Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1411
boek van Boeka, waarin over de suiker
cultuur werd geschreven, sprak de Mi
nister van Koloniën:
Intusschen heeft het feit dat deze zaak
in de stukken besproken is, er toe geleid
dat een schrijver, waarop o. a. de geachte
spreker zich beriep, namelijk de heer
Hansen (Boeka), in een dezer dagen ver
schenen artikel getracht heeft feiten te
leveren, die aantoonen dat misbruiken uit
die ordonnantie voorkomen.
En nu is het opmerkelijk dat in dat
artikel vooral de nadruk wordt gelegd
Biet op de practijk der
grondhuur-ordonnantie maar op hetgeen is gebleken
tijdens het onderzoek, dat tot de tegen
woordige grondhuurregeling geleid heeft,
met andere woorden op feiten waaraan
juist de tegenwoordige grondhuurregeling
haar ontstaan te danken heeft. Verder
beroept die schrijver zich op een ambte
naar, die zich ook in den zin, zooals hij
dat deed, zou hebben uitgelaten over de
grondhuur-ordonnantie. Het is juist deze
ambtenaar, die onder de bevelen van den
directeur van binnenlandsch bestuur met
deze zaak belast is, en hij zal dus natuurlijk
«iet nalaten om, als verandering en ver
betering in de grondhuur-ordonnantie
inderdaad noodig is, daarop de aandacht
te vestigen."
Ie ons vermoeden juist, dan slaan de
laatste woorden op de hierboven aange
haalde zinsneden uit de Locomotief van
6 December 1902, en met het oog hierop
zij volledigheidshalve nog vermeld, hoe
de heer Stoll iets verder in zijn artikel
zegt, dat, toen de heer Lawick van Pabst,
inmiddels (1899) hoofdinspecteur van
cultures, weder op onderzoek werd uit
gezonden, hij merkwaardig van zienswijze
veranderd bleek. Welke zienswijze de
heer L. v. P. dus op dit oogenblik is
toegedaan, valt uit deze bron al evenmin
vast te stellen als de meening welke bij
dien hooggeplaatsten ambtenaar domi
neerde op het tijdstip dat de tegenwoor
dige grondhuur-ordonnantie in stadium
yan wording verkeerde.
Dat n bij de waterverdeeling n bij de
grondhuur ongewenschte toestanden
heerschen is welhaast op te maken uit de
overige citaten in ons vorig opstel, die
fetrokken werden uit berichten van jongen
atum; en de door ons genoemde opstellen
van de controleurs S. Cohen Fzn., Ten
Brink en S. de Graaff in het Tijdschrift
voor het Binnenlandsch Bestuur (Jaar
gangen 1901 en 1902) zijn niet antérieur
aan de geldende grondhuur-ordonnantie,
maar slaan juist op den huidigen toe
stand 1). Een kleine bloemlezing uit die
hoogstbelangrijke opstellen, welke velen
zeker niet onder de oogen krijgen, moge
dit nader toelichten.
Na sarcastisch te hebben gesproken
van het meegevoel met den inlander dat
de industrieeïen dreef om bij de
Kegeering op verandering der
gvondhuiirordonnantie aan te dringen, zegt de
controleur S. Cohen Fzn.:
En de Kegecring luisterde naar de
stemmen der met den lulander voelende
industrieeïen, en schiep zij dientengevolge
de | l en 2 van art. 7 der nieuwe grond
huur-ordonnantie (Stbld 1900 no. 240),
(blz. 279). ... Er doet zich nu bij meer
jarige verhuring zelfs het eigenaardige
verschijnsel voor, dat de Inlandsche ver
huurder in den loop van een jaar in 't
geheel geen huurpenningen kan ontvan
gen. ... Waar moot dan de Inlander, die
toch elk jaar aan contanten behoefte heeft,
terwijl maar '2/:i van zijn grond in zijn
bezit is, dan 't noodige van daan halen.
Verwondering moet 't baren, dat hieraan
de Regeering niet gedacht heeft, en dat
de voor langen voorschottermijn geij verd heb
bende industrieeïen (bedriegt mijn geheu
gen mij niet, dan waren dit voornamelijk
de Kedirisehe) hierop Haar niet attent
1) Do grondhuur-ordonnantie verscheen in
Staatsblad 1900 No. 240.
iiiHMiiimiiiiiiiiiiiiimmiiimiiimni
DE ZWARTE SOKKEN.
II. (Slot).
Het was een heerlijke tijd, die zomer in
Veldes! Ik dacht niet meer aan mijn stil
dorp, waar ik als een kluizenaar leefde, en
was blij met de blijden. Kr werd gefietst,
geroeid, gereden; en als het slecht weer was
ontmoette men elkander in het casino of op
de een of andere villa. Eenmaal had de reunie
plaats bij de kleine gravin, die met een
stokdoove tante samenwoonde. We kwamen op
het thee-uurtje; in de groote salon waren
een aantal gezellige hoekjes, die als het ware
de bezoekers tot intieme gesprek keu
uitnoodigden. De thee en al het hierbij
behoorende was op een midden in het vertrek
staande tafel gearrangeerd en ieder moest
zichzelf bedienen, daar, volgens de gastvrouw,
bedienden altijd zoo vreeselijk nieuwsgierig
zijn naar dingen, die ze niet noodig hebben
te weten. Daar, in een van die hoekjes heb
ik het eerste, vertrouwelijke gesprek met haar
gehad. Zij wilde alles van mij weten, van
mijn werken, mijn uitgaan, mijn interieur;
zij vroeg of ik wel eens zulke aardige boeken
schreef .als b.v.b. Zaza en Cyprienne, waar
ik mijne sujetten vandaan haalde, of ik Carola
en Mariettc persoonlijk kende enz., enz.
Eigenlijk was ons gesprek wel wat lichtzinnig,
maar toch zei een inwendige stem mij, dat
ik haar schijnbare frivoliteit niet ernstig
moest opvatten. \Ve eindigden met een
zedekundig onderwerp te bespreken en hierbij
deed zich het zeldzame geval voor, dat zij
daaromtrent veel vrijer begrippen had dan ik.
Doch daar kwam de doove, oude tante ons
storen. Het gesprek had nu volgens haar
lang genoeg geduurd en ze wou wel eer s
weten, waarover we het toch al dien tijd
gehad hadden.
..Over de omstreken van Nussd«rf,"
schreeuwde do gravin haar tante in het ooi
en vroolijk lachend keek ze me aan. Toen
stond zij op en ik volgde haar tot aan het
gemaakt hebben. Onwillekeurig moet men
zoo denken, dat die heeren zoo'n groot
medegevoel minder hadden voor
deslnlauders dan wel voor hun eigen beurs, wetende
dat zij 't goedkoopst den grond zouden
kunnen huren, als de Inlander in nood
verkeerde.... Kr moet slechts gevreesd
worden, dat door de nieuwe bepalingen
-de grondhuur, die toch steeds meer neiging
tot dalen dan tot rijzen heeft, nog meer
gedrukt zal worden.... Bovendien is de
Inlandsche verhuurder nog in de macht
van den industrieel door de voorschotten,
terwijl deze de dessahoofdeu op zijn hand
heeft door de premies elk jaar gegeven
voor do verhuurde gronden."
De controleur Ten Brink schreef in
zijn opstel (blz. 396):
Thans nu echter de ordonnantie boven
bedoeld (van 1895) door de inwerking
treding van de nieuwe ordonnantie van
Staatsblad 1900 No. 240, op l Januari 1901,
zal komen te vervallen, en door deze
abrogatie naar mijn bescheiden meening geen
ingrijpende veranderingen noch groote ver
beteringen in het wezen van de
grondhuurovereenkomst zal aangebracht worden
en waarbij dezelfde slechte toestanden zul
len blijven bestaan als onder het regime
der oude ordonnantie,..."
Zoowel deze uitingen van controleurs
met praktische ervaring, als de beschou
wingen in het nummer van 29 Xovcmber
van dit weekblad over waterverdeeling
door Dr. J. F. Niermeijer. die indertijd
het Tijdschrift van liet Kon. Nfd. Aard
rijkskundig Genootschap met belangrijke
bijdragen over irrigatie verrijkte, bevatten,
dit zal men moeilijk kunnen ontkennen,
waarlijk genoeg materiaal dat op zich
zelf een ernstig overleg rechtvaardigt.
Gaat men bovendien na, hoe de inlan
der door het verhuren van zijn grond
aan Europooscho en Chineoschc
siiikerof' indigo-fabrikanten economisch achter
uit gaat, en het direkte geldelijk nadeel,
het groote indirekte buiten beschouwing
gelaten,, voor hem per oogstjaar geschat
wordt door den controleur S. Cohen Fzii.
op minstens 20 gulden per bouw, door
den ingenieur Homan van der Heide
op 120 gulden per bouw en door den
Assistent-Resident P. J. F. van Hcutsz
op 70 gulden per bouw, welke laatste
taxatie ook ongeveer de onze is, dan
mag, nu de achteruitgang in welvaart
van den Javaan tot onderzoek noopt,
wel eens ernstig nagegaan of een abso
luut verbod van grondhuur in het belang
der bevolking soms plicht is.
Tal van kenners der toestanden, zoo
wel ambtenaren als partikulieren wezen
er reeds herhaaldelijk op hoe de inlander
door die grondhuur economisch achteruit
gaat. Als kenmerkend voor den toestand
zij hier gegeven de verklaring van een
betrouwbaar en neutraal persoon: den
zendeling F. de Alunnik (Mtmndhei-lclit
run het Xed. Zend. d!fit»ot*c/i(fi>, 189cS):
... de Javaan, ook de < 'hristen-Javaan
kent de waarde van het geld niet, en
wanneer hij /.'M of ??>'*> ontvangt als huur
voor een bouw sawah, duurt het geen
maand of alles is verteerd. Wanneer dan
anderen, in den oogsttijd hun rijstschunv
kunnen vullen, heeft hij niets om te oogsten,
en armoede staat voor de deur. Men moet
als daglooner gaan werken, wat de meesten
«iet eerder doen dan iu h oogen nood, en
moet de belasting betaald worden, dan
wordt voorschot gevraagd aan de fabriek,
die dit gaarne geeft, om zeker te zijn van
de gronden voor de volgende jaren. Het
is al jaren zoo. en ik kan er tegen ingaan
en hun aanraden hun gronden niet te ver
huren, ??het helpt niet, de belasting moe!
elk jaar betaald worden, en voor den
Javaan, eenmaal met verhuren begonnen,
staat maar n weg open om het benoodigdo
daarvoor te krijgen: voorschot vragen
zonder geldelijke hulp is het zeer moeilijk
van de fabriek los te komen, wat toch
noodig is om weder tot bloei (wel
vaart) te geraken."
IIIHIIIIIIIllmilHIMI
Nu werpe men niet tegen dat dit ge
schreven werd voordat de tegenwoordige
vorm van grondhuur-ordonnantie in wer
king was getreden, want de controleur
Ten Erink beweerde uiet zonder grond
in de hierboven weergegeven woorden,
dat dezelfde slechte toestanden zullen
blijven bestaan. Zelfs KOU gezegd kunnen
worden dat ze nog iets erger werden
door de nieuwe bepaling, welke den
industrieel, die gronden wil inhuren,
veroorlooft reeds vijftien, inplaats van
twaalf maanden vóór het kalenderjaar
waarin hij de gronden in gebruik wil
nemen, zich door voorschot die gronden
te verzekeren.
(Slot rolyt.) P. C. C. HA XSEX J r.
venster. De kamer was reeds in het halfduister
gehuld, we zagen hoe het liefelijk avondrood
haar schijnsel door de takken der hoornen
wierp en van uit liet meer stegen allerlei
geheimzinnige geluiden tot ons op. liet ge
zicht mijner nieuwe vriendin gloeide. haar
weelderig haar glansde in den rooden weer
schijn, haar oogen schitterden.
Zooals /e daar stond geleek ze op een be
koorlijke bachante, en haar tante mocht niet
weten, waarover we gesproken hadden !
Dit alles beloofde veel en toch bleef ik mij
op een afstand houden : ik vertrouwde de
zaak niet al te be<t.
Den volgenden dag was het prachtig w-eer.
en we gingen gezamenlijk over het blauwe
meer naar het eiland, waar het kerkje met
de wenschklok zich verheft. Die wensehklok
is een klokje, welks koord vrij omlaag hangt,
zoudat ieder, die iets te wenschen heeft,
daaraan trekken kan. Tikt de klepel bij den :
eersten trek driemaal, dan is dit een teeken, j
dat de wensch vervuld worden zal. Maar het [
gaat niet zoo gemakkelijk, als het wel lijkt. j
Kn daar nu alle meuschen iets te weiischen J
hebben, houdt bij mooi weer het gebimbam
niet op. Helder klinken de klokketonen over
het water en de romantische rotsen rondom !
het slot op den noordelijken oever doen spot- !
tend de echo weerkaatsen, want och, slechts
weinigen is het gegeven, driemaal den klepel j
te doen kleppen. De kinderen, die zich een
dik met aardbeien belegde boterham ge
wenseht hebben, trekken alsdan een scheef
gezicht eii de groote mensehen, die in stilte,
een hartewensch hebben geuit, houden xich.
alsof zij in het minst niet teleurgesteld waren.
lui toch is voor hen de teleurstelling even !
groot als voor de kinderen.
De kleine gravin echter was werkelijk be
droefd, toen zij de gewenschte drie slagen
niet hoorde en ik beschuldigde haar in stilte j
van latl'e bijgeloovigheid. Toch liet ik hiervan
niets bemerken en vroeg met geveinsde deel
neming, of het haar heel erg speet, dat haar ?
wensch niet vervuld /ou worden.
..O. verschrikkelijk." gaf '/.(-', op /lichten.
Werkelijk bedroefden toon ten antwoord,
..niemand weet. 'nut' het me spijt. Ik ben n:i
al \iermaal hier 'j'ewec.-i en telkens, sielt het
PAhkaninum. Indische roman door BOEKA.
Uitgegeven door L. J. Veen. Amsterdam.
In dit boek wordt verhaald van het leven
en de lotgevallen van een aan lager wal ge
raakt Javaansch gezin. U et begint met den
uittocht uit hun dorp, waar allerlei tegen
spoed hen ten slotte had doen besluiten om
ver weg te gaan, ver van hun geboortegrond
en van wat eenmaal het hunne was om hier
of daar op een erfpachtsperceel van een
Kuropeeschen koftïeplanter in hun levens
onderhoud te gaan voorzien.
Toen we den laatsten roman van Boeka,
I'es:liaving, hadden gelezen, hadden we aan
het slot van dat het werkelijke leven zoo
getrouw weergevend boek gezien dat
Dipokarso met de zijnen berooid, bestolen en be
drogen als het slachtotfer van in de
Javaansuhe dessa's bestaande, van buiten aange
brachte vicieuse toestanden voor altijd het
dorp waar hij en zijn voorvaderen hadden
gewoond, ging verlaten om elders vér van
de plaats, waar hij eenmaal een gezeten man
was geweest, als daglooner zijn levensonder
houd te zoeken. Medegesleept door de aan
doenlijke vertelling van het lijden des Javaans,
waar hij ten prooi wordt aan een hem nood
lottige macht van Kuropeesche en Chineesche
particulieren en te zwaar gedrukt door een
zijn welstand onmogelijk makend bestuur,
hadden we toen gaarne dien ongelukkige, in
wiens wedervaren en leed we belang waren
gaan stellen, ook verder gevolgd op zijn
moeizaam levenspad.
In Paltkasinum nu gaan we verder mede
mot den armen strijder, die ons iu
Bcschavittij sympathiek is geworden; ten minste
we denken dat deze het is, naardien de eene
roman begint juist waar de andere eindigt.
Van het leven in de dessa, dat in liefelijke
eenvoud en vrede zoo gelukkig kon zijn,
maar dat zoo vaak, door ons doen of nalaten
tot een ware temptatie wordt gemaakt, gaan
we in l'i'ihkaxinitm naar de perceelen der
Kuropeesohe ondernemers. Daar is voor den
tot proletariér gemaakten Javaan minder
kwelling, daar zijn angsten en zorgen voor
hem minder gr»ot, trouwens daar heeft hij
niets meer te verliezen, maar daar is hij aan
geland in ecu ruHeii van moreel bederf, waar
de materieel reeds vernietigde, veelal ook
zedelijk te gronde gaat.
Boeka geeft iu l'nlikasiniini van het lot en
leven van Javanen op ondernemingen een
schildering naar de natuur.
/e stemmen ons i.n den regel weemoedig,
die romans van Boeka, trouwens weinig of
nooit hooren we blijde, opwekkende toonon
wanneer in de laatste tijden over ons Indi
gesproken wordt! Niet zelden'is het dat we
met een bloedend hart naar hem luisteren
v, na:1 hij ellende en met wijsgoorige berusting
gedragen /waar leed schildert, steeds naar
het beeld der werkelijkheid; soms komt on/e
heele /iel in opstand als hij ons laat lezen
wat den Javaan wordt aangedaan door ons,
of door ons toegelaten en geduld wordt dat
hem wordt aangedaan en hoe onbeschermd
we het door overzwaren belastingdruk ge
kwelde leven laten.
KMIIMIIIIIIIIIIIIIIItlllllllHIIHtillMlllllMMMII
klokje me teleur."
Kan iemand anders niet eens voorn lui
den ?" vroeg ik.
(k ik ik wel .'" klonk het nu
van alle kanten en alle aanwezige heeren
beproefden hu:i geluk, doch vergeefs. Toen
probeerde ik het. Ik ben altijd gelukkig in
dat soort dingen, ten minste als het anderen
geldt; voor me/elf slaag ik nooit,
liam-bambam, klonk het; het laatste bam" klonk wel
zacht, doch het was toch goed hoorbaar.
J >e. gravin viel me van blijdschap bijna om
den hals. Ik meend.' zelfs een lieimelijken
traan in haar mooie blauwe ooj;en te zien
glin-teren. toen ze me bedankt.-- en mij toe
voegde: AN u n-iar Monte-Carlo gaat, krijgt
u v ui mij tien gulden mee en dan moet u
eens voor mij spelen."
Z:j gunde mij de eer, haar terug te roeien
over het prachtige meer, haar en ook natuur
lijk de vervelende, doovc tante. Ze was bui
tengewoon vroolijk, uitgelaten zelfs en vroeg
n.ij op de haar eigen eoi|uette wijze, of ik
de aardige liederen van Vvette (iuilbert
kende. Zij neuriede van enkele de wijs zoo'n
beetje en iiet zich onderdelumd ontvallen, dat
het toch wel makkelijk was, dat tante zoo
slec;it hooren kon; ik moest haar nog een
paar van die liedjes voorzingen, want natuur
lijk zou ik er wel een massa kennen. Opeen
gegeven oogenblik vertelde ze mij. dat ik de
netste Berlijnsche man was, dien ze ooit had
ontmoet: zoo echt gentlemanlike" en ze
gevotlde den lust in zich opkomen de boot
te laten kantelen, alleen orn eens te zien,
hoe ik tante redden »>u. Wat baiir betrof.
zij hoefde niet gered te worden, zij kon goed
zwemmen, l'.n terwijl ze xat te praten, straal
den iv.ia.1 oogen zóó guitig, zóó vriendelijk,
dat hè', me tussclieubeide moeite kostte, haar
niet in mijn armen te nemen en een paar
kussen op den la dienden, rooden mond te
drukken.
Ku wat krijg ik nu van u, ter belooning
Van mijn gelukkige klokken-trekkerij'!': vroeg
ik !i;';i;' (.m vcr\\ ae it.
...:.?< '.\.?;!:'.' ':; \vt-et bet niet. Kt n siL'firel
fcnkokei1'.' \Va'. \\ill u hebben,noem eens wat op'.'''
.,''?'1. .'??!':... il: ;: "il zoo heel m'ua;.: eens tout
s:"i ;'j u een kopje thee \\ illcn komen
diiuIn Palikasinum is het reëele levensdrama
minder hard dan in Boeka's vorige romans; we
hebben hier zelfs een blij eindigend slot."
Het doet ons goed daar eens een zonnestraaltje
te zien en wat voorspoed en herboren levens
geluk. Ook iu een ander opzicht wijkt
Pahkasintim af van Boeka's vorige romans en
wel in inkleeding. In Beschaving zoowel als
in Pd.li Troeno en Een koflieopziener vinden
we telkens den draad van het verhaal af
gebroken door politieke beschouwingen.
Lezenswaard, zelfs zeer waardevol, zijn die
zeker, maar dat ze op hun plaats zijn in den
roman, is door velen betwist geworden.
Iu Piiltkusti-nuin zijn zulke beschouwingen,
die buiten den loop van het verhaal vallen,
achterwege gelaten en is mitsdien het boek
meer en gemakkelijker genietbaar gemaakt,
voor dat deel der lezers althans, dat wel
houdt van een vertelling, des noods uit het
leven van de hen zoo na en toch zoo ver
staande Javanen, maar dat geen smaak heeft
in koloniale politiek.
Men schijnt het nu eenmaal niet te willen
dat belletrie en politiek hand aan hand
wandelen en hoewel dit blijkens Boeka's
bovengenoemde geschriften toch wel gaat, is
ten gunste van die opvatting veel te zeggen.
Het voordeel echter, dat dergelijk samen
gaan heeft, is dat allicht menigeen op die
wijze eenig denkbeeld krijgt van do wijze
waarop wij over het heil der aan ons gezag
toevertrouwde inlanders waken en hoe meer
Nederlanders dat weten, hoe juister idee ze
daarvan krijgen door een bevoegd schrijver,
hoe beter dat is voor het verdrukte volk
daarginds. Me dunkt als heel Nederland eens
goed wist hoe slecht de Indische landzaten
af zijn onder ons gouvernement en onder de
handen van Europeesche ondernemers c. s.
en de noodlottige nabijheid van Chineezen
en Arabieren, er zou een kreet van afkeuring
opgaan in heel den lande; die kreet zou dan
tevens het einde verkondigen van den langen
nacht van lijden en het welkom zijn aan een
nieuwen, schoonen dag.
Waarlijk, een land als ons Indiëmet zulke
machtige hulpbronnen, met zulk een over
vloed van vruchtbare gronden, met water
wegen, met mineralen, met groeikracht en
zonneschijn eeuwig door ; een volk, zoo rijk
aan innerlijke beschaving, zoo arbeidzaam,
zoo geduldig, zoo goed, zoo begaafd met
kunstzin, zoo vol sehoone deugden, behoeft
geen toonbeeld te zijn van armoede en ellende!
Elders heb ik het gezegd en ik zeg het nog,
het kon door zijn hulpbronnen en door aller
lei zegeningen der natuur florissant, rijk en
machtig zijn als Japan! liet kon het zijn,
maar wat is het ? Wat hebben wij er van
gemaakt ?
Onze doortastende, durvende voorvaderen
hadden liet Indiëmisschien dien kant kunnen
opsturen, maar dat lag niet op hun weg.
Wij stuurden, vél pratende en schrijvende,
een heel anderen kant op, zoodat het idee
alleen dat eeu deel van Nederland had kunnen
opwegen tegen heel Japan, of zelfs een dat
hél in d.e verte daar maar eenigszins op lijkt,
wel als een onmogelijkheid uioet worden
aangezien.
Het zij dan zoo. Er wiir' zu schim gewesen !
Nu hebben we den uitgeknepen citroen;
Java en de groote, ongemeten economische
woestijnen daarbuiten! Toch nog waardevolle
bezittingen door sluimerende innerlijke kracht.
Onbillijk zou het echter zijn niet te erkennen
dat juist iu de allerlaatste jaren door dm
drang van welmeenenden op koloniaal gebied
een en ander is aangepakt dat heilzaam kan
zijn voor Indië. Onnoodig hier aan te duiden
wat men in de laatste paar jaren ouder handen
is gaan nemen. Al is het flink aanpakken
en Hink doorzetten door ons ietwat of geheel
verleerd, het zijn gunstige teekenen des tijds.
Moge men spoedig kunnen komen tot
maatregelen en daadzaken die Indiëgeheel
kunnen ophc-flën uit zijn diep verval, waartoe
allereerst zullen bohooren dezulke, die den
inlander bescliennen tegen willekeur van wien
ook," het tot nog toe vrijwel doode woord
uit het Indisch Kegeeringsreglement. Vol-'
doende bescherming van den inlander zal
ons in Indiömér dan iets anders kracht
geven. De tijd dringt en de arme verdrukten
de waarlijk zwaar verdrukten, niet maar
om eeu dik woord zóó genoemd we mogen
hen uiet langer laten wachten op de be
scherming, (Ie volle bescherming, waarop ze
recht, maar waarop ze niet eens meer hoop
hebben.
ken, maar tont soul,'' zei ik eensklaps.
Het kwam me. voor, of deze vraag haar nu
toch eeu weinig verlegen maakte, /e dacht
eeu oogenblik na en antwoordde toen :
Nu, goed, dat mag wel, maar tante moet
er bij zijn.''
Dat komt er niet op aan. d'e is toch ."
>Vüu wel eens gauw ophouden!" Xij
dreigde mij quasi boos met den vinger. Toen
we een kwartiertje later afscheid van elkaar
namen, en ik haar de hand kuste, drukte ze
zachtjes en vertrouwelijk mijn hand.
ik was echter nog net even ver met mijn
gravin als op den eersten dag onzer kennis
making. Sproot haar vroolijkheid voort uit
aangeboren levenslust, of was zij een uit
vloeisel van louter coquetterie '.' Speelde zij
dat oogenspel, omdat, zij erielsmce bedoelde,
of deed ze het alleen, omdat ze wist hoe
mooi en hoe lief haar oogen waren? \Vant
dal ze dit wist, dat sprak als een boek. Om
deze vragen met zekerheid te kunnen
bcaulwoord-.jn, zou ik haar man en diens geaardheid
en karakter moeten kennen.
Het eenige, wat ik zeker wist. was, dat ik
haar lang uiet onsympathiek was. Of deze
sympathie echter tot iets anders, iets innigers
zou kunnen aangroeien, dat zou zich pas bij
onze aanstaande theevi-ite kunnen openba
ren, bij welke gelegenheid ik waarschijnlijk
tevens die andere vragen opgelost zou zien.
\Vant zoo'n tète-a-tète, dat is toch altijd
beslissend, nietwaar'.' Als ik niet tegen een
verborgen muur stootte of eeu groote onhan
digheid beging, had ik alle kans. Maai' dat
ik tot de/.e laatste uiet gemakkelijk in staat zou
/iju, daarvan was ik bijna zoo goed als zeker.
'Twee dagen later ontving ik een invitatie,
om 's avonds tont seul" te komen
theedrin, ken en daar ik mij dien dag juist goed
gedis] poneerd voelde voor dit zoo vurig gewenschte
samenzijn, nam ik met blijdschap do
uitiioodiging aan. Toen ik in den grooten salon trad
zat zij in den erker, welks vensters op het
meer uitzagen, /ij knikte mij een vriendelijk
welkom" toe; het loshangende, aschblonde
h;i:ir. waarop bet late zonlicht speelde, gal
aan baar gelaal, een heiligengians. Ik zag
aan aiies met n o;>:-!ag, dat ik als huis
vriend ontvaii:.':'!! w*;r 1. Vóór d
Hoe slecht ze door ons beschermd werden
en worden zien we uit Boeka's de werkelijk
heid zuiver weergevende romans. Het zijn
leerzame boeken en wordt het didactische
wel eens taai en vervelend, bij hem blijft
het interessant en aangenaam. Eenvoudig
gaat ook dit verhaal van Pahkasinum's we
dervaren op particuliere ondernemingen
voort, nimmer wordt het vervelend, steeds
blijft het belangwekkend. Zwaar romantische
feiten geeft liet boek niet, en terecht, die
behooren in den zoogenaamden Indischen"
roman niet thuis. Het zou een fout zijn ze
daarin te geven, want de inlander vooral
de Javaan is anders aangelegd dan wij;
zijn armoede, zijn slechtigheid, rijn harts
tocht, zijn haat is anders; bij hem kunnen
zulke oorzaken geen aanleiding geven als bij
ons, tot een heel romantisch proces. Berus
tend eii gelaten draagt hij veel, schier alles,
zich onmachtig voelende en 't mitsdien
onverstandig oordeeleiide om zich te ver
zetten tegen wat het lot hem geeft en móet
het komen tot. een dolksteek of tot doodend
gif, dan uit zich daardoor een stil en zwij
gend gedragen leed en dat gif of die dolk
steek is het begin en tegelijk het einde, het
eenig waarneembare van het in n
menschenziel afgespeelde drama. Wat wil men daarvan
een heel romantisch verhaal maken ?
Ook het heele liefdesleven in de tropen
is anders dan bij ons. De, het Westersche
?IIIIMIlltllllllllllMIIIIIHIHIHHMItUIIIIIIUllUIIIIUIIIII
c/faclaww
40 cents per regel.
miimiiiitiiiiiimiiiiiiiiiiliiitiiiiimiiiimiiiiliiii
Als middel ter vervanging van
de moedermelk moet in de eerste plaats
KUFKKE'S KI.NDEKMEEL worden aanbevolen,
dat in juiste verhouding precies dezelfde
voedingsbestanddeelen bevat als de moeder
melk, door de kinderen met graagte wordt
genomen en geheel verteerd wordt. Zijn
gehalte aan mineraal- en eiwitstoü'en bevor
dert in 't bijzonder de beenderen- en spier
vorming, veroorzaakt een iijnere stremming
van de koemelk in de maag van het kind,
maakt de melk gemakkelijker verteerbaar en
vrijwaart de kinderen voor maag- en
in'gewandsziekten.
VERSCHENEJf:
LISSONE's
(GEÏLLUSTREERD)
Prijs / O 90 Gebonden / 1.25
Amsterdam. VAN HOLKEMA & WARENDORF.
RIJWIELEN
2 jaar garantie.
A. DRUKKER & Co., Amsterdam,
O. /. ]'oorl>urgi<;al 242 en 248 bid Damstraat.
Prijscouranten gratis en franco.
Faurnisteurs de la Cour,
CHOCOLA.T-VEEN
LE PLUS DELICIEUX
CHOCOLAT POÜR CROCJÜER.
d Sueeit (Hnllande).
do kleine theetafel en een weinig links daar
van de onvermijdelijke tante. Ik begroette
deze liet eer.->t en begaf mij daarop naar de
gastvrouw. Do :h daar viel mijn oog op iets,
wat mij onmiddellijk uit mijn ideale stemming
bracht en mij een oogenblik overblufte; toen
begon ik hardop te lachen, il ij u gra-viimetje
breide ! Ken kous, neen, een sok ! !
/ij breide met ecu verbazende vlugheid ;
de eene pen na de andere gleed door haar
handen en ze liet haar werk alleen rusten,
als ze tln>.' schonk.
Het \\as er o, zoo gemoedelijk. De
breinaalden tiüten legen elkaar tot in het. onein
dige, liet theewater stoomde en ik rookte
cigarette na ci_'arette.
In de anderhalf uur. dat ik bij haar bleef,
hield /ij geen vijf minuten met breien op.
Toen u' aan den hiel gekomen was legde /ij
haar sok neer en begon een nieuwe; want
bij den hiel moest ze tellen, zooals ze zei, en
dan Icon /e niet gezellig babbelen.
/e vertelde mij van alles, van haar huis,
haar man. dat hij niet graag gekochte sokken
droeg, fiat zij bij de klok gewenseht had, dat
hij haar altijd, zijn heele leveii trouw zou
blijven en dat zij voor mij als een herinnering
aan den prettigen zomer, dien we samen
hadden doorgebracht, ook eens ecu paar sok
ken zou ofeien, zwarte, met wittestreepjes;
ik moest maar zeggeu, welk nummer ik had.
Ja. zoo was liet gegaan. En nu zit ik aan
mijn schrijftafel en betast onwillekeurig met
mijn vingertoppen de zachte, zwarte zijde. liet
vervelende regeugekletter klinkt me niet zoo
onaangenaam meer in de ooren als straks. De
Novem 'leriiiorgon is dezelfde gebleven; grauw,
koud en naai1: maar ik zie het niet langer, het
is mij te moe.Ie of de welkome herinnering
aan iets aangenaams mij voorbij is gezweefd.
Vreemd dat er toch niet n was....
Tik .--, tik , tik tik, tik kletterende
regendroppels. Ze lachen mij uit, omdat ik
sentimenteel begin te worden.
Moe heerlijk zacht Voelt die zijde aan.
Kil W:T eer, goeie. lieve vrouw «'as ze, die
kleine i:<';r> in met haar luchthartige gesprek
ken en h;u;r m ?''''.'.-? blauwe kinderoogeii! !