Historisch Archief 1877-1940
N*. 1380
DE AMSTERDAMMER
A.0. 1903.
WEEKBLAD VOOR NEDEELAND
Bit nummer bevat een bijvoegsel.
Onder Redactie van J. DE KOO en JUSTUS VAN MAÜRIK Jr.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 J mi 1881 (Staatsblad Ko. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, Ir. p. posl / l.f
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar U.12'/»
Dit blad i> verkrijjtbaar Kiosk 10 Boulevard des Ca|iuciues tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 6 December.
Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer / U.20
Reclames per regel .l
Anno: ces uit Diiitschlnn'l, Oostenrijk en Znitserïand worden u'fsluiti'nd n»n_re"omeii iloor
de firma UUDOLF ilOSSE Ie Keulen en 'looi alle filiiilru d-zei- firma.
IK HOU Pi
VAN VEBBE EB VAN NABIJ: Jubileum en
XmmafonJa. Reciuteering der Karine-matrozen
?ea de begrooting van 1904,door Luitenant.?Centraal
Bureau voor technische adviezen en Arbitrage
Nationale Organisatie van Accountants. KUNST
EN LETTEBEN : Muziek in de HooMsta t, door Ant.
ATerkatrip Bg Buffa, door W. 8. - FE
ILUETON: Aan t goede adres! door Bernard Caüter.
BECLAME8. -VOOR DAMES: Kamers van Arbeid,
door Elise A. Haighton. Het Centraalhuis in
.Kopenhagen door B Noi t. - Allerlei.door Caprice
De .Sectèlén in de nieuwe Beurs, door W.
Steenhoff, met naschrift van A. J. Derkinderen.
4 Kahstntyrerheid, door W. tenant. Fransche
kunst by Preyer, door J. W. N. Albert
Ve^ncey, door F. v. Eeden. Oostloor»,
dorpscbetsen, door S. Ulfers. beoordeeld door Hen i
Dekking. UIT DB NAÏ0DB, door E. Heimnns.
FINANOIEELE EN OECONOMHCHE KRONIEK,
d<i*w D» Btigter. De werkelijk* bet«efc«ais van
liet Xthnograpbiech Museum te Leid«o. - Ons
affceare'nswaaidig infanteriegeweer. PEN- EN
PÖTLOODKEA89EN. 80HAAK3EL.
ADTEBTfeNTlEN.
; Jubileum en Emmafonds.
.tye Nederlandsehe natie werd dezer
dagen verrast. Geheel onverwacht mocht
zij de mededéellng ontvangen, dat er zich
n commissie gevormd had, om, ter
gelegenheid van den vijf-en-twintigsten
jaardag van Koningin Emma's huwelijk,
H. M. een feestgeschenk aan te bieden.
De commissie schijnt echter zelve ge
voeld te hebben, dat het wel wat onkiesch
zou -zijn in dit geval van een huwelijk
te spreken, daar men tot nog toe geen
huwelijks-jubileum viert, als een der
beide echtelieden overleden is. Zij heeft
daarom de formule gekozen: den
vijfen-twintigjarigen gedenkdag van H. M.'s
intocht aïg Koningin der Nederlanden.
Doch voor het groote publiek verandert
dezse naam maar weinig aan de zaak.
E'mma toch deed haar intocht niet als
Koningin alleen, maar als gemalin van
Z. M. Willem III, en natuurlijk was
?deze intocht eenvoudig een noodwendig
gevolg van den echt over de grenzen
gesloten. Deze intocht is met geen
mogelijkheid van 't huwelijk te schei
den, en daarom behoort de formule te
zijn: het feest ter eere van H. M. ko
ningin Emma's intocht, aan den arm
van haar gemaal Koning Willem III.
Maar, zoo meenen wij, dan is, mi dit
huwelijk door den dood ontbonden is, ook
de keus van zulk een
jubileum-gelegenheM niet bijzonder gelukkig te achten.
. Te minder is dit het geval, wijl pas
vijf jaar geleden er ook gelden zijn ver
zameld, toen er werkelijk een reden tot
huldebetoon, hetzij dan in dezen of in
een anderen vorm, bestond: het eindigen
van het tot aller tevredenheid vervuld
regentschap. Nu reeds weder een herha
ling van het jubileum, zonder dat er eenig
teeken van een nationalen wensch kan
zijn waargenomen, en er geen andere
aanleiding is aan te w'ijzen dan een
door den dood geëindigd huwelijk,
het moet wel bevreemding wekken. De
E-ootste gave, die Koning Willem en
oningin Einma aan de natie geschonken
hebben, is ongetwijfeld het bezit van een
Koningin. Dit stelt al het overige verre
in de sehaduw. Maar wat zullen \ve dan
wel beleven, als H. M. Emma ons
vijfen-twintig jaar met dat ge.luk heeft
verheugd ?
***
De wijze waarop dit jubileum" wordt
voorbereid, geeft ook iets te denken.
Terwijl het volk zweeg en zwijgt, ver
schijnt daarop eens een commissie van zes
oud-ambtenaren of ambtenaren in functie,
waaronder een oud-gouverneur-generaal
van N.-Indië, de burgemeester^van
's(iravenhage, en zoowaar zelfs de intendant
van het Huis van H. M. de
Koninginmoeder, een commissaris der Koningin,
alsinede een luit.-generaal om voor
het Nederlandsche volk deze zaak nu
eens gereed te maken; de heeren be
noemen een breede commissie van bijna
uitsluitend ambtenaren; commissarissen
der Koningin, officieren, burgemeesters,
enz. enz.; een commissie, waarin de
nietambtelijke burgerij vertegenwoordigd is
als had een der vijf aanleggers van het
jubileum tot zijn collega's gezegd: laten
wij ze toch niet heelemaal vergeten! Zoo
lezen wij dan ook de namen van Bis
schop, Mesdag, Couvee, Sillevis, Snouck
Hurgonje en Viotta allen te
'sGravenhage. Gansch het niet-ambtelijk
Nederland heeft het nu maar verder af
te wachten. Zoo draagt deze com
missie geheel en al het karakter, als
ware zij in een of ander Haagsch Bu
reau in elkaêr gezet voor een Haagsche
feestviering, waartoe dan de vermogende
en minvermogende burgerman in den
lande, later wel zal geroepen worden bij
te drageu.
Zeker, waarom zou er in zulk een
commissie voor een nationaal feest niot
ook een enkele ambtenaar zitting kun
nen hebben ? Maar van hoe veel meer
beteekenis zou zij zijn, n zedelijk n
stoffelijk, als' daartoe b. v. een honderd
tal van de meest bekende en verdienste
burgers werden gekozen, die in handel,
landbouw, kunst, wetenschap of bedrijf
zich naam hadden verworven, door ijver,
bekwaamheid en karakter?
Het behoeft niet herinnerd te worden
hoe pover in den regel de opbrengst van
dergelijke jubileum-inzamelingen is. Als
do Nederlandsche natie zich dan tot
geven! zet, baart de berg zoo goed
als zeker een belachelijk klein muisje.
Maar hoe kan dat ook anders ?? Men weet
dat de jubileum-hartstochten maar al te
vaak onder het volk op geen enkele
wijze zijn waar te nemen, vóór zij uit
het een of ander hoekje van boven kunst
matig worden gewekt?
* *
*
Wat in dit .geval de zaak nog onsma
kelijker maakt, het is het feit, dat de
heeren ietwat te laat op het
jubileumdenkbeeld zijn gekomen. Zij kunnen
niet half gereed zijn. Zoo lezen wij
deze mededeeling der commissie:
Aan de plaatselijke commissiën wordt ge
heel overgelaten om te beslissen omtrent de
wijze waarop gelden zullen worden bijeenge
bracht, hetzij door inzameling van giften,
hetzij door uitvoeringen van verschillenden
aard met geldelijke opbrengsten, hetzij langs
andere wegen.
Behoudens viering van den algemeenen
herdenking op den 22sten Januari a.s. door
te vlaggen als anderszins, wordt ook aan de
plaatselijke commissiëii overgelaten, om het
tijdstip te bepalen, waarop de te beramen
middelen zullen worden uitgevoerd, mits vóór
l Mei 1904."
Op 22 Januari kan men vlaggen als
anderszins" maar het geldelijk ge^
schenk bij het jubelen van 22 Januari
behoeft eerst bijeen te zijn l Mei 1904!
Aan de plaatselijke commissies laat de
commissie van uitvoering het over, het
tijdstip te bepalen waarop de beraamde
middelen zullen worden uitgevoerd."
Welk een taal! En dat voor
een jubileum-commissie, voor welke dan
toch wel de eerste aller overwegingen
behoorde te zijn, dat de gaven zoo
spontaan mogelijk moeten worden ge
bracht. Maar deze stelregel wordt bij
dit Emmafeest door deze heeren vol
strekt vergeten. Als vreesden zij, dat
men eens verzuimen mocht een groot
aantal van middelen te beramen" om
de jubileumgave zeer rijk te maken,
geven zij zelf den wenk: men kan giften
inzamelen, hetzij door uitvoeringen van
verschillenden aard met geldelijke op
brengsten, hetzij langs andere wegen"...
Zoo kan men dus den geheelen winter
door, langs deze en andere wegen"
collecteercn voor H. M. Koningin Emma,
die deze gelden dan verdeelen mag on
der de stichting Oranje-Nassau en het
Emmafonds, aldus heeft de Commissie
besloten; want van een jubileum-volks
geschenk, dat H. M. wordt aangeboden,
om er geheel naar vrije keus over te
beschikken, is geen sprake, daar de
Commissie er van overtuigd is" dat haar
plan de meest welkome hulde geeft, die
H. M. de Koningin zou kunnen begeeren.
* *
*
Wat is nu de zaak ?
Men weet, dat H. M. haar landgoed
Oranje Nassau-oord gegeven heeft tot
stichting van een Sanatorium voor long
lijders ; daarbij gevoegd heeft de gelden,
haar bij het. einde van haar regentschap
door de natie geschonken; maar dat deze
stichting als Volles-sanatorium te weinig
aan haar doel beantwoordde, wijl de
verplegingskosten veel te hoog zijn. Om dit
gebrek te .verhelpen, bleek een fonds
noodig- het Emmafonds waaruit de
verplegingskosten voor de on- en min
vermogenden konden worden bestreden.
Edoch, hoe algemeen bekend dit ook was,
het Emmafonds bleef zonder toereikende
fondsen. Men liet II. M. met hare zorgen
voor het geval zitten.
Dit is inderdaad een uitermate treurige,
en voor de vermogende kringen der natie,
beschamende geschiedenis.
Koningin Emma had een schoone daad
verricht, een goed denkbeeld op de meest
onbaatzuchtige wijs trachten te verwe
zenlijken, en toen zij het hare had gedaan,
waar bleven de mannen op wie zij had
moeten kunnen rekenen? Allereerst b. v. de
Nederlandsche adel, die gaarne zoo dicht
mogelijk bij den troon verkeert, en zich
zelf de eerst aangewezaie acht Vorst of
Vorstin bij te staan.... ? lp elk een goeden
indruk zou bet gemaakS hebben, als hij
nu eens, in het krachtig bewustzijn van
het noblesse oblige", zich als een
ridderkring rond de beminnelijke weldocnster
had geschaard, zeggende: Majesteit, hier
zijn wij, gij kunt op ons staat maken, wij
allen te sainen zullen zorgen voor uw
Emmafonds. Vervolgens, de hooge
dignitarissen in den lande, die men steeds bij
tientallen tegelijk zooals ook nu weer
? de commissiën" met hun naam ziet
sieren; de mannen van het groot kapi
taal ; de hoogst aangeslagonen en zoo
vele anderen.
Het Emmafonds bleef het arme Emma
fonds
En wat doet men nu? Om dan toch
aan dezen, de nationale eer kwetsenden,
toestand een einde te maken ..,. haalt
men het jubileum-toestel voor den dag
Zeker het gemakkelijkste en minst kost
bare middel.
Nu de zaak eenmaal in dit spoor geleid
is, valt hieraan natuurlijk niets te
veranderen. De collecte voor de onver
mogende teringlijders zou echter door de
commissie duidelijker kunnen worden om
schreven en krachtiger aanbevolen.
Hoofdzaak is afgescheiden van het
jubileum-denkbeeld ? dat er veel geld
worde bijeengebracht voor die
annetobbers. Hoe meer hoe beter. Wij vermeldden
het reeds: om dit doel te bereiken wijst
de commissie op middelen" als
comedievoorstellingen, concerten, gezelligen
avondjes, uitvoeringen |an allerlei aard"
en inzamelingen langsjuidere wegen".
Nu de commissie aldu^j||>orgaat, mogen
wij, zonder ons aan onbescheidenheid
schuldig te maken, volgen. En dan zouden
wij willen zeggen: wat er van het gewone
burger-publiek op deze wijs te halen valt,
is bij vorige gelegenheden al meermalen
gebleken. Dit kapitaaltje zal ook nu wel
worden verkregen. Maar het komt ons
voor, dat de opbrengst van zulk een
nationale inzameling belangrijk meer
zoude moeten zijn, als ook de hoogere
_ kringen naar vermogen, daartoe bijdroegen.
'Bij een gewoon jubileum-geschenk is,
zooals wij reeds schreven, het spontaan
geven, het eenige wat men begeeren mag:
bij deze hoogst ongewone combinatie van
jubileum-geschenk en een collecte op
allerlei manieren" voor arme tering
lijders, staat het geval heel anders. Hier
mag elke redelijke aandrang worden
gebezigd; Dit bedenkende zouden wijde
commissie van uitvoering" willen voor
stellen, naast de reeds bestaande Haag
sche prtrac/e-commissie, nog- eene andere
te benoemen, een u-erkende commissie
van b. v. twee-, drie honderd der meest
invloedrijke, allicht voor 't meerendeel
ook meest gefortuneerde, personen uit de
verschillende deelen van het land. Mannen
die zelf veel voor Emina's liefde jegens
teringlijdende onvermogenden gevoelen,
en die, een goed voorbeeld gevende, er
voor zorgen, dat de ruim drie duizend
hoogstaangeslagenen persoonlijk worden
bezocht. M. a. w. want dit voorstel is
op velerlei wijze aan te vullen als nu
van uit de meer bevoorrechte kringen,
ter eere van Emma en in 't belang
deilijdende menschhcid, eens een krachtige
actie ontstond! Wat zou dit een invloed
oefenen op andere deelen der natie,
zooals den middenstand, die in d»n regel
tot geven nog gemakkelijk te bewegen is.
Het doel is zoo schoon; de behoefte
zoo groot; vele tonnen gouds zijn noodig.
Niet voor Oranje-Nassau-oord alleen.
Tientallen van Sanatoria moeten nog
worden opgericht voor de armen, die
tehuis onmogelijk kunnen worden ge
holpen. En wie zou er iets tegen hebben
hiervoor zich een weinig in te spannen,
volgende het voorbeeld van Koningin
Emma, die men zeker geen grooter hulde
kan brengen, dan het haar mogelijk
te maken voor Nederland te zijn de
Patrones der onvermogende terimjlijdenden.
Een krachtige beweging dus voor het
tot stand brengen van volkssanatoria. In
verband hiermede zouden we dan ook
de Commissie aanraden, de giften te
vragen niet uitsluitend voor
ranjeNassau-oord of het Emmafonds. Emma
is een verstandige vrouw, en zou b.v.
tot het inzicht kunnen komen, dat
het werd onlangs nog in ons blad be
toogd door de doctoren van het Sanato
rium te Putten er veel goedkoopere
gasthuizen kunnen gesticht worden, dan
Oranje Nassau-oord; dit wil zeggen, dat
er voor het bijeen te brengen geld een
belangrijk grooter aantal patiënten ge
holpen zou kunnen worden, dan bij de
dwingende en beperkende bepaling der
Commissie mogelijk zal zijn.
Koningin Emma is natuurlijk gehecht
aan Oranje-Nassau-oord, haar eerste stich
ting ; maar wie twijfelt er aan, de tering
lijders zijn voor haar, die in dit opzicht
z.oo menigmaal haar hooge belangstelling
deed blijken, meer dan deze inrichting.
Kecrirteering der
Marinematrozen en de begrooting
ran 1901.
Kaar aanleiding van een artikel voorko
mende in De Amsterdammer Weekblad roor
Nederland van 31 Oetober, en een opstel in
het Soc'aal Weel-blad van 24 October j.l. van
de hand van den heer Kerdijk, komt het mij
gewenscht voor eenige opmerkingen te maken;
omdat het publiek door deze schrifturen
voorgelicht, geheel op een dwaalspoor wordt
gebracht. Nagaande wat mr. Kerdijk in
het jSoe'udl Weekblad neerschrijft, moet ik er
al aanstonds op wijzen, dat het niet aangaat
een stelsel van recru teering te
veroordeelen nnar aanleiding van het in dat blad
besproken geval van den matroos, die als
jongen was 'begonnen met groote illusies
van het zeemansleven, allengs een sterken
afkeer had gekregen van den dienst, en met
zijn schip liggend in de Delagoabaai, de
gelegenheid te baat nam om te deserteeren.
Zelf geen voorstander zijnde van het tot voor
kort gebruikte stelsel, lijkt het mij niet billijk
om bij het publiek aan te komen met zoo'n
geval, dat aan vaagheid niets te wenschen
overlaat; ik wil best gelooven, dat die man
het land aan den dienst had gekregen, maar
voor mij staat het nog volstrekt niet vast,
dat het stelsel van recruteering hieraan schuld
had. Ja, ik weet wel, dat indien wij een
stelsel bezaten, waarbij iedereen maar dadelijk
weg kon gaan als de dienst hem begon tegen
te staan, indien wij alzoo heelemaal geen
stelsel hadden, dat dan de bedoelde man
niet had behoeven te deserteeren, want dan
had hij eenvoudig kunnen zeggen: Adieu,
ik ga naar Transvaal, de dienst verveelt mij."
Ik voor uiij zou eerst eens precies alles moe
ten weten van dien man, zijn staat van dienst,
zijn strafregister, zijn houding aan boord,
enz., enz., voordat ik maar zoo klakkeloos
zou willen aannemen, dat die desertie met
daarop gevolgde . opvatting, veroordeeling,
ondergaan van straf, ontslag uit de gevangenis,
en uitdienen van zijn dienstverband, een
gevolg was van het stelsel.
Het betoog volgende op het
desertieverhaal handelt over de proefneming om te
trachten afgeëxerceerde miliciens er toe te
krjgen een vast dienstverband aan te gaan,
in welk betoog de heer K. er zich over be
klaagt, dat de miliciens niet als vol" worden
beschouwd, iets wat intusschen mijns inziens
nog al voor de hand ligt, want ze zijn niet
vol", en hoe kan men dan verwachten, dat
ze als .zoodanig zullen worden beschouwd.
Zonder twijfel zijn er onder de afgeëxerceerde
miliciens zeer bruikbare en bekwame
menschen, maar ze hebben niet de algemeene
handigheid en het vermogen zich op andere
schepen weer dadelijk geheel thuis te gevoe
len, dat onze onder vast verband dienende
matrozen in zoo hooge mate bezitten; zoo'n
milicien houdt stellig nog een tijdlang iets
baarsch.
De heer K. beweert dat de miliciens aan
boord nog al eens aardappelen moeten jassen
en dergelijken, terwijl jonge matrozen met
de handen in de zakken staan toe te kijken;
maar de milicien die afgaande op hetgeen
hij als milicien was en deed, en dan vreest
dat het verder ook zoo wezen zal", is zoo'n
benauwende stommeling, dat het van harte
te hopen is, dat zoo'n uil nooit voor vast
dienst neemt, want die vent ziet juist voor
zijn oogen, dat als hij dienst neemt, en de
toestanden blijven zooals ze zijn, dat dan
de miliciens weer de aardappelen zullen jas
sen, en hij als matroos met de handen in
de zakken er naar zal staan kijken. Maar het
door den heer K. beweerde omtrent die
jasserij is niet waar, ten minste niet in het
algemeen; een geval als aangegeven mag
door bijzondere omstandigheden al eens voor
komen, maar het gaat niet aan dat geval
dan maar te generali.seeren.
Verder vraagt de heer K., waarvoor het
bijvoorbeeld noodig is, dat nog steeds ?
ouder gewoonte niemand uitgenomen des
Zondags, vóór den avond voor zijn genoegen
van boord mag gaan.
Het antwoord ligt voor de hand, namelijk
dat men overdag werkzaamheden en
oxercitiën heeft, in n woord bezig is", zooals
het geval is met alle andere mensehen die
hun brood moeten verdienen. Heeft men nu
eens een tijdje tusschen de werkzaamheden
vrij, dan is dit meestal te kort voor wasschen
en kleeden om van boord te gaan, voor zijn
genoegen uit te gaan, en dan weer op tijd
verkleed voor de werkzaamheden terug te
zijn. De heer K. vergeet, dat zulk van boord
gaan, bijvoorbeeld voor koffiedrinken, toe
gestaan wordt aan officieren, machinisten en
sommige der onderofficieren, en dat de be
manning van een oorlogschip voor een groot
gedeelte bestaat uit jongens en zeer jonge
mannen, die niet geheel vrij gelaten kunnen
worden om te doen en laten wat ze willen.
Trouwens het komt wel voor, en dat voor
namelijk in den vreemde, en dat is daar
mogelijk omdat dan de scheepsdienst niet
zoo geregeld voortgaat, dat het volk ver
gunning krijgt om overdag ter bezichtiging
van een vreemde plaats met hare omstreken,
naar den wal te gaan. En wat het aantal
bijzondere vergunningen om voor allerlei
zaken naar den wal te gaan betreft, dieHzijn
legio; geen particuliere baas zou er " aan
denken daarmede zoo vrijgevig te zijn, zonder
dat een enkele cent van het traktement er
bij ingeschoten wordt.
Kn aan liet slot van zijn betoog, vraagt de
heer K. of niet aan den eenen kant de leeftijd
van aanneming der jongens kan worden ver
hoogd, opdat er meer kans zij, dat deze
contracteeren met oordeel des onderscheids,
en of niet aan den anderen kant het contract
van korteren duur kan worden, opdat de
berouw-krijgende de keten, die hij ondoor
dacht, misschien nauwelijks bewust, zich heeft
aangelegd, vroeger van zich kunne afschudden.
Wat of deze op den 24en Oetober gedane
vraag beteekent is mij eenvoudig een raadsel,
want ik kan toch niet aannemen, dat de
zakekundige", die den heer K. op de hoogte
houdt, zoo weinig van marinezaken zou af
weten, dat hij hem maar liet rondploeteren
in het veroordeelen van een stelsel, dat reeds
eenige maanden geleden is gewijzigd. Het
verwijt aan den minister van marine van de
rijde van den heer K. is dan ook meer dan
dwaas, waar de heer K. zegt: Dat gaf hoop
(Dat = het gezegde des ministers: Als het
mogelijk is den leeftijd van aanneming iets
hooger op te voeren, zal ik dit zeer zeker
doen" en Het dienstverband van zulk een'
jongen moet verkort worden".)
De minister heeft blijkbaar den heer Kerdijk
niet van alles wat hij deed gewaarschuwd,
en daarom denkt de heer K. dat er nog niets
is gedaan, rnaar uit het artikel in De Am
sterdammer van Kautilus" blijkt, dat het
dienstverband teruggebracht is tot 8 jaar,
en verder dat de directeur der kweekschool
en de commandant van Hr. Ms. Wasscnaer
voorstellen kunnen doen om een jongen
wegens bijzonder gemis aan aanleg of ge
schiktheid te ontslaan.
Intusschen zijn de beschouwingen van
Nautilus, hoewel hij de feiten noemt, mijns
inziens geheel verkeerd, want hij zegt ^?Waar
schijnlijk, is de bepaling goed bedoeld, maar
in de praktijk (of door overlevering) betee
kent dit eenvoudig, dat zoo'n jongen alleen
verwijderd wordt als hij uitermate dom,
onzindelijk of onwillig is in beide laatste
gevallen na veel straf natuurlijk. Vergeefx
getracht te corrigeeren. Deze bepaling stelt
echter de commandanten der opleidingen
niet in de gelegenheid om een jongen eervol
ontslag te verleenen, die te fatsoenlijk is om
zich onwillig of onzindelijk aan te stellen, en
ook niet te dom is voor de marine."
Welnu Nautilus, dat is niet juist, dat is
volstrekt niet de practische opvatting der
bepaling, en dat blijkt uit de handelingen
van den commandant van de Wassenaer, die
sedert de inwerkingtreding der nieuwe be
palingen (blijkbaar aan Nautilus niet bekend)
op zijn voordracht vier jongens deed ontslaan
wegens: Gebrek aan aanleg. Deze vier jonge
lieden behooren tot de categorie, die de heer
K. in de gelegenheid wil zien gesteld om de
keten van zich af te schudden."
Om nu nog duidelijker te. maken, dat men
tegenwoordig volstrekt niet wensch t om
jongens, die geen zin in den dienst hebben,
aan te houden, schrijven wij het daarop be
trekking hebbende oude'' en nieuwe"
artikel naast elkaar, Deze bepalingen, voor
ieder in den handel verkrijgbaar, luiden:
Oud \ Oetober 1894
in werking :
ART. 26.
De navolgende jon
gens worden aan den
minister van marine
tot ontslag uit den zee
dienst voorgedragen :
Ie. Zij, die wegens
geringe geestelijke of
lichamelijke ontwik
keling don cursus op
de kweekschool voor
de zeevaart of op het
iiistructieschip niet
behoorlijk kunnen
volgen.
2e. Zij, die niet aan
de vereischten van
overgangs- of eindexa
mens hebben voldaan,
behoudens de
verschoonende omstan
digheden bij art. 24
van dit reglement om
schreven.
3e. Zij, die zich niet
aan orde of tucht kun
nen gewennen of zich
onzedelijk gedragen.
Xi-euw l Juli 1903
in werking:
ART. 19.
Tot ontslag uit den
zeedienst worden voor
gedragen :'
Ie. Zij, die wegens
geringe geestelijke ot
lichamelijke ontwik
keling den cursus aan
boord van
hetinstructieschip niet kunnen
volgen, of gebrek aan
aanleg roor den zee
dienst tonnen.
2e. Zij, die wegens
eigenaardige karakter
ei g ensehappen onge
schikt zijn voor den mi
litairen dien&t.
3e. Zij, die zich lie
derlijk of aanhoudend
slecht gedragen, wier
rlijt voortdurend te wen
schen overlaat, of die
zich aan onzedelijk
heid schuldig maken.
Gaat men nu de redactie der oude en
nieuwe bepalingen na, dan valt dadelijk het
groote verschil in het oog; voor mij ligt in
eenvoudig Hollandsch duidelijk in de nieuwe
bepalingen -opgesloten :
Als er jongens zijn, die geen zin in den
dienst hebben, en bijvoorbeeld daardoor ge
brek aan aanleg voor den zeedienst toonen,
Iaat hen dan gaan; zelfs al is het niet om
gebrek aan vorderingen, doch meer omdat
blijkt, dat de een of ander zich niet op zijn
plaats gevoelt, en reeds in het begin van
rijn. loopbaan toont, dat hij er zich in het
geheel niet toe aangetrokken gevoelt, draag
zoo'n jongen dan voor tot ontslag."