aandacht.
Ook aan de opleiding van den straf
rechter, die in concrete gevallen de
strafmiddelen moet toepassen, worden van
moderne zijde andere eischen gesteld, dan
de tegenwoordige, voor civielen- en straf
rechter gelijke opleid:ng kan voldoen.
Aan de academie reeds moeten strafrecht
en privaatrecht gescheiden worden; moet
den toekomstigen strafrechter crinaineele
sociologie, anthropologie, psychologie en
strafwetenschap geleerd worden; want hem
zullen niet ter beoordeeüng gegeven worden
rechtsvragen, waarop hij een wetsartikel
heeft toe te passen, maar menschen, die
in de maatschappij en onder haar invloed
een antisociaal leven hebben geleid; en
hem zal gevraagd worden het middel te
zoeken, dat verbetering zal brengen. De
taak van den strafrechter zal, wanneer
moderne denkbeelden werkelijkheid worden,
veel zwaarder worden; hem zal veel meer
vrijheid gegeven worden bij de toepassing
van straffen.
Hoe kan door een we*- in alle verschil
lende psychologische toestanden worden
voorzien, waarin een mensch tot misdadiger
wordt?
De wet kan slechts algemeene regels
stellen, den rechter eenige strafmiddelen
aangeven, waaruit hij te kiezen heeft;
maar de rechter moet in elk afzonderlijk
geval beoordeelen welk middel heil bren
gen kan.
Met deze ruimere bevoegdheid, deze
zwaardere taak, moet een andere opleiding
samengaan. Eu die opleiding moet vooral
minder theoretisch zijn.
Het is het werkelijke leven, het maat
schappelijke leven, waaruit de misdaad
voortkomt, waarin de straf ingrijpt.
Zoo moet ook de opleiding van den
strafrechter zich bewegen in het werkelijke
leven; moet hij de maatschappij en haar
kwalen en den misdadigen individu door
eigen ervaring en studies naar het leven
leeren kennen.
Eerst dan zal hij in staat zijn het
moeilijke werk, dat de nieuwere crimino
logie hem opdraagt, te volbrengen, en eerst
dan zullen moderne hervormingen met
vrucht kunnen worden toegepast.
SociaU
lllinillMUIIIIIIItlllllllllNIIIIIIIIIIIIIIIMIMIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIMMIIIMIIIIIIH
De crisis ia de totaiiüferMi
De algemeene verkiezingen in Engeland
en de presidentsverkiezing in Amerika,
hebben voor een tijd de aandacht afgeleid
van de katoennijverheid, wier »crisis" nog
altijd niet voorbij is. Ja, speculanten te
Li verpool proftteeren zelfs, dat de kritiekste
tijden nog komen.
De Labour (iazelte van 15 October gaf
een overzicht van den stand van den arbeid
in de katoenfabrieken, een overzicht, dat,
jammer genoeg, zeer onvolledig is. Fabri
kanten en werklieden beiden, blijken nog
zeer onverschillig te zijn voor een
volkomene arbeids statistiek.
De Gazcttc kon slechts een overzicht
geven van ongeveer 70,000 arbeidsters in
dergelijke fabrieken werkzaam. Van 45,300
vrouwen en meisjes in weverijen werkzaam,
hadden slechts 41 pet. gedurende September
den vollen tijd gewerkt, tegen 07 pet. in
de voorafgaande maand en 98 pet. in Sep
tember des vorigen j aars; van 24400 ar
beidsters in spinnerijen werkzaam, hadden
59 pet. volle weken en dagen in September
gewerkt, tegen 70 pet. in Augustus en 90
pet in September 1899.
Doch deze opgave liep over niet meer dan
40 pet. van het totaal aantal personen in
de katoennijverheid in Engeland werkzaam.
Miss Collett gaf in haar hoogst belangrijk
rapport over den Vrouwenarbeid, in '94
gepubliceerd, een opgave van 483,818 per
sonen in verschillende katoenfabrieken in
1891 werkzaam, waarvan 290 740 arbeidsters
waren ; de Board of Trade gaf in zijn eerste
jaarliikech verslag van arbeids statistiek
over 1897 '98, het totaal voor 1890, zijnde
532920 personen, waarvan 149,140 arbeirfers
waren.
Hoe onvolledig de opgave van personen
die den vollen tijd werkten in diverse
fabrieken ook moge zijn, ze vermag toch
een fiauwen indruk te geven van het kapi
taal-verlies door het tijdelijk stilstaan van
fabrieken, tengevolge van de duurte van
ruw katoen door gebrek aan voorraad ver
oorzaakt.
Er is een belangrijke daling in den prijs
gekomen, sedert ik mijn vorig artikeltje
schreef', van 7 K tot 5% en 5M stuivers,
hoewel deze prijs voor ruw katoen nog
altijd vijf' halve stuivers per pond hooger
is dan in '99 omstreeks dezen tijd.
De k at oen planters in Amerika, blijkbaar
willende protiteeren van den goeden prijs,
haasten zich met gedeelten de nieuwe oogst
ter markt te brengen; de spoorwegen in
Texas voeren meer aan dan verscheept kan
worden. Deze haast heeft natuurlijk invloed
op den stand van den prijs, doch de katoen
planters zullen in korten tijd vél moeten
toevoeren, om de stapelvoorraad in
Liverpool, die voor twee weken slechts 91.000
balen was met 250.000 balen ooderweg, op
te voeren tot 005.000 balen, zooals hij was
in October 1899.
De uitkomsten van den nieuwen oogst zul
len bepalen of de voorspellers in Liverpool
gelijk of ongelijk krijgen in hun beweren,
dat met het a.s. voorjaar de crisis het
benauwendst zal zijn.
Verscheidene fabrikanten hebben zich,
dientengevolge, gehaast groote bestellingen
vooruit te doen ; anderen daarentegen, min
of meer vertrouwende op de voorspellingen
van een goeden oogst, wachten af, alvorens
in groote hoeveelheden te bestellen.
Het landbouwbureau te Washington gaf
voor twee weken een zeer gunstig rapport
over den stand van den nieuwen oogst, en
de Financial Clironicle van Ne w- York,
die voor een goede autoriteit doorgaat,
schatte de opbrengst in dit seizoen op 10
pet. meer in quantiteit en 4.8 pet. beter in
qualiteit dan de oogst des vorigen jaars.
Een millioen balen meer dan de 9439,000
balen van het vorige jaar, zou wel veel
verlichting geven, maar den oogst nog niet
brengen op groot 11,000.000 balen, die in
dit seizoen noodig geacht worden.
De kooplieden in Liverpool beweren echter,
dat bij die gunstige schattingen ni«t genoeg
rekening is gehouden met mogelijke
oogstvernieling door vorst; terwijl zij verder
verklaren, dat een natte maand Juni
gemeer lij k een slechten oogst veroorzaakt.
Afhankelijk als de Ecgelsche katoen
fabrikanten zijn van den AmerikaanEchen
katoenoogat, is het geen wonder, dat zij
de vraag gaan bespreken of de
featocnaanplauting in de Oostersche gewesten niet
uitgebreid kan worden. Zij beweren dat
Egypte meer zou kunnen leveren bij onder
neming en overleg; ook Peru. Dat zijn
kwesties die in de naaste toekomst zeker
beslist zullen worden, doch die voor het
heden geen uitkomst geven.
Ondertusschen heeft een inzender in de
Standard voor enkele dagen den fabrikanten
de raad gegeven het blaadje weder om te
keeren: door de duurte van Engelsche wol
heeft flanelette, grootendeels van katoen
vervaardigd, de plaats van flanel ingenomen
nu katoen duur en schaarech is en Engelsche
wol overvloedig en betrekkelijk goedkoop,
nog geen vijf stuivers het pond voor lange
en beste qualiteit, zou de laatste grond
stof opnieuw genomen kunnen worden
om flanellette_ weder de plaats aan flanel
te doen inruimen. Daardoor zouden de
fabrikanten niet alleen zichzelven helpen
doch tevens voorkomen dat de
weide-districtek tot dezelfde armoede vervallen als
de landiowïodiBtricten.
Het is twijfelachtig, of de fabrikanten
hierop zullen ingaan. Doen zij het, dan is
het toch slechts tijdelijk, en alleen zoolang
als de prijs van wol niet noemenswaardig
van die van katoen verschilt. Een meerder
verbruik van wol zou echter den prge daar
van doen stijgen in verband met de daling
van den katoecprijs door een geringer ver
bruik. En een lagere prijs van katoen zou
weder een meerder verbruik hiervan op
wekken, wat pok het belang van de Engel
sche schapenfokkers mocht zijn. Met over
wegingen als de laatste houdt de huidige
voortbrenging zich niet bezig regelloos
als zij in velerlei opzichten is en koud voor
nationale en gemeenschapsbelangen.
Het nigste doelwit in de voortbrenging
van den tegenwoordigen tijd is winst, een
doelwit dat de schrilste contrasten te voor
schijn roept. Want terwijl de katoenfabri
kanten met angstige spanning uitzien naar
den juisten opbrengst van den oogst in dit
seizoen, staan de finaneieele speculanten
te New-York en Liverpool op den uitkijk
met een spannend genoegen.
En de duizenden werkers en werksters
die nu nog volle uitkeering ontvingen van
hunne vakvereenigicgen gedurende den tijd
dat zij niet werkten, zullen pijnlijke gezichten
trekken, als zij inderdaad in het komende
voorjaar deze crisis haar hoogtepunt mocht
bereiken.
Het zal dan voor hun worden een
»holiday" zonder brood!
L on d en, Nov. 1900. J. K. v. D. V.
IIHMIMIIIimiltlllllll
Mnziel? in fte Hoofdstad.
De kunst van Diepenbrock heeft zich in al
haar hoogheid en diepzinnigheid geopenbaard
op het abonnementscoucert van G December.
Twee gedichten van Novalis, n in ongebonden
en het ander in gebonden stijl, hebben
Diepei:brock geïnspireerd tot het schrijven van
toocdichten, waarbij de zangstem de intent.ën van
den componist verklaart en weergeeft. Het is
volkomen begrijpelijk dat Diepsnbrock zich
aangetrokken gevoelt tot den dichter Novalis.
In beider gedaclitengang vindt men een
gemeenschappelijken, een analogen trek. Waar EU de
woord-dichter zulk een machtigen invloed heeft
uitgeoefend op den scheppingsilrang van den
toou-dichter, ware het wel wenschelijk geweest,
dat het programmaboek den toehooider
eenigszins nader had gebracht tot den peiEOon van
Novalis.
Friedrich von Hardenberg is de naam van
den auteur die zich achter meergemelden tiom
de plume verbergt. Hij is geboren ia 1772. la
17D7 sclireef hij beide gedichten onder den in
druk van den dood zijner verlo ,'fde. Eene
overweld geude smart deed hem afstand doen vau
de zucht naar het leven en bracht over hem
eene ideale resignatie, waarin hij het leven
beschouwde als een droom, die zijn gansche
denkvermogen en zijn geheel bestaan m zich
opnam. De Belgische dichter Maeterlinck heeft
eikele zijner werken in het Fransch vertaald
en uitgegeven. Hij citeert daarbij de volgende
regelen van Carlyle die mij inderdaad zeer
doeltrtffend voorkomen :
//II y a li\ une tendue, une immensit
d'idée; une soleauilétrauquille lègne eu eux,
une solitude qui est presque celle de quelque
monde teint".
Novalis is op den jeugdigen leeftijd van
29 jaren gestorven f).
Meer dan opvallend is het verband tusschen
de ges-ymboliseerde opvatting van Dag en Nacht,
zooals' Novalis die aanwendt en zooals die bij
Wagner spreekt, in de tweede acte vanTristan
und Isolde. fs het niet verrassend te lezen bij
Novalis: ,Heiliger Schlaf! Beglücke zu selteu
nicht der Nacht Geweihte in diesem irdischen
Tagewerk. Nur die Thoren verkennen clich, und
wissen vau keinem Sehiafe". En bij Wagner:
Seine (des Tages) eitle Pracht, seinen
prahleuden Scuein vcrlacht, wem die Nacht den Bliek
geweiht.... In des Tages eitlem Warmen bleibt
ihm ein einzig Sehnen, das Sehnen hin zur heugen
Nacht".
Dat deze philosophische bespiegelingen niet
hetzelfde uitgangspunt, hebben, weet ieder, die
Wagner's Tristan-gedicht kent en Novalis' poëzie
beschouwt als te zijüontstaan uit de straks
medegedeelde oorzaken.
Zooals het bij een modern denkend kunstenaar
niet anders mogelijk is heeft Diepenbrock het
zwaartepunt zijner compositiën gelegd in het
orchest.
Het orehest is de .drager van 's componisten
idtën en met groot meesterschap heeft Diepen
brock zijn stcf behandeld. De gansche opbouw,
de indeeliug en de behardeling der motieven,
vloeien logisch uit 's dichters en 's componisten
gedachtengang voort. Betooverend is vaak de
klank van het orchest en bij beid* werken kwam
men oader een machtigen en verheven indruk.
Men begreep dat men bij Diepenbrock te doen
had met een man, die wars van alledaagschheid,
f) Zie Caecilia" muzikaal ftijc'schrift No. 15.
Zeven en vijftigste jaargang.