Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER .WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No,1380
Verwey weer de baas. Is dat nu onze
dichter- vorst 7" '
Daaruit zal men ze Weer proeven, de kleinen,
de oppervlakkigen, de servielen, de arme
slachtoffers eener zieke samenleving. Een
baas, een ? vorst willen ze, de machteloozen,
een mensch die hen beheerscht. Hoe vindt
het geestelijk leven in 't maatschappelijke
zjjn symbolen I
Mqn blydschap geldt alleen de hervinding
van het verloren'evenwicht, het weer zuiver
wijzen van 't zoolang afwijkende kompas,
het stellig heffen van den dichterlijken
standaard.
Er zijn dichters die ons grooter
ontroe.'ring kunnen geven dan de nimmer leege
óf onbeduidende, maar zelden zeer inten
sieve, meestal moeiehjke en gewrongen, soms
zelfs .ongenietbare verzen van Verwey.
Verwey is ook, evenals zijn bewonderde
Potgieter, dóór en dóór een Hollander
niet altijd in dien gunstigen zin waarin hg
/t zich bewust is.
? Maar door zijn geduld en vasthoudendheid,
voornamelijk door zijn deemoedige piëteit
voor een voorganger is hij geworden... geen
baas, geen gezaghebber, geen prins of vorst,
wat Kloos heeft willen zijn en daarom
juist niet kon worden maar roerganger
op het schip, vendrig in het leger.
Er zijn er thans in ons land, wier groot
talent lang niet gedragen wordt door een
vast-bedwongen gemoed ik noem b. v.
Heyermans en Quérido en het is een
gewoon verschijnsel in 't maatschappelijk
leven, zich weerspiegelend in 't geestelijke,
dat maar al te gaarne over anderen heersenen
wil wie 't over zichzelf niet kan.
Daarom is 't zulk een zegen als de ge
meenschappelijke standaard van mensehelijke
schoonheid en wijsheid, hoog en met vaste hand
gedragen wordt. Laat
dandeydelenenheerschzuchtigen maar woelen en razen en
hooghartiglijk een anderen kant uitloopen. Hun
volgerszullen niet velen zijn en komen vroeg of
laat van hun persoons-nalooperij tot het
algemeene en groot-menschelijke terug.
Daar nu in ons land het geleuter over
burgerlijke kunst en proletarische kunst nog
altijd niet stil is de arme van der Goes
zit natuurlijk reeds lang te breien aan een
nujlenlang artikel over dit onderwerp, op
touw gezet naar aanleiding van Verwey's
boek, moet ik hier iets aan toevoegen,
opdat men mij niet verdenke deze facet van
het schitterende geval voorbijgezien te hebben.
De dichterlijke standaard is gevormd in
een verwarde en zieke samenleving, zjj wordt
overgeleverd en gedragen door personen die
aan dezen jammer deelnemen en er min of
meer welbewust onder lijden. Spreekt ook
Potgieter niet van?De kranke maatschappij" 3)7
Maar deze standaard moet niettemin zóó
vast en zóó hoog gehouden, dat de ver
warring hem niet mee sleurt, stof en bloed
van den krijg hem niet bezoedelt.
Ja, zoo hoog, dat hij gelden blijft voor dezen
en den toekomenden tijd, voor onze droevige
en de nieuwe, blijde wereld. Anders is hy
niet de standaard dien wij bedoelen.
Maar hy wqrdt ook door een groot deel
van het leger, en wel het meest vóórlijke,
het meest strijdbare en strijdende, niet gezien
en niet erkend.
Omdat hu meestal niet hoog genoeg gehouden
wordt, door gebrekkige kracht van den vendrig,
en daardoor de te achterlijken of te
vóórhjken hem niet kunnen zien.
Voor den hollandschen arbeider heeft Neder
land maar n groot schrijver gehad. Dat was
Multatuli.
Beproef het maar op volks-voordrachten.
Naar de werken van andere schrijvers zullen
ze luisteren, als naar merkwaardige dingen
die hun eigenlijk niet raken. Maar de Vorsten
school en: de Kruissprook, Saïdjah en Adinda
pakken altijd.
Waaraan ligt dat? Schreef Multatuli zoo
verstaanbaar ? zoozeer in volks-toon 7
Wat vermoeiende lectuur is niet de Ideeën",
met hun warreling van beelden, hun ingewik
kelde grappen, hun poespas van allerlei ge
leerdheid. En toch luistert het volk met
spanning en aandacht.
Waarom ? Men gelooft hem, omdat hij een
maal de volle warmte van zijn
menschelijkheid deed gevoelen.
Waarom anders verstaat het volk ook
Shakespeare, die toch meetelt onder de
grootste der grooten 7 Schreef die dan drie
eeuwen geleden al proletarische kunst? Of
is zijn literair peil zooveel bereikbaarder dan
dat onzer dichters, dan Potgieter of Verwey ?
Neen! Potgieter, met al het vulkaan-vuur
van Multatuli's zielsleven in zich, ware door
het volk verstaan.
Multatuli met al het zelfbedwang, al de
geduldige oefening, al het stellige
onderscheidings-vermogen van Potgieter, had voldaan
aan onze hoogste artistieke eischen en toch
de volksliefde niet verbeurd.
De pogingen van onze socialistische dichters
om volgens het orthodoxe dogma proletarische
kunst te gaan maken, zijn slechts aandoenlijke
bewijzen van de onmacht des verstands om
den dichterlijken yormdrang uit haar eigen
banen te doen afwijken. Wie kan de laatste
Verzen" van Herman Gorter zonder wee
moedigen glimlach, ja' zonder tranen lezen ?
Is het niet als een meerl of nachtegaal die
sousa-marschen poogt na te fluiten? Soms
trilt het oude, edele geluid nog dóór,
om telkens over te slaan in droef-potsierlijke
banaliteit.
Veel wijzer is het dus en grooter, om als
Potgieter en Verwey, te berusten in onver
mijdbare impopulariteit.
Maar zonder vreeze waag ik mij aan deze
profetie, dat nmaal, wanneer de groote
zege bevochten is en de samenleving weer
gekeerd tot recht en daarmede tot orde en
evenwicht, dat dan beiden zullen worden
verstaan en bewonderd, door het geheele
volk in tempel en woonkamer, in studeer
kamer en werkplaats.
En dat groote eere zal gegeven worden aan
den dichter die in het bange jaar 1903, toen
alles droef en donker was, het hoopvol idea
lisme veler strijders verkeerde in doffe moede
loosheid, toen de verwarring dichter en de
blijde toekomst verder scheen dan ooit
zulk een rustig en fier boek durfde schrijven,
om den dichterlijken schat van een groot
voorganger, bijna reeds verwaarloosd en ver
geten, zeker niet naar waarde gekend, te
hoeden en te verzekeren voor een ver en
gelukkiger nageslacht.
Dr. Johnson, Engelands groote belletrist,
wien echter 't dichterschap zelve ontging,
noemde de biografie de edelste van alle lite
raire uiting, waaraan zich slechts de aller
sterkste en gevoeligste mocht wagen.
Men kan zijn gevoelen na dit werk van
Verwey begrijpen.
Vijfentwintig jaren heb ik de vier deelen
van Potgieter's Proza en Poëzie als goede
gezellen bij mij gehad, en het stof heeft ze
waarlijk nooit lang mogen bedekken.
En toch hebben ze nu een gansch andere
bekoring voor mij gekregen, zijn ze in een
wonderlicht komen te staan, in eenschoone
eenheid aan elkaar verbonden geworden. Ik
herlees ze van A tot Z en vind er geheel
nieuwe vreugde in.
Is dat geen kostbare uitwerking, en is
een boek dat zooiets te weeg kan brengen
geen zeer hooge en edele daad, geen onschat
bare en dankwaardige verrichting?
Doch ik. eindig met de opmerking dat het
boek iets incompleets voor mij heeft, zoolang
het opstel over Potgieter, in de luide Toer
nooien" er aan ontbreekt. Om den schoenen
indruk te voltooien en te bevestigen is een
eenigszins uitvoerige en oordeelkundige
citeering van de Florence" naar mijn meening
Onmisbaar.
W al d e n, 28 Nov. 1903. F. VAN EEDEN.
1) De Blijde Wereld" p*. 139, 140 en 188.
2) idem idem p*. 290 vlg.
3) de Vorsten onzer tijden
ontvingen tot hun deel een scherpe doornenkroon;"
»de kranke maatschappij wijt hun, verdwaasd, haar
[lijden "
(uit Fortuin zoeken, geciteerd op pg. 216
van «het Leven".)
OOSTLOOKN, dorpschetsen, door S. ULFERS,
Rotterdam, D. Van Sijn en Zoon.
DominéUlférs is een braaf man. Hij is
Orthodox en toch geen domper. Hij is waar
schijnlijk, in den politieken geloove, wat ze
tegenwoordig christelijk historisch noemen,
maar hij heeft een blijmoedige waardeering
voor het socialisme. Hij doet aan litteratuur,
maar hij is voor alles een gezaghebbend
predikant.^
In zijn ledige uren, tusschen de
preekineenzetting en de catechisaties door, denkt
hg over vragen van den dag en over menschen
die hij ontmoette. Zijn geest is wel 't meest
bij zy'n ambt en zijn stemming gaat wel het
leeraarschap nimmer uit, maar hij voelt toch
óók voor litteratuur. Hij heeft een
zachtgeluimde litteraire eerzucht. Zoovele menschen zag
hij om zich heen en onder zijn herderlijk oog
speurde hij den groei van zoovele karakters.
Dat wilde hij toch ook wel eens in open
baarheid doen blijken. En bij den uitgever
van de Rotterdamsche Kerkbode heeft hij een
bundel schetsen of novellen laten drukken,
opdat zijn getrouwen een passend geschenk
zouden hebben in de aanstaande feestdagen.
Wat de drukpers tegenwoordig oplevert, is
dikwijls zoo gevaarlijk. Zelfs op schrijvers
namen kun je niet aan. Je koopt je zoo
gemakkelijk een profane of slechte kat in
den zak, met poezelig vel, maar een door en
door verdorven karakter.
Ja, wat haalt een onergdenkend mensch
tegenwoordig al niet aan gemoed-storende
en zedelijkheid-ondermijnende lectuur in huis.
Je schrikt als je onvolwassen kinderen een
boek uit de leesgezelschap-portefeuille in
handen nemen. O, welke adders schuilen in
't letterkundig gras van deze tijden! Schan
delijke boeken worden geschreven en gedrukt
en de critiek, die zich toch hare taak van
zedelijkheidspolitie bewust moest zijn, laatje
in den steek. Nooit verneem je van gezag
hebbende critici zelfs niet van dezulken die
over eigen onvolgroeid kroost beschikken
de waarschuwing: berg dit weg voor uwe
zonen en dochteren.
Veel heeft Ds. Ulférs daarover in zijne
kringen aan gegronde klachten te hooren
gekregen.
Schrijf u eris een boek dominé, een goed
boek, waar stichting van uitgaat en dat iets
te léren geeft. Een boek dat karakter ont
hult en de dwaalwegen der verdorvenen
aanduidt. Een boek dat bewijst hoevele recht
zinnige menschen er toch. nog rondleven,
zelfs daar waar je ze 't minst verwachten
zou en hoe rijke vrede er is om deze lieden.
Een boek waarin brave leeraren en vrome
diakenen voorkomen en slechtheid verre is,
althans in niet sterke mate aanwezig, en dan
altijd rechtmatiglijk gestraft wordt.
Toen heeft Ds. Ulférs zich aan het werk
gezet en hij heeft Dorpsschetsen" gemaakt.
Wijd gespatieerd heeft hij achter het titel
blad meegedeeld:
Ik heb de schoonheid gezien van het
leven der landbouwers tusschen hun akkers
en korenvelden onder den wolkenhemel.
Ook heb ik de schoonheid gezien van
het leeraarsambt onder die lieden.
En van die schoonheid ga ik hier ver
tellen.
Als er moraal ligt in de vertelling, welnu...!"
W&t welnu? Moraal is er zeker in. 't Is
n en al moraal. Wat bedoelt de heer Ulférs
dan met zijn welnu?
Welnu, dan is dit een goed Kerstmis- en
Sinterklaas-cadeau? Welnu, dan zal mijn
gemeente voldaan wezen en de uitgever te
vreden ?
Een boek dus waartegen niet gewaarschuwd
behoeft te worden. Integendeel. Het is een
garve in den oogst der domineeslitteratuur,
waarvan Busken Huet in z'n beoordeeling
van het meesterstuk in dit soort: De pastorie
van Mastland, het zijne heeft gezegd, o.a. door
zich te onthouden van de bewering, dat
hetgeen door dominéwas geleverd, niet
zoozeer tot de wereld der fraaie letteren als
tot de orde der tractaatjes behoorde.
Wat de heer Ulférs gezien heeft van de
schoonheid van het leven ouder de
wolkenhemelen blijkt niet; wel wat hij zag van de
schoonheid van het leeraarsambt, waarop hij
evenwel een zoo volkomen eigen kijk heeft,
dat wij meestal niet meezien. Maar we kunnen
begrijpen wat de heer Ulférs daarin schoons
ziet: zyn dominé-ideaal is er n, die steeds
stichting om zich spreidt, die ziekentrooster
is en aan sterfbedden zit, die tot gelooven
en berusten aanspoort en veel te leeren vindt
bij de eenvoudigen van harte. Goesting de
diaken is krachtiger in zijn geloofsbegrip dan
dominé. In ure van twijfel ontvangt hij troost
en wijsheid bij zijn schoonvader, die een
Gelderschman" zonder meer is.
Hu heeft blijkbaar groote sympathie voor
zijn personen, maar hu mist volkomen de
gave om ze ook voor ons sympathiek te
maken. Wij vinden zoo dat de braven van
Ds. Ulférs wat al te veel met hun braaf heid
te koop loopen, dat zij zich voortdurend aan
preekjes te buiten gaan en ondanks hunne
verzekeringen gelooven wij aan hun eenvoud
van harte zoo moeielijk.
En wat nog erger is voor de kunstwaarde
van het boek, wij gelooven óók niet dat Ds.
Ulférs de menschen, die hij leven laat, wer
kelijk gezien heeft, Hij bedacht ze, kapstokken
zijn het, waaraan h\j de ke.ur van zijn
preekengarderobe opgehangen heeft. En als hij be
hoefte had aan vermaningen, maakte hij
zondige menschen, als Ake, de gekke vrouw
en Ilting de klokkeluider, die ontevreden
was, of brave menschen als Wiegen de
droorner en Goesting de diaken. Niet alleen
dat die lui dan ondergaan, wat dominévoor
zijne bedoeling noodig heeft, hij gaat er
bovendien nog zelve bijstaan en spreekt ze toe:
O goede Goesting, leef zoo nog de weinige
jaren, die je te leven hebt. En vertoon de
macht van hem, die het oor wil zijn voor
de klagende smart."
Had Ds. Ulférs zijn boek aangekondigd als
een bundel novellistische leerredenen" of
als indrukken van een predikant" en niet
zoo pompeuselijk beloofd de schoonheid van
het leven der landbouwers tusschen hun
akkers en korenvelden onder een wolken
hemel" had hij dus niet getracht zijn bundel
voor iets mooiers te laten doorgaan dan hij
is, we zouden met waardeering van den ver
zorgden stijl, de zuivere punctueering en het
ontbreken van taalfouten melding hebben
gemaakt. En misschien geprezen hebben den
goed nagebootsten weemoed in de schets
Een domineesvrouw". : Tenslotte ook mee
gedeeld dat wy 't vóór-thristelijke gezinnen
op verjaardagen en jandere feesten) óók bij
belijdenis, het allergeschikste cadeau vinden,
dat de rechtzinnige tante, die niet al te diep
in hare beurs wil tasten, haar petekind,
jongen of meisje geven kan.
HBNRI DEKKING.
iMiiiiiiMiiiiiiiHiMMmMimiiiiiiimiimiiiiiMiiimiiimimiiiiiiiiMiiiiiiiHi*
UIT DE NATUUR.
XLII. Hoe de dieren sterven.
Ik bedoel de dieren van het bosch en 't
vrije veld. Wie veel door bosch en heide
verslinden. Het schijnt mij toe, dat de onge
lukkige dieren, na de eerste beet, althans in
de meeste gevallen, door den schrik volko
men gevoelloos worden. Het is anders
onbegrijpelijk,hoe een betrekkelijk kleine ringslang
een forschen kikker alleen met den bek
machtig kan worden. Wie wel eens een kik
ker, die ontvluchten wil, met de hand aan
kop of pooten vast moest houden, weet ook
hoeveel kracht zoo'n springer bezit en hoe
veel inspanning het ons kost, hem te beletten
zich los te wringen. Er moet wel een soort
bedwelming of althans verdooving in 't spel
zijn, anders is de volslagen machteloosheid
of het geringe verzet van 't gegrepen dier
niet te verklaren. Z.ou de Natuur, in onze
oogen zoo wreed, inderdaad genadig zijn, en dit
middel bezitten en toepassen om haar
zorgelooze kinderen de pijnen van den
gewelddadigen dood, noodzakelijk voor het leven
van andere dieren, te besparen ?
Ik heb nog veel te weinig gezien van/het
leven der dieren,om iets anders te duryen doen
dan gissend vragen. Enkele feiten
evenwel,algerneen bekend en verschillend verklaard, geven
wel recht tot een vermoeden. Dat b.v. een
Lievenheersbeestje, sommige vlinders, rep
tielen en ook vogels, onverwachts door ons
aangevat, soms maar aangeraakt, plotseling
de pooten uitstrekken, als dood neervallen,
en een korten tijd levenloos schijnen, kan
worden uitgelegd als een beschermend mid
del, een vorm van mimicry; mogelijk is het,
dat dit tevens de beginnende verdooving i's, die
den angst en de pijnen van 't gegrepen en
geknauwd worden voorkomt.
Over de oorzaken, dat men, ook in
streken met een rijk dierenleven, zoo zelden
van ouderdom of door ziekte gestorven dieren
vindt, is door ervaren onderzoekers wel het
een en ander waargenomen en medegedeeld.
Ongetwijfeld duurt het in een bosch, waar
veel dieren voorkomen die pok aas vreten,
niet lang of een gestorven dier is verdwenen
tot op enkele oneetbare resten na. In ons
land zijn 't de verschillende soorten van
kraaien, de vossen en verwilderdp katten,
die spoedig een gestorven ree doen verdwij
nen. Waar zulk roofgedierte weinig voor
komt, zijn het de ratten en boschmuizèn,
die de groote dieren in korten tijd opruimen;
de kleine evenwel, die in zooveel grooter
aantal voorkomen, zooals zangvbgels, mollen,
konijnen en dergelijke worden in de meeste
gevallen begraven, en wel door eenige soorten
van kevers, die ik zooeven al genoemd heb,
de doodgravers.
Door de lucht van 't gestorven dier aan
gelokt, komen ze spoedig na den dood in
groote getalen opzetten; met hun pooten
die tot graven bijzonder goed ingericht zjjri,
wroeten zij de aarde onder 't lijkje weg,
zoodat het langzaam wegzinkt in den
boschbodem. Na eenige uren is een vink of een
muis deugdelijk begraven; in 't lichaam
onder den grond leggen de kevers hun eieren
en leven later de larven. Dit kan ieder die bui
ten woont zelf waarnemen, wanneer men maar
een gestorven vogeltje of een doode mol in
't bosch legt op een plaats, niet te dicht bij
een woning, zoodat katten of huismuizen
er niet mee van doorgaan.
Meer dan eens is 't opgemerkt, dat zoo'n
dood vogeltje, indien't niet spoedig begraven,
of door de aaskevers of door roofgedierte w
ggesleept werd onder bladeren of grashalmen,
soms onder afgerukte bloemen was bedolven.
Wie de poëtische bosehgeest mag zijn, die op
zoo'n teergevoelige wijze het hjkje aan 't
oog der schenners wil onttrekken, is niet te
zeggen. De legende spreekt van 't roodborstje,
dat blaadjes of bloemen strooit op de doode
vogeltjes van 't bosch.
Wellicht hebben, in de enkele goed
geconDe doodgravers komen. (Illustratie uit In, 't Bosch, door HEIMANS en THIJSSE).
heeft gezworven, bij voorkeur de stille plekjes
zoekend, bovendien -oog en hart heeft voor
de levende wezens, óók al zijn het geen men
schen, zal zich stellig wel eens de vraag
hebben voorgelegd, hoe 't komt, dat wij zoo
zelden doode dieren zien en zieke dieren ons
maar een hoogst enkelen keer op ons pad
doen stilstaan.
Wel treffen wij 't nog al eens, een drama
tisch einde by te wonen, als het toeval ons
juist bij een beekje brengt waar een otter een
visch te pakken heeft gekregen, een kraai
een jong haasje grijpt, of een wezel, die ver
hit door de jacht alle voorzichtigheid laat
varen, voor onze voeten een muis of een mol
pakt. Een kring van vogelveeren met
bloedsporen, hazewol en restjes van een konijn,
zijn voldoende om voor onze verbeelding
uilen, bunsings of hermelijnen bezig te zien
met hun sinister nachtwerk. Lang niet zeld
zaam vinden wij de offers van de domheid
en de onberedeneerde dierenhaat der men
schen : mollen, padden, uilen en egels,
hazelwormen en hagedissen, doodgetrapt of dood
geslagen ; geschoten kraaien, eksters en
vlaamsche gaaien heeft ieder ijverig wandelaar
meer dan eens gevonden, en ze met den stok
gekeerd, om, mot een lichte rilling, doodgra
vers en andere aaskevers van hun griezelige
genietingen te zien wegvluchten.
Zoo komen wij licht tot de meening, dat
verreweg de meeste grootere dieren om van
insecten, wormen en dergelijke niet te spre
ken een smartelijken dood sterven in klau
wen of kaken van anderen; dat het leven
der dieren een eindeloos moorden en een
nameloos lijden is, dat de meest kenmer
kende eigenschap der Natuur wreedheid is.
Ik heb 't nooit willen gelooven. Er zijn
zooveel dieren, die haast geen vijanden in
hun omgeving hebben; waar en hoe ster
ven die ?
Een van de passages uit Robinson Crusoë,
welke indertijd den meesten indruk op mijn
kindergeest schijnt te hebben gemaakt, is
die waar Robinson dat geheimzinnige
zuchten uit de verborgen grot hoort komen,
en na langen strijd zijn angst overwint, wei
felend binnentreedt en er een stervenden
bok vindt, die zich daar had verscholen.
Zouden de dieren zich gaan verbergen wan
neer ze door ouderdom of ziekte moeten
sterven ?
Ook uit de Aarde en haar Volken, dat in
mijn jonge jaren mijn lievelingsboek was en
waarin ik indertijd met angst en verlangen
Livingstone volgde op zijn eerste reizen door
het onbekende Afrika, is mij een zinsnede
bijgebleven, die mij : nog dikwijls voor den
geest komt als ik een dier door een ander
zie grijpen of wegslepen. Livingstone zeide,
er volmaakt zeker van te zijn, dat hij in het
geheel geen pijn of angst had gevoeld, toen
hij, door een leeuw niet den bek in den
schouder gegrepen, een groot eind werd mee
gesleurd, tot het dier door zijn metgezellen
werd doodgeschoten. Zou dat ook zoo zijn
met een kikvorsch, die door een slang wordt
gegrepen, met de muis in den bek van de kat 7
Meer dan eens heb ik een springlevenden
kikvorsch door een ringslang, een hagedis
door een gladde slang zien grijpen en levend
Panorama-Gebouw.
Amsterdam, Plantage
Antieke Meubelen, Porceleinen, Schil
derijen, Perzische Tapijten.
Va#lr fti'ijsrn. Tovynttg vrij.
MEUBKl-BAZAR
SINGEL 263 -283.
1>U de
MASSIKF EIKEN.
140 X 80/«a.
Telefoon 3968.
Kantoor-MeübeleD enz.
J. MEIJERINR MEIJER.
Amerikaansch Cylinder-Bureau,
beide onderkasten met laden, uitstekend van kwaliteit en
inrichting, 127 cM. lang f' O.V .
Bureau Minister,
eikenhout, prima eigen fabrikaat 150 X 80 cM. met
schuifladen f O5. .
Amerikaansche Sectie-Kasten,
bij uitstek geschikt voor Boekenkasten, zoowel als voor
verzamelingen van allerlei aard. Beste fabrikaat bij meest
voordeelige prijzen. Men vrage gratis toezending der
Speciale Prijscourant voor Kantoor-Inrichtingen
M PHOEMX", m Spuistraat, Amsterdam.
i BINNEN
INRICHTINGTOT
MEUBELEERING
EN -VERSIERING
^DER- WONING^
12O ? ROKIN ? 120
FAIENCE
EN TEGEL
FABRIEK
MOLLAND
NAAMLVENN-CEV-TE
UTRECHT