Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER
A°. 1900.
WEEKBLAD YOOE NEDEKLAND
Dit nummer bevat e in bijvoeg iel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTÜS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar . mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . 0-121/»
Dit blad U verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capuciues tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 30 December.
Advertenün van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annoaoes uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door
de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezet firma.
INHOUD.
YAN VEERE EN VAN NABIJ: De huwelijks
wetten Uitbreiding van bet Militaire Huis ten
behoeve van Hertog Hendrik. Over onbepaalde
veroordeeling, door G. A Zeegers, I, Eeae
Phrase ?, door H. J. P. A Kiersch. Een
EngelschAmerikaansch conflict. SOCIALE AANGELE
GENHEDEN: Arbeidsduur in Nod, fabrieken en
werkplaatsen, door H Internationale
Vereenigjng voor wettelijke bescherming der Arbeiders.
Signalementen, door Jan van 't Sticht. KUNST
ES LETTEREN: Constanten Palaeologas. Een
treurspel, door mr. P. van den Maese, beoordeeld
door C. F. van der Horst. Verslag van den Baad
van Beheer, door Doet» Juris Muziek in de Hoofd
stad, door Ant. Averkamp Liederboek van
QrpóVNederland, door F. B Goers Frzn., beoor
deeld door J. B. Schepers. Bijdragen tot de
kennis der batikknnst, door B. V?. P. Jr. Boek
en Tijdschrift, door G. van Halzen. Anthonie
Marcellns Christiaan van der Plas door Jastns van
Hanrik, Frisch en gezond, door H J.
Stratemeijer. FEUILLETON: Verstoord Gelnk. Een
schets uit |de Zaid-Afrik. Oorlog, door F. A. van
der Loo, Oud oorlogscorrespondeiit van de
Volksstem" te Pretoria. BECLAMES. - VOOB
DAMES: Wat in Engeland door
Vrouwenvereeni' gingen wordt tot stand gebracht, door B. K -H.
Van eene Grootmoeder en zeven kleinkinderen,
door Tine Van Berken, beoordeeld door G. C.
Stellingwerf-Jentiuk. Hroswitta van
Grandersheim, door J. C. Allerlei, door Caprice,
INANCIEELE EN OECONOJfISCHE KBONIEK,
door D. Stigter. SCHAAKSPEL. Feestende
den dood tegemoet, door J. Vriesendorp.
SCHETSJE: Wat FJoor vertelde van de gooden
brniloft, door v. d W. INGEZONDEN. PEN
EN POTLOODKEASSEN. ADVERTENTIES.
niiiiiiiiiiiiiiiii n
De Huwelijkswetten.
Met het oog op de aanstaande huwe
lijksvoltrekking tuaschen H. M. de Konin
gin «n Hertog Hendrik van Mecklenburg,
Beeft de Regeering een viertal wetsont
werpen ingediend.
Onder de bepalingen, daarin voorko
mende, treft men het volgende aan:
lo. Dat het door de Staten Generaal
goedgekeurd huwelijk, voltrokken zal
worden »ten overstaan van onzen Minister
van Justitie, als ambtenaar van den
Burgerlijken Stand" »ten onzen paleize
aan het Noordeinde, in de gemeente
's-Gravenhage, in tegenwoordigheid van 6
getuigen."
Waarschijnlijk zal het Haagsche Stad
huis niet de noodige ruimte of de
gewensehte inrichting aanbieden om de
huwelijksvoltrekking daar te kunnen doen
plaats hebben; de bijvoeging echter
dat het huwelijk voltrokken zal worden
»ten overstaan van onzen Minister van
Justitie, als ambtenaar van den Burger
lijken Stand" geeft aanleiding tot de
onderstelling, als zoude de Burgemeester
van 's-Gravenhage, Baron van Harinxtna
thoe Slooten of een raadslid, de eer van
deze ambtelijke handeling niet waardig
worden gekeurd. Immers ware het te doen
om den hiërarchisch hoogsten persoon het
ambtenaarschap voor deze gelegenheid op
te dragen, dan zoude niet de Minister van
Justitie, maar de premier van het kabinet,
Minister Pierson, de aangewezen persoon
zijn, indien een Minister werd gekozen;
maar nog veeleer zou men daarvoor bij
den Raad van State moeten terecht komen,
welk lichaam onder zekere omstandigheden
zelfs geroepen kan worden »het Koninklijk
gexag waar te nemen.'1
Hoe dit zij, wij gelooven, dat de heer Cort
van der Linden, H. M. een dienst zoude be
wezen hebben, zoo hij de Koningin duidelijk
in het licht had gesteld, dat het niet anders
dan een goeden indruk op Haar volk zou
maken, wanneer Zij, in tvier naam- de
wetten worden gegeven, ook alleen in den
uitersten nood toestond en er toe mede
werkte om daarvan af te wijken. Wij
kunnen waarlijk niet aannemen, dat H. M.,
de vervanging van den Burgemeester door
een Minister, met buiten werking stelling
van de gewone wet, zal hebben voorgestaan.
Het beginsel, dat de Koning of Koningin
niet boven de wet staat, is nog wel de
moeite eener bescherming door een Neder
landsen minister waard; immers wat
blijft daarvan over, als bij de eerste ge
legenheid de beste, dat er van toepassing
eener algemeen geldende wet sprake kan
zijn, er dadelijk expresse! ij k een nieuw
«Koninklijk wetje" wordt gemaakt, om aan
de opvolging eener landswet, bij een zoo
gemakkelijk te houden voorschrift, te
ontkomen ?
* *
*
»Ten aanzien van Z. Hoogheid zullen
niet gelden de wettelijke voorschriften
betredende den leeftijd, waarop men tot
eenige landsbediening benoembaar is ."
Hierdoor, zoo lezen wij in de Mem. van
Toel., wordt onnoodig eene afzonderlijke
voorziening, waaraan anders allicht be
hoefte zoude worden gevoeld." j
Wij cursiveeren het woord allicht. i
De Hertog is 24 jaar, komt zoo uit
Mecklenburg. Hij zal dus eenige jaren
noodig hebben om behoorlijk verhollandscht,
in een staatsbetrekking, natuurlijk een
zeer hooge betrekking, passend bij zijn
rang, te worden benoemd.
Mr. H. J. Koenen in zijn boekje »Hé!
huwelijk van de Koningin' besprekende,
schrijft over de mogelijkheid, dat te
eeniger tijd de zoon van Hertog Hendrik,
opgevoed in Mecklenburg, om de
Mecklenburgsche kroon te dragen, later toch
»tot op den troon van Nederland zou ge
roepen worden, waartoe hij dan echter, bij
hel zoo uiteenloopend karakter der beide
landen, misschien weinig geschiktheid zou
bezitten." Dit ^misschien" zal wel door
niemand een onjuist woord worden ge
noemd.
Welnu, waartoe kan het dan dienen,
wettelijke voorschriften nu reeds buiten
werking te stellen ten opzichte van Hertog
Hendrik, die toch ook eiken dag iets
ouder wordt en spoedig genoeg den
leeftgd zal bereikt hebben, waarop hij,
tot iedere staatsbetrekking benoembaar
zal zijn?
Juist de beperking, door de wettelijke,
voorschriften gesteld, moet een gevoel van
gerustheid geven niet alleen aan de natie,
maar bovenal aan Hertog Hendrik zelf,
die met den besten wil bezield toch nog
enkele jaren zal noodig hebben, om tehuis
te geraken in de Nederlandsche sfeer van
gedachten en gevoelens zoo onmisbaar
om naar eisch, d. i. niet ten nadeele des
lands, een hooge staatsbetrekking te ver
vullen.
Art. 5. Het buiten werking stellen van
de artikelen 64 en 65 Burg. Wetb. «be
oogt om iedere naamsverandering of naams
bijvoeging, welke ten aanzien van den
Hertog of van de kinderen, die uit den
echt mochten geboren worden, door de
Koningin wordt toegestaan, op een door
Haar te bepalen tijdstip te doen ingaan."
Men zou hier minder tegen kunnen heb
ben, leefden wij niet onder een grondwet,
volgens welke, blijkens art. 29, duidelijk is
bedoeld, dat het geven van een naam d. i.
titel aan 's Konings zoon of zonen, een
zaak is, die grondwettelijk geregeld dient
te zijn. Indien er iets bestaat in een con
stitutioneel land als het onze, dat niet
buiten de controle van de volksvertegen
woordiging mag gesteld worden, dat een
grondwettelijke regeling noodig heeft, dan
toch zeker, de naam van het nieuwe Ko
ningshuis! Vergissen wij ons niet, dan
wordt deze zaak, die reeds zooveel pennen
in beweging heeft gebracht, zoo maar van
de baan gevoerd, zonder dat de natie ver
der daarop eenigen invloed zal kunnen uit
oefenen.
* *
*
«Overal waar in wetten of wettelijke
voorschriften de uitdrukking »Lid van het
Koninklijk Huis,1'«Leden van het Konink
lijk Huis," «Prinsen van Ons Huis," of
«Prinsen van het Koninklijk Geslacht"
voorkomt, zal daaronder mede begrepen
zijn Zijne Hoo.heid."
Hiertegen zal men geen bezwaar hebben.
De Hertog wordt door zijn huwelijk met
Koningin Wilhelmina »Lid van het Ko
ninklijk Huis" ; maar tevens aldus officieel
verklaard tot Lid van dat regeerend Huis,
worden ook voor hem toepasselijk de artike
len van de tweede afdeeling van het tweede
hoofdstuk der grondwet, onder den titel:
*Van het inkomen der Kroon', weshalve
hem onmogelijk, zonder grondwetsherzie
ning ?150,000 jaargeld tijdens zijn weduw
naarschap kan worden toegezegd.
Nu eenmaal het inkomen van den Ko
ning of de Koningin, eener Koningin
weduwe, van den ongehuwden en den ge
huwden Prins van Oranje in de grondwet
is vastgesteld, gaat het zeker niet aan,
buiten de grondwet om, aan eenig ander
lid van het Kon. Huis als weduwnaar
een jaargeld toe te kennen, en dat van
een zóó aanzienlijk bedrag als het ge
noemde. Bovendien, het spreekt toch wel
van zelf, dat een Hertog huwende met
Wilhelmina, naar het gebruik tegenwoor
dig onder vorstelijke personen in zwang,
van zijn toekomst als weduwnaar, buiten
eenig jaargeld uit '* lands kas, behoorlijk
verzekerd zal zijn.
Welke noodzakelijkheid kan er bestaan,
om de grondwet heen, wat meer zegt, tegen
de bedoeling van de grondwet in, nu reeds
het weduwnaarsgeld van den Hertog te
te regelen, als ware het huwelijk met Wil
helmina niet een buitengewoon voorrecht,
de hoogst denkbare eer voor den aan
staanden bruigom, maar een soort van
ambt, dat niet zonder uitzicht op pensioen
kan worden aangegaan?
Zeker er kunnen omstandigheden zich
voordoen, die te eeniger tijd het verstrekken
van eenjaargeld aan den Hertog wenschelijk
of noodzakelijk maken; hetzij als vader
van prinsen, hetzij, omdat hij zich voor het
land bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt;
of wijl hij ten gevolge van gebeurtenissen
buiten zijn schuld zijn- fortuin mocht
hebben verloren; maar NU vóór zijn
huwelijk, zonder dat men iets weet aan
gaande zijn vermogen en toekomst, te zijnen
wille de Grondwet, bij gewone wet te
herzien! hoe durfc men dit voor zijn reke
ning te nemen?
* *
*
Aan het recht op zulk een uitkeering
wordt een voorwaarde gesteld, nl.: «zoolang
de Hertog de hoedanigheid van Neder
lander behoudt".
Doch evenzeer als H. M. zelve het
noodig heeft geacht, een bepaling te maken
ten opzichte van 's Hertogs Nederlander
schap bij de ontbinding van het huwelijk
anders dan door den dood zou, dunkt
ons, ook de Staat der Nederlanden deze
aangelegenheid bij het weduwnaarschap
behooren te regelen, opdat demogelijkheid
niet ontsta, dat Z. M. het Nederlanderschap
behoudende, behalve het hem uit de parti
culiere fundsen van wijlen H. M. toegekende,
ook het weduwnaarsgeld uit 'e lands kas,
in het buitenland verteert. Immers even
goed als H. M. eenvoudig haar plicht
vervult, door vóór de sluiting van het
huwelijk op de mogelijkheid eener ont
binding te letten, zal de Staat der Neder
landen slechts den zijnen doen, wanneer
hij bedenkt, dat ook het huwelijk van
Hertog Hendrik met de Nederlandsche
natie nog vóór zijn dood zou kuonen
eindigen, al bleef dan ook formeel het
Nederlanderschap voortbestaan.
En terwijl men deze geldkwestie van
's Hertogs weduwnaarschap, in strijd met
de grondwet, tracht te regelen, als ware
het een voorwaarde voor Z. H's.
bereidvaardigheid om dit huwelijk aan te gaan
een regeling die voorts volstrekt geen
rekening houdt met andere mogelijke
inkomsten uit de vervulling van hooge
landsbetrekkingen blijft een ander punt,
voor den Nederlandschen Slaat van veel
groeier beteekenis, geheel buiten beschou
wing en behartiging.
De opmerking van Mr. Koenen, zoo
juist: dat de oudste zoon der Koningin,
volgens deze grondwet het aannemen van
een vreemden kroon niet verboden is;
en dat een jongere zoon als eerste troon
opvolger onder een regentschap van Meck
lenburg, daar te lande zou kunnen
worden opgevoed, in 't algemeen de
zoo hoog noodige beperking van de vrij
heid van opvoeding van toekomstige Neder
landsche prinsen en van hun voortdurend
verblijf in het buitenland, nu de f oülieke
verhoudingen van den tegenwoordigen tijd
de grootste voorzichtigheid reeds vorderen,
en waarschijnlijk in toenemende mate, in
't belang van Neêrlands onafhankelijk
heid, zullen eischen; deze aangelegen
heden stelt ook nu ons huidig kabinet
achter bij de onverwijlde vaststelling van
een weduwnaars- pensioen !
De groote fout is, dat dit Ministerie
steeds in gebreke gebleven is, de grond
wet te herzien vóór de verloving der
Koningin publiek moest worden. Toen
het nog tijd was, d. w. z. toen niemand
in een nauwgezette overweging en grond
wettelijke afwending van gevaren voor
Nederlandsche dynastieke en 's landsbelan
gen iets persoonlijks had kunnen zien, bleef
ons kabinet werkeloos; het deed als wist het
niet, dat de grondwet bij de komst van
een Prins-gemaal zou blijken leemten
te bevatten, die aangevuld behoorden te
worden. In 1898, bij de Troonsbestijging
van Wilhelmina, had het reeds de grond
wet moeten herzien om de zotte bepaling,
art. 53, welke in geen andere grondwet
voorkomt, weg te nemen. Immers toen
al had een enkele socialist, die weigerde
een eed te zweren, dien hij niet zweren kan,
ware hij bij de plechtigheid tegenwoordig,
deze tot een wereldberucht spectakel kunnen
maken. En het zou toch zeker niemand
buitenmate bevreemd hebben, indien n
hunner zulk een gelegenheid had gebruikt,
om een protest uit te brengen tegen de
monarchale instelling. Het kabinet heeft
het toen maar gewaagd, en eigenlijk H. M.
er aan gewaagd, in de hoop dat het
goed zou afloopen; en het is goed
afgeloopen; maar mag dit thans een reden
zijn, om het opnieuw buiten grondwets
herziening te doen, en nu den eerbied
voor de wet, den goeden naam der vorstelijke
personen en het belang van Nederland
er aan te wagen ... hopende dat ook hier
uit geen schadelijke gevolgen zullen voort
vloeien? Gouverner c'est prêvoir; en
wat heeft nu de regeering vóórzien, behalve
de waarschijnlijke raakheid van het Neder
landsche parlement, om haast zonder
toelichting er wetsontwerpen door te slepen,
onder de pressie van een aanstaand huwe
lijk; wetsontwerpen, waarvan alleen
datgene behoorde te worden bekrachtigd,
wi t rechtstreeks samenhangt met, en noodig
geacht kan worden, bij de goedkeuring
dezer echtverbindtenis door het parlement?
Het helang der natie en evenzoo dat van
het Vorstenhuis geheel iets anders dan
het gemak en de politieke belangen van
het ministerie vorderen goedkeuring van
het huwelijk, en zoo spoedig mogelijke
grondwetsherziening tot regeling van al
de punten, welke, in er buiten de ingediende
wetsvoordrachten, ter overweging zijn aan
gewezen.
Uitbreiding van het Militaire
Huis ten behoeve van
Hertog Hendrik.
Het vierde wetsontwerp, waarbij gevraagd
wordt een verhooging van het oorlogsbudget
met ?' 1500, ten einde den »Hoogen Gemaal
van Hare Majesteit'1 ook een zee-officier
adjudant, nevens nog andere adjudanten,
toe te voegen, geeft o.i. veel te denken,
al schijnt het bij een oppervlakkige lezing,
iets dat zoo vanzelf spreekt; immers «wijlen
de vroegere Prinsen van het Koninklijk
Huis" hadden ook adjudanten.
In de Memorie van Toelichting komt
geen woord over de eigenlijke beteekenis
van dat wetsontwerp voor.
Wat is het geval ?
Reeds jaren lang, na den dood van
"VVillem III, heeft men gevoeld, dat het
Militaire Huis hetwelk men bij de eigen
aardige regeeringsopvatting van den ouden
vorst onaangetast had gelaten zoo al niet
behoorde te worden afgeschaft, althans tot
bescheidener proportie moest worden terug
gebracht.
Immers dat Militaire Huis, bestaande
uit zes officieren, die als zoodanig geen
van allen iets ernstigs hadden te verrich
ten, vormde een stichting ter bevordering
van hooggeplaatste militairen buiten actieven
dienst. Men herinneit zich nog wel hoe veel
er over te doen is geweest, toen de Minister
van Oorlog gelijk zijn plicht was
weigerde een dier heeren van kaptein tot
majoor te promoveeren!
Intusschen, dergelijke instellingen, maken
zij eens deel van een Hof uit, zijn taai
van leven. Terwijl Wilheltnina een kind
was, en de Regentes Emma, natuurlijk,
van »0orlog en Marine" maar weinig meer
op de hoogte kon zijn dan van de een of
andere sterrewacht, bleef het Kon, Mil.
Huis, anders gezegd, bleven zes officieren,
als dagelijksche hofdienaren hun zinledig
emplooi vervullen, onttrokken aan het
leger, en moesten zij Regentes en Koningin
netje onwillekeurig opvoeden in den
waan, dat het Nederlandsche volk in de
eerste plaats n groote vechtmachine was,
waarbij de Kroon en het Hof om de
beeldspraak van Z.E. Minister Gort v. d.
Linden te gebruiken als vliegwiel dienst
had te doen.
Toen dan eindelijk H. M. de Koningin
Wil heimina den troon besteeg, had men
recht te vermoeden, dat een ministerie,
volkomen bekend met de afkeuring onder
de natie van dit kostbaar, volstrekt doel
loos, en geenszins voor den burgerlijken
zin, die ten Hove behoort te heerschen,
ongevaarlijk Militair Huis, de jeugdige
Vorstin tot het inzicht zou brengen, van
het wenschelijke om deze verouderde in
stelling naar den eisch des tijds, in over
eenstemming met den geest des volks, te
hervormen. Doch ook hiervan is tot dus
verre niets gebleken.
Integendeel, wat beleeft men nu ? Die
Ministerie, d. w. z. de heeren Pierson,
Borgesius, Gort v. d. Linden, Lely. ..
komen nog vóór het huwelijk, dus als
iets zeer dringends, vragen uitbreiding van
het getal militairen ten hove.
De zes leden van het Militaire huis
bijgestaan zoo noodig door buitengewone
adjudanten en ordonnans-officieren te samen
39 in getal kunnen, nu Hertog Hendrik,
als gemaal van de Koningin ten paleize
zal resideeren, het werk niet langer af;
en, den Mecklenburgschen Hertog moet
dadelijk worden toegevoegd, óók een,
uit 'slands kas met 1500 + 1400 gld.
bezoldigden ... «eeofficier.
Nu zijn het waarlijk niet alleen, of
vooral, de duizende guldens, welke het
Militaire Huis, als ware Nederland een
groote militaire mogendheid, aan bet land
kost, die deze wetsvoordraeht een beden
kelijk karakter verleenen; neen het is de
geest, die uit het onveranderd behoud, en
nu weder uit de uitbreiding van dat Huis
spreekt, aangaande de opvatting van de
regeeringstaakj in ons burgerlijk Nederland.
Wat moet men in dezen voorgestelden
adjudant, die door meerderen nog zal
worden gevolgd, anders zien, dan een
verzekering aan Hertog Hendrik door
Regeering en Staten-Generaal gegeven :
wij begeeren niets liever, dan dat gij u
zult bewegen in militairistische richting ?
En deze daad sluit zich aan bij zooveel
wat wij moesten waarnemen.
Het is dit punt, dat voor ons het aller*
voornaamste is.
Het koningschap is voor Nederland een
instelling, die nog langen tijd van groot
nut kan zijn. De waarde er van, bij een
monarchaal volk te ontkennen, zou van
kortzichtigheid getuigen. Maar het nut
van dat koningschap is afhankelijk van
n voorwaarde, welke geen oogenblik uit
het oog mag worden verloren. Het ko
ningschap nl. moet zich zoo nauw mogelijk
aansluiten bij de gedachten- en
gevoelsrichting der niet anti-militaire, maar
antiimhtairistisehe burgerij. Hoe eenvoudiger
Hofleven, hoe meer oog voor de waarde
der wezenlijke beschaving, hoe zekerder de
Kroon van een sympathie kan zijn, geheel
onafhankelijk van, en onaandoenlijk voor
de wisselingen van het lot.
En juist in de laatste jaren wordt dit
wat al te zeer voorbij gezien, terwijl,
evenfoed als alle oude instellingen, ook het
oningschap zich naar de eischen van den
tijd moet hervormen; en dat kan niet
anders in een klein land als het onze,
met een democratisch ministerie, dan
in burgerlijke richting. Waarlijk, door deze
waarheid te ontkennen, en die door de
natuur der zaken aangewezen richting
tegen te staan, bewijst men het koning
schap een slechten dienst. Zij, die het
koningschap, ook bij de komst van een
nieuw Vorstenhuis willen bevestigen,
behooren al hun krachten in te spannen,
om het overdreven militairistische van
het Hof-vertoon te beperken ; de begun
stiging van den adel zooveel mogelijk
te temperen, en allereerst een eind
te maken, aan de navolging der
Duitsche zede, om elk Nederlander, die
ten Paleize de Koningin wenscht te
ontontmoeten, de verplichting op te leggen,
zich in een veelkleurigen rok te steken,
liefst met oorlogs-attributen, min of meer
uitgedost als een lakei. Is 't nu niet reeds
zoover gekomen, dat zetfs de gepensioneerde
militairen, arme stak'ers vaak, een cour
niet kunnen bijwonen zonder een galakleed!
Wij weten het, er zijn ook bij ons te
land personen, die niet in de intieme ver
houding en de harmonische samenleving
van vorst of vorstin en volk, den luister
van de Kroon kunnen ontdekken. De
luister van H. M's. optreden schijnt hun
gelegen in de hoeveelheid van goud- en
zilverdraad, verguldsel en compositie
metaal, waardoor zij wordt omringd. Een
meening van ouden datum, die wij bestrij
den, doch welke wij niet ten kwade mogen
duiden aan hen, wier levensbeschouwing
daarmee in overeenstemming verkeert.
Maar wat hebben wij te denken, wan
neer liberalen en democraten, Ministers
als Borgesius, Gort v. d, Linden, Lely en
Pierson... in hun daden toonen, dat het hun
om _ 't even is, of het Nederlandsche
koningschap in Duitsch militaristischen,
in anti-democratischen geest wordt geleid ?
Voor hen en hun medestanders de
verantwoordelijkheid; en dat in een tijd
als de huidige, die de grootste voorzich
tigheid, den diepsten ernst bij de behar
tiging der hun toevertrouwde landsbelangen
eisch t.
Over onbepaalde veroor
deeling
door G. A. ZEEGERS.
I.
Evenals in het laatst der vorige eeuw
een Vilain, een John Howard, een
Montesquieu, een Voltaire, een Beccaria en
anderen door hun geschriften een stroo
ming verwekten in de openbare meening,
die tot groote veranderingen leidde in
gevangeniswezen en strafrecht, evenzoo
is er in onze dagen, door het werken van
vele denkers en menschenvrienden, een
steeds toenemende beweging ontstaan, die,
bij sterker-wording, ongetwijfeld een totalen
ommekeer zal teweegbrengen in de be
staande straffen en rechtspleging.
Doch er is groot verschil tusschen die
bewegingen van toen en nu.
Toen was zij enkel een kruistocht tegen
barbaarschheid, berustte zij enkel en alleen
op instinctmatiggevoeld medelijden. Daarin
slechts vond zij ook haar kracht.
Vandaar dat zij slechts in zoover ver
betering bracht in de gevangenisstelsels,
dat de gestrafte, als dierlijk wezen, beter
behandeld werd, dat er meer acht werd
geslagen op zijn gezondheid en «zieleheil"
dan voorheen.
Aan een verder strekkende verbetering,
aan eene gelijk thans beoogd wordt, na
melijk eene waaruit het individu, vooral
ten bate der gemeenschap, voordeel zou
kunnen putten, later, als hij geen gestrafte
meer zou zijn, werd echter niet gedacht.
Dit kon moeielijk anders. Men maakte