Historisch Archief 1877-1940
No.1225
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
De mm in fle sterreMe.
't Ig geloof ik, niet algemeen bekend dat
vrouwen veel gedaan hebben aan astronomie,
en daarin iets van beteokenis hebben tot stand
gebracht. Hoogstens zal men zich de namen
herinneren van Caroline Herschei en Mary
? Somerville maar van de andere vele vrouwen,
die zich aan de sterren-wetenschap gewijd heb
ben, zullen weinigen van weten. Mejuffrouw
dr. Klumpke, de gunstig bekende astronorae
die aan de Parysche sterrewacht werkt, heeft
onlangs op het vrouwencongres te Londen,
hierover 't een en ander verteld. In haar uit
stekende voordracht verdeelt zij de geschiedenis
der vrouw in de astronomie ia drie phasen.
De eerste laat zij beginnen bij de grijze oudheid
en eindigen met de renaissance. De tweede,
met het weer nieuw opleven der sterrekundige
wetenschap, tot het begin der negentiende
eeuw. De derde eindelyk, neemt een aanvang
bij de photografische en spektroskopische
astronomie en bevat de geschiedenis der
hedendaagsche vrouwelijke astronomen.
Bjj het eerste ontstaan dezer wetenschap
was vél, 200 niet alles, nog in duister gehuld;
verwarde ideeën heerschten over de afmetingen
en afstanden der hemellichamen. Men nam
toen aan dat de aarde het middenpunt vormde
van 't zichtbare htelal. In dien ty'd bloeide
't bijgeloof sterk. Toch was er een zekere
praktische uitoefening van de astronomie,
waaraan de vrouwen reeds deelnamen.
Plutarchus bijv., spreekt van Aganike, een
Egyptische prinses, die uit den stand der
hemellichamen toekomstige gebeurtenissen kon
voorspellen. Een andere vrouw in Thessalië,
Aglaonike, bepaalde te voren de zon- en
maansverduisteringen, Asclepigenia in Athene,
en later Hypatia in Alexandrië, deelden
haar wetenschap aan. oud en jong mede,
en Hypatia bracht in de stilte der nacht vele
uren door met de waarneming der sterren, die
zy in haar loop volgde en naging.
De tweede phase omvat de 15e, 16e, 17e
en 18e eeuw.
Gedurende deze tyden kwam er hoe langer
hoe meer licht in de wetenschap der sterren
kunde. De nieuwe ontdekkingen van Copernicus,
Galilei, Kepler en Newton deden de
by'geloovige opvattingen als kaartenhuizen ineenstorten.
De aarde wordt niet meer als 't middenpunt
van 't heelal beschouwd. Ze is slechts een
planeet die om onze zon draait, waarvan ze
licht, leven en warmte ontvangt, en onze
heelal-groot gewaande aarde bly'kt een zand
korrel te zijn, vergeleken bij de talrijke andere
hemellichamen. In deze periode doet de tele
scoop wonderen: hy' verwijdt het gezichtsveld van
den astronoom. De beweging der hemellichamen
wordt berekend volgens de wet der aantrek
kingskracht, planeten en kometen kunnen aan
de zoekende blikken der astronomen niet meer
ontgaan. Al kan hy ze met het ongewapende
oog niet zien, hij weet waar hij ze zoeken en
vinden kan. Door waarnemingen en met behulp
van tabellen en logarithmen-reeksen, berekent
hij met de grootste nauwkeurigheid die de
oude astronomen in stomme verbazing zouden
hebben gebracht lange jaren vooruit den
loop der kleinste deelen van 't zonnensysteem.
By' dit ernstige, gewichtige werk der waarne
ming, hebben de vrouwelijke astronomen zeer
te roemen diensten bewezen. Men vindt ze
overal aan het werk, in Duitschland, Engeland,
Italië, Frankrijk, ofschoon haar aantal niet
groot is.
De Duitsche Marie Cunitz staat op de lijst
der vrouwelijke sterrekundigen boyenaan. In
1650 gaf zy onder don titel: Urania Propitia"
een verzameling van Rudoltinische tabellen uit,
waardoor men haar op een lijn stelde met
Hypatia. De echtgenoote en tevens assistente
?van Helvetius, werkte gedurende 27 jaar in
het observatorium te Danzig met haar man
samen. De waarnemingen die zij gemaakt
hadden, gaven zy uit in het boek Prodromus
Astronomiae", waarbij een katalogus gevoegd
werd van 18S3 sterren. Margarethe Kircher
gaf sterrekundige almanakken uit voor Berlijn,
Breslau, Dresden, Nürnberg. Haar zoon werd
de eerste directeur van het Berlynsche
observatorium. Frau Bümker, de echtgenoote
van den directeur van het Hamburgsche obser
vatorium, deelde vol yver en ambitie het werk
van haar man.
In Frankrijk waren op ditzelfde tijdstip mér
vrouwen werkzaam op dit gebied. Jeanne
Dummée, met baar commentaar op Copernicus'
bekend werk De Revolutionibus Orbium
Caelestium"; de markiezin du Chalet, door de
vertaling van Newton's Principia", mad. Lepante,
door haar met Clairault tezamen bepaalde
stellingen van de lichtsterkte van Halley's
kometen, en door haar werk: La connaissance
da temps"; mad. Dupierry, door haar vast
stellingen van zon- en maansverduistering en
door haar sterrekundige voordrachten die zij
te Parys hield. Dan Jeanne Amelie Latonde,
mad. Yillarceau, enz.
In Italiëzyn het de zusters van den direc
teur van het observatorium te Bologna,
Teresia en Madelaine Monfredi, die de toen
malige sterrenwetenschap veel diensten bewezen.
Tegen het einde der tweede phase, in de
19e eeuw, ontdekte signora Scarpellini een
komeet, in 1866 nam zij de Leonidengroep
waar, gaf een astronomisch maandschrift uit,
en richtte een meteorologisch station in Italiëop.
In Engeland valt de Hannoversche Caroline
Herschei op, die, ofschoon aanvankelijk geheel
opgevoed voor de plichten en werkzaamheden
van het huisely'k leven, dien kring verliet om
haar beroemden broeder in zy'u wetenschap by'
te staan, waardoor zy' zich later tot een zeer
achtenswaardige sterrekundige ontwikkeld heeft.
Behalve de werken die zy gemeenschappelijk
met haar broeder uitgaf, ontdekte zij nog acht
kometen en een groot aantal nevelvlekken.
In 1797 bood zy de Royal Society een kata
logus aan, bevattende 540 nieuwontdekte sterren,
en na den dood van haar broeder voltooide
z\j op 72-jarigen leeftijd diens nagelaten
levenswerk en bepaalde zij de plaatsen van
2500 nevelvlekken. Caroline Herschei vormt
den overgang van de 2e en 3e phase der
sterrekundige werkzaamheden cier vrouw. In
de 3e phase komt het eerst voor, dat de vrouw
uit haar wetenschappelijke studiën en waar
nemingen, de middelen kan winnen voor een
bescheiden levensonderhoud.
Caroline Herschei was de eerste vrouw die
als assistente een geregeld honorarium betrok.
Tevens treedt in die phase voor 't eerst op
den voorgrond: de algemeene gelijkstelling met
den man. Het onderwy's is verplichtend ge
worden; geestelyk voedsel wordt zoowel aan
vrouwen als aan mannen verstrekt, en terwijl
de menschelyke belangen een grooter aanslui
ting zoeken by de natuur, is 't de natuur-zelve
a .«.
die aan de menschen haar diepste
verborgenheden openbaart. In deze periode bepaalt zich
de sterreknnde niet meer alleen tot vaststelling
en onderzoek van planeten aan 't firmament.
In de 19e eeuw verleenen de vrouwen
krachtigen steun. In de verschillende onderdeelen
der sterrekundige studie, trachten zy zich meer
en meer te bekwamen. In de photografische
astronomie van de nationale sterrewachten van
Parys, Kaapstad, Helsingfors, Toulouse,
Potsdam, Greenwzch en Oxlord, hebben vrouwen
deelgenomen en dragen nog by' tot de samen
stelling der internationale hemelkaart. Aan
't Parvjsche observatorium werd in 1892 't bureau
van opmetingen aan de leiding van mevr. dr.
Klumpke toevertrouwd. In Greenwich werd aan
mrs. Russel Mannder de mikrometische
zonnenopmeting opgedragen. De eerste die een
dergelyken arbeid in 1874 volvoerde was Ida
Martin, uit Columbia's College Observatory. Op
het gebied der spektroskopische astronomie is
lady Huggins de vaste medewerkster van den
beroemden astronoom. Aan het Harvard college
is een staf van vrouwen werkzaam onder de
zeer te roemen leiding van Minna Fleming.
Menige ontdekking van beteekenis hebben zy'
tot stand gebracht. De theoretische astronomie
werd in Zweden door de te vroeg gestorven
Sonja Kowalewski vertegenwoordigd, in Enge
land door Mary Somerville, wier werk
Mechanism of the heavens" de algemeene aandacht
trok. Op gebied der historische en literarische
astronomie heeft zich zelfs de vrouw in de
persoon van miss Agnes Clerke overtroffen.
Het zeer gewaardeerde werk behaalde in 1893
de Eaton pry's. In de Amerikaansche colleges
van Vassar, Smith en Swarthmoore volgen
vrouwelijke sterrekundigen als professoren de
voetstappen van Maria Mitchells, haar beroemde
voorgangster. De Britsche sterrekundige
vereeniging was een werk van de gestorven
EHsabeth Brown, die de eerste leiding daarvan op
zich genomen had. Terwijl in vele groote steden
ook soortgelijke instellingen door vrouwen ge
presideerd worden.
Het aangehaalde getal, dat lang niet alle
namen bevat der in de astronomie werkzame
vrouwen, heeft bewezen dat de vrouwen zich
in deze wetenschap noemenswaardige verdien
sten hebben verworven. Zooals dr. Klumpke
terecht meent, hebben de vrouwen bewezen
dat zij tot deze ernstige studie de twee
noodige eigenschappen bezitten: concentratie
en enthousiasme. L.
Miss Rye en Mar werl.
Op 37 Engelsche mijlen van Londen, in
Hemel-Hampstead leeft in stille afzondering een
oude vrouw, vergeten door de wereld, maar
niet vergeten door de talrijke schaar, die zij
eens uit liet slijk van Londens straten ophief
en voor wie zij een nieuw, nuttig en gelukkig
leven ontsloot, door liefde, zorg en toewijding
Deze vrouw is Miss Rye. Vervuld van innig
medelijden met de ongelukkige dak-, ouderlooze,
verwaarloosde of verlaten meisjes van Engelands
hoofdstad, peinsde zij op middelen om ben voor
algeheelen ondergang te bewaren. Daar zij
duidelijk inzag, dat hare jonge beschermelingen,
wilde er iets van hen te recht komen, niet
alleen moesten onttrokken worden aan de om
geving, waarin zij tot dusverre hadden verkeerd,
maar daarin ook nooit moesten terugkeeren,
rijpte in haar het denkbeeld hen ver van vader
land en verwanten te doen opleiden tot dienst
boden of voor het landbouwbedrijf en hen later
ook daar zoo mogelijk een betrekking te bezor
gen. Haar keuze viel voor dit doel op Canada,
ten eerste omdat het klimaat daar minder ont
zenuwend is dan in andere Engelsche koloniën
ea de levensvoorwaarden, vooral onder de land
lieden eenvoudiger, meer in overeenstemming
met het moederland dan elders, ten tweede,
omdat zij wist, dat Canada groote behoefte had
aan vrouwelijke werkkracht. In 1802 en volgende
jaren had zij reeds met het meeste succes een
tal van arbeidsters, dienstboden, huishoudsters,
onderwijzeressen, die het in het vaderland aan werk
ontbrak, naar Canada gezonden, waar allen uit
muntende betrekkingen hadden verkregen. Eerst
bracht zij nu 60 meisjes direct uit hetarmhuis
en 10 van de straat opgenomene over de zee.
In een vroegere gevangenis in de nabijheid van
den Niagarawaterval gelegen, werden de kinderen
onder dak gebracht. Eenige noodzakelijke ver
anderingen werden aan het gebouw verricht, het
verkreeg een waranda, er werd geborgd, dat zon en
licht in ruime mate overal kouden doordringen,
terwijl de 13 morgen groote ooft- en
groententuin de bewoners rijkelijk van al het noodige
voorzag. Hier werden nu de meisjes voor het
boerenbedrijf opgeleid, la verrassend korten
tijd had zij voor haar 70 leerlingen een plaatsing
gevonden. Toen keerde Miss live naar Enge
land terug, verzamelde opnieuw hulpbehoevende
meisjes om zich lieen, en kocht voor hen liet
voormalige heerenhuis in Peckham ia L. S. aan.
Voortaan werden de meisjes dus in Londen
opgeleid. Waren zij klaar, dan vertrok zij met
hen naar Canada, bleef daar bij hen in het
tehuis bij den Niagara, tot zij goed verzorgd
waren en keerde dan weer terug. Jaarlijks
ondernam zij gewoonlijk twee reizen, vergezeld
door ongeveer een honderdtal meisjes, die daar
ginds met open armen werden ontvangen eu
niet alleen in hun vaderland geen ledige plaats
achterlieten, maar integendeel door hun vertrek,
den achtergeblevenen meer vrijheid van beweging
verschaften.
Niettegenstaande die voortdurende verplaatsing
bleek Avenue house ia Peckham weldra te klein
om het aantal der hulpeloozen, die van alle
kanten kwamen aanstroomen, te bevatten. Wel
werd er een filiaal aan de andere zijde der straat
geopend, dat dan ook eenigen tijd in de bestaande
behoefte voorzag, maar in den loop der jaren
moest Miss Rye, zij het dan ook met bloedend
hart, menig meisje, dat om opname smeekte, uit
gebrek aan ruimte, afwijzen. De som tot uit
breiding der inrichting, bijeengebracht door haar
zelf en door de mildheid harer medeburgers, was
nog niet groot genoeg, men meest dus geduld
hebben en wachten.
Miss Rye bleef met al haar kweekelingen
voortdurend in verbinding, ook nadat zij het
18de levensjaar hadden bereikt en zelfstandig
waren gewerden. Tot aan dien leeftijd luidde
ook het contract met de farmers, bij wie de
meisjes in dienst waren. Ofschoon zij van haar
18den geboortedag af het recht hadilen over zich
zelf te vervoegen, zoo verliet zelden n harer
het huis, waarin zij door bemiddeling van Miss
Rye waren geplaatst, bijna zonder uitzondering
waren zij zoo dankbaar voor de goedheid en de
liefde, die zij daar ondervonden hadden, dat
zij er niet van konden scheiden. Velen hunner
waren zelfs als kind aangenomen door den boer
of de boerin, wier eigen dochters gehuwd of
gestorven waren, anderen weder'waren gehuwd,
allen waren nuttige leden der maatschappij ge
worden.
Welk een verschil er dan ook bestaat in de
reeks photographieën, van hetzelfde meisje, alle
bij Miss Rye aanwezig het eerste gemaakt
bij de opneming in het huis, het tweede afge
nomen na een verblijf van eenige maanden aldaar,
het laatste overgezonden uit Canada, de afge
beelde voorstellend, hetzij als dienstbode, hetzij
als aangenomen kind van dea farmer, hetzij dan
als gelukkige echtgenoote en moeder, is niet te
zeggen. Is dat lieve, vroolijke, open gelaat, dat
ik hier voor mij zie, en dat droeve, moedelooze
gezichtje daar, n en hetzelfde persoontje? het
is onmogelijk en toch is het zoo. En dat
is niet het geval met n, met enkelen, neen
men mag gerust zeggen met allen! Miss Rye,
dat is uw werk! Geen wonder, dat de velen,
die gij door uwe toewijding, door uwe opoffering,
door uwe groote menschenliefde aan het leven
hebt teruggegeven, u prijzen en danken en u
eu uw heerlijk werk nooit zullen vergeten.
In 1896 deed de edele vrouw, die reeds lang
gevoeld had dat hare krachten niet meer toe
reikend waren voor haar groote levenstaak,
na lang beraad met haar vrienden de ge
bouwen in Londen en Canada over aan de
Maatschappij tot zorg voor de verwaarloosde
jeugd van beiderlei geslacht", welke vereeniging
reeds lang iu denzelfden geest werkte als zij.
Miss Rye's voorbeeldige inrichting is dus in
goede handen overgegaan. Moge zij onder het
nieuwe bestuur hetzelfde heil stichten voor de
verwaarloosde Londensehe jeugd! L.
Als il groot ben.
(Historisch).
Zwaar tomber hangt over de schier-eindelooze
ruimte, die aandreigt naar het hooge poort
gewelf van het Rijksmuseum, een grauw
wolkge vaart. Dat doet de holle leegte daar, nog
meer uitkomen, en de stilte, die daar heerscht,
drukt machtiger nog het stempel van verlaten
heid op die droeve vlakte.
Maar, naderend het Suasso-huis, klinkt plots,
vfln daar komend, hel gejubel van een en al
vroolijk ieven. Ais goudenen zonnestralen,
verjagen frissche jongensstemmen nu snel die
droefgeestige stilte en opgewekt gejuich neemt
haar plaats in.
My'n weg leidt naar de richting van waar
die stemmen komen en nu zie ik, op de vlakte,
naast het Stedelijk Museum, een jongensbent,
football spelen.
Langs het hek van breede, zwart-geteerde
latten, waartusschen maar smalle
ruimtestreepen, staan toeschouwers, meest allen knapen
van gelijken leeftijd als de spelenden. Vol
belangstelling volgen zij het spel. Een slagers
jongen, scheef staand door de mand, die nu
op de heup rust, geeft zijn buurman, een
kruideniersloopertje, die, met n hand zijn
fiets stevig houdend, de andere tegen een lat
laat rusten, by eiken, hem juist lijkenden bal
worp een duw. Een veertien- of vyftienjarige
instructeur", houdt, gezeten op zijn rijwiel,
met de linker eenige gummibanden, terwy'l de
rechter het hek gegrepen heeft; als deskun
dige" hij is immers sportbroeder geeft
hij blijkbaar in groot wiohtig-doen, zijn op- en
aanmerkingen. Ook deftiger" jongens zijn
onder 't toekijkend publiek, jongens die van
hun vry'en Woensdagmiddag genieten en nu,
als namen zy zelven deel aan het spel, elke
beweging schier ademloos volgen en bij wei
gerichte boogvormingen van den bal luid hun
bewondering luchten.
Het tafreel zoo vol bruisend leven, volle
frissche bestaanslust, trekt my dermate, dat
ook ik mij nu bij het hek posteer en, schoon
niets vattend van wat om mij heen af en toe
zoo groote bewondering wekt, geniet ik van
wat mij treft.
Daar hoor ik naast mij een hoog zwak stem
metje, als van een joig kir,d: laat me ook
es kyke opoe, toe, eve maar kijke, 't gaat zoo
goed!" De als opoe" aangesprokene is een
oude vrouy, met geel-mager rimpelgezicht en
iets erg-goedigs in nog levendige donkere oogen,
waarom glad gestreken zilver-wit haar een lijst
vormt. Ze steekt bjofeltjes in de kieeren, te
dun voor het onaangename najaarsweer. Zacht
hoofdschuddend, antwoordt ze: neen Keesde,
kom mee joggie, 't is niks goed voor je dat
stil staan." Het kind echter, flink en warm in
wollen pelerinejas gestoken, heeft zich reeds
los gemaakt van grootmoeders hand en met n
been op een laaghoutea paaitje, heeft hij de
beide magere knookhandjes tusschen de latten
gewrongen, die nu goed vasthoudend, om zich
aldus een beter overzicht te verschaffen. Het
hooid wordt zóó gehouden dat de groote oogen
juist tusschen de reten alles nu goed kunnen
gadeslaan.
Niets hoort hij meer van het zwakke protest
der oude vrouw, hij vergeet waar hij is en,
schoon 't zich houden, met dat ne been op
het paaltje hem blijkbaar inspant, speurt hij
dat niet. Gretig neemt hij 't als ware in zich
op, elke beweging van die krachtig gebouwde
rappe knapen, hij, de gebochelde zwakkeling,
verliest geen oogenblik n der spelenden uit
't oog, heel zijn ziel is in het spel en luid en opge
wonden geeft hij zijn goed-of af keuring te kennen.
Even ontstaat een klein verschil van opinie
onder de medewerkers; het spel staakt. Het
kind wendt nu snel het groote bleeke hoofd
om: Als ik óók zoo groot ben, dan mag ik
óók voetballe opoe"... Nog vóór de oude
vrouw eenig antwoord kan geven, volgen de
oogen weer het hervatte spel, en is het mis
maakte ventje weer geheel er in.
Arm schaap,'' fluister ik zacht over het kind
heen, voelend dat de weemoedsvolle blik van
het oude vrouwtje naar een begrijpen hunkert.
Och juffrouw," wordt nu mijn uiting beant
woordt, och jufi'rouw, 't is zoo'n lobbert en
dat zoo'n engel van 'n joggie! Zen moeder",
zoo gaat steeds fluisterend zij nu door, zen
moeder is in d'r kraambed van 'm gestorve,
ze was mijn eenige dochter, en ik hot d'r
motte belove, dat ik 'm bij me zou houe, want
z'n vader lustte 'ra en die zou niks geweest
zijn voor zoo'n wurm. Z'n twee zussies ginge
in 't huis, en z'n vader is gauw daarop as
koloniaal gegaan; we hebbe nooit nog ies van
'm gehoord. Hij was eerst zoo recht van lijf
en leedjes als uwes en ik, maar toe kreeg-ic
stuipies en toe engelsche ziekte, daarmee begon
't getob, en toen is ie van lieverleje zoo
scheef geworde. 'r kwam ook kliere bij, zei
de dokter en dat maakt dat het wurm zoo
akelig ziet en niks groeit. Nou verlede jaar
zomer, 't was op z'n verjaardag, kreeg-ie voor
't eerst de koors, en die komp nou zoo iedere
drie vier maande terug. Ik ben al naar 't
kinderziekehuis met 'm gegaan, maar ze
zegge daar ook al dat-ie de zestien wel niet
hale zal... en 't is zoo'n engel juffrouw !" De
oogen der oude vrouw zy'n nu dof van
tranenvocht. Wat was daar te troosten ? Het kind
droeg immers het doodsmerk, reeds te zicht
baar, om ydele woorden van hoop te uiten?
Ik schudde het hoofd, voelend het leed dier
moeder, en ik moest nu ook weten dat de
dokter haar gisteren gezegd had, hem maar
zoo veel het ging, als 't droog was in de lucht
te laten gaan; hij had nu pas weer de koors
achter de rug".
Het kind was intusschen van het paaltje
afgestapt, zijn krachten lieten zulk een houding
niet langer toe. Van 't geen daar van zijn
lijdensgeschiedenis werd medegedeeld speurde
bet niets; het tuurde maar naar het grasveld
naar de zich ras bewegende bent, die nu en
dan in een spoutaan hoera een der
medespelenden complimenteerde of wel op jongenswijze
eene afkeuring uitdeelde.
Het is zoo jammer, 't is zoo jammer," werd
mij nu verder toegefluisterd, dat-ie niet eens
op school kan gaan. Ik ben 't wel tien keer
met 'm begonnen, maar hy' kwam aldeur ziek
naar huis, totdat de dokter zei dat ik 't maar
op mos geve. Nou geeft m'n oudste zoon, die
zelvers schoolmeester is, 'm af en toe 'n lesje,
maar die zei 't Zondag nog: moeder zei-die,
je weet niet wat 'n flinke kop d'r op zit, ik
heb ze nog nooit zoo in m'n klas gehad,
zeidie .... als ie maar wat flinker was, je zou
's zien moeder, daar kwam een beste meester
van
Daar kwam een scherp hoesten van waar het
kind stond. Het tot nu, zoo bleeke gezicht
was plots opgezet, rood, maar de handjes lieten
nog niet los van de houten planken en de
oogen bleven ook nu nog, trots de benauwdheid,
gericht op den bal, die hoog vloog, in
sierlijken boog.
Kom, Keesie, kom nou ventje, 't is oramers
veel te koud voor jou om zoo stil te staan.
Kom nou, anders hét je van avond weer de
koors."
Het is of het schrikbeeld van de koorts de
armpjes verlamt, snel zakken zij; de vingers
verlaten het hek en gedwee wendt het kind
zich om...
Als ik groot ben opoe, dan..." een nog
heviger hoestbui overvalt den armen bocheling.
Benauwend lang, ook om daar bij te staan
in onmachtsgevoel van te kunnen helpen, duurt
die wreede kwelling. Eindelijk bedaart het
hoesten en met nog uitgepuilde oogen wendt
zich het hoofd naar het grasveld. Als ik
groot ben ..."
De oude vrouw leidt hem nu, zorgzaam hem
bij de hand voerend, langzaam weg! Nog een
lijdensblik komt tot mij uit die oude oogen,
die nog zoo krachtige liefdetaai spreken, nog
een hoofdwending van h<!t kind, naar de plek
waar hij gestaan heeft, dan zie ik de mond
zich weer bewegen. Ik weet nu wat die
kinderlippen ztggen: als ik groot ben, ga ik óók
voetballen..."
VIIOUWKB.
HlllllllllMIIMIIIIIIIMIIIIltniltlllllMIIIHIl
Paul Kruger te Driebergen. Mevrouw
Peilt. l'Aiglon. Minna (janth.
Ijegioen van eer. L'union des dames
de la poste. Geparfumeerde glycerine.
In den regel spelevaren autoriteiten op den
aanzwellenden stroom hunner welsprekendheid,
die zoo dikwijls in breedsprakigheid verloopt.
Een zeer gunstige uitzondering op dien bijna
algemeenen regel maakte de burgemeester van
Driebergen, mr. W. II. Baron van Heemstra,
toen big j.l. Donderdag Paul Kruger begroette
aan 't station te Driebergen.
De toespraak van den burgemeester, die wij
hier letterlijk doen volgen, is ernstig, waardig,
vol litteraire schoonheden als Oom Paul's ge
liefde By'bel.
»Mijnheer de President!
Eene korte begroeting wordt ons vergund.
Eene innerlijke ontroering gry'pt ons aan,
wanneer wij u mogen zien, u den
oudtestamentischen vrome, u den oudtestamentischen
held.
Wij voegen u op uwe eerste dagreize in ons
vaderland de verkwikkende woorden toe van
de vrome Ruth: »Uw God is mijn God, uw
Volk ia mijn Volk."
Wij verzekeren u dat wij in deze lange
bange maanden van strijd, met u en onze
staraverwanten van Zuid-Afrika hebben gebeden
en geleden. Wij hebben met heilige bewon
dering u gevolgd en gedacht aan den ouden
profeet, die ook vele dagen kon voortgaan in
de kracht des Ileeren. Wij stellen ons voor
dat gij ons een wijle zult komen verkwikken
met uw Abraham's geloof en wij wenschen van
harte dat God u in deze lage landen menige
liefelijke ure bereiden zal. Wy bieden u de
palmen onzer kinderen aan als een voorsmaak
voor u van de palmen hierboven voor de
geestelijke overwinningen hier op aarde behaald.
Voorts... goede reis!"
De breed geschouderde gestalte van den
krassen, ouden man met het sterk gerimpeld
en doorgroefd gelaat, stond blootshoofds, deu
somber-ernstigen blik voor zich uit aan het
geopend portierraam.
Zulke woorden zijn geheel naar den geest
van Kruger. liet zal hem te moede zy'n ge
weest, als sloeg iemand voor hem eenige zin
rijke bladzijden van den By'bel om.
Een dergelyke toespraak verkwikt den
moedigen strijder voor rechtvaardigheid zonder
hem te vermoeien.
* *
Mejufvrouw Jeanne Chauvin, die nadat zy
gepromoveerd was in de rechten, nog talloos
veel bezwaren uit den weg te ruimen had, om
toestemming te kry'gen voor de balie te pleiten,
heeft reeds een concurrente. Mevrouw Petit
heeft voor het openbaar ministerie te Parys,
ook in tegenwoordigheid van haren man, den
rechtsgeleerde Petit, den ambtseed afgelegd.
Haar toga was geheel in den vorm der «robe
princesse"; de baret hield zij in de hand.
Ook zij mag nu in 't openbaar pleiten. Ge
lukkig! Een vrouw is dank zij haar sterk
intuïtief vermogen, een geboren advokaat. Dat
er vrouwen gevonden worden, die met goed
gevolg zich door de dorre studie van 't recht
heenslaan, is wederom een bewijs, dat het niet
langer aangaat, haar te bestempelen als wezens
van geestelyk inférieur gehalte. ;
* * _.!
*
Tout vient fi temps fi qui sait attendre. Het
nieuwe drama van Elmond Rostand, dat den
loden Maart van dit jaar, voor het eerst »ging"
te Parijs, in het theater Sarah Bernhardt, is
eindelyk in druk verschenen. Ik bestelde het
boek in het begin van Mei en dezer dagen
was het ten langen leste in mijn bezit.
Reeds ty'dens de repetities van »l'Aiglon"
was Edmond Rostand ernstig ongesteld. Hoewel
hy' volkomen herstelde, zal dit toch
waarschynlijk de oorzaak zy'n der late verschijning
van zijn drama. Treuzelen ligt niet in den
aard van 't haastig gebakerde Fransche volk.
«La grande divine Sarah," speelt de rol
van den ongelukkigeu »Aiglon" den hertog
van Reichstadt, nu in Amerika.
Van den grooten dichter en dramaturg
Edmond Rostand is een prachtig portret te
krijgen, vervaardigd door den artist Fernand
Desmoulin. Edmond Rostand draagt zy'n
nieuwe drama in ges bedrijven op aan.: «Mon
fils Maurice"; hiermee zou hy hebben kunnen
volstaan nietwaar? Neen! Mauritsje alleen
was niet genoeg..." et a la mémoire de son
héroïque arrière-grand-père Maurice, comte
Gérard, Maréehal de France."
* *
*
De Finsche schrijfster Minna Canth heeftin
het maandblad Die Frau eene eigen
levensbeschry'ving gegeven. Te Tommerfors in 1844
geboren, huwde zy op twintigjarigen leeftyd
den lector in de natuurwetenschappen J. F.
Canth en werd evenals hy' journalist.
Zy schreef zulke felle artikelen tegen de
nationale Finsche plaag, de drankzucht en zulke
geavanceerde over het feminisme, dat zij het
ongeluk had .haar man uit zy'n betrekking te
»pennen".
Gelukkig zijn er ook handige vrouwen, die
haar gemaals in 't maatschappely'k zadel «beu
ren1' of «praten".
* *
*
Wederom hebben in Frankry'k twee vrouwen
het legioen van eer verkregen. De hooge
onderscheiding viel te beurt aan mevrouw
Pégard, die al haar krachten ten beste gaf tot
het welslagen der internationale tentoonstelling
te Parijs; en aan de wakkere medewerkster
der Fronde, mevr. Clémence Royer.
* *
*
In Pary's hebben de vrouwelyke beambten
van post, telegraaf en telefoon een eigen blad
opgericht L'union des dames de la poste.
Dit blad stelt zich ten doel op te komen
voor de belangen van genoemde vrouwelyke
ambtenaren.
* «
*
De glycerine heeft in hooge mate de eigen
schap om bloemengeur op te nemen. Vervolgens
is zij, zooals men weet, zeer goed voor de
huid, zoomede voor het haar, en in dat opzicht
zelfs te verkiezen boven olijfolie. Indien men
in een met glycerine gevulde vaas, bloemen
zet, zooals geringer, hyacinten, narcissen, violen,
rozen, jasmijnen enz. en daarin drie weken
laat staan, zullen deze bloemen baren geur
geheel aan de glycerine afgestaan hebben en
zoodoende een olieachtige vloeistof verkregen
zijn, welke door geen fabrikaat van den besten
Franschen parfumeur te verbeteren is.
Dergelyke glycerine vermengt zich met
water, in elke verhouding, zoodat men door
toevoeging van een scheutje er van aan zy'n
waschwater, ook dit gemakkely'k welriekend
kan maken.
CAPRICE.
Soufflévan kip. Ingrediënten: 500
gram rauw kippenvleesch, 90 gram boter, 4
eieren, 2ys deciliter slagroom, peper en zout.
Hereiding: Hak het vleesch, wrijf het
daarna fijn in den vijzel en voeg langzamer
hand de boter, vier eieren, twee eiwitten, peper
en zout toe; doe alles door een zeef. Klop
twee eiwitten zeer styf, room niet al te styf
kloppen en beiden aan de kippenpurée toevoe
gen. Doe alles in een met boter ingewreven
vorm en kook de souffléeen klein uur.
Wordt gepresenteerd met witte saus van
kippenbouillon.
llllllllllHIlimiiiiiiiiiiiiiiiiHiimiHlllllMllllliiillliliiiiiiiiii
Aan
Mej. F. J. van Uildriks.
Geachte Mejuffrouw,
Geenszins wil ik u ontveinzen, dat uwe
bespreking van «Van hart tot hart" door
mevr. van Wermeskerketi?Junius, in het vorig
nummer van dit blad, mij wat geërgerd heeft.
Niet dat ik het voor dien bundel wil opnemen.
Ook mij komt er te veel zoets en oppervlakkig»
in voor; ook ik heb, met u, pret gehad over
die onbenullige waarschuwing in het opstelletje
tegen 't rooken van vrouwen; ook ik vond
die «vorens" nog al vermakelijk.
Maar! U eindigt uw stukje met twee
aanhalingen, waarvan u, ironisch, de eerste
«treffend in haar algemeenheid" en de tweede
als 't heele boekje karakterizeerend noemt.
Maar is dan die eerste aanhaling algemeener
dan die, in hare algemeenheid juist zoo schoone
en hier slechts wat omslachtiger en onbeholpener
nagesproken vermaning van den grooten Meester:
»Hebt uw naaste lief als u zelven" ? Of past
het in den tegenwoordigen tijd niet meer uit
den Bijbel te citeeren ?
Als deze «liefde" ook waar het kritiseeren
betreft wat meer betracht werd, zou men
niet meer met een sarcastisch »amen" ernstig
gemeende, zij het dan ook gebrekkige pogingen
ter volbrenging van dat groote liefde-werk,
belachelijk zoeken te maken.
Met achting niet te min,
Uw dw.
MAUBITS ESSER.
* *
Aan
den heer Maurits Esser.
Zeer Geachte Heer,
Zeker past het in den tegenwoordigen ty'd,
zooals het in alle tijden zal bly'ven passen,
uit den Bijbel te citeeren. Maar ik geloof niet,
dat myn Amen! door u aangeduid als sarcastisch
bedoeld, een aanhaling uit den Bijbel betrof!
Ook bij herlezing moet ik blijven bij m\jn
meening, dat de eerste aanhaling algemeener
van strekking is dan de tweede, die enkel van
lijdenden spreekt. In de eerste toch worden
wy met onze liefde verwezen naar »alle
menschen van alle standen in hunne moeilijkheden,
in hunne dwalingen en fouten of ook in hunne
triomfen en behaalde voordeelen". Is dat niet
voor de lelietjes wat al te zwaar? Zou eenige
beperking in dezen niet meer uitwerking hebben?
Met de meeste hoogachting.
Uw dienstwillige
F. J. VAN UlLUBlKS.
-O. SL SL n r e> n. GL &L -m voriTr is s c la. o m d e d ir st DO.