Historisch Archief 1877-1940
DE AM STERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
1227
»Dan weder 't koortsig lichaam, om weldra
VtRustbed te vlieden, dat geen rust my schenkt
»Ea dat, als 'k eindlyk weer ter neder lig,
.Nog dan-haar onverbid'HJk mij blijft weig'ren."
Wat moeten de dames van zijn harem
turelunrsch geworden z\jn, als haar gebieder niet
in het intiemer verkeer een weinig resoluter
is geweest.
Zie hier nog een proeve van 's mans bondig
woord en klare gedachte:
>0 'k zie het reeds gekomen in myn geest,
?Het nar, dat, moedeloos, ik menigmaal
?Niet te beleven dacht, maar dat weldra
«Ik twijfel, Allah! langer niet gaat slaan,
iHet nar, zoo dringend van u afgesmeekt,
«Dat thans uw eind'loos goedertieren hulp
»0p des profeten voorspraak aan doet breken,
»Het uur, waaraan zelfs ik door wil en macht,
?Zoo hoog verheven boren alle heerschers,
?Eerbiedig huiv'rend slechts te denken waagde,
?Als ware 't geen het brengen zal te veel
»VooraardBchegrootheid,'tplechtiguur,waarinik
?Met nauw geloovend oog Constantinopel
?Verwonnen aan my'n voeten liggen zie!"
Oef!
Keizer Constanten Paleogos, de held van het
drama, schijnt een dapper en edelaardig vorst
geweest te zjjn. Mij persoonlijk ware het aan
genamer, indien dit gekroonde hoofd desnoods
wat minder moed aan den dag had gelegd en
wat beter uit zyn woorden had kunnen komen.
Ik vreaj verlof hem voor een oogenblik het
woord te geven:
?Notaras schrift
?Wellicht terecht het moed'loos in hun lot
?Berusten aan hun overtuiging toe,
?Dat, als de krijgsmacht, die tot onze hulp
?Hierheen op weg is, eens Byzantium
?Bereikt heeft, het voor immer is gedaan
?Met 't Orthodox geloof.
Indien dit styl verdient te heèten, dan is
het toch hoogstens de styl van een deurwaarders
exploot.
Als Ranke in het verhaal der inneming van
Byzantium het oogenblik genaderd is dat de
barbaren de oude stad binnenstormen, dan
zegt hy plechtig en eenvoudig tevens: »Dem
la illaha illalahu antworteten die Christen mit
Kyrie eleison "
Is het niet of men het christenhart van
Europa in deze weinige woorden voelt klop
pen? Ik althans ken iemand die daarvoor de
vy'f be dry ven van onzen auteur gaarne present
geeft.
Tot de schynbare tegenstrijdigheden die
's werelds loop plegen te kenmerken, behoort
ook deze dat, terwy'l het historisch inzicht aan
diepte en breedte gewonnen heeft, immers
voller van waardeering en sympathie en boven
dien meer en meer gemeengoed geworden is,
nochtans het artistiek vermogen tot het plastisch
verwerken van historische stof allengs teloor
is gegaan.
Van dit standpunt gezien, vertegenwoordigt
de arbeid dien ik hier bespreek, het laatste
woord der onbekwaamheid.
Volstrekt onhistorisch, niet van data of feiten,
maar van verstandsoverlegging en zielsbewe
ging, van denken en gevoelen, van weten en
gelooven is by manier van spreken ieder woord
van dit drama. Da Bosporus en de Aya Sofia
waarvan onze ooren tuiten, zy'n en bly'ven een
geschilderd tooneeldécor en de menschen die
zich daartnsschen bewegen, onderscheiden zich
in geen enkel opzicht van eerzame
burgerlieden onzer dagen.
Onhistorisch is keizer Constantyn die voort
durend den mond vol heeft van »het vaderland"
en »het beminde volk", van zijn »trouwe
vaderzorg" en »het dierbare R'jk". Zelfs den
laatsten schyn van waardigheid misgunt hem de
sehry ver, waar de keizer met het welbehagen van
een parvenu die zich in zy'n optrekje verlus
tigt, tot een zyner hovelingen zegt:
»Kom, Fhranza, thans in opgewekten rit,
»Vol hoop wee- 't hart, weer van bewondering
?Vervuld voor 't landschap, dat Byzantium
»Zoo bly'de omgeeft, door vlakte en over heuvel,
?Door woud en veld ons naar de stad gespoed !''
Onhistorisch in den hoogeren zin is ook
Itnelda, de schoone burgeres van Fisa, die
met Bonifacio in een verhouding leeft welke
eenige overeenkomst vertoont met den beroem
den toren van haar geboortestad. Deze ietwat
avontuurlijke jonge dame vertegenwoordigt het
amoureuse element van het stuk: zy is met
Bonifacio in het geheim getrouwd. Carlo, baar
broeder, die andere plannen met haar heeft,
verneemt iets van nachtelyke bezoeken,
zulke dingen lekken eerder uit dan men wel
wenschen zou en, Kain op n na, door
steekt hy in een noodlottigen nacht zy'n eigen
zwager. Ojk zou het melodrama niet com
pleet zy'n, als de dolk niet vergiftigd was.
I nelda wie deze bijzonderheid niet ontgaan is,
»'t Vergif I Zy bracht de lippen aan zy'n wonde l"
wenscht haar sleeping partner niet te overleven.
Zy voelt haar einde naderen en neemt afscheid
van haar vriendin:
»En gy denkt niet waar,
?Ook menigmaal terug aan uw Imelda,
«Aan haar, die zwak was, maar niet slecht ?"
Arme Imelda! Nauwelyks getrouwd, heeft
zy ook ternauwernood geleefd. Zij zegt niets
dan gemeenplaatsen en doet niets dan
malligheden. En wanneer iets haar ongemakkelyken
broeder anderen bouillant Achille kan
troosten, dan zal het de gedachte zy'n, dat zij
althans van alle menschelyke hartstochten en
aandoeningen maagdely'k is gebleven.
Overigens behoeven wy dien Carlo gelukkig
niet au sérieux te nemen. Zijn conversatie is
in n woord onuitstaanbaar. Wy zien hem
met zy'n vriend Anselmo op weg om Imelda
op heeterdaad te betrappen en verre van
blymoedig klinkt zy'n voorspelling:
«als hy en ik
»De klingen kruisen in het tweegevecht,
?Waarin het bloed uws broeders stroomt of gy
?Dat van den veelbeminde ziet vergoten."
Straks ontmoeten zy een paar hofhkeien.
?'t Zy'n dienaars van den Keizer,"
zegt Anselmo kortweg. Maar Carlo laat het
er niet by en als iemand die er het fijne van
weet, vervolgt hy:
?Hy vertoeft
?Veelal, als hy terugkeert van de jacht,
?Met hen, die hem verzeilen, op deez' plek
?Een korte wyl, zich door een korte teug
?Van ed'len, parelenden wy'n te laven.
Ik geloof niet dat de chef de rayon van
het grootste manufacturenmagazy'n dit fraaier
gezegd zou hebben.
Zoo kan men de citaten op elkander laten
volgen, getuigenissen nu van wansmaak, dan
van onmacht en soms van beiden tegely'k.
Waar het onderwerp van het treurspel scheen
te beloven, dat wy den grond zouden voelen
dreunen by het naderen van een heirschaar
der verschrikking en de lucht hooren weer
galmen van angstgeschrei en doodskreten, daar
worden wy onthaald op een gemoedelijk
gekeuvel, of erger nog, zeldzaam van
onaandoenly'kheid, langwy'lig van banaliteit, duldeloos
van aanmatiging,' voos van leegheid.
C. F. VAN DER HOEST.
Verslag yan den Baad van Beheer,
Eerst dezer dagen kwam mij in handen het
?Verslag van den Raad van Beheer der konink
lijke vereeniging »Het Nederlandsen Tooneel".
uitgebracht in de Vergadering van aandeel
houders van 26 November 1900. l September
tot 81 Augustus 1900.
Daarin trof ik o. a. het volgende aan, dat
my' meer in 't by'zonder belangstelling inboe
zemde.
?De Vereeniging had hiertoe hare mede
werking verleend '(Apollo's gouden feest) door
een oorspronkelijk stuk van den heer J. de
Koo, lóbias Bolderman, te doen instudeeren;
de gevolgen waren eene ziekte van den heer
Schulze, en eene van onze zijde niet gewenschte
scheiding van een auteur, tot wiens eerste
pogen op dramatisch gebied de Vereeniging
met genoegen en succes hare medewerking
verleend had. Gelukkig heeft de rustperiode
der zomervacantie den heer Schulze de zenuw
achtige spanning der repetitiedagen doen ver
geten; zy'n geluid en veerkracht zy'n weer wat
ze vóór dien ty'd waren."
Niet om den strijd, dien ik met den Raad
van Beheer gevoerd heb, te heropenen, alleen
om zyae waarheidsliefde nog eens met zy'n
eigen woorden in het licht te stellen, haal ik
het bovenstaande aan.
Ik laat .daar, ter vergelyking, op volgen,
wat diezelfde R»ad van Bjheer schreef in
Februari j.l.
?Een acteur, die pas twee maanden volle
vacantie heeft genoten en gaarne spelen wil,
maanden lang te reserveeren voor het instu
deeren en daarna nu en dan spelen van n
stuk, vervolgens dit stuk, na al de bestede
moeite en inkomstenderving, den auteur om
een gril terug te geven, is niet wel mogelyk.
's Heeren Schulze's heeschheid keert ieder j aar
een paar dagen terug, zij wordt door zenuwen
verergerd, vandaar zy'n verzoek om de eerste
lezing met den auteur zwy'gend te mogen
by'wonen: de meeste jaren heeft zij slechts
geringe storing in de werkzaamheden gebracht."
Alsmede de door den Raad van Beheer met
instemming aan Hit Vaderland ontleende
woorden:
«Gisterenavond zag ik voor het eerst dit
stuk in den beknopteren vorm, waartoe de
auteur het heeft teruggebracht.. . Het bly'kt
nu een geestig bly'spel, dat stellig nog meer
malen aan ons publiek kan worden voorgezet...
Ik noemde het woord bly'spel met opzet, de
man om wien de handeling draait, de in eigen
oogen wy'ze Bolderman is op en top een
blijspelfiguur.... Sehulze was uitstekend! Blykbaar
voelt hij zich nu geheel en al thuis in de rol,
is hy er mee n geworden ... de
gemakkelykheid waarmede bij hem bewegingen, gebaren
en gelaatsmimiek het woord accompagneeren,
komt hem nu ook in deze rol weer uitnemend
te stade. Als uitbeelding stel ik zy'n Bolder
man boven zy'n van Bjmmel."
En dit alweder gevolgd door deze woorden
van den Raad van Beheer zelf:
»Van het ontbreken van stemmiddelen wordt
hier niet gerept Toch heeft de heer Schulze
te Rotterdam, zooals de heer M. Horn terecht
constateerde, de rol eens met onvoldoende
middelen gespeeld. Zijne plotselinge heeschheid
aldaar zou in alle andere gevallen reden ge
weest zy'n om de voorstelling niet te doen
doorgaan, het gold hier echter eene voorstelling,
door de Rotterdamsche afdeeling van het
Tooneelverbond aan hare leden aangeboden,
waarbij dus geen sprake was van teruggeven
van entrees; na overleg werd toen besloten de
voorstelling te doen doorgaan."
Men ziet het: thans erkent de R v. B.
zelf, dat Schulze's ziekte, wel verre van zoo
maar eens eventjes een paar dagen, heeft voort
geduurd van de repetitiën af tot de zomer
vacantie.
Het schrijft die ziekte nn toe asn de repe
titiën van den Tob. Bjlderman, terwijl reeds
vóór die repetitiën aanvingen, de heer Sahulie
zóó ziek was, dat hy' niet eens bij de lezing
zyner rol zy'n stem durfde gebruiken.
Het vergeet te vermelden, dat die zenuwach
tigheid, zoo ze bestond, dus voortsproot uit
's mans ziekelijken topstand, nog verergerd
door het spelen van Toupinel, waartoe hij
ook dea avond vóór de eerste opvoering van
T. B. was aangewezen, maar waan ai hij op
my'n verzoek werd vrijgesteld.
«Gelukkig heeft de rustperiode der zomer
vacantie den heer S-huIze de zenuwachtige
spanning der repetitiedagen doen vergeten",
zoo schrijft de R v. B., als hadden de repe
titiën van de T. B. den acteur ziek gemaakt!
terwijl de R. v. B. alweer vergeet te ver
melden, dat de »rust der zomervacantie" moet
heèten : een we'geslaagde operatie en een lang
durige badkuur.
Te-wyl de Raad almede niet vermeldt, dat
hij denzelfden acteur, reeds \óór de lezing
van het stuk ongesteld, en ook ziek tijdens
de repetities, meer dan dertig maal in de
Tubias Boldermin heeft doen optreden,
o. a. eens te Rotterdam met ^plotselinge
heeschheid" l
Hoe dit zy, bij alle blijkbare orjmstheid in
dit «Verslag" van den Riad van Beheer
geeft het althans duidelijk te verstaan, dat de
vroege uiteenzetting van de zaak kant noch
wal raakte. En natuurlyk, is het my aange
naam dit nu, zij het dan ook wat laat, op
grond van een officieel document, te mogen
constateerer.
De eenige vraag, die bij de lezing van dit
«verslag" opkomt, en welke ik niet wil achter
wege houden, is: hoe ry'mt de R. v. B. het
uitbrengen van zulk een Verslag ook aan H. M.
de Koningin, met den eisch door H. M. de
Waarheid aan een koninklyk lichaam
stilzwygend voorgeschreven ?
Doctor JUEIS.
Muziek in de Hoofdstad.
By het verschijnen van dit nummer staat
een der oudste en schoonste inrichtingen van
de hoofdstad op het punt een belangrijken
herinneringsdag te herdenken. Den litenJan.
1901 zal het zestig jaar geleden zy'n dat de
Maatschappy' «Caecilia" werd opgericht. Den
getrouwen lezer van de rubriek «Muziek in de
Hoofdstad" behoef ik zeker niet in te lichten
over het doel en het streven der Maatschappy
«Caecilia". Hy kent haar reeds genoegzaam
uit my'ne besprekingen by gelegenheid der
voor- en najaarsconcerten. Van af de oprich
ting reeds had »Caecüia" een bytondere
beteekenis op muzikaal gebied. Als men eens
na»aat dat omstreeks 1840 de muziekbeoefening
geheel stond onder den invloed van het
virtuozendom; dat de programma's waren samen
gesteld uit salon-solostukken van dikwyls zeer
twijfelachtige muzikale waarde, in de vreemdste
(wan)orde gerangschikt en dan wel voor fluit,
clarinet en andere instrumenten, die eigenlyk
in het orchest thuis behooren; ik zeg als men
dit eens nagaat en men beschouwt in dat licht
gezien de oprichting der Maatschappy^>Caecil)a",
die zich reeds dadelyk de uitvoering der groote
instrumentale meesterwerken ten doel stelde,
dan komt men tot het besef, dat »Caecüia"
inderdaad eene hervorming in het leven riep
van vér dragende strekking.
Joannes Bernardus van B ree was »CaeciliaY'
eerste Directeur. Er zullen onder de lezers
van het Weekblad nog wel enkelen zy'n die
zich hem kunnen voorstellen. Hy genopt om
streeks het midden der negentiende eeuw een
groote vermaardheid als orchest-dirigent. En
mogen de eischen aan het toenmalige orchest
gesteld al niet zoo hoog *yn geweest als thans
algemeen gedaan wordt men vergete ook
niet, dat de opleiding onzer jeugdige kunste
naars niet zoo uitstekend was als tegenwoordig
en dat men derhalve in de orchesten ook niet
over zulke voortreffelijke krachten kon be
schikken als thans.
De opvolger van Van Bree, Frederik
Bernhard Bunte, was de moderne richting toege
daan. Als men leest, dat hy reeds de «Symphonie
fantastique" van Berlioz, symphonische
Dichtungen van Liszt, en Wagner's
Tannbauserouverture, voor het eerst in ons land, liet
uitvoeren, dan moet men zich den toenmaligen
tijd voor d>^ geest roepen om den omvang van
zulke belangrijke feiten te kunnen vaststellen.
By het aftreden van Bunte kwam Verhulst
Zelden is een dirigent meer gevierd dan Ver
hulst. Zy'n geheele persoonlijkheid imponeerde
in de hoogste male. De werken der klassieke
componisten werden met groot meesterschap
onder zy'n leiding uitgevoerd. Voornamelyk
Beethoven en Sjhumann werden door Verhuist
met voorliefde gespeeld. Doch ook Mozart en
Handel wist hy prachtig te vertolken. Verhulst
heeft in een voor hem zeer gunstig tydperk
geleefd. Ten eerste omdat de orchesten van
den toenmaligen tijd niet die volmaaktheid
hadden van tegenwoordig, zoodat Verhulst het
Caecilia-orchest kon opvoeren tot een corps,
dat ieders bewondering wegdroeg; ten tweede
omdat de persoonlijkheid van Verhulst in onze
tegenwoordige muzikale toestanden niet goed
meer denkbaar is. Na twee en twintig jaar
Directeur van Caecilia te zy'n geweest, kon
Verhulst ten slotte toch niet meer tegen den
stroom oproeien. In 1886 trad hij af. Zyne
opvolgers Dan. de Lange, Henri Viotta en
Willem Mengelberg kennen wy allen. Oader
hunne directiën werden de moderne meesters
niet langer geweerd. Het Caecilia-orchest in zijn
tegenwoordige samenstelling het Concert
gebouw-orchest gecombineerd met de leden
van »Caecilia" laat ten opzichte van klank,
geen enkelen wensch onbevredigd. De uit
voeringen, onder leiding van den heer Mengel
berg, geven dan ook een orchest te hooren,
zooals er waarschynlijk geen tweedein Europa is.
Na dit over het muzikale gedeelte van
Caecilia's werkkring gezegd te hebben, wil ik
nog even de aandacht vestigen op de liefdadige
strekking der Maatschappy. Sedert het jaar
van de oprichting, 1841, tot nu toe hebben
niet minder dan 144 personen (weduwen en
weezen, of musici die door ouderdom of lichaams
gebreken niet meer kunnen werken) onder
steuning genoten. Het bedrag der uitgekeerde
gelden is in dien tijd gestegen tot nagenoeg
een half millioen gulden. Dit cijfer geeft te
dei.ken. Hoeveel grooter leed en hoeveel meer
gebrek zou er niet geleden zijn als de Maat
schappy «Oaecilia'' niet helpend ware opge
treden.
Het is onmogelijk over «Caecilia" te schrij
ven zonder niet tevens te denken aan
den tegenwoordigen president, den heer W.
S.umpff. Zijn vader Jacob Willem Taeodoor
Stumpff behoorde tot de oprichters en toen
deze, na 17 jaren het presidium te hebben
waargenomen, aftrad als voorzitter, werd zy'n
zon W. Stumpff in het bestuur tot
vicepresident gekozen. Lster (in 1877) benoemde
men hem tot voorzitter. Gedurende al den tijd
dus, dat «Caecilia" bestaat heeft een Stumpff,
o f als voorzitter, of als onder-voorzitter de
belangen der Maatschappij behartigd.
Het is te verwachten dat, op den avond van
het feest velen met «Caecilia" zullen mede
feestvieren. Eene dergely'ke instelling moet
gesteund worden met alle kracht.
Gelijk ook in vorige jaren, zoo is er thans
gedurende de kerstdagen gelegenheid geweest
om goede muziek te hooren. De ijverige
liedertafel «Apollo" gaf in den Werkenden Stand
een Solistenmatinée, die wel eenigszins een
herinnering opwekte aan den toestand van
plus minus 1840, zooals ik hierboven beschreef.
Echter toen was zoo iets gewoonte, thans uit
zondering. En als er zulke uitstekende solisten
optreden, als Apollo zich had weten te ver
zekeren, dan kan men er vrede mede hebben
Mej Julia Gulp zong met haar prachtige,
ietwat donkere altstem, zeer schoon eenige
liederen; de heer Joh. Hoes uit Utrecht, een
baszanger met een mooi, omvangrijk en week
basgeluid, hetwelk ook in de zachtere tinten
schoon klinkt, zong een paar aria's, de heer
Frans Phlippeau onthaalde het publiek op zijn
echt lyrisch tenorgeluid en zijn smaakvolle
voordracht en de heer Wolters gaf zeer mooi
een paar viool-solo's ten beste. Maar laat ik
riet den heer Doortmont vergeten, die behalve
de e-mol sonate van Grieg, alle begeleidingen
speelde en wel op uitstekende, door en door
muzikale wijze en evenmin het koor, dat een
paar stemmingsvolle en op den dag toepasse
lijke koorijes met schoonen klank ten gehoore
bracht on Ier leiding van den onder-directeur,
den heer Rigter.
Den 2en Kerstdag had de Matinee plaats
in het Concertgebouw, waarop reeds sinds
j-iren, jonge nederlandsche solisten optreden.
Ditmaal had men de medewerking verkregen
van den baritonist Gerard Zalsman, die een
aria uit Mendelsohn's «Paulus" en eenige lie
deren zong. De heer Zalsman is al lang geen
onbekende meer in Amsterdam. Zyn schoon,
warm geluid kwam voortreffelijk uit in de
groote zaal en ware het tempo zyner Aria iets
sneller geweest, dan zou hy zeker nog meer
indruk gemaakt hebben. De tweede soliste was
mej. Bertha Belinfante. Waarlyk men behoeft
geen profeet te wezen om dit jonge meisje
een schitterende toekomst te voorspellen, zooals
zij thans reeds het Cello-concert van
Goltermann gespeeld heeft kan men dit reeds met
«voortreffelijk" bestempelen. Men boude mej.
Belinfante in het oog. Zy zal nog van zich
doen hooren.
Het orkest speelde de schoone, diepzinnige
Manfred-Ouverture van Schumann en de
Kamerinskaja-phantasie van Glinka niet zoo in
alle opzichten voortreffelijk als men zulks van
dit orchest gewend is. Het poème symphonique
van Saint-Saëns hoorde ik niet meer.
AST. AVEBKAMP.
Liederltoek van Groot-Nederland, verza
meld door F. R. COEHS FKZN. Derde
boek. Uitg. v. Dishoeck, Amsterdam.
Het is me, als hoor ik 'en groot
kooropstygende over heel de wereld, waar maar Neder
landers wonen. Ik versta ze alle, de klanken,
want ze zy'n van n ras en ik voel het alles
mee, want ik juich mee met al die stemmen. En
toch, ik heb niets anders dan 'en boek in
blauwe band voor me, maar dat is het derde
deel van het »Liederboek van Groot-Nederland"
door F. R. Coers Frzn en nu begry'pt ieder,
die de eerste delen kent wat mij gebeurt.
Nu komt voor Nederland Heye tot z'n recht
met z'n «Rechtop van lyf, rechtop van ziel",
?Van mannen in oorlog, van mannen in vree",
?Een kloeke hand, een rappe hand", «Schild
wachtje wend je hoofd zoo niet", «Orarje
houtje kan geen kwaad", «Ik zing er al van
een Ruyter koen", »De kabels los, de zeilen
op" enz. om er maar 'en greep uit te doen;
alle tonen van Nederland zy'n fors en gezond,
en er zy'n daarby van jongeren, waarin de
sympatieke fieguur van de koningin vereerd
en gevierd wordt en naast het drietal Hol
landse, waaronder het bekende «De koningin,
de koningin",doet hieraan nu ook het Friese volk
mee in z'n »Ny Frysk folksliet". De Friezen ko
men nu in dit deel vry aardig tot hun recht in een
dertiental liederen, enige nationale, minne-,
natuurliederen, liedjes van 't zeilen en
harddraven ik miste er 'en kaatslied in, maar
verwacht dat 'en volgende keer. Met dertien
zangen, waaronder nieuwe, kunnen we tevre
den zy'n.
En naast die Noord-Nederlandse nu de
krachtige Vlamingen met hun: Wy gijn de
koene Vlaamsche knapen, die de roem zingen
van de blauwe kiel en in een liedje van
Pierlala spotten met het Frans; daarnaast het
volk vol heldenmoed, met z'n lied dat zich
voorloopig, helaas, niet zingen laat, evenmin als
de andere Zuid-Afriekaanse liederen die het
vry-zijn roemen: dat is voor de toekomst,
tzy ver of naby.
En voor het eerst hoor ik het volkslied van
de kaapkolonie en is het onbillik van me ?
ik weet het niet, maar ik vind dat 'en
wanklank: Wat drommel, die zeeman had voor
speld van Kaapland:
Dit land zal zijn een land van hoop
Voor die zijn hand aan 't werk wil slaan
Wijl zeestroom vloeit en stormwind loeit
En Tafelberg zal staan.
En Tafelberg staat noch, en de zeestroom
vloeit, de stormwind loeit in tweeërlei zin, de
hand werd aan het werk van de vry hei d ge
slagen, maar het land der hoop, wat deed dat ?
Waar was de krachtign stem, die eiste recht
voor overweldigde broeders, die weigerde toe
gang voor onderdrukkers of tan minste pro
testeerde, ten sterkste, tegen 't onrecht gepleegd
aan 'en vrij volk. Zolang ik die stem niet
hoor in de toekomst en met steeds groter
heftigheid, zolang wil ik dit lied liefst niet
horen in het koor van het Dietse ras, dat zo
mooi in krachtig tempo opklinkt. 1)
Maar met dit nationaal groot openingskoor
is de uitvoering van het Liederboek noch niet
geëindigd.
Er klinken nu kerstliederen, driekoningen
liedjes luid op. Maria wordt vereerd in verre
echoos uit de Middeleeuwen, wonderlik naïijf
en gelovig; geestelike meiliederen, liedjes als
Jesuken en Sint Janneken, kortom 'en grote
collect;e, waar ieder, die het Middeleeuwse
kerkgeloof vereert, en het gelovige Roomse ge
deelte van ons volk genot aan kunnen smaken ;
onder de verhalende liederen staan nu ook 'en
paar Legenden, ook de historie van Floris en
Blanchcfteur en de Hollandse lezing van het
lied van de drie ruitertjes. Minneliederen dit
maal niet, alleen Friese, ook geen drinklied
maar wel klucht en spotliedjes, waarin de boer
gehekeld wordt niet de Boer, lezers ! de
theewomekens, het verioaend kwezelken dat zich
verbeeldde in de Hemel te zuilen worden toe
gelaten, maar geweerd wordt omdat Lucifer
ze ook niet in de Hel hebben wil, maar zegt dat
ze in 't vagevuur thuis horen. Gelukkig dat
dit ook noch aanvult wat er van dit deel over
schiet, immers als 'en Nederlander niet eens
meer spotten en voor de mal houden mag,
dan is hy geen Nederlander meer en dit Lieder
boek zou niet dat van Groot-Nederland zijn.
En als ik nu noch 'en overzicht van het
hele Liederboek probeer te krijgen en de
inhoud voor me zie van alle drie de delen,
dan wordt het voor mij 'en groot concertgebouw
waaruit by voortduring de liederen me
toeklinken in allerlei tonen. Ik durf voorspellen,
als de 5 delen eens compleet zijn, dat we dan over
'ei grote schat van liederen beschikken kunnen,
waarmee wij ons overal kunnen vertonen; die in
staat zijn ze overal aan een te binden, de
Dietsers, waar ze ook zijn, hetzij ze in Afrieka
voor 't recht strijdende stormnachten door
waken om uitgeregende kampvuren, hetzij ze
naar Amerieka getrokken zy'n om 'en nieuw
vaderland in 't land van reuzenlandbouw en
- veeteelt, hetzij ze zwerven over de wilde baren
en zich verenigen tot het vieren van nationale
feesten, hetzij ze zich op onze studente kroegen
om de piano verenigen, hetzij ze onze feest
zalen vullen op Koninginnedagen of de Vlaamse
waar Breijdel en de Koninck of Willems ge
vierd worden, hetzij ze thuis stormgeloei over
stemmen, met jolige na-den-eten-preten vrolike
dansliedjes. Laten deze L'ederboeken verkocht
en gezongen worden, laten de kranige ver
zamelaar en uitgever in staat zijn, de liedjes
in goedkope volksboekjes te herdrukken.
Goedkoop zeg ik en tocb, dit is ook al niet
duur ?350 in prachtband, honderd liederen
met muziek en al. Welnu dan, wie nu iets gaat
voelen, langzamerhand, voor dat grootse ideaal,
Groot-Nederland, laat hij hun steunen!
Voor wie grote sommen in eens te duur zijn
is de gemakkelike intekening op afleveringen
open. Ze moeten algemeen worden bij heel
ons ras!
Haarlem. J. B. SCHEPERS.
1) Maar, me dunkt, ik hoor die stem forser
worden (later by'schrift.)
Büflrap tot de kennis der batittnnst,'
Reeds meermalen bespraken we hier, deze
zoo by'zondere wijze van verven, die ons telkens
weer de schoone voortbrengselen onzer
OostIndische bezittingen voor den geest roept. Want
juist in die zaken die buiten den beschavenden
invloed der Europeanen gebleven zijn, kunnen
we de kunstontwikkeling der bewoners van onzen
Archipel naar waarde leeren schatten, en kun
nen we opmerken hoe die kunstzin met het
volk in het nauwste verband staat, hoe het
begry'pt de voor ons vreemdsoortige figuren
met hunne symbolische beteekenis, hoe het
voelt voor de schoonheid van kleur en vorm,
als voor die van gebaren en klanken; en deze
liefde voor schoonheid is niet een uitvloeisel
van lessen in Aesthetica, en evenmin bet uit
sluitend eigendom van slechts meer ontwik
kelden en beschaafden, het is by hen, evenals
by de Japanners een aangeboren en gelukkig
nog niet geheel onderdrukt gevoel voor het
s-hoone, van welker kracht zy zich zei ven
misschien niet geheel bewust zy'n, maar die
aan hun houdingen en gebaren, hun zang en
muziek, hun voortbrengselen op
kunstnyverheidsgebied een liefelykheid en voornaamheid
geeft, die enorm is.
Wat nu het batikken betreft; het verven
van stoffen die vooraf op plaatsen waar men
geen kleurstof wenschte met was bedekt zy'n,
deze techniek zelve, zoowel als hare voort
brengselen in de veelheid hunner patronen,
heeft reeds zeer lang de belangstelling gewekt
van ieder die er kennis mede maakte of ook
slechts de resultaten ervan te aanschouwen
kreeg. Deze belangstelling, was oorspronkelyk
waarschynlyk verbazing over de by'zondere
techniek, zooals we o. a. lezen kunnen in
Pieter van den Burg: «Carieuse Bts hry'ving
van de Gelegenheid, Zeden, Godsdienst en
Ommegang, van verscheiden Oost-Indische
gewesten en machtige Landschappen," welk
werk in 1677 verscheen en waarin we by'v.
vinden . . . »maar die al dit werk aanschout,
en soude hem niet minder verwonderen hoese
de kost kry'gen, als, hoe het mogelyk was
sulks uit te vinden, om de vreemde maniere
van handelingen diemen niet wel beschrijven
kan, om datter soo veel verscheyden manieren
op de kouleuren gebruykt werden."
Later toen men uit handelsoogen de schoone
batiks ging bekijken, stelde men belang in de
kleuren en vormen en zelfs den reuk om dit,
zij het dan ook op een gansch andere wy'ze,
door drukken, na te bootsen, en zoodoende
voor veel minderen pry'a te kunnen leveren;
maar daarna toen men meer en meer overtuigd
werd van de schoonheid der sarongs en
slendangs, en van de zuiverheid van het procédé,
ging men nauwkeurig de gaheele wy'ze van
bewerken na, de verschillende grondstoffen,
patronen, kortom alles wat op de batikkunst
betrekking had. 11 tal van boeken en
reisbeschryvingen vindt men dan ook min of meer
belangryke mededeelingen hieromtrent; maar
tot nog toe bestond er geen werk dat de
geheele batikkunst zoo uitgebreid behandelde
als de hier reeds aangekondigde uitgave van
de hand der heeren G. P. Rjuffier en dr.
H. H Juynboll: «Da Batikkunst in Nederl.
Indië."
Het is niet my'n bedoeling hier thans weder
op terug te komen, maar in het verschijnen
van de Bulletin van het Koloniaal Museum te
Haarlem, waarin twee artikelen over batikken
voorkomen, vond ik aanleiding te wy'zen op
de meerdere belangstelling die thans deze
kunst ten onzent geniet en ook ten volle ver
dient.
De eerste bydrage van den heer Ronffaer is
de gedeeltelyke weergevina; eener te Haarlem
gehouden lezing: »over Indische batik-kunst,
ooral die op Java", waarby' de schrijver het
procédébehandelt, en tevens nagaat wat er
hierover alzoo gepubliceerd is, o. a. de bewer
king uit bet Javaansch door Mr. S. C. J. W.
van Musschenbroek: »oeer Inlandsclie wi/jze van
katoenterven". Daar deze vertaling echter in
vele opzichten onjuist is en tot verkeerd begrip
aanleiding kan geven, is een verbetering er
van, als by'lage aan dit artikel toegevoegd,
alsook een juistere beschrijving der
batikvoorbeelden in het museum te Haarlem aan
wezig. '
Het tweede artikel van den heer H. A. J.
Baanders, handelt ovej de toepassing der
batiktechniek in Nederland. Dit is voor een ge
deelte een lezing van genoemden heer in de
Technische Vakvereeniging gehouden, waaraan
thans achter varschillende opgaven van verf
stoffen toegevoegd zy'n. De wy'ze van bewerken
hoewel overeenkomst met de Indische
vertoonende, verschilt in hoofdzaak hierin dat
ten onzent de kunstenaars die er zich mede
bezig houden, de was meestentyds slechts aan
eene zijde opzetten, en ook niet zoo veel zorg
aan de behandeling van het doek, vóór de
wasbedekking besteden.
Deze beide, voor velen waarschynlyk, zeer
belangrijke bijdragen, vormen de hoofdinhoud
van het November bulletin, dat voorts kleine
opstellen 'door F. W. van Eeden bevat, en een
artikel over Samenstelling van n honderd
Indische voedingsmiddelen door J. Sack.
R. W. P. Jr.
mttittttuntiimmiitinitintimiiiuiiiiiiiiiiiMiuiiiiiniiiHimmiiiiitiHll
MARK
COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar by alle Wijnhandelaars en
bij de vertegenwoordigers
KOOP7IAXS A 15 Jt H XI K IS,
Wijnhandelaars te Amsterdam.
jjzi m af ? 2,50 per Fles&l
Hoofd-Depöt
VAN
Dr. JAEGER'S QRIG,
K. F. DEÜSCHLB-BBNGBB,
Amsterdam, Kalverstr. 1&7,
Eenig specialiteit in deze
artikelen in geheel Nedeil.
ECHT
VICTORIAWATER.
Plaid-, Orgel- en fflnzieüiaiÉl
MEIROOS «k KALSHOVEN,
Arnhem, Koningsplein.
VLEUGELS en PIANINO'S in Koop en in Huur.
Repareeren Stemmen Ruilen.