Historisch Archief 1877-1940
No. 1409
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
samenspraak gedacht heeft tusschen Beatrice
en een engel des doods. Ook hierin maakte
de componist op mij eea meer uiterlijken
dan stemmings -oliën indruk. Als afsluiting
vau dere episode heeft Wolf-Ferrari een frag
ment van Jerernia's lamentatiën gebruikt.
Onmiddellijk daaraan sluit zich een canzone,
waarin aanvankelijk de koorbassen een reci
tatief zingen, hetwelk later wordi overgeno
men door het geheele koor, met inbegrip
der knapen.
Evenals bij vroegere fragmenten, trof het
mij dat de instrumentatie ook hierin niet
?van matheid vrij te pleiten is.
Deze koorepisode wordt wederom gevolgd
door een sonnet voor bariton met klavier,
?waarop als apotheose door het knapenkoor
wordt gezongen de woorden Beato, amiuia
bella chi ti vede" met begeleiding van het
gemengde koor op de vocaal A, terwijl
daartusscheu de stein van Beatrice klinkt op de
woorden Jo sono in pace" en die van den
bariton met Benedetta sei tu."
Ontegenzeggelijk is Wolf-Ferrari een man
van groot talent. Zonder te zoeken, als het
ware van zelf, vond hij nieuwe combinatiën
en met een zekeren durf heeft hij niet ge
schroomd die in praktijk te brengen. Voor
mijn gevoel echter is daardoor en door den
bouw van het stuk, met zijn afwisselende
orchest- en pianobegeleiding, de eenheid in
gevaar gebracht. Ik vind in la Vitanuova"
fraaie details, een groote voorliefde voor de
vocale schrijfwijze, teedtre hoewel eenigszins
zoetelijke stemming maar geen groote
diepte van opvatting, waardoor men geraakt
onder een blijvenden indruk. Men hoort het
werk met belangstelling aan, men kan er
aangename oogenblikkeu bij doorbrengen,
maar als alles voorbij is, neemt men er geen
hartverhetteuden indruk van mede. Het is
daarvoor te uiterlijk. In München waar la
Vita nuova" voor het eerst is uitgevoerd, werd
deze Cantica" door het publiek met geest
drift ontvangen. Ik kan mij zulks zeer goed
verklaren. Het werk is dankbaar geschreven en
het wijkt af van het herkömmliche" zooals
de Duitschers zeggen. Dat alleen is reeds in
staat om een publiek te winnen. Vraagt men
zich echter af of nu dit nieuwe in staat zal
blijken op den duur te boeien, of het niet
spoedig zal ophouden te interesseeren, als juist
het nieuwe niet meer nieuw zal zijn, dan
maar ik wil het liever aan den
tijd overlaten hierop antwoord te geven.
In ieder geval mogen wij den heer
Schoonderbeek dankbaar z\jn dat hij het werk dit
jaar heeft doen uitvoeren op zijn
zomer-uitvoering in de Groote Kerk te Naarden,
want interessant was de kennismaking in
ieder geval. Poch ook voor de wijze waarop
hij het heeft doen uitvoeren mogen wij hem
dankbaar zijn, want hij is er in geslaagd den
geest van het stuk zeer schoon aan de .toe
hoorders te openbaren en dat is, dunkt me,
voor een dirigent de grootste voldoening.
Als nu de heer Schoonderbeek zich aan
went in zijn bewegingen wat meer rust te
brengen, kan hy den toehoorders ook nog
meer het gevoel van rust inboezemen en
bovendien ook duidelijker worden voor zijn
uitvoerenden.
Het Ulrechtsche orchest kweet zich
voortrefi'elijk van zijn taak. Een bijzonder woord
van hulde zij den heer Veerman voor zijn
delicaat vioolspel gebracht.
Het koor en vooral het vrouwenkoor was
zeer mooi van klank. Met glans klonk de
hooge C der sopranen aan het slot van het
werk; maar ook de nuanceeringen waren
vol distinctie. Het pp. op de woorden Saria
dinanzi a lei caduta inorta" o.a. was
vtrrukkelijk van toon.
Minder schoon was het mannenkoor. Vooral
het recitatief der bassen in de Canzone Ita
a'èBeatrice" had een meer idealen klank
kunnen verdragen. Het knapeukoor hield
zich dapper. Het zal den kleinen jongens
zeker niet gemakkelijk gevallen zijn de
uitcF&uillafon.
De schulden van den Majoor
DOOR
CAMILLE LEMONNIER.
Toen Johan Bergmann als vrijwilliger in
dienst trad, was hij een goeie, brave jongen,
die nog niemand ooit eenig leed had veroor
zaakt. Maar toen het in 1830 tusscheu Hol
land en Belgiëtot een hefcten strijd kwam,
zag Bergmann zich wel verplicht, anderen
smartelijke pijnen te doen lijden en vocht
hij dan ook, zooals men in het leger zei
als een leeuw" voor zijn vaderland. Velen
waren reeds door hem verslagen, tot hij ten
elotte door een vijandelijken kogel getroffen
en met een gapende, hevig bloedende wonde
aan het hoofd en n aan de wang voor half
dood werd weggedragen. Gelukkig genazen
de wonden spoedig en stierf Bergmann niet
en toen hij weer in dienst kwam, had hij
een bre;d litteeken op de linkerwang en...
op zijn uniform de sergeantsstrepcn.
Het duurde maar heel kort, of onze Johan
was het puikje der sergeanten, evenals hij
zich vroeger een hoogst voorbeeldig soldaat
had betoond. Nooit kwam hij te laat in de
kazerne; zijn ondergeschikten behandelde
hij met broederlijke toegevendheid, hij be
hoorde niet tot hen, die bij het uitdeelen
van bevelen vloeken en voor de soldaten
niet dan smaad- en scheldwoorden over heb
ben. Ja, hij vergat zelfs het onrecht en de
onaangenaamheden, die hem van tijd tot tijd
werden aangedaan, en dit, gevoegd bij al zijn
andere goede hoedanigheden, was dan ook
oorzaak, dat hij door oud en jong bemind
en geacht werd en bijna geen enkelen vijand
had. Goeie Johan Bergmann! Dat was een
heerlijk schoone dag voor hem, de dag, toen
hij voor het eerst met zijn nieuwe
sergeantsuniform aan door de stad wandelde ! Hij was
wel niet trotsch, maar hij voelde zijn hart
toch luide van voldoening kloppen, toen een
paar gewoon-soldaten, gisteren nog zijn wa
penbroeders, hem het militair saluut brach
ten. Den Zondag daarop kwam zijn moeder
bij hem te visite, overdag wandelde hij de
geheele stad met haar door en's avonds gin
gen ze naar de komedie en moeder bloosde
van innig genoegen, als ze zag met hoeveel
bewonderende jonge meisjesblikken haar Jan
werd nagekeken, waar hij zich maar ver
toonde. Misschien waren diezelfde meisjes
wel jaloersch op de oude vrouw, en hadden
ze dolgaarne eens in hare plaats aan den arm
van dien knappen, grooten, flinkeu sergeant
gehangen, het handje liefkozend rustend op
sprank der italiaansche woorden aan te leoren.
Maar toch vind ik het van ganscher harte
toe te juichen dat men over do beswaren is
heengestapt en het werk in de origineole taal
heeft doen zingen. Niet alleen omdat de
litteraire beteekeuis van een vertaling zooveel
zwakker is dan het origineel, m:iar meer nog
omdat het zoetvloeiende van het Italiaansch
bij deze m u dek past en een du'usche of
nederlandsche bewerking ontegenzeggelijk
aan den klank enorm veel schade zou doen.
De heer Zalsman zong de bariton-pardj
prachtig. Men kon het gemakkelijk bespeu
ren dat hij vooral genoot van het Italiaanse!).
Zijn stem klonk zeer mooi en zijn uitspraak
en declamatie waren voortreffelijk. Deze partij,
die zeer hoog loopt, maar waarvan de hoogte
met gemak door den zanger werd overwon
nen, is zeker een der beste vau het
reportoire des heeren Zalsman.
Mevrouw Zweers de Louw, ter elfder
ure geroepen om mevrouw Oldenboom te
vervangen, mag men slechts dankbaar zijn,
dat zij de bereidwilligheid had de partij vrni
Beatrice op zich te nemen. Het 2ou dus
onbillijk zijn op haar zang critiek uit te
oefenen.
Mejuffrouw Marie Landréspeelde de piano
partij hoogst muzikaal op een mooien Ibach
en de heer Xierie vervulde zijn minder dank
bare taak op het orgel op de hem eigene
conscienticuse wijze,
Ten slotte nog een woord van waardeering
voor 11. F. die het tekstboek met voor
woord heeft saamgesteld. Wel heeft het mij
bevreemd en leed gedaan dat, tenminste by
den italiaanschen tekst, do versvorm
deisonnetten niet in acht is genomen. Bij een
volgende uitvoering eventueel kan hierin
misschien worden voorzien.
AST. AVERKA.MI'.
iHitiiiitiiiimiiiiiiiiiiHiiiliiiiiiiiiiiiltniium
van Ornaiffltpreiilen in
's Rüb PfGiiteulalMt te Anislortani.
L
Verbaast men zich niet weer, als men deze
drie:naandelijksche tentoonstelling in het
Rijksmuseum ziet, over den rijkdom der
prentkunst ?
Vindt men niet van de late Duitsche
gothiek, van de Renaissance in Italië,
Duitsehland en Frankrijk ; van de Lodewijk XIII,
XIV, XV en XVI stijl den weerslag, en soms
voorbeelden in de 275 hier verzamelde orna
mentprenten? 1)
Men zeg*e niet, dat wat hier aan
kunstcnaarsgrillen bijeen is, zijn belang verliest
door de omstandigheid, dat die grillen zelden
of nooit in hand-werk zouden zijn omgezet.
Die bewering, voor de ornamentprenten v m
Lodewijk XIII af zeker onjuist, vereischt
voor de vroegere nader bewijs. 2) Maar al bleek
ook bij die, dat zeer zelden wat de kunstenaar
dacht, door den hand werkman werd uitge
voerd, dan nog zou het spel der kunstenaars
op de kunstnijverheid van zeer grooten in
vloed moeten zijn.
De ornament-gravure ontstond in de 15e
eeuw als gevolg van de scheiding die zich
toen voltrok tusschen kunstenaar en
bandwerkman. 2) En al moge nu de kunstenaar,
door gebrekkige kennis der verschillende
technieken, in zijn boeken seer oorbaerlyck
voor goutsmeden, borduerwerkers,
glaesrnakers ende alderhande constenaren" niet
zulke dadelijk navolgbare voorbeelden ge
geven hebben als hij zelf soms dacht, /.eker
zal de door hem met zoo'n vreugde in het
koper gesneden schoonheid niet zonder een
vér in alle gebieden reikeuden invloed ge
weest zijn.
Hoofd en hand hebben elkander al te zeer
noodig. En daarom moet het zoo de moeite
loonen de ontwikkeling van het vlak-ornauient,
zooals die zich van de 15e tot het eind van
iiiiMiiiiiiiiiitiiiiimtiiiiiimiitiiiiimiMi
de verleidelijk-mooie strepen der uniform
mouw.
Ongelukkigerwij/:e had de natuur, die hem
zoo rijkelijk met deugden overladen had,
vergeten, hem den zin voor zuinigheid en
spaarzaamheid te verleenen. Men verdient
niet veel, als men in 's lands dienst is, en
toch gelukt het sommigen sergeanten nog
wel, om, tegen den tijd, dat ze gaan trouwen
een duitje over te sparen. Dit nu was met
Bergmann niet het geval geweest. Hij was
niet verkwistend, volstrekt niet, maar het
geld gleed hem als 't ware door de vingers.
Zoo gingen verscheidene maanden voorbij
en Johan had een massa kleine schulden,
die hem, zonder dat iemand er iets van
bemerkte, het leven vergalden, hem rust
noch duur lieten. Te vergeefs legde hij zich
zes dagen lang allerlei ontberingen op. Hij
zat dan van 's morgens tot 's avonds aan de
kazernetalel te le/.en zonder aan pijp, bier of
kaarten te denken; maar met den zevenden
dag sloot hij zijn boek, begon weer te rooken,
te spelen, zijn drie potjes bier te drinken
en met de kameraden te babbelen! Drie
potjes! Het was op zich zelf nu zoo'n groote
uitgave niet en toch . . . hij wist zelf niet,
hoe het kwam, dat het geld van die potjes
bij elkaa' geteld zoo'n enorme som verte
genwoordigde. Johan wou namelijk zich
zelven niet bekennen, dat het grootste ge
deelte van zijn geld bij arme menschen terecht
kwaai, die hij op straat honger en kou zag
lijden; evenmin bedacht hij, dat zijn tabaks
zak te allen tijde voor désoldaten openstond,
en dat deze daarvan profiteerden, als kostte
de tabak hem, Bergmann, geen geld.
,,Och kom," zei du goede sergeant tot zich
zelf, toen hij ten slotte na vele slapeloozo
nachten inzag, dat het hem onmogelijk was,
zijn budget nog kleiner te maken, wat zal
ik me d'r ook eigenlijk van aantrekken? De
luitenant zal de schulden van den sergeant
wel betalen." En toen viel hij, met goed
vertrouwen zijn verdere toekomst tegemoet
ziende, in een gezonden, rustigen slaap. Die
wachten kan, dien gelukt alles," zegt het
spreekwoord en dit spreekwoord werd ook
gedeeltelijk aan Bergmann bewaarheid, hij
werd luitenant, .. . maar zijn schulden werden
er niet minder om. Integendeel, ze namen
meer en meer in omvang toe.
Een sergeant kan nog wel met een pijp
in den mond over straat gaan en aan de
kazerne-tafel eten ; een sergeant hoeft in
de komedie ook niet op een dure plaats te
zitten en kan zich de uitgave van dure hand
schoenen besparen, als hij z'n handen in
z'n zakken steekt. Maar... een luitenant! U
Johan kwam nu met jonge dametjes in aan
raking; ontmoette ze in gezelschap,, op de
wandeling, op bals, danste met ze, gaf ze
de 18e eeuw in de gravure vertoont, te
volgen. Jammer, maar door gebrek aan plaats
begrijpelijk, is het dat afwezigheid der
Nederlaudsche ornamentprenten d it overzicht
onvolkomen maakt. Want al houdt men niet
rekening met den invloed dien de Neder
landers van het begin der 10 eeuw, als de
Meester G. J., misschien op Aldegrever en
diens school uitoefende), zeker is het dat de
Vlamingen van het midden der 10e eeuw
met hun rol versiering, en die van het begin
der 17e, een eigen plaats innemen in de ge
schiedenis der ornament-gravure.
Na Lodewijk X1I1 is Ie gout flamand"
een technische uitdrukking.
Een afzonderlijke tentoonstelling van
Nederlandsche ornamentprenten moge later
deze leemte aanvullen.
* *
Eerst zijn het de Meester E. S., Hans von
Windeck, Martin Schoiigauer en Israël von
Meckenem die de oude vormen der gothiek
iu de nog jonge prentkunst zich doen buigen
en strekken.
Is het niet prachtig, dat blad van
Schongauer (no. 3) waar iu den uil die een vogel
gegrepen heeft beneden, in de bloem van
het inid den en in de vogels in het rond
een zelfde onrustige felheid zit? En is het
niet prachtig, zijn wierookvat en zijn bis
schopsstaf (O en 7)? En op die oude prent
vau Huns von Windeck, hoe vliegen daar
de leeuw en de ram op elkander aan, bijna
spookachtig voor den achtergrond van wild
dooreen gestrengelde planten!
Dan de nieuwe, strengere vormen der
Italiaaiische Renaissance en de weergevonden
vcrsierings-motieven der Ouden: het acan
thusblad, grotesken en maskers: sphynxen
en centauren, vazen eu bloemguirlandeii
opgehangen tusschen twee stier-schedels.
Al deze motieven worden ook door de
prenten der Italiaansche meesters van om de
1500, Mantegna 4) Zoan Andrea met zijn
pilaster vullingen; Peregrini da Cesena met
zijn niello-achtige kleine grotesken (12 17)
en Agostino Venetiano naar Duitschland, de
Nederlanden en Frankrijk overgebracht.
Het eerst door Diïrer. T)ezo echter is geen
ornament-graveur in den strengen zin: het
ornament is bij hem iets bijkomstigs. En
daarom kan men hem op deze tentoonstelling
van enkel ornamentprenten niet in zijn ont
wikkeling volgen: die moet men nagaan in
zijn geheele werk. Maar daar kan men hem
dan ook zien zoeken naar een schoone
vereeniging der oude en nieuwe vormen 5).
Zoo verwerkt hij op telkens andere wijze de
Gothieke en Renaissance vormen in de zeven
kandelaars op de houtsnede uit de Apocalypse:
Johannes en de gouden kandelaars. '
Toch kan men in dien rijken en deftig
bewegenden wagen van Maximiliaan (44),
waarvan het trouwens onzeker is welk aan
deel Dürer er in heeft, een triomfanten
intocht der Renaissance in Duitschland zien.
De zoo in het 004 vallende knoop ornamenten
(38?41) zijn copiëen naar kopergravures van
da Vinci of diens school, liet door
nstrengelen van platte banden of ronde snoeren
is een ook in Europa zeer oude
versieringsvorm : men denke aan de lersche ornamen
tiek. Merkwaardig lijkt mij de overeenkomst
met de in bandwerk overgaande letterver
siering op een Oosterse!) metaal bekken, door
Friedrich San e in het eind dei' 13e
eeuwgeplaatst (gereproduceerd in Jahrbuch der
Königlich Preussischeu Kunstsammlungen,
Bnd. 25, H ft. ], blz. 53).
Tot ha»ir hoogsten bloei echter komt
de eigenlijke ornamentgravure eerst in de
twintiger en dertiger jaren der 10e eeuw, in
den tijd der Klein-Meister" Barthel en Hans
ebald Beliam en vooral lieinrich Aldegrever.
Oj) de twee eersten heeft Zohan Andrea
met zijn pilastervullingeu een beslisseuden
invloed. Men vergelijke hun
kandelaber-achtige hoogtevullingen en den dubbelbeker
(05?07) met No. 19.
«MiiiiiiHCiiicciiiHcciimimiMimcuiiltllil itilciiiiiiiMHiumirllmiiMtt
souveniertjes en het eind was, dat zijn gage
daaronder meer dan ooit te lijden had.
En als het daar nu maar bij gebleven was.
Maar een luitenant kan toch niet als een
sergeant aan arme menschen, die op straat
een aalmoes vragen, een paar centen gever.
Kopergeld! Neen, ook het medelijden heeft
zijn eisehen en van af zijn luitcnautsschap
deelde hij geen koperen, maar zilveren munt
stukken uit.
Bergmann wai thans een flinke, kranige
blonde kerel geworden met een vol. blozend,
knap gezicht, prachtig schitterende tanden
en een knevel!.'.' Daarbij bezat hij e.-n
groote dosis prettige levendigheid en een
onverstoorbaar humeur. De eunige schaduw
op zijn ellen levenspad was de voortdurende
herinnering aan zijn schulden. Hij zou de
gelukkigste van alle stervelingen geweest zijn,
als de gedachte aan onbetaalde epaulettcn,
sigaren, flesschen wijn en champagne, half
afgedane kamerhuur, enz. enz. hem niet
onophoudelijk had gekweld.
Op den duur went men aan alles, zelfs aan
het feit, dat men schuld, vél schul l heeft
en zoo kwam Bergmann er vau lieverlede toe,
om, als de gedachte aan zijn onbetaalde
kleij nere en groott-re Tekeningetjes hem weer eens
| kwam kwellen, te denken: Och, wat! Ik
zal nog wel 'ris kapitein worden in mijn leven.
Welnu, dan zal de kapitein de schulden van
den luitenant wel betalen !"
En hij werd werkelijk kapitein. Hij had
nu den leeftijd van veertig ]aar bereikt; hier
en daar vertoonden zich reeds een paar zilver
achtige haren tusschen de blonde dooi' en
j volgens Johan was nu de tijd gekomen, zich
! een vrouw te zoeken. Lang hoefde hij niet
j rond te zien, want reeds sinds een maand
i of wat maakte hij het hof aan de dochter
j van een welgesteld koopman, die van zijn
renten leefde en toen hij openlijk met zijn
aanzoek voor den dag kwam, werd hij n
door de dochter n door den vader (moeder
was reeds lang gestorven) met graagte aange
nomen. Eer een half jaar verloopen was,
trouwde Johan mot zijn laatste" liefde.
Het spreekt vanzelf, dat hij een toonbeeld
van een echtgenoot w~as, evenals hij vroeger
het toonbeeld van alle luitenants, sergeants
en soldaten was geweest. Nooit ging hij uit
dan in gezelschap van zijn blonde Truida,
ten minste wanneer hij geen dienst had.
's Avonds gingen ze bij familie of kennissen
theedrinken, of wel ontvingen zelf bezoek
van ecnige vroolijke kameraden met hun
vrouwen of meisjes. Niet zelden ook bleven
ze alleen en dat waren voor beiden de onge
zelligste avonden niet. Johan las dan voor,
Truida naaide of maakte een handwerkje tui
meestal eindigden die avonden met een
stoeipurtijtje, waarna dan het kleine, aardige, dikke
Vrijer van Italiaanschen invloed dan de
Nurnbergsche groep, ook waarschijnlijk door
de uabuurschap der Nu lerlanden, isdo
Westphaalsche school, waarvan Aldegiever het
hoofd is. Deze, eerst door de Behams en mis
schien door den Nederlandschen Meester G. J.
beïnvloed, weet zich in de dertiger jaren te
bevrijden vau de al te knellende ItaliaAiisehe
symmetrie. Ook zijn blad werk ziet er met zijn
rond gebogen vorm bijna gothisch uit. Van
deze zelf gewonne vrijheid vindt men in
no*. 100?105 de schoone vruchten. De prach
tige d<jlken, de gesp, de toevouwbare lepeltjes,
de fluit met cydnder waaruit twee
niet-verwachte toilet-artikelen steken, toonen hoe
verschillende onderwerpen hij volkomen in
zijn macht heeft.
Het is onbegrijpelijk hoe Aldegrever, in
1539 tot zulk een hoogte gekomen, plotse
ling niet meer werkt om tien jaar later weer
met dikwijls niet oorspronkelijke, groteske
opgaande vullingen voor den dag te komen.
Toch is ook deze zijn laatste werkperiode,
van 1549?1553, niet alleen om de meester
lijke uitvoering, maar ook om het opgeven
der asymmetrie en om de tropeeën en han
gende doeken, in zijn eersten tijd nooit ge
bruikt, merkwaardig.
Trouwens, het zijn niet de nieuwste der
in de voor het ornament zoo belangrijke jaren
tusschen 30 en 50 opkomende motieven, die
hij overneemt. Behalve het hangende doek,
dat we op Flötners groteske van 154G (108)
ook reeds opmerken, komt in de jaren 30?40
de rol versiering (meestal lederwerk-ornament
genaamd; tot haar volle ontwikkeling, en
lunchen 4') en 50 is het de Moreske die
waarschijnlijk in Europa het eerst in de
Duitsche ornament-gravure door den zoo be
langrijken Flötner wordt ingevoerd.
Het rol-ornauient (Lichtwark verdedigt het
door hem gemaakte woord Rollwerk" met
een beroep op een uitdrukking van Vrede
man de Vries, van 1555: Das versterben
uud verlieren, unten und oben arn werk
mit yeroi'U") wordt in de veertiger jaren een
algeuieene vorm en komt vooral bij de Neder
landers van om de 1550, Floris, Corn. Bos
en Corn. Matsijs tot groote ontwikkeling in
den zoogenaamden FlorUstijl.
Op deze tentoonstelling vinden wij het bij
do Duitschers, waarschijnlijk aan Italiëont
leend, aan het schildje van het (naar ik
meen) eeiiige blad waar Aldegreven liet ge
bruikt (97) en verder bij Hirschvogel (112,
113), reeds in zeer ontwikkelde vorm bij
Virgil Sous (114?123) en eenvoudiger, bij
Paul Fliiidfc, wiens prentjes, evenals die van
den meester J. S. (134?130) met het
poin(;ou uitgevoerd, waarschijnlijk voorbeelden
zijn voor drijfwerk. Van het voorkomen der
Moreske (dat aan het Oosten ontleend geo
metrisch ornament van afwisselend gebogen
en rechte lijnen, waardoorheen zich
gestyleerde planten bewegen) zijn hier op
Ilirschvogels dolken van 1543 (112, 113) en op de
mooie dolkhefteii van Flötner (vooral 109)
vroege voorbeelden.
De dolken van Hirschvogel zijn bovendien
zeer vroege voorbeelden voor de zoo
bijzouder belangrijke vereeniging vau Moreske en
rolversiering.
Tot een zeer rijke ontwikkeling is de
Moreske reeds gekomen bij den
monogrammist G G 1124) en inde wit op zwarte prent
jes vau een onbekenden meester (125?133).
Naast deze nieuwe motieven zijn het de
nu volkomen beheersehte renaissance-vormeii,
is het een herleving oL'r Gothische en van
Romaansche motieven die de Duitsche
oruamentgravure niet luheerschen, maar be
nvloeden.
Halvers oriiameiitinotieveii (143?147), de
laatste prenten van de drie aan de Duitsche
renaissance gewijde vakken, bieden een
staalkaart van de meest verschillende
versieringsvormen.
Zoo heeft zich in den loop der 10e eeuw
het aantal motieven voortdurend uitgebreid
lltlllllllllllMIIMIII
tot een rijkdom, die een vasten stijl bijna
onmogelijk maakt.
De bewegelijke gedachte zoekt in alle tij
den, reist in alle landen, en kan niet komen
tot die bezonkenheid, die aan een kunstwerk
haar stille diepte geeft. X. BEKT.S JE.
vrouwtje op manlief's schoot weer kwam uit
rusten. Dit duurde zoo een klein jaar, toen
er een groote verandering kwam in beider
leven, een aangename afwisseling. Op zekeren
nacht liet zich voor het eerst een klein, zacht
kinderstemmetje in den huize Bergmann
hooren; een stemmetje zóó lijn, en toch zóó
sterk, dat het 't geheele huis van af het dak
tot den kelder van zijn geluid vervulde.
Helaas," dacht Johan, zwaarmoedig ge
stemd, een merisch kan niet al het geluk
eischen. De komst van onze dochter mag nu
heerlijk, aardig, en wat niet al meer worden
genoemd, ducli ik krijg alweer direkt meer
uitgaven op m'ii lijstje. Doopen, kindermeis
jes, kleertjes, schoolgeld, 't moet allemaal
betaald woiden en ik heb nog voor zooveel
te zorgen. Van den soldaat, den sergeanten
den luitenant moet nog zoo wat alles betaald
worden en ik heb het niet 11"
Maar toen het aardige wezentje met de
donkere vroolijke oogjes, een beetje kenne
lijk" begon te worden en langzamerhand
plezier erin kreeg met Vader Hans te spelen
en hem aan te halen, werd het hem weer
wat vroulijker om het hart. Hij stak wter
met opgeruimd, ja bijna vroolijk gemoed zijn
lange pijp aan eu onwillekeurig kwam het
idee bij hem op: De majoor zal de schulden
van den kapitein wel betalen." Zoo vlood
het leven van Johan Bergmann voort. En zoo
gaat het met velen; m-ai verschuift tot mor
gen wat men heden moet doen. Maar de
dagen zijn voor iedereen niet zoo gelukkig
als voor Johan Bergmann en niet iedereen
wordt het geluk maar zoo in den schoot
geworpen. Nauwelijks kon zijn dochtertje
schrijven, of daar zag zich onze kapitein tot
majoor verheven.
Nu moest hij er toch eens ernstig aan
denken af te rekenen met zijn verleden. En
hij dacht er dan ook heel ernstig en heel
dikwijls aan, maar wat kan een majoor met
zijn gage uitrichten? Zijn huishouden, zijn
personeel, de soupertjes, de kleinere festivi
teiten, zijn paarden, wat kostte dat alles niet
een sc'iat van geld. Een majoor is nu een
maal een otlicieele persoonlijkheid, even offi
cieel als zijn paarden. Zelfs zijn dienstboden
hebben een officieel karakter evenals hij, en
iedereen weet wat dat kost.
Wat een verschil met den tijd, toen hij
nog kapitein was. Toen, kou hij volstaan
met nmaal in de maand menschen te ont
vangen; toen kon hij zuinig wezen en wat
ovei>sparen eu een genoegelijk leven leiden.
Maar nu was alles veranderd en toch kon
Johan Bergmann onmogelijk trotsch worden
genoemd. Hij was een vader voor zijn sol
daten en als er sprake was van zijn regiment,
sprak men altijd vau het regiment
Bergmanu". Hij was nog altijd even gul in het
1) Zeer algemeen gesproken kan men den
catalogus die in het Prentenkabinet verkrijg
baar is, aMus imleelen: l?17 Gothiek, 18
33 Italiaansche, 35?147 Duitsche en 14S?1X8
Frausche Renaissance; 189?208 Lcdawijk
XIII stijl; 209?238 niet Fransche prenten
vau de i.7e eeuw; 239?256 Lodewijk- XIV;
257?270 Lodewijk XV eu 271?277 Lode
wijk XVI-stijl.
2) Men zie m het laatste bulletin vanden
Oudheidkundigen Bond een stuk van den
heer Brom over het wierookvat waarvoor
de prent van Schongauer (n . 6) als voor
beeld diende.
3) Lichtwerk: Der Ornamentstich der
Deutschen Frührenaissance.
4) Van Mantegna hangen in de zaal, niet
bij de ornamenten, drie voor het ornament
allerbelangrijkste prenten: twee, die men
met No. 42 vergelijke, met een strijd vau
Tritonen, en een met dien prachtigen triomf
tocht w-aarop de olifanten zoo statig stappen
en tal van handelaars als schoone
voorbwjlden hoog worden gedragen.
5) Valentin Scherer ; Die Oruamentik bei
Albrecht Dürer.
Vciweni?
Is het volk geboren, dat in 't bezit van
zoo vele ongemeene schatten van
natuurschoon en kunst niet ver wendt? En dat
alles dikwerf in zulk een klein bestek!
Vroeg in dun morgen brengt de boot u
langs de schilderachtige Zaan naar
Wormerveer. De morguistemming is nog aanwezig,
in hare ingetogene, stille pracht; nabij en in
't verschiet vertoont al het waarneembare zich
aaneengesloten, om straks, als het hoogtij drfr
morgenuren eindigt, om schijnbaar in vele
onderdeelcn zich te splitsen,onsamenhangend, in
afnemende harmonie van licht en kleur.
Van Kronimenie rijdt het voerwerk van den
tijd u in korte oogenblikken naar Haurlem's
duinstreken. Geheel in tegenstelling met het
vroolijk-ruischende, schitterende der Zaan
pakt hier de doodsche stille; vnn uit het
duin rust de blik op laag houtgewas, een paar
eenzame weiden met hoeve in verre verte
op de zee.
Het museum te Haarlem bezit in het kleinste
kabinet een duinlandsehap (N'o. 183A) van
Jacob Kuisdael, 1) dat, als onze landgenoot
geen ander werk had gecreëerd, hem stem
pelt tot een meester van den eersten rang.
Hij geeft op dit kleine doek de grootheid
der uitgebreide duinen weer, en ge vermeent
als 't ware, de plechtige stilte welke onaf
gebroken heerscht in de zoo even bezochte
streek ; graliw-zilveren wolken verdeelen en
temperen het licht; de zee vormt den hori
zon. Een fijne Terburg. twee kapitaal ge
penseelde portretten van Frans Hals, goede
van Verspronck en aantrekkelijke werken
van Neti-cher en Maes verrijken den
indruk. Bij het verlaten van dit kabi
net echter gaat ge dit keer de groote
gilden- en regentenstukken van don Haar
lemmer meester bijna onopgemerkt voorbij.
Wat u hi-den bijzonder treft is de
harm jiiie vau het ongjinaane dor natuur en
der kunst. Onwillekeurig verplaatst ge u in
gedachten naar| het Berlijnsche museum,
alwaar de schilder der laag begroeide duin
streek, Van der Meer van Haarlem, niet een
mooi doek vertegenwoordigd is. Hoe ont
nuchtert na dit artistiek genot het bezien der
Berlijn omgevende natuur ! In gedachten reirt
1) Dit waardevolle schilderij verwierf het
Haarlemmer Museum door dr. A. Bredius,
voor het luttel bedrag van 15,000 francs.
iimiimiiiiiimiii
uitdeden van tabak en bier en wat de armen
aangaat, hij beschouwde zich nog steeds als
hun vriend en gaf rijkelijk, wanneer er iets
te, geven viel. En. . . had hij vroeger als sol
daat, sergeant, luitenant en kapitein gegeven,
nu moest hij geven als majoor en dat maakte
een enorm gioot verschil. ,,IIè!' dacht hij
menigmaal, als ik maar niet voor die paar
den hoefde zorgen, als ik maar nietinzoo'n
allemachtig groot huig hoefde te wonen." En
daarbij voegde zich dan menigmaal de ge
dachte, dat hij langzaam aan naar de zestig
liep en dat er na zijn dood wel niemand zou
wezen, die zijn schulden voor hem betalen
zou, als hij het niet deed ; want hij had den
leeftijd, waarop men overste wrordt, reeds
overschreden.
II ij legde daarom ware wonderen van
heldenmoed aan den dag, om toch in Gods
naam iets te kunnen bezuinigen. Evenals in
zijn kazernetijd legde hij zich allerlei ont
beringen op; hij rookte soms in geen dagen
en dat was een groote opoffering foor hem,
want hij was een hartstochtelijk liefhebber
van tabak en niets kon hem meer tot vroolijke,
muizenissen verjagende gedachten brengen
dan een echte lijne havana, gerookt uit een
echt mcerschuim sigarenpijpje. Veelal ook
meldde hij zich ziek, om alsdan niet aaii de
oilicierstafel te hoeven verschijnen en zoo
doende de onkosten van zijn diner uit te
winnen. Maar nooit had hij den moed zijn
paarden n korreltje haver minder te geven,
zijn lief dochtertje een zakje iïikjes, zijn
vrouw een of andere attentie, armen en
noodlijdenden een gift te onthouden. En zoo
zag ieder in zijn omgeving er liink en bloeiend
uit, als leefde men in een aardsch Paradijs.
Zoetjes aan begon Johan Bergmann oud te
worden. Maar hij was en bleef de lieveling
van groot en klein. Algemeen was dan ook
de droefheid, toen de mare zich door de stad
verspreidde, dat eeii plotselinge ongesteldheid
van zeer ernstigen aard hem aangegrepen
had. Zijn kleurlooze lippen openden zich
van tijd tot tijd, alsof hij iets zeggen wilde,
maar telkens weer klemde hij ze op elkaar,
zonder iets te hebben geuit. Het was hem
hoe langer hoe duidelijker aan te zien, dat
hem iets kwelde.
Eindelijk kon hij het niet meer uithouden;
hij wendde het oude, vriendelijke gezicht naar
zijn vrouw en fluisterde haar eenigszins ver
legen lachend toe; Truida, goeie, beste vrouw,
ik had gehoopt vóór mijn dood nog een paar
kleine schulden, die ik in dienst gemaakt
heb, te kunnen afdoen, maar het is me niet
mogen gelukken..., dat komt... door die...
onverwachte ziekte. Maar maak je uu niet
ongerust en tob niet; geloof me, als de goeie
God wil, zal die de schulden van den cnide.ii
majoor wel voor zijn rekening nemen,"