Historisch Archief 1877-1940
Ho. 1394
DE A MS TE fcl) \A.MM E R WEEKBLAD VOORNEDERLAND.
herinnerende aan het bal diviu" de belles
Véronnaises" enz. Het, onmiddelijk daarop
volgende stuk, de eigenlijke Scène d'amour"
wordt ons door den bekenden
Berlioz-vereerder Ad. Jullien beschreven als een une
page débordante de passion, de tendresse et
d'aaiour; peut-être la pluèchaude inspiration
que ait jailli du coeur del'artiste, leinorceau
Ie plus achevéqu'ait enfantéson cerveau;
sftrement une création uiiique dans l'art
musical par l'expresgion orchestrale, par la
transfiguration de simples instruments qui
semblent avoir une ame, une voix, s'animer
presque au souffléde Berlioz."
Het vierde deel bestaat uit het onvolprezen
virtuozenstuk voor orchest, la'reine Mab,
ou la fee des songes", een bladzijde uit de
litteratuur der orchestmuziek, die haars gelijke
zoekt in geest, lichtheid, gratie en elfenachtige
luchtigheid; een echt product der romantiek,
maar tevens een stuk van duizelingwekkende
moeilijkheden.
In het daarop volgende deel komt het koor
wederom aan het woord; het zyn Capulets
die bloemen strooien op de hjkbaar van
Juliette. Met een instrumentalen Satz sluit
het deel echter wederom af, het is betiteld:
Romeo au Tombeau des Capulets". Daarin
schildert de componist ,joie délirante, d
sespoir, dernières angoisses et mort des deux
amants." Ook in dit gedeelte ontmoet men
mooie oogenblikken van groote stemming;
o. a. het slot met de zachtkens wegstervende
oboe-golo en de beide korte pizz.-tonen der
violoneellen.
Het Finale kan men in drie fragmenten
yerdöelen. Het eerste behandelt dan het
«ptreden der verwoede Montagua en Capu
lets en de bekentenis van den Père Laurence;
het tweede de aria van dezen Pauvres en
fants" en hetgeen daarop volgt, en het derde
gedeelte de Réconciliation".
In dit laatste fragment komt de bruyante
grooto opera-stvjl wel eenigszins den voor
namen indruk, dien .wij totdusverre van het
werk ontvingen, verstoren. Pakkend is het
echter wel en het zou mij niet verwonderen
als de Paryzenaars in 1839, bij de eerste
uitvoering reeds dadelijk hiervan onder den
indruk zijn gekomen.
Of nu alle toehoorders Zaterdagavond een
sterke impressie gekregen hebben van Berlioz'
symphonie drainatique"? Berlioz is geen
kunstenaar, die algemeen bewonderd wordt
over de gehetle wereld. Men noemt hem
wel den franschen Beethoven, maar hij neemt
noch in zijneigen uaderland,.noch daarbuiten
een rang in, die ook maar eenigszins verge
leken kan worden met htt uuiverseele van
de vereering voor Beethoven.
In zijn jeugd werd Berlioz in Duitschland
meer gevierd dan in zijn vaderland. Joachim
sprak onlangs in tamelyk depreeiöerenden
geest over het talent van Berlioz. Wanneer
de inzichten van dezen kunstenaar gedeeld
worden door velen, dan zou het wel eens
kunnen gebeuren dat de fransche meester
in Duitschland het eerst terrein begint te
verliezen.
Wanneer nu ook hier de symphonie
dramatique" niet algemeen bewondering heeft
opgewekt, dan ligt het zeker niet aan het
technische gedeelte der uitvoering.Het orchest,
de hoofdfactor bij de uitvoering, heeft den
geheelen avond een prachtvollen klank ont
wikkeld, de koren zoowel het groote koor,
dat alleen na de pauze medewerkte, als de
kleine koren van den proloog en het man
nenkoor uit de verte waren zeer mooi van
klank en onberispelijk van zuiverheid en
gelijkheid de solisten eindelijk, hoewel
niet van bijzondere voortreffelijkheid, pasten
zich voldoende aan bij het geheel.
De grot van Genoveva,
VAN
CLARA VI E BI G.
Naar het Duittch, door M. v. O.
V.
Milde had geen tyd zich opnieuw in
philosoflsche overpeinzingen te verdiepen ... Hij
hoorde schreden naderen, onwillekeurig deed
hij 'n paar stappen achteruit en verborg zich
achter 'n zwaren eik, zijn adem inhoudend.
Van uit de schaduw zag hij een slanke
maunengestalte te voorschijn komen, met een
pak onder den arm. Nu stond hij stil en keek
spiedend rond ? niets anders was te
hooren dan 't murmelen van 't beekje en 't
suizelen vau den avondwind door du lispelende
bladeren. Milde verroerde zich niet; de han
delwijze van den man was zoo vreemd, zoo
schuw en angstig als had hij iets te verber
gen. Nu stond hij vlak voor den boom, wiens
zware stam den rechter verborgen hield ; een
zwak schijnsel viel juist op zijn gezicht . . .
Ei! dut was Lorenz Pfalzel! Reeds was Milde
op 't punt te voorschijn te treden, om zijn
hand op den schouder van den jongen boer
te leggen, toen deze na nogmaals omgekeken
te hebben, vlug over de beek sprong en be
hendig de steile helling naar het hol
opklauterdu. Spoedig was hij in de duisternis ver
dwenen en was alleen het breken van takken
en het kraken van dor hout nog hoorbaar.
Zoo, zoo !" Hoofdschuddend kwam Milde
nu te voorschijn; hij zag er ernstig en naden
kend uit. Wat had Lorenz daar boven in
't hol te maken ? en dat nog wel op dit uur ?
Daar moest mér achter steken . . .
Met gebogen hoofd schreed Milde weer
langzaam terug naar den Ramsteiii. 't Was
of 'n zware last op hem drukte . .. Aldoor
zag hij het beeld van die jonge vrouw voor
zich, met het kind in haar armen ... daar
naast het reine, vriendelijke gezicht van Anna
en als 'n schaduw langs die twee gaande, de
slanke gestalte van Lorenz. .. Wat was hier
gaande ?
Toen de eenzame wandelaar weer op den
Ramstein terug kwam, brandde de lamp in
de gelagkamer. De vroolijke drukte was
voorbij, de meesten waren weer huiswaarts
gekeerd, vermoeid van zomerlucht en
zoinerweakte; slechts enkele gasten toefden nog,
by het schijnsel van de tuinlampen, daar
buiten in den lauweu nacht bij een
aardbeziënbowl.
Op den drempel stond Anna glimlachend
en met blozende wangen. Den aankomende
tegemoetgaande riep ze hem toe: Neen
maar ... meneer de rechter wat is u lang
uitgebleven ! Zóó jammer . . . Lorenz is er
geweest en ik had hem u zoo graag als mijn
verloofde willen voorstellen .. . maar hij kon
niet langer blijven. Op den Pfalzelhof is 'n
Nu had ik wel eenige langzame gedeelten
iets vlugger gewenscht; zoo b.v. het
Larghetto uit het tweede en het adagio uit het
derde deel; vooral het slot van het laatste
met zijn fermaten, klonk m. i. veel te gerekt.
Doch, zooals ik zeide wat aangaat de tech
nische eischen van het werk, daaraan bleven
de heer Mengelberg en zijn uitvoerenden
niets schuldig. Gaarne breng ik den heer
Mengelberg en den leden van koor en orchest
daarvoor een woord van hulde.
Mevrouw C. Herman, die met haar
mezzosopraanstem, behalve de alt-solo's van de
symphonie, ook nog vertolkte twee zangen
van Berlioz met orchestbegeleiding ii.l. l'Ab
sence en Le jeune Pdtre Breton" heeft door
haar eenvoud'een zeer sympathieken indruk
gemaakt. Het is geen grootsche, meeslepende
kunst, die zij vertolken kan; maar weldadig
doet haar lieve voordracht aan, zoodat men
met haar medewerking ingenomen mag zijn.
De heer Plamondon, Tenor, had alleen het
korte verhaaltje van Mercutio te zingen,
hetgeen hij deed met zeer gutturalen toon,
doch uiterst levendig in de voordracht. Den
bas, Paul Daraux, hadden wij reeds vroeger
in de Béatitudes" gehoord. De hoogte van
dezen zanger klinkt ietwat geforceerd; ook
maakt het overtrekken van twee lettergrepen
aan het slot eener phrase geen voornamen
indruk. Ik weet wel dat men zulks dikwijls
aantreft bij Fransche operazangers, maar
kunstenaars van beter allooi moesten zich
niet schuldig maken aan zulke weinig
gedi-itingeeide gebruiken. Overigens zij gaarne
toegegeven dat zin stem in de middentonen
vol klank is.
Met een prachtige wedergave van de ouver
ture du Carnaval Romain" werd het concert
geopend. Wél wordt dut werk steeds schoon
gespeeld, maar toch was het of ditmaal alles
nog vuriger en geestdriftvoller klonk. Het
was een waardig begin van den avond, dien
men als passende hulde aan een groot kun
stenaar, zeker nog lang dankbaar in het
geheugen zal behouden.
-AXT. AVEUKAMI'.
1) Zie Ferd. Hiller, Küngtlerleben, p«g. 89.
IMItllllllinilllllllllllllltlllMltllllHIIIHIIIIUUMIIItUIIHIi
Potgieter.
Zwoltche Herdrukken, No. 14 en 15, E.
J. POTGIETER. Jan, Jannetje en hun jongste
kind, uitgegeven door J. H. van den
Bosch, Zwolle, W. E. J. jeenk Willink.
Over Potgieter bestaat een vrij uitgebreide
litteratuur. Kort na zijn overlijden verschenen
Huet's Persoonlijke Herinneringen", aan het
einde van het tweede deel der Verspreide
en Nagelaten Poëzie" schreef Johan C.
Zimrnerman een Narede", en J. P. Hasebroek
leidde de nieuwe uitgave van Het Noorden"
in met een Vriendenwoord". Toen in 188(5
De Gids zijn vijftigjarig bestaan vierde, ver
scheen in dat tijdschrift een artikel over
Potgieter van den redacteur P. N. Muller,
nog later kwamen de herinneringen vau
Nicolaas Beets. Dr. Jan ten Brink gaf een
overzicht van Potgieter's leven, maar hem
stonden niet alle gewenschte bescheiden ten
dienste, en dr. J. H. Groenewegen, beter
ingelicht en beter toegerust, . schreef eerst
een Bibliographio en daarna het leven van
Potgieter. Het jaar 19013 bracht Verwey's
leven van Potgieter, en intusschen waren de
brieven van Potgieter aan lluet gepubliceerd,
die van Huet aan Potgieter blijven tot H>25
verzegeld.
Afgaande op den lof dien onze tijdschriften
Potgieter gebracht hebben, zou wie de kaart
koe ziek geworden en nu moest hij naar
Gordel rennen om medicijnen bij den veearts
te halen, hij had zóó'n haast!. . . Maar even
tien uur zou hy trachten weer hier terug te
zijn, ik heb hem zelf nog nauwelijks gespro
ken vandaag. Zou u niet nog zoolang kunnen
blijven? 't is al haast zoo laat..." En smee
kend keek ze Milde aan.
Deze vermeed 't haar aan te kijken. Neen,
neen," zei hij haastig, ik moet uu dadelijk j
weg, anders haal ik den laatsten trein uit j
Ehrang niet meer." j
Verstrooid, zonder veel meer te zeggen, j
betaalde hij zijn vertering, drukte het meisje j
de hand en ging haastig heen. Teleurgesteld
blikte ze hem na. Wat of meneer Milde van
avond had ? Hij maakte zoo'n haast om weg
te gaan !... Ik hoop dat hij weer 's gauw
terugkomt. .."
-X-
-AOp den Pfalzelhof stond Lorenz in de stal
en haalde mest uit. Zijn hemdsmouwen luid
hij opgestroopt, zoodat zijn gespierde armen
tot beneden de elleboogen ontbloot waren ;
zijn breed, gewelfde borst ademde zwaar.
als beklemd.
't Was broeiig warm weer, als 7.011 er 'n
onweer losbarsten. Hij werkte hard, het /weet
druppelde van zijn voorhoofd en kleefde de
ronde kr'ullokjes aan zijn slapen vast. Hij
scheen slecht geluimd te zijn en smeet den
mest zoo wild en slordig uit de deur, dat
die in groote bogen op de binnenplaats
neerspatte.
De jonge man vloekte hardop . . .
Donnerwetter ! .. . Sakkerlool! . . ." l'.en zenuw
achtige trek trilde om zijn mond. Zijn gezicht
was veranderd ; in plaats vun de vroolijke,
franke driestheid was in zijn oogen een uit
drukking van schuwheid en angst gekomen. ;
Hij was stil geworden, durfde de mensclien '
niet meer vrij en oprecht aan te kijken. Zijn
gelaat was ook smaller geworden en tusschen
de oogen was een rimpel gekomen.
't Komt van z'n vrijen !" zei de oude
Simeon Pfalzel lachend tot zijn vrouw ; maar
hij keek zijn zoon vaak achterdochtig aan.
Over Barbara werd op don Pfalzelhof nooit
meer gesproken en vroeg 'n enkele keer ;
iemand van 't dorp de boerin naar da ver
dwenen meid, dan haalde zo slechts haar
schouders op : Ja, ja ... weg is ze l"
't Was stil op de hofstede. Sedert het ver- i
trek van Barbara, hield men knecht noch
meid. Lorenz moest alles allén afdoen. De
middagzon gloeide op do steenen
waartusschen 't gras opgeschoten was ; de oude boer
en boerin hielden daar binnen een mid
dagdutje.
Door de poortdeur gleed een oude, in :
lompen gekleede, vrouw naar binnen, keek ;
eerst voorzichtig rondom zich en sloop toen [
naar den stal. Ze was zoo stilletjes genaderd, j
dat Lorenz haar pas bemerkte toen ze op
den drempel stond en hem met haar inge
vallen mond 'n Goeden dag" wenschte.
Verschrikt keek hij haar aan terwijl 'n roode
kleur zich over zijn gelaat verspreidde. ;
van het land niet kende, denken dat zyne
werken gelezen worden. Helaas, al die lof
was niet alleen voor onletterkundig, maar
ook voor een groot deel van
litterairontwikkeld Nederland een holle klank. Het
is nu eenmaal een feit, dat men onze beste
schrijvers pleegt te bewonderen op een af
stand, immers zonder ze te lezen, en dat
het genot dat de lectuur van diezelfde schrij
vers schenkt, te giooter schijnt te worden,
naarmate men het langer uitstelt. Inderdaad
strekt veler belangstelling niet verder dan
band en rugtitel. Dooder dan ooit liggen
vele onzer beste auteurs in hun papieren
kist. De uitzonderingen zijn gauw geteld.
Cats is langen tijd populair geweest, en zelfs
in de dagen toen Huet hem meende dood
te slaan, verkocht de uitgever Campagne te
Tiel met veel succes een nieuwe editie van
deii boerenbijbel. Van. de nieuwe uitgave van
Staring's Gedichten daarentegen, verschenen
in 1802 en door Nicolaas Beets krachtig
aanbevolen, werden bij inteekening.... 39
exemplaren verkocht. Bilderdyk wordt ge
kocht en niet gelezen, Multatuli gelezen en
niet gekocht. En Potgieter? Hij zou voor
nog veel meer zijner landgenooteu een
vreemde eend in de vaderlandsche bijt" zijn
als er geen bloemlezingen waren. Maar een
bloemlezing is toch het ware niet als zy
slechts fragmenten opneemt en met die losse
en uit het verband gerukte gedeelten eert
men de nagedachtenis van dichter of schrijver
allerminst.
Men krijgt een vrij volledig overzicht van
Potgieter's werkzaamheid wanneer men leest:
l", den bundel Proza 1837?1845", 2". Per
sonen en Onderwerpen" (Huet), 3". Een
bundel liederen en gedichten" (Zimmerman).
Het is niet veel, maar men kan het er
voorloopig mee doen. Het is Potgieter als
novellist, als criticus, als dichter. De kennismaking
leidt tot een oordeel dat door lectuur rjver
den schrijver aan zuiverheid allicht zal win
nen. Om een schrijver te leeren kennen moet
men beginnen met hem te lezen. Toch schijnt
dit, dat bijna een axioma is, door de feiten
weerlegd te worden.
Niemand heeft Potgieter beter gekarakteri
seerd dan zijn vriend Huet: Moest ik hem
katalogiseeren, ik zou den heer Potgieter tot
de klasse brengen, bij wie men, indien de
konversatie tijdens de eerste kennismaking
niet vlotten wil, een jaar later eens terug
moet komen." Daarmede is tevens een der
oorzaken van Potgieter's impopulariteit aan
gewezen. En wie als stelregel aanneemt, dat
het publiek in verzen meer eischt dan
gedachten, welke duizend- en duizendmaal
even goed zijn uitgedrukt, zooals Potgieter
zelf zegt in zijn beoordeeling van Staring's
gedichten, drukt zich toch tamelijk vaag uit.
Want waar is de grens? mag men vragen.
De voordracht van een sedicht als Florence"
is een onderneming, waarvan vooruit te
zeg. gen is dat zij zal mislukken en waarbij een
goedwillig en geduldig publiek langzaam maar
zeker in den dut raakt. Als Potgieter zelf het
noodig oordeelt toelichtingen te geven, dan
is er stellig iets op te helderen. Welnu, de
dichter heeft aanteekeningen op Florence"
geschreven. Maar die commentaren zijn lang
niet voldoende. Neen, het auditorium, zou
het wil van do /aak hebben, diende een
grondige studie van het gedicht te maken.
En zoo gemakkelijk hoeft men het gemaakt,
dat er nu wel drie commentaren bestaan
(Meerkerk, .longman, Boeken). Zoo ooit dan
liggen hier de schoonheden niet aan de opper
vlakte. Het is dan ook ecu groote illusie als
Potgieter zegt: Duidelijkheid is mijn hoofd
verdienste". Illusie evenzeer, dat zijn ge
leerdheid, of hetgeen men met dien naam
Kathrijn! hoe durf je hier te komen! Als
vader je ziet . . .!"
Dat kan me niks schelen !" antwoordde
de oude minachtend, ik kom je vragen,
waarom je al in geen dria dagen boven bij
Barbara geweest zijt ? Ze had intusschen
kunnen verhongeren en ik heb zelf ook niks!"
Ja, ja, ik zal wel komen, van avond nog,
wees maar gerust, ik breng ook wel weer
wat mee ! Maar denk niet dat 't bij ons Lui
lekkerland is, waar da gebraden duiven je
in den mond vliegen ? !"
Hij wilde 'n poging tot schertsen doen en
de oude op den schouder kloppen, maar ze
week uit en zag hem met haar roodgerande
oogen giftig aan.
Laat dat liever en haast je maar wat om
naar Barbara te gaan . . . Je zult werk hebbeu
om 'r de miiizennesten uit'r hoofd te praten.
Ze is woedend, sedert ze gehoord heeft dat
je met Anna gaat trouwen en eiken dag naar
den Kamstein gaat.
Wat ? wat ? .. . Wie ... w ... wie" da man
stotterde van schrik en woede. Wie heeft't
haar verteld ?"
Met gebalde vuisten wilda hij haar Ie lijf
gaan, maar ze wist hem behendig en vlugger
dan men denken zou. te ontwijken.
Schreeuw zoo niet, Lorenz," zei/e rustig,
..anders wordt je vader nog wakker... -ik
heb 't 'r gezegd ! Denk je, dat ik 't maar
rustig kan aan/Jen, dat mijn broer's klein
dochter daar boven in dat gat zit en met 'r
wurm van 'n kind bijna verhongerd V Kn
oiidertusschen zit jij met 'u rijk meisje te
vrijen en lacht in je vuistjo ! . . . Neen
noen! manneke! dat gaat zoo maar niet ! (ia
naar boven en doe je plicht, anders ..."
Hou je mond !'' Lorens hief zijn hand op,
maar die bleef onbewegelijk in de lucht
opgericht; want op eens zag hij. niet ver van
de staldeur, zijn vader staan, met de pijp in
zijn mond en de banden in do broekzakken,
die strak naar hem keek.
Wat is dat daar ?" Du stem van den ouden
man klonk dreigend. Wel sakkerloot! wat
moet dat oude wijt van je hebben, Lorenz ?"
.,Nik-i. . . niks . . .!" De oude Katharijn
grijnsde en haar ronden rug nog dieper buk
kend, /W ze met klagende stem : ( <ch boer !
ik heb je zoon om 'n handvol aardappels
gevraagd, maar hij wil me niks geven ! . ..
Toe, geef me wat!"
Wil je wel maken dat je weg komt ?" en
de boer dreigde met zijn vuist. Ik ken je
wel ! maar nu je hier geen nicht meer hebt
wonen, die voor je uit ons huis gedragen
heeft, wat ze maar kon krijgen, wil ik ju hier
niet meer zien! Geen bedolvolk hier!"
Wat? bedel volk??" De vrouw richtte zich
op als een adder die op haar staart getrapt
is. Zóó slecht staat 't niet met me, hoor !
Maai'. . . Barbara laat je wél groeten . . . jou
en je zoon Lorenz, hoor?. .. Adieu!"
Met de rimpelige hand wenk.'inl en
spotlaehond, strompelde ze naar de poortdeur.
Onbe veeglijk als aan den grond gegroeid,
staarden beide mannen haar na. Du mieren
gelieft te bestempelen, de grenzen van het
uitgebreid lager onderwy's nauwelyks
overschrydt. Het is de moeite waard, hier nog
even een plaats uit de Brieven téciteeren:
De beste bladzijde, met waarachtige warmte
geschreven, wordt rletsch en flauw, als men
haar zes-, zevenmaal overleest".
Het is niet de poëzie een vreemd geval.
Wie muzikaal genot wil smaken, getroost
zich wel zeer inspannende voorbereiding:
men bestudeert soms de partituur; men door
loopt althans het klavier-uittreksel. Waarom
zou de poëzie het met minder toewijding
moeten stellen? De opmerking is van wijlen
C. H. den Hertog. Hy beschouwde de studie
van Potgieter als een voortreffelijk soort van
hooger onderwijs, en wie zijn methode ge
volgd heeft, moet hem gelijk geven. Zoo
is Potgieter in de onderwijswereld ingeleid,
maar zoo is hij ook voor velen, verstoken
van voorbereiding en van leiding, een schrik
beeld geworden, erger nog dan Staring of
Da Costa, die toch ook al in een kwaad
gerucht staan. Terecht ? ? Och, de onderwij
zers-examens houden nu eenmaal veel van
raadseltjes, eu Potgieter is zoo kwistig met
lang vergeten of nooit geweten bijzonder
heden, dat een argeloos caulidaat de schrik
om het hart moet slaan.. Is het soms niet
om tureluursch te worden? Wie weet al die
bijzonderheden van historischen of litterairen
aard, microscopische feitjes, al die citaten,
thuis te brengen! Inderdaad, Potgieter geeft
harde noten te kraken. Maar wat blijft er
op den duur over van wat als kunstwerk
wil worden beschouwd? Men herinnert zich
het 09ste Leekedichtje van De Génestot:
't Blank nootje kwam kyken, maar 't hield zich
niet blank
Want 't bleef inde handen van Oom veel te lauk!
Toeu lustte de ondeugende jongen 't ni'et nieer....
Pel 't nootje, maar maak het niot morsig, meneer!
Zóó opgevat, kan het resultaat van dich
terstudie hoogstens een opgedrongen meening
zijn en herinneringen aan tal van grijze, ver
velende .uren, waarin men poëzie bepoetelde
of vermoordde door ze onder een berg van
taalkundige knutselarijen te begraven. Dit is
een der verdiensten van Den Hertog, dat hij
in zijn te weinig bekende Aanleiding tot de
studie van litteratuur" den weg heeft willen
wijzen aan hen die zóó in het duister rond
tasten. Hij legde er den vollen nadruk op
dat wie een vers goed weet te zeggen, het
zijn leerlingen al voor het grootste deel dui
delijk gemaakt heeft.
In zijn critiekm overvraagt Potgieter. Men
leze zijn oordeel over de Camera Obscura
en over de Sint-Pa9lusrots om tot de over
tuiging te komen, dat alleen het genie een
letterkunde zou hebben kunnen scheppen,
beantwoordende aan Potgieter's oogmerk.
Intusschen is hij de eerste Nederlander ge
weest die van de nationale letterkundige
critiek een afzonderlijk vak heeft gemaakt.
Maar hij "zoekt zijn ideaal achterwaarts, in de
zeventiende eeuw. Zijn streven drukt Verwey
uit door te zeggen, dat Potgieter begon met
het Vaderland te omringen door Europa".
Zoo heeft hij tot zijn volk woorden gesproken
van kern en verstand, kernachtig tot duister
wordens toe, om een wending van Potgieter
te gebruiken. Vereerders van Potgieter zullen
ook hier zeggen dat men over zijn duister
heid niet klagen mag, dat men er tegen be
hoort te worstelen zoolang tot geen duister
heid overblijft. Dat is een zware eisch, en het
is een troostrijke gedachte dat Huet niet alle
toespelingen van dien ijzervreter in de let
teren", dien boekverslindenden Petrus
Comestor" kon ophelderen. Huet's zoon, den
uitgever der Brit ven, is het niet anders
geop 't voorhoofd van den oude zwollen op, de
jonge boer werd beurtelings rood en bleek
en sloeg de oogen neer als een betrapte
schoolknaap.
Wat beteekont dat, Lorenx ?" De stem van
Simeoii Pfalzel trilde van ingehouden drift ;
hij nam de pijp uit zijn mond en klopte zijn
zoon daarmee op de wang. Wat heb jij met
dat bedel wijf te maken? waarom lachte ze
zoo? en wat praatte ze van Barbara? Geef
antwoord?" en met van toorn fonkelende
oogen boorde hij zijn blik in het gelaat van
den andere.
't Is niks, vader . . . werkelijk, bij alle Hei
ligen . . . daar kunt u gerust op zijn!"
Nu... ik ma^ 't lijden." De boer lachte
gedwongen en spottend. Tk hou je bij je
woord !" Hij spoog op den grond en stak de
pijp weer in zijn rechter mondhoek. ..'t Zou
ook ;ïl te dom van je zijn. je met zoo'n meid
in te laten! Ik zou Lorenz Pfalzel niet meer
willen kennen, als hij dat gedaan had ! . . .
Vanavond ga ik naar den Ramstein, en dan
kun je meegaan, als je wilt, 'k wou met
Anna's vader afspreken, wanneer de eerste
afkondiging kan plaats hebben ... Ik houd
niet van dat uitstellen en op de lange baan
schuiven. .Met Mai ia Geboorte hebhen we
geld noodig, dan moeten we bel isting belalen;
blijft 't geld uit, dan zouden we geen dak
meer boven om hoofd hebben ! . . . Vooruit
jongen ! waarvoor ben je anders de knappe
Lorenz ?''
Deze antwoordde niets, machinaal knikte
hij maar met 't hoofd. Bij wijze van aan
moediging gaf de oude hem nog 'n welge
meende por in de zijde eer hij met vasten
tred in 't huis verdween. Hij bleef als ver
steend op zijn spade geleund in de stralende
middagglans op den grond turen.
O! die Barbara !" De jonge man steunde .. .
Hoe gelukkig bad hij kunnen zijn, hoe goed
zou alles beschikt zijn, als die Barbara
etmaar niet was! Een onuitsprekelijke haat en
woede maakte zich van hem meester. Wan
neer hij haar op dat oogenblik voor zich
gehad bad, zou hij haar geslagen en de lange
haren uit het hoofd getrokken hebben ! Zij
was de oorzaak van al de angst en ellende
die hem overdag steeds vervolgde, 's nachts
niet met rust liet en hem eiken kus verbit
terde, dien hij de mooie Anna op de roode
lippen drukte.
O, jou spook ! jou heks . ..!" Lorenz balde
zijn vuist en knarste op zijn tanden van ver
beten woede. Was jij maar weg, voor mijn
part onderin. . ."
I lij schrikte; het loeien van een koe bracht
hem tot bezinning; met bijgeloovige ontzet
ting keek hij naar het lage deurtje vau 't
afgeschoten kamertje, waarin Barbara vroeger
geslapen had. 't Was hem, of hij weer haar
stem hoorde, fluisterend, maar vast als hamer
slagen : Ik zweer bij het Allerheiligste, bij
de zaligheid vau mijn ziel ? ."
Jawel ! . . . stil.. . stil ! . . ." Hij liet do
schop vallen, het angstzweet brak hem uit;
hij stopte zijn handen in de ooren en rende
gaan. Zelfs zijn grootste bewonderaars hebben
les défauts de ses qualités" erkend en de
beoordeelaar van het Leven van Bakhuizen
van den Brink, in de Spectator van 1885 moet
toegeven, dat Potgieter's uitstapjes soms tot
een labyrinth voeren, waaruit het ontkomen
moeilijk, zoo al mogelijk is. Zoo kou ontstaan
wat Zimmerman n groote tusschenzin'1
noemt. Potgieter had alty'd zooveel te zeggen,
dat hy geen enkel ding uit kon zeggen. Toch
blijft stijl zijn groote verdienste correctief
tegenover het zinledige, stijllooze fn
spitsburgerlijke, een reactie die als zoodanig mag
hebben geleden aan overdrijving". En bovenal
drong hij aan op oorspronkelijkheid On
sterflijk maakt de oorspronkelijkheid!" heet
het in Eene Halve-Eeuws Wake '.
Hij moet zich geestverwant gevoeld hebben
van Staring. Met hem had hij geineen de
liefde voor de zeventiende eeuw, de liefde
voor het zinrijke, voor Hollandsche verzen met
een gedachte. Beiden vereerden zij Huygeus.
Over Cats wijken hun gevoelens uiteen. Maar
Staring schijnt ons consequenter. Geen tegen
strijdigheid tusschen leer en voorbeeld bij
hem die ook wel wist dat zyn poëzie geen
muziek was om van 't blad te spelen. Tegen
over een publiek dat hem oversloeg, rekende
hij zich verantwoord met dat puntdicht op
zijn suffenden Krijn:
Krijn las en zei, zoo tnsachen waken
En dutten in: Dat kon wel klaarder zyn!"
Voor die half slapen, lieve Krijn,
Kan 't een die droomt slechts duidehjk maken.
Wat Staring uit de volheid van zijn ge
moed kon geven, mist Potgieter humor. Is
het wel een gemis voor wie als Potgieter .
overtuigd is dat der kunst hooger roeping
is opgelegd dan te vermaken?" En al vindt
Albert Verwey de .lans en Jannetjes van
Potgieter geestig, velen zullen dat nief. met
hem eens zijn. Vernuftig, dat is wat anders.
Als hij schertst hij doet het gelukkig
zelden komt er een floers van weemoed
voor onze oogen. Met gelijke losheid plegen
olifanten zich te bewegen op het gespannen
koord." Die woorden zijn den scbrijver die
indertijd een parallel trok tusschen Huet en
Potgieter, kwalijk genomen, men heeft ze zelfs
een ruwe persiflage gevonden. Maar is het
niet een heilzame compensatie bij al te
onberedeneerde bewondering, dat ook de
tegenpartij wordt gehoord. Wie vasj. in den
zadel zit kan een stoot verdragen," placht
Potgieter zelf te zeggen. En de critiek der
bewondering had in hem maar zelden een
woordvoerder
Uit Staring's poëzie leeren wij den mensch
Staring kennen: een beminlijk man. Dat
was Potgieter niet in de eerste plaats, al
wil Verwey ons doen gelooven dat Potgieter,
waar hij zich vertoonde,. bemind was."
Afgaande op den inhoud der Brieven is
twijfel aan de waarheid van zulk een absolute
uitspraak stellig geoorloofd.
Tot de vereerders van Potgieter behoort
stellig de heer J. II. van den Bosch. Hij
behandelt een der moeilijkste prozastnkken
van Potgieter. Zijn boekje telt 182 bladzijden,
waarvan er voor den tekst welgeteld 31
noodig waren. De rest is voorbericht, in
leiding, beschouwing en een honderdtal blad
zijden met aanteekeningcn. Moeilijk proza
dus, ja bijna berucht om zijn moeilijkheden"
zegt. de heer Van den Bosch die het kan
weten, en die zich niet vleit a 11 e s te hebben
opgehelderd. H net verweet de lezers van
1834 dat zij de Zusters", de Ezelinnen" en
het Rijksmuseum" niet beter wisten te
waardeeren, maar ie dat verwijt voor het
laatste van kracht? Philologen zullen het
later bestudeeren als moeilijk Hollandsch
als een bezetene weg. »
Dien avond ging de vader allén naar den
Ramstein, de zoon lag zinneloos dronken in
't hooi eu sliep zijn roes uit.
Hij is onwel geworden," zei boer Pfalzel,
zijn aanstaand schoondochtertje in haar wang
knijpend, heel veel groeten, en morgen
komt hij wel weer."
Toen Lorenz den volgenden morgen vroeg
ontwaakte, moest hij zich lang bezinnen eer
't hem klaar werd, wat er gebeurd was. In
de frissche ochteiidkoelte kwam alles hem
lang niet zoo wanhopend voor als den vorigen
dag. Overeind zittend in het hooi keek hij
door 't zolderluik naar de heuveltoppen en
verder op den straatweg van Ehrang, die,
met appelboomen beplant, de kronkelingen
der Moezel volgde. Daarlangs moest ze gaan...
dat kon ze ook best, ze was immers jong eu
weer kraci.tig! ... Maar 't kind? 't kind?!
! De jonge inan wreef zich 't voorhoofd, liet
j 't hoofd in beide handen rusten en ducht
na... Plotseling sprong hij op eii sloeg zich
zoo blij en met zoo'n kracht op 't dijbeen,
dat 't klapte . . . Ja ja ... zóó kon 't best!...
zóó zou 't gaan... Hij had toch nog'n tijdje
vóór zich! Komt tijd, komt raad !... Ei!
dat ivas 'n slimme inval van hem geweest!
-::-
-x*
In heel Ehrang bleef geen mensch in huis;
met doodsbleeke, verschrikte gezichten ston
den /e in de straatjes en steegjes met elkaar
te praten. De eenige, die thuis bleef hokken,
was de oude Kathrijn Holzer. Ze lag te bed
i en had den vuilen, met drooge bladeren
gevulden zak, die haar als deken diende, tot
over de ooren getrokken, zoodat de
verkromde voettoppeu te voorschijn kwamen.
Ze jammerde, steunde en klaagde erbarmelijk,
had vréselijke pijnen... Waar? O, overal,
over 't lieele lichaam ! . . .
Door 't kleine venstertje van haar armelijke
hut drong de weerklank van al de uitroepen
van ontzetting, schrik, angst en verbazing! .. .
En terwijl in Ehrang al het werk in den
steek gelaten werd eu mannen en vrouwen
niet uitgepraat waren over het ontzettende
het gruwelijke dat gebeurd was, zat de rechter
Milde te Trier voor zijn schrijftafel en staarde
op een telegram in zijn hand. Het venster
stom! open, '11 heerlijke zomerlucht stroomde
naar binnen, 't geurde naar linden, rozen en.
jasmijn. . . 'u Helder blauwe hemel en stra
lende zonneschijn. Van de nabij gelegen
Domkerk sloeg het langzaam, plechtig twaalf
uur... eu ook van de andere kerktorens
luidden de klokken. Rechter Milde richtte
zich op, het telegram in zijn hand ritselde.
Daar stond 't duidelijk in groote letters met
blauw potlood geschreven :
Ehrang 20 Juli,
10 uur 50 minuten.
Lorenz Pfalzel vermoord. Lijk heden ge
vonden in Ramsteinsche boech, nabij
Geuovevagrot.
KOIILIIAAS, burgemeester.
(\Yortlt rercolyil'.