Historisch Archief 1877-1940
;J-w^
xte/'ïséft
D E A M S TÉR fi A k M E R WE K B L A D V 00
B R L A N
Hmlwtr A. J. DèrJeinieren,.
-'t Is nieït^ïii; deJiöudiögwilaanaemen
van een strijdvaardig polemist, die maar zoo
itèts óver z$n ant Mat gaan, dat' nu ik weer
commentaar ga maken op uw stuk van ver
leden %ëfc' Ik meen-het -werkelijk aan mij
zelf' -verplicht te 'zgn' te protèsteeren tegen
uw'Verwijt-van eêh onredelijke beoordeeling
aër aïbei<ïvan Toorop. 't Geval is eigenlek
onaangenaam deHcaat, want ik voel me nu,
jgëiiëeïen. al tégen mijn zin, betrokken in
e^tf'kweateèdie zich óver de Sectielen in de
Beurs* heeft-' on t wikkëld.
Uw heele betoog heeft tot hoofdstrekking
de belangen Van een persoon te dienen, hem
te besehermen jegens een hem aangedane
oaréctttinatige behandeling, niet den kunstenaar
tój»mife%efc- in vijn vóe#t$ringsel. Geloof me,
jgjwr 'een critie'tts is het ook pijnlijk" een
artiest -van bijzondere en veelal onbegrepen
verdiensten te moeten i afvallen in deze om
standigheden en aldus te 'gaan bijdragen, naai
hét scheut, aan het relletje door onmondige
schreeuwers, verwekk Deze ergernis heb ik
ittinijHisttti'reeds !te kenaen gegeven.
Maar & meende ooi nu niet van mijn
aBtageweszen standplaats te moetefl afwijken,
waar "ik tb t taak :heb het beoordeelen van
een kunstwerk louter en alleen om zijn
eigenl^ke hoedanigheden. ..-???
,0e- redenen waarom het niet als
schoonnejdsBitiag Jcan gelden heb ik niet na te
speuren. Kunstenaars, en Vooral die als
gearriwiafd wpifden fcesohpuwdjMJfrgeen
scholiei«n, die aangemoedigd of beloond moeten
|ro«len niet prijzende woorden om ^ten^ver
in hun werft, daarbij feilen vergoeihjkend
tfeé? ^fifle Maner goede, bedoeling; m verband
Stolt $6 kwe*tiö" sou dat nrt eens gewenscht,
zelfs noodzakelijk kunnen zijn, maar: ik heb
iftêala. kangtbeóordeelaar met twestï's"
niet op te houden. In dit geval had ik mijn
stuk genoe:
Toorop
mentale
Kwalitei'
houding
werden
(Zoomin
goed of a;
tegel-tableaux ,
daarover inmti
de rechtspositie van
levering van
monuS aag de nieuwe Beurs.
het weMftyjeb-sen deugdelijke
te 'É&Wsn^eja.dóor mij niet
heb$,|$ tii«ft aangeduid.
>l|Ék zich betuigd laat in zijn
fllej anuurschilderingen en
uSeiim, pratea
uoaiuv^i iviu.ciio ./. Dat de 9rb*eid
van Toorop alet ae deltfltkige resultaten had
wegens zijn gebondenheid a«Qft een hem on
gewoon of minder handend .materiaal, is
mogelijk. Haar op die mogelijkheid heb ik
in mijn stuk toch reeds gewezen. Dit is dus
het ne element. Wat het andere betreft :
zijne afhankelijkheid aan de medewerking
van Verwey tot-vaststellen der grondgedachte
van de Compositie, aan die belemmering van
het initiatief geloof ik niet sterk. Na dat ge
zamenlijk overleg zal Toorop toch wel genoeg
onafhankelijkheid zyn gelaten om naar eigen
ingeving zijn Compositie te bouwen, Ik her
haal het, toon mg aan dat ik voor de artistieke
kanten van het werk ben blind gebleven en
ik laat me> al ben 'ik, het niet met u eens,
eene vermaning welgevallen. ;Maar zelfs dan
hebt ge meer op te jédeiivóór het algemeene
schbonheidsbegrilif dat in zijn ontwikkeling
wordt tegengehouden, dan voor het individu
dat verongelukt werd.
Het stuk vpn fetend Holst is <sen belang
rijke toelichtiris: tot het
artikeWa^KDerkuiderenV Het rïduidelijk van ?strekking, geheel
en al zakelfc'fcj ,é» waar pleidooi^ J3M gaat
uitsluitend oia hét Reefit eri^nït '-"over de
Schoonheid. Nu, desgevraagd had ik Der
kinderen graag willen toestemmen, dat het
voo,r den kunstenaar een krenkende en gees
telijk onjMeh^aati^e .bej^geBiag aou «ijn, ats
de last«vergv die eerst ae Sectielen zonder
tste|(, mj,. gojn^ zwichiteq. voorden
van "bSifeh ija 'hét" VreJrk; 'te gaan
n o£ vwr-mj(i*N9i. .JBjta»*, ifcat baat de
verzet
aand
vernietij
uitsp
Ik wist
lens d
gedacht
was, si
de Be
over d
een an
van Ve
het art
maar i
van zoo n on-juridische meening?
k niet dat er godsdienstige gevoe
gekwetst ^werden. ('k Heb 't al lang
^ Jfe godsdienst daarheen verhuisd
de kerkklokken zwijgen en alleen
ok tot bijeenroepirig der lidmaten
stad mag ga&Sèn). -'TOft jteeft óók
re verklaring aan Se medewerking
peyJ' "N»,-alf -b«t geheel ;'ën al om
tieke heengaat bereik tenslotte
höfii sêfatS,' dit ; mijn 'Ongunstige
beoordeeling van de Sectielen aanleidingjheeft
gegeven, 4e schending der rechten Van 'een
artiest tot opfenUjk; geding te maken,
W. STEENHOFF.
; -» *..-,-.. i. i ' . '- ,
-*? :?', '. > ':-' ;
Gaarne bied ik 'den heer Sfeenhöff de toe
lichting, bij ruija vorig artikel, 'öie hier volgt.
Een verwet tegen een onredelijke beoor
deeling" of een yermlmmf" . is /door mij
heusch ni^et ;Hedo4a.^ &$x g^ihacfe betoog
had ook.-iiföb^tot höflfafcëkkingdébelangen
van een persoon te dienen." Doch het gere
zen dispuut 0m Toorop's werk wordt, voor
wie met hetontsia4n Van zulk werk onbekend
is, bezwaasd door velerlei misverstand, en de
geleverde!;7;5^ï^ai. ,jSehf fiea niet geëigend
dit weg fisv.jiëmen. Waar nu een besluit door
het stadsbestuur zal moeten worden ge
omen, en iïfe openbare kritiek, onweerspro
ken, zeerjlfcijker vèin invloed zal zijn op den
aard van '«ïfi; besluit, daar jnocht commentaar
van heni'-^aie in deze eenige ondervinding
verwierven, niet achterwege blijven.
Noch van Schoonheid, noch van Recht kan
hier in' abséhïten zin 'sprake zijn, zooals dit
bij scherpe ^kritiek op zuiver gestelde situaties
het geval kan wezen. Hier geen zuivere
situatie, en.' noodig was Wet dit aan beide
partijen te doen gevoelen^ noodig hun openlijk
eenige bemerkingen jn overweging te ge ven,
die wellicht' nog tot een voor allen bevre
digende ogïbssing zouden kunnen voeren en
'' meende, pok voor den
kunstzonder belang zouden zijn.
ingen van den heer Eoland Holst
jitracfy zöalS 'jat door de" stad en
geteekend, zijn van groote
|^^*|_.?f'É'$?& ik' echter
g VSn hef reit^ etat de
verantwoordelijkh'öd Voor Toorop's werk nog bij
anderen gezocht moet worden dan bij hem,
die M allén als de maker genoemd wordt,
en zijn aanwüWft der ;,geheel onvoldoende
regeling der 'vewiondingen'' ftle de oorzaak
der moeilijkjliedeni , -.??'?
Het belaag vin dergelijke verklaringen
behoeft nie| aaBfStoflds door alïen gelijkel^ft
te worden gevpeld. ..Ongetwijfeld echter zal
er bij de vej-<||rö;:!afwikfeeling dejt- zaak reke
ning mede en<H«ïn woMehy en een-positief
en zij, !zöo« niet nöi dan later
" '"
die, naar 'i
kriticus
De mede
over het
Toorop
waarde.
z\jn erkeri
Reproductie der teekening van een deel der meest besproken Sectielen in de Nieuwe Beurs, welke door
B. en W. ter uitvoering werden goedgekeurd. (Zie het artikel van den Heer Eoland Hokt, in het nr. van 29 Nov.
Op gevaarlijke wegen").
, iiimiiiiiimiiiimiiiiiMiiiiiiiiii iiiiiiilliiiililiililililillilHiliillliliiiliililliliiii lllllilllllllliiiilliliiniiilllllllllllll iiiiiiinii n minimin in itiiini mum i immuun i
ongevoelig is. Het moge de annonce zijn van
veler hulp, noodig om te bereiken wat wij
nu zoeken: voldoende regeling der verhou
dingen bij de uitvoering van openbare mo
numenten. A. J. DEKKINDEREN.
resultaat
zeker he
Keeds
.
. nieuwe ._b,é.schpuwingen
._,.
. den heer S. meen ik te mogen besluiten, dat
ook hij voor de besproken belangen toch niet
(Ingezrnden.)
Het schijnt mij noodig met enkele woor
den te wijzen op een ernstige misstand, die
een gezonde ontwikkeling der jonge
Hollandsche kunstnijverheid-beweging dreigt te be
lemmeren. Er schuilt toch een werkelijk
gevaar in de onbeperkte vrijheid, waarmede
hier van den artistieken eigendom van ont
werpers van kuustnijverheid-modellen gebruik
en vooral misbruik gemaakt kan worden, en
daar de heeren critici met volmaakte een
stemmigheid dit teere punt in hunne
besprekingeif onaangeroerd laten, zijn de
gebruikskunstenaars wel genoodzaakt zelve
deze quaestie ter sprake te brengen.
Zoo zien wy dat reeds nu directe en indi
recte copie, onbenullige navolging of variatie
van bestaande ontwerpen overal in schrik
barende mate te vinden zijn.
Ergerlijker wordt dit alles echter, wanneer
een gebruikskunstenaar zelf niet schroomt
hierin op treöende wijze voor te gaan.
Met voorbijgaan dus van de vele gevallen,
waarin dank zij de leemten in de wetgeving
op artistieken eigendom winkeliers en fabri
kanten zich onrechtmatig ontwerpen, hetzij
door variatie, handige en onhandige compi
latie óf copie toeêigenen, wil ik hier even
de aandacht vestigen op de bekende werk
plaats , Onder den fit. Maarten, waarvan de heer
Pool de artistieke leider en tevens eigenaar
is. (De heer Pool is niet de eenige, die voor
de volgende beschouwingen in aanmerking
korpt, maar hg is wel het meest juiste voor
beeld, terwijl ik toevalligerwijze omtrent zijn
arbeid het best op de hoogte ben.)
Het heeft mij (en velen met mij) inderdaad
verdroten, 'dat een collega als de heer Pool,
toelaat, dat zoo goed als stelselmatig in de
besprekingen over zijn arbeid en zijn ateliers
en voorts op zijn tentoonstellingen, namen
worden verzwegen van de ontwerpers van
zeer vele daarin gereproduceerde _en geëxpo
seerde voorwerpen van gebruikskunst.
Het gaat hier niet om een misplaatste
ijdelheid of een overdreven waarde hechten
door mij en anderen aan den naam van
degenen, die deze dingen concipieerden, maar
de heer Pool weet of moest weten, dat de
meerdere bekendheid van den ontwerper nog
het eenige middel is tegen de veelvuldige
en onbehoorlijke exploitatie'S, waaraan deze
artisten blootstaan.
Om hen te overtuigen, die zouden
meenen, dat deze klacht ongegrond of overdreven
is, wil ik hier op het volgende wijzen:
Onder de gepubliceerde modellen komen,
voor zoover ik beslist kan nagaan en zonder
dat daarbij de naam van den eigentlijken
ontwerper vermeldt wordt, pi. min. 14 mo
dellen voor, die stellig het artistieke eigen
dom van den heer Pool niet zijn, behalve
nog de ettelijke versieringsmotieven en
onderdeelen van 'vele voorwerpen, die gemakshalve
overgenomen zijn. Bovendien trof ik op de
laatste expositie in de zaal van de Maat
schappij voor Bouwkunst alhier, pi. min.
15 foto's naar vroegere ontwerpen van iemand
. die zelfs nooit aan zijn werkplaats verbon
den is geweest, en bovendien een paar uitge
voerde modellen, waarvan de maker evenzeer
verzwegen werd, zoodat het is voorgekomen,
dat een ontwerper voor den dief van zijn
eigen ontwerp werd aangezien.
Ten slotte zou ik den heer Pool de posi
tieve vraag willen stellen of hij van zins is
door dtjze uiijns inziens onverdedigbare hou
ding verder de kunstnijverheidbeweging, die
heta lief moest zyn, te schaden en schro
melijk onrecht te doen aan hen, die mede
de dragers van deze nieuwe intellectueele
en artistieke beweging zijn.
W. PËNAAT.
Frausctie toost bij Preyer.
De gretigheid in aanmerking genomen,
waarmede de oude en de nieuwe wereld elkan
der het steeds meer begeerde werk van Millet
betwisten, mogen we het wel een buiten
kansje noemen, dat de firma Preyer alweer
in staat is een belangrijk werk van dezen
meester ten toon te stellen, te meer omdat dit
niet naar het buitenland gaat, maar in de
eerlang Amsterdamsche" verzameling
Langerhuizen zal worden opgenomen.
La foUr a pain" is niet een stemmings
schilderij van de aangrijpende, onweerstaan
bare macht als La femme a la lampe";
onze bewondering kan hier objectiever blij
ven, al is ze er ook niet minder om, als we
aanstonds bemerken, dat we staan voor een
voornaam werk uit die reeks schilderijen,
waarin Millet den Arbeid" verheerlijkt heeft.
Onvermoeid strijder voor het schoone,
krachtbewusf?- werker als hij zelf was, had
Millet den arbeid lief en wist hij, dat het
duurzame geluk slechts in het werk te vin
den is. Hij stelde d^n^ttijëid jan ,den mensen
niet tegenover elkander als vriend en vijand,
maar als worstelaars, HjieTöJkaljfs krachten
kennen en hoogschatte^,, wien het een genot
is zich met elkander téméten in den ge
lijken strijd. ;
En waar kon hij eenvoudiger vorm vinden
om dit idee uit te beelden, dan in de voor
stelling van het landvolk zijner omgeving in
de uitoefening vau hun dagelijksch bedrijf.
Zijn boeren en boerenvrouwen zijn robuste
menschen; zij staan hun taak en als het
zware werk op het veld of in huis hun sterke
spieren spant, zijn zij zoo met hun arbeid
vereenzelvigd, dat zy er werkelijk de verper
soonlijking van worden.
Zoo ook hier een vrouw, die het deeg
in den oven schuift, meer niet. Maar hoe
prachtig stelt zich dat sterke lichaam schrap
om den zwaren bal deeg op het eind van
den stok op te heffen, Het hoofd vooruit,
steunend op het rechterbeen, het linker ferm
naar voren gezet, staat die vrouw onwrikbaar
in de worsteling om dien zwaren hefboom
te tillen, den last omhoog wringend met
haar gespierde armen.
In Millet's werk is het ideeële zeker niet
het onbelangrijkste deel, maar nimmer had
hij zoo overtuigend en met zooveel nadruk
zijn mooi, groot gevoel, waarmee hij de een
voudige dingen zag, aan anderen kunnen
meedeelen, als hij niet tevens in hooge mate macht
over de stof bezeten had. Want van een zui
ver technisch standpunt bezien is dit schilderij
van niet mindere grootheid. Vinden we hier
niet hetzelfde stemmig evenwicht dat onzen
ouden Hollanders zoo bizonder eigen was;
doet.de schildering van die korven b.v. niet
rechtstreeks aan onze beste
zeventiendeeeuwers denken ? Maar hoe is hier de geheele
omgeving ondergeschikt aan het figuur l Het
vrouwen-figuur domineert alles en zóó mach
tig staat het voor ons in zijn sterke kleuren
en krachtige contouren, dat het eerder den
indruk maakt van gebeeldhouwd dan geschil
derd te zijn.
Toch, hoezeer ik dit schilderij bewonder,
om het dikwijls te zien, om het om en bij
me te hebben, zou ik meer dat kleine
teekeningtje begeeren, dat hier mede
gexposeerd is.
Een met eenvoudige krijtlijntjes geteekend
geval: een moeder die haar kind leert lezen.
De moeder, zittend, buigt zich naar het kind
dat aan haar voeten gezeten is; met de eene
hand wijst zij de woorden in het boek. Zoo
simpel als dat heele geval is, zegt het ons toch
weer zoo roerend schoon het innige samenzijn
van moeder en kind, drukt houding en wezen
van beiden weer zoo heerlijk mooi uit hun
gansche aandacht voor het voor hen gewich
tige werk en onbegrijpelijk diep moet de stu
die geweest zijn van den man, die met zoo
weinig middelen zoo wonderlijk treffend aan
de heiligste aandoeningen, die zijn groote ziel
in verrukking brachten, kon uiting geven.
Bij deze twee werken van Millet heeft de
heer Preyer een kleine collectie Fransche
kunst tentoongesteld, zooals men zelden meer
bijeen ziet en die met de Millets een prachtig
ensemble vormen.
Sommige van deze schilderijen waren reeds
met La femme il la lampe" geëxposeerd,
andere zijn nieuw.
Daaronder 2 romantische landschappen van
Diaz, waarin we het pretentieuse, soms wat
zoetelijke geheel missen, dat integendeel heeft
plaats gemaakt voor een romantisme, waarin
al het grootsche van die kunstrichting terug
te vinden is.
Een klein Duprétje in den bekenden
bruin gouden toon, vol zacht poëtische
geheimenissen, een fijn grijs zeegezichtje,
denkelijk uit vroeger tijd, maar niettemin
een exquis schilderijtje.
Nieuw is ook de Daubigny, een rivierbocht
met een licht dorpje op den achtergrond,
minder zwierig geschilderd dan we van een
Daubigny gewoon zijn, samenstemmen van
blanke tonen in den helderklaren zomerdag.
Een Hollandsen stadsgezicht van Jongkind,
dat in sommige deelen aan Eochussen doet
denken, koel en grijs, tusschen het Fransche
werk, maar in voornaamheid daarvoor niet
onderdoende, zoomin als de Jaap Maris, een
sombere huizenklomp, waaruit de plompe
molens hun wieken onheilspellend in het
luchtruim steken en de Roelofs uit den tijd
dat de invloed der hier aanwezige Franschen
hem niet vreemd was en ten goede kwam
aan zijn toen wat kille werk.
Een drietal gekleurde engelenstukken van
de Wit misstaan als wandversiering hierbij
niet.
Men ziet, een tentoonstellinkje vóór de
fijnproevers, dat, klein maar rein als het is,
velen hoog genot zal schenken.
J. W. N.
iiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiNniiittiiiiiti
Alöert Verwey,
Luide Toernooien
Het leven van Potgieter.
De Redactie van dit weekblad noodigde
mij uit het boek Luide Toernooien" te
bespreken. Zij wist toen wellicht nog niet
dat het leven van Potgieter" verschenen
was, anders had zij zeker eerder een bespre
king van ddt boek verlangd.
Boekbespreking vermag ik slechts bij uit
zondering te geven en alleen dan wanneer
een boek mij trelt als een gebeuren van
algemeene beteekenis. Luide Toernooien"
is zulk een gebeuren nog niet, al doet het
die voorzien. Maar, het leven van Potgieter"
is een evenement.
Ik hoop dat de redactie mij vergunnen
zal, in plaats van een kritiek der uit de XXe
eeuw reeds bekende prozastukken, verzameld
onder den titel Luide Toernooien", mijn
meening te geven over het buitengewone
gewicht van de verschijning van het leven
van Potgieter".
De bedoeling van mijn artikelen over
Woordkunst is door het oppervlakkige publiek
aldus samengevat dat ik alle Nederlandsche
schrijvers afbrak tot verhefling van mijzelven.
Ik zal wel schuld hebben aan het ontstaan
van die opvatting, maar zij is werkelijk bui
tengewoon dwaas en onjuist. De bedoeling
van mijn artikelen, laat zich in 't kortst aldus
omschrijven: het is een dwaling te meenen,
omdat wij thans vele begaafde schrijvers hebben,
dat daardoor ook het algemeene begrip van lite
raire kunst en waardsckoon reeds noemenswaard
verbeterd is. Dat is nut zoo en dat kan niet
zoo zijn, door den toestand van omkeer en ver
wording onzer hedendaagsche maatschappij.
Het aanwezig zijn van vele groote talenten
in Nederland, van nature uitnemend begaafde
en geniale schrijvers, heb ik niet ontkend.
Zeker zijn zij talrijker dan in eenig ander
tijdperk van ons nationaal bestaan in de
laatste twee eeuwen.
In poëzie, proza en drama wordt hier thans
geproduceerd door schrijvers die in geen ander
land der wereld belangrijk overtrotien worden.
Een teeken, naar ik meen, van de krach
tige vernieuwing onzer vitaliteit als natie,
ook in andere verschijnselen te bespeuren.
Maar met dat al ontbreekt hier, evengoed
als elders in de beschaafde wereld, een vaste
standaard, een betrouwbare openbare meening
omtrent schoon of onschoon, omtrent de
eischen van de kunst en bet kunstenaarsschap.
Hetgeen ten gevolge heeft, dat bijnageen
lenkele onzer begaafde schrijvers dat volkomen
meesterschap over zijn kunst heeft bereikt
hetwelk hij volgens zijn aanleg, had behooren
te bereiken. Z\j zijn allen, met zeer enkele
uitzondering, op een vervaarlijke manier door
de maatschappelijke onrust aangegrepen en
niit hun koers gebracht, tot schade voor de
ontwikkeling van hun kunst en van hun
ieigen wezen.
Dit hangt nauw samen met hetgeen ik
jelders heb uiteengezet omtrent de wissel
werking van individu en massa 1). Woord
kunst toch ia de gevoeligste en fijnste
graadmeter van geestelijk welvaren en maat
schappelijk evenwicht.
Het is niet in mg opgekomen, zooals de
oppervlakkige menigte schijnt begrepen te
hebben, mijzelven van deze algemeene Wer
kingen uitgesloten te beschouwen.
_Ik heb echter twee namen genoemd van
nieuwere dichters waarvan de n ondanks de
woelingen des tijds het rechte meesterschap
óyer zjjn kunst bereikt had, de ander het
scheen te zullen bereiken. Een bewijs dat de
invloed van den maatschappehjken toestand op
de uiting der kunst betrekkelijk is en door een
uitnemend individu kan worden overwonnen.
Die twee waren G-üido Gezelle en Albert
Verwey.
Hiermede werd niet gezegd dat deze twee
de meest begaafde dichters van ons land en
onzen tijd zijn. Volstrekt niet. Maar dat
zij ondanks den verderfelijken invloed van
de omringende onrust, toch stegen tot die
hoogte, waarop zy in een zuivere maatschappij,
een blijde wereld, krachtens hunnen aanleg
behoorden te staan.
De maatschappelijke verwarring bedreigt
de gezonde ontwikkeling van den dichter op
verscheiden wijzen.
Steunt kg te zeer op de openbare meening
dan vervalt hij licht ia een niet te stelpen
productie van waardeloos werk., Als voorbeeld
daarvan noemde ik Helene Swarth die
mümün goede bedoeling zeer kwalijk nam
en ik kan er Louis Couperus aan toevoegen.
Het geval van Henri Borel is treuriger, want
die weet of vermoedt blijkbaar dat hij ajjn
positie slechts handhaaft door overvloedig
aanbod van vpoze, mercantile waar.
Steunt de dichter daarentegen niet of te
weinig pp de openbare meening dan vertrouwt'
hu wellicht te veel op die van eenige vrien
den of bew;onderaars of op zijn eigene alleen.
Dat is beter en mooier, maar zouder veel
grooter kracht, even gevaarlijk. Wee hem
dan! als hijzelf niet welbeheerscht, niet in
zuiver evenwicht is of wanneer hem,
het vaste, scherpe onderscheidingsvermogen
tusschen schoon en onschoon, tusschen ver
hevenheid en malheid, tusschen kracht eo
brutaliteit, tusschen vrijheid en bandeloosheid
ontbreekt.
Green n der hoogst begaafden in ons land,
in de laatste halve eeuw, heeft die vereeniging
van zelf beheersching en vasten goeden smaak
gehad.
Noch Multatuli, noch Kloos, noch van
Deyssel, noch Gorter.
Maar Potgieter had haar, en Gezelle even
zeer, in zijn priesterlijke afzondering, en
Albert Verwey heeft haar zich na jaren
gedulds verworven.
Ik maak hier, welbewust, een belangrijk
onderscheid, en handhaaf het.
De eerstgenoemden hadden grooter fortuin
maar hebben er «lecht mee gerent-meesterd.
De laatsten zijn rijker geworden met' be
scheidener vermogen. Ik twijfel niet of hier
is een oorzakelijk verband, niet louter toeval.
Nu heb ik reeds nadrukkelijk doen ver
staan dat een volstrekt individualisme onmid
dellijk onheil beteekent voor het individu,
dus ook voor gemeenschap en voor kunst. 2)
Geheel op zichzelf staande eenlingen ver
wilderen, wankelen en verdolen. Voor elk
individu is het bestaan van een genieën^
schapsverband, dus ook van een gemeen
schappelijke standaard voor woordkunst en
een gemeenschappelijk begrip van het kunste
naarsschap onmisbaar.
Daarom moeten wüstreven naar eenheid
en aansluiting, ons groepeereaèom de
meest gestadigen. Dat was het motief van
rmjn artikelen over woordkunst. .
Daarom ook is de verschijning van e6n
boek als het Leven van Potgieter" een
blijde gebeurtenis.
In ons land is, eerst door Multatuli, later
door Kloos en van Deyssel, een hevige
scheuring ontstaan tussehea het academisme
en de vrije kunst. De oflicieele letterkunde
werd in de maling genomen en bleef eindelijk
naakt in de kou.
Heel goed was dat, voor de verfrissching
en herleving, maar ook heel gevaarlijk. Het
academisme, het behoud van een vasten
standaard, heeft even deugdelijke gronden
van bestaan- als het behoud van orde en wet.
j Met Multatuli begint het ongeluk al. Hij
1 was een genie, hij mocht alles. Maar zulke
slechte verzen had hij toch niet mogen
maken, vooral niet tijdens het leven van
, een groot dichter als Potgieter, dien Iqj
stellig onder de oude sokken rekende
maar van wiens poëtisch vermogen hij geen
flauw begrip had.
Met Kloos en van Deyssel kwam dat begrip
terug. Ook zij waren genieën die bovendien
een veel zuiverder idee van kunst en kunste
naarsschap hadden dan Multatuli.
Maar waar bleef toen de matiging, de
zelfbeheersching, de waardigheid en de
karakter-adel van den ouden sok Potgieter?
Naar alle winden waren ze, helaas!
Meegedanst heeft toen ook Albert Verwey
in dien woesten Carrnagnole rondom het
hoopje in hun hemd staande letterkundigen,
bleek van verontwaardiging of schrik.
Ik voel geen recht het hem aan te rekenen,
al was hij toenmaals verder van honk dan
ik. n met dit boek over Potgieter, een
werk geweven uit eerbiedige aandacht en
dankbare bewondering, maakt hij zijn woeste
jeugd dubbel en dwars weer goed.
Welk een verschil! Tusschen den schrijver
van de Onbevoegdheid der Nederlandsche
kritiek" den baldadigen spitsbroeder van
Kloos, het enfant-terrible in de niéuwe-gids
beweging, wiens brutaliteit, slechte manieren
en gebrekkige eruditie maar nauwelijks door
zijn onbetwistbare genialiteit werden ver
goed en dezen bezadigden en
bedachtzamen belletrist, met zijn rijken, ingehouden
en toch liefde-vurigen. stijl, zijn omzichtige
wellevendheid, zijn Hollandsche degelijkheid,
zijn bescheiden piëteit.
Met dit boek is voor 't eerst een brug
geslagen over de groote klove die sinds d
aardschuddingen van voor twintig en veertig
jaren de hollandsche kunst doorsplijt. Hier
.vervolgt de lijn die doorloopt van Vondel
,en Hooft over Potgieter e'n Huet. Hier
be'gint het einde onzer literaire bandeloosheid.
Geen ander doet hem dit na. Huet of
Piersoïl zouden er o!e eruditie en het stijl
vermogen toe gehad hebben, maar niet het
? diepe kunstenaarsgemoed en de poëtische
.kritiek. Van de thans levende weet ik er
'.geen die m voldoende mate dichterschap,'
studie en zelf beheei'schirig verbindt', om zulk
een boek te s'chrijven. ???'..'
Men zal mij weer mis-verstaanV ik óor
de oppervlakkigen al zeggen: ,',ntt vind-i