Historisch Archief 1877-1940
No. 146
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
maar als hij ten slotte, tot bezinning gekomen,
zich af gaat vragen : Wat vindt de kritikus nu
eigenlijk van den kunstenaar of het kunst
werk,- als kunstwerk beschouwd, naar aan
leiding van welke hij is gaan schrijven, dan
moet hij meestal, teleurgesteld, erkennen:
Ik heb wel veel geleerd, en genoegen gehad
óók, maar juist dat ene, waar het mij op
aankwam, weet ik niet precies.
Deze eigenaardigheid van Huet's kritieken
doet hen een enkelen keer wel eens lijken op
een prachtig-aangemaakten schotel, die er van
buiten piecies zoo uitziet, of er een lekkere
haas in ligt. Maar als men zorgvuldig den
heelen inhoud heeft uitgelepeld, kreeg men
w«l een degelijke en smakelijke saus naar
binnen, duch de haas, waarom men met den
schotel was begonnen, blijkt niets dan etn
schijnhaas, dan een vleeschloos kunststukje
van den knappen, Franschen kok te zijn
geweest.
Huet bfgreep niet alty'd en overal genoeg,
niet zóó sttr4ï, als de gosde kritiek van alle
tijden het heeft begrepen, dat kunstwerken,
in de eerste, de eeoige plaats, aesthetisch
werken, d. i. : door de met do middelen der
kuust in het kunstwerk uitgedrukte gevoel
en verbeelding en klankbeweging indruk
maliën op des leier's sehoonheidszin. Hij
was, omlanks zijn aangename levendigheid
van geest en daarmede in verband staande
pakkende achrijfwyze, toch mér iemand van
betoogenden en redeneerenden aanleg, dan
wel een ontvankelijke voor de
geestelijkzinnelijke gewaarwordingen, die, met zijn
gansche Zy'n, altijd en overal de schoonheid
zoekende, en haar doorproevende, op grond
van deze aesthetische aanschouwing zijner
mede gelykloopende keuringen en abstracte
beschouwingen opstellen ging.
Zooals ik reeds aangaf, hij bleef altijd een
beetje om het kunstwerk heendraaien, om
het eigenlijke kunstwerk, want zijn gfeer was
een andere dan die van bet
de-schoonheidzien en de-schoonheid-voelen en de schoon
heid- keuren. Het wezenlijke, waarnaar een
kunstenaar moet geoordeeld worden, raakte
hij dus meestal ternauweinood aan, en hij
bepaalde zich wijselijk, want overeenkomstig
zjjn aanleg, tot historische en psychologische
opmerkingen en beschouwingen, waar ook
óns "geslacht nog van geniet.
Ljaat hy zich inderdaad een enkelen keer
verleiden, om een aesthetisehe waardeering
uit te spreken, dan toont hij meermaals, dat
hy in dat soort van .dingen miniier thuis is,
en wrijft de .tegenwoordige lezer soms zijn
oogen uit, om te kijken of hij goed heeft
gezien. Ik herinner hier slechts aan het
vers-citaat in caput VII van Laa'ste
Nederlandsehe Gedichten" (L. F. en K. 7), waar
Huet de vrijheid neemt, het
Cornelis-Paradijsige kwatrijntje :
Zoo, Heiland! ik u bloemen koos,
Uw hemel ten festoen,
Mijn zuster waar een lenteroos,
En ik, ik waar het groen.
een bevallige bladvulling" te noemen, terwijl
het toch, in waarheid, zoo als ieder
hedendaagsch leier ziet, niets anders mag heefcen,
dan een toppunt van ongewilde grappigheid.
Men ziet de twee dames daar al hangen,
be-vallig-teeder, acrobatisch- halsbrekend, als
twee pronkstukken van rose en anderkleurig
vleesch.
En waar H net zich dan ook waagt aan
een appreciatie van het zuiver aesthetische
der groote kunst, zooals in zijn overigens
goedgeschreven opstel over Milton. toont hy
niet de macht, om op den lezer iets over
te brengen van zijn schoonheidsindruk, al
weet hij dezen smaakvol te zeggen. Men
krijgt daar wel een beetje. het gevoel, dat
zijn waardeering meer een rts'idu is van
wat hij by' buitenlandsche bewonderaars
van zijn dichter heeft gelezen, dan dat hij
zelf tot in zijn ziel ontioerd zou zy'n geworden
doof de van diep uitkomende en vaak
hooguit-reizendo, beeldende geluidsinacht van
Milton's machtige, metalene vers.
Neen, gntroering, waarachtige ontroering
des geestes, zooals ons geslacht in staat is om
te voelen, door de plastisch- psychische macht
van een kunstwerk in zijn ons diepste Wezen
aangrijpende harmonie van gelijkloopende
geestelijke en zinnelijke element n, dat was
jliMIIIIUIIllllllllllllllllllllllllllltlllHlllllllilHHIinilllllHIHIIIHIIIimilS
DE VREEMDELING.
Naar het Duitscli, van CAEL BUSSE.
III. (Slot).
Dat geef ik toe," zeide de aanklager zon
der zijn stem te verheffen. Maar ook daar
van kan ik een eenvoudige verklaring geven.
"U moet weten, mijn heeren, dat ik in D.
een bloeiende zaak had, en een zoon, die al
mijn hoop en vreugde uitmaakte. Hij vergold
mij mijn liefde honderdvoudig, blonk door
groote begaafdheid uit boven al zijn
tijdgenoo.ten, en werd als mijn n en mijn alles door
mij behoed. Op een dag werd hij ziek, en in
mijn angst liet ik een dokter komen, die
zich sedert een paar jaren in D. had geves
tigd, en mij werd aanbevolen om zijn be
kwaamheid en ijver. Zij het nu, dat hij zich
vergist had in de ziekte van mijn zoon, zij
het, dat hij het een of ander verzuimd had,
de betrekkelijk onschuldige ongesteldheid
werd erger en had den dood van mijn zoon
ten gevolge. Sedert dien tijd had ik geen
rust meer. Ik kon niet langer in D. blijven,
verkocht mijn zaak, en vestigde mij hier.
Maar daar ik afleiding noodig heb orn niet
geheel in mijn droevige herinneringen te
verzinken, en toch geen omgang met anderen
wil hebben, begeef ik mij onderde menschen,
wandel veel door de straten, en daarbij komt
het wel eens voor, dat ik geheel zonder
reden en zonder doel, den een of ander volg,
daar het mij volkomen onverschillig is, waar
heen ik ga. Ik doe dat nooit zoo, dat het in
het oog loopt, en daarom heb ik, dunkt mij,
het recht ertoe. En wat den beklaagde
betreft het is volkomen waar, dat ik hem
ns scherp heb opgenomen. Hij viel mij op,
omdat hij lijkt op den dokter, die mijn zoon
heeft behandeld."
De toedracht der zaak was zoo eenvoudig
en duidelijk, dat zij weinig gelegenheid aan
bood voor welsprekende betoogen van de
rechterlijke macht. Alleen de advocaat van
Dr. Vetter trok de aandacht door een klein
verhaal, dat hij vertelde. Hij kwam terug op
de uitlating van zy'n collega die te kennen
iets, waar Huet, tenminste in zijn geschriften,
minder vatbaar voor lijkt.
Als literair kr tikus was hij niet, zooals een
kritikus behoort te zijn, in de eerste plaats
een man, die zag en voelde, neen, hij was, vóór
a les, een man van verstand, van een scherp
zinnig, raak het juiste treffend, meesterlijk
verstand. En met dat fijne verstand, dat aller
minst alledaagfch was. t n waarmee hij in zijn
tijd een oppermacht oefende, die geen nkel
ander hem kon betwisten, zoo
fiju-bewerktuigd, veelverscheiden, op de grens van 't
geniale staande, als het was, heeft hij der kunst
van zijn dagen gerechtigheid gedaan.
Die knust, die in haar beste producten,
overal waar ze iets anders mocht heeten als
rederijkerij, als kunstmatige .vourdvertooning,
ook al vaak niet veel mér w as dan een
kraniggelukte poging van 't verstand, was juist
geschikt, om gekeurd te worden met het
middel, dat Huet ten dienste stond. En zoo
heeft hij in een prachtige samenstemming ?au
zijn eigen wertuig met de taak, die hij te doen
vond, als zijn levenswerk op kunnen trekken,
eteen na steen, en pilaar na pilaar, het groote
gebouw met de circa 250 kamers, allemaal
rechtszalen, dus het Paleis van Justitie, of, wilt
gij 't anders zien, het anatomisch museum,
waarin de kunst van zijn tijd, met haar waarde
en haar onwaarde, voor het nageslacht ten
toon blijft gesteld.
En evenals Huet in zijn eigen land, steeds
klaarstaande met zijn uitstekend vermogen
van in-oorspro-ng-en-beginsel verstandelijke
opvatting, de man was om s:herp te zien en
.zuiver te beoor 'eelen die midd
i-negentiendeeeuwsche Hollandsche kunst, die zelf, in
hooflzaak, een uitvloeisel moest Leeten, niet
van de diepere, onbewuste psychische krach
ten, maar van 't wel een beetje alledaagsehe
verstaad, terwijl hij daarentegen bij die andere
kunst, die waarachtigere en fijnere, die in de
eerste plaats voorkomt uit de hoogere ver
mogens van 's menschen wezen, zooals Vondel
haar heeft en Jacques Perk en anderen, zich,
in zijn uitspraken, ? ten deele onbevoegd
toonde, en alleen over die elementen wist
te spreken, waar het verstand bij betrokken
was, zoo ging het hem dan ook vaak in zijn
oordeel over de buitenlandene i-unst. Alle
schrijfwerk, dat niet in hoofdzaak gemaakt
was door de Rede, maar veeleer kwam uit
de diepere ziel, uit die onbewuste of
andersbewuste Wezenlijkheid, die binnen ia den
nienseh zit, ging hem, zouder hem sterk te
treïfen, voorbij. Wij zagen dit reeds uit zij n
oordeel over Milton, en ook Schelly trof hem
slechts matig en wekte niets in zijn verbeel
ding; en hij, de man, die over alles schreef,
schreef toch niet over Novalis en Marlowe,
over Heinrich von Kleist ni t, i, och over
Hebbel, niet over Verlain.; en uiet over I'oe.
Even zoo weiiJg voelde hij zich aangetrokken
tot de kunst der Middeleeuwen, en tot de
oude Grieksche kunst. Kortom alle literatuur,
waarin het diepere leven van waarachtige
verbeelding en gevoel zich uitspreekt, lieten
hém, den mensch, met zijn voor zijn tijd en
zy'n land superbe intellect, vrijwel koud.
Want zijn scherp- doordringende,
intellipentredeneerende, zijn zooveel, bijna alles, alleen
maar niet het fijnste en diepste en hoogste
aanvoelende geest vond daar geen wezen
lijken houvast aan.
Toch doet deze engere omvang van Hnets
literair bevattingsvermogen en de daardoor
veroorzaakte heel- of halfverkeerde beoor
deeling van sommige werken of schrijvers
betrekkelijk weinig of tot de aangenaamheid
zijner kritische opstellen, als lectuur be
schouwd.
Hij oordeelt, vooral over ver/en, wel eens
zóó oppervlakkig en soms faliekant-verkeerd,
dat de lezer neiging krijgt om te vragen :
Zou Huet eigenlijk wel eenig begrip hebben
van de waarachtige literaire kunst? Maar
toch weet hij zich, zelfs in zijn foutieve
oordeelen, altijd zóó uit te drukken, dat men
hem van het begin tot het einde kan volgen,
zonder dat men insoeet bij de lectuur.
Huet was een der weinigen onder zijn tijd
en lamlgenooten, die zóó wis-t te schrijven,
dat een mensch-van-lnden niet, na een half
uur lezens, zeggen moet: Wat heb ik nu daar
aan ? Men blijft hem altijd waardeeren, oai
zegging en gedachte, al is men het ook niet
altijd met hem eens, want men voelt dat
IIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIII
gegeven had, dat Dr. Vetter waarschijnlijk
zeer overspannen was*. Hij erken Ie dat ten
volle, maar was van meening, dat die over
spanning eerst te voorschijn geroepen was door
de zonderlinge eu irriteerende handelwijze
van den aanklager. Hij vond lu-t psycholo
gisch zeer goed te verklaren, dat men door
systematische achtervolging iemandtot wan
hoop kon brengen.
In mijn jeugd," vertelde hij, is het vol
gende gebeurd: Een inspecteur bij het
ouderwijs, die vroeger predikant was geweest, on
als schitterend redenaar van tijd tot tijd nog
den kansel besteeg, ging op een avond, na het
genot van een stevig glas wijn, met een architect
de weddenschap aan, dat niets en niemand hem
onder het spreken van zijn stuk zou kunnen
brengen. In afwachting van <le dingen, die
komen zouden, begon hij voor de verzamelde
gemeente zijn rede. Maar hoe onderzoekend
hij ook rondkeek, er gebeurde niets. Dat
verwonderde hem al, en de voordurende af
wachting maakte hem veel onrustiger, dan
wanneer de een of andere stoornis was inge
treden. Plotseling zag hij, hoe ver van he'ii
af, een wijsvinger omhoog werd gestoken,
waarvan hij den eigenaar niet kon zien, en
langzaam, als waarschuwend, van rechts naar
links, van links naar rechts ging . . . langzaam,
voortdurend. De spreker moest bijna glim
lachen bij de gedachte, dat iemand meende,
hem door zoo iets onschuldigst in de war
te brengen. Hij begon zelfs veel beter te
spreken dan eerst het geval geweest was.
Maar langzamerhand, toen de vinger zon
der ophouden maar steeds heen en weer
bleef gaan, werd hij toch weer onzeker. De
bewegende vinger trok zijn aandacht tot
zich: hij kon zoo dikwijls bij wilde het hoofd
naar den anderen tant wenden, toch moest
hij telkens weer ernaar kijken. Hij zeide tot
zich zelf, dat het flauw en onzinnig was
maar de langzaam van links naar rechts,
van rechts naar links gaande vinger hield
hetu vast, leidde hem af, boorde zich in zijn
gedachten, ij versprak zich een paar maal, i
verbeterde zich, werd daardoor, omdat zoo j
iets hem anders nooit overkwam, verlegen,
raakte ten slotte den kluts kwijt, en maakte,
om niet te blijven steken, veel eerder een
einde aan zijn toespraak, dan hij van plan
was geweest."
Van dit kleine, werkelijk gebeurde voorval
men hier niet met een altijd eender geregelde
machine, met een schoolschen saai-zeur, doch
integendeel met een werkelijk-levend,
levendd ;nkend wezen heeft te doen, die niet in
beschaafde" taal nogmaals de gsijkte,
versletene meeningMi, maar de uitkomsten van
zijn zelidenkendwi geest geeft in een stijl,
die klinkt als een nierischestem.
Huet was predikant geweest, en nu loont
het de moeite, zijne manier-van-schrijven te
vergelijken met die zijner gesvezene ambt
genoot en. Evenals een kansel prediker, die
telkens maar weder een uur moet vullen
met zijn stichtelijke welsprekendheid, zich
genoodzaakt ziet om af te dwalen, uit te
wei leu, en zijn eigenlijk vooropïesteldeonder
werp ternauwernood soms aanraakt, zoo doet
ook, van tijd tot tijd. Hu-ken Huet. De
methode van samenstelling zijner kritieken
lijkt soms ten dergelijke, als die waarvan
een Evangelie-verkondiger" zich in zijn
zondagsche vertoogeii bedient. Maar tevens toch
schrijft Huet, in tegenstelling tot de wezen
lijke pre.iikanten, zoo levendig en natuurlijk,
en op die plaatsen, waar hij volkomen ernstig
gaat worden, zoo prettig vrij van de
conventioceel-si.erlijke of zwaar-op-de-handsche, def
tige wendingen, waar zooveel andere schrij
vers van zijn tijd hun stij; toe dwongen.dat
men overal 't gevcel houdt, onder het lezen,
met oen werkelijk men-ch te doen te hebben,
en niet met een kunstmatig «prekende, mecha
nische pop.
En zoo verdient Huet te heeten, zij 't dan
ook geen kritikus van cnfeilbaren smaak
hij was trouwens, van-huis-uit, geen let
terkundige, maar veeleer een godgeleerde,
die begon met lief te hebheren in de literaire
kunst, dan toch een letterkundige be
schouwer van zeer ougemeene gaven, die,
in zijn oordeel over ?ijn land- en tijdge
noottri, vaak inzichten gaf, die men thans
nog bewondrend moet lx inen, want die in
zijn scherp-schertsend oordeel over menige,
toen lui igeprezene, maar inwendig-hollerepu
tatie t reilend den spijker op den kop wist
te slaan.
Nogmaals : ondanks alles, waarin men 't met
Huet oneens moet weztn, ondanks zijn ge
brekkige inzicht in het wezen der dichtkunst,
en den hiennide in verband Maanden
ouzuivren smaak, die zich naïefjes in som
mige zijner uitspraken blootlegt, staat bij nog
altij-d op als een schrijver, vau wien men
veel kan leer en, en nii-t min Ier plci/ier heb
ben, omdat liij niet zuo dogmatisch-onlevend,
niet zoo eng-zich-üuigrcnzeiid op
een-stroepjeloopend, niet zoo meesteruchtig alles naar
eigen voortreffelijk schijnbinnenste keurend
heeft willen wezen, als dit wel soms een
minzamer lijkende, dich in waarheid fellere
collega en oudere tijdgenoot des meesters
dorst te zijn. Huet was zuiver-op-de-graat,
beuiinnen8vvaar<Jiu-eerlij>, ook voor zich/.elf,
en aanstellerij kon dus nooit een huisvriend
bij hem zijn.
En vandaar dan ook, dat hij zijn ambt,
zijn geestlijke bediening heeft losgelaten, toen
er tegenspraak dreigde te zullen komen
tusschen zijn woord en zijn binnenste Zijn.
Hij koos toen een werkkring, waarvoor hij
stellig veel geschiktheid bezat, omdat hij
tegelijk de breedst-ziende, de ruimst-voelende
en de, van literatuur, meest wetende onder
al zijn tijdgenooten is geweest.
Uuimstvoelende onder allen was hij zeer zeker, \\ant.
do eenige die begreep, dat de waarde van
een kunstwerk geenszins afhai.kt-lyk mag
worden gesteld van de grootere of geringere
instemming, waarmee de kritikus kan aan
zien het onderwerp van het boek, d.it hij
bespreekt
Men merkt dit b.v. uit bet artikel over
den \\elmeeiienden Simon Gorter, die, onge
veer zooals la'er diens zoon gedaan heeft,
kunst wou beoordeelen naar het hem sym
pathieke der gedachtesoort. Lluet was eere
zij hem! niet zoo bevooroordeeld, en on
danks zijn waardeer!tig voor denjonggestorven
schrijver, die met beminnelijk, maar onkri'isch
zelotisme, geëischt had, dat romanfiguren
van hun godsdienst zouden getuigen, voelt
hij zich genoopt, om d; auigerande vrijheid
der Kunst te verde ligen eu schrijft hij, wat
ook bedeu nog van toepassing is:
Veilig kan men beweren, dat wie de
menschen en de dingen aan zulk een idee
11 xe toetst, s'eeds in sommige opzichten een
?MIUIIHfMIIIIUMMIIIIIIIIIllllllilllllHIllllEllllllllllulllllllllllllllllltlIlll»
ging de advocaat uit, oia de mededeelingen
van zijn cliënt begrijpelijker te maken. Even
min als de redenaar door de een of andere
luidruchtige stoornis, door een direct
in-derede-vallen of iets dergelijks van zijn stuk
zou zijn geraakt, evenmin zou dit het geval
geweest zijn met Dr. Vetter, wanneer de
aanklager hem op grove wijze had bejegend
of hem dagelijks had gefixeerd. Maar juist
zoo iets, dat men niet recht thuis kon bren
gen, zoo iets als die onverklaarbare, schijn
baar Joellooze vervolging, maakte iemand
ten slotte overgevoelig, zenuwachtig en
overprikkeld. Men bad hier te doen met een
zeldzaam en interessant geval, waarbij men
vooral de bijkomende omstandigheden in
rekening moest nemen.
Het resultaat was, dat Dr. Vetter onder
aanneming van verzachtende omstandigheden
wenl veroordeeld tot een geldboete. Hij had
bet van te voren geweten en het was ook
niet anders mogelijk geweest: hij was weer
de overwonnene.
Zijn wanhopige jonge vrouw riep nog
dienzelfden dag den raad in van een collega van
haar man. Deze hield zich vriendelijk gere
serveerd, eu vatte zijn raadgevingen samen
in de volgende woorden: liet stiat nu een
maal vast, dat de bewuste mijnheer
Sfihubrink een irriteerenden invloed heeft op uw
man. Het eenige wat in dit geval te doen
is, is de oorzaak van die prikkeling weg te
nemen. Daar mijnheer Schubrink waarschijn
lijk niet erover denken zal, ter wille van uw
man zijn huis en de stad te ontruimen, blijft
er niets anders over, dan dat u het doet. Ik
zou u* aanraden, voor eenigen tijd met uw
man op leis te gaan het doet er niet toe
waarheen dan zal naar ik hoop alles wel weer
terecht komen."
Zoo voorzichtig mogelijk trachtte zij baar
man dit voorschrift mede te deelen, alsof zij
het zelf had bedacht. Maar hij keek haar
wantrouwend aan.
Toen werd zij rood en kwam met de waar
heid voor den dag. Dr. Vetter knikte een
paar maal. Toen lachte hij spottend.
Op reis gaan op reis gaan! Jawel,
dan kunnen ondertusschen mijn dierbare
collega's inijn praclijk onder elkaar verdeden.
Neen, kindlief, dat plezier gun ik bun niet."
Hij beloofde echter ten slotte, het geval eens
te zullen bespreken met een anderen
geneesonbevoegd beoordeelaar blijven zal. Wel kan
bij op een gegeven oogenblik, en in een
bepaalden kring van lezers, instemming
vinden, maar liet willekeurige van zijn uit
gangspunt ontneemt aan zijn vonnis, hetzij
van vrijspraak, hetzij van veroordeeling, alle
blijvende waarde." (Litt. F. en K. IV 27).
Mochten de politieke en andere
partijmannen, die ten onzent zich wagen in het
literaire krijt, zwaar gemalied in theoriën
op hun stokpaardje rijdend, met een Marx
of een Bijbel al« logge knods, eens heel
ernstig deze wijze woorden overwegen, met
schaamte bedenkend, hoe reeds een voor
bijna twintig jaar gestorvene hen in
zuiverjuist inzicht vooruit is geweest.
Neen, nogmaals: niet de in iedere generatie
een ander schijnsel uitzendende tooverlantaarn
der kerkelijke of economische of zedekundige
grondstellingen, geeft het licht waarbij men
kunstwerken beoordeelen kan: neen, de
eenige aesthetiek, die, in baar grond we en
altijd de/.elfde, door alle eeuwen heen blijft
bestaan, steunt op het beginsel van juistheid
en schoonheid, nL op het onvervalschte
beginsel zonder bijmengsels van praktischen
aai d.
* *
*
De tijd is nog niet daar, om een schematisch
overzicht te geven, waarin elk der tegen
woordige kritici op zijn plaats komt te staan
en gekenschetst zal wolden in zijn wezenlijken
aard. Alleen wil ik een enkele uitzondering
maken, daar zij zoo goed van dienst kan zijn,
om bet groote onderscheid te laten zien
tusschen de metlio ie van Huet en zijn
tijdgenoolen, en de dichter bij de kunstwerken
blijvende wijze, waarop men thans kritiseert.
Ik bedoel bier Van Deyssel, die met een
subtiel redeneer inasvermogen, door zijii op
voeding op een katholieke onderwijsinrichting
gekweekt en verfijnd, altijd precies wil blijven
bij die dingen zelve, waarover hij spreekt,
ze haarfijn ontledend, proevend, keurend,
en dia ook wel eens ecu persoonlijken tegen
stander met bet gezicht voorover, van schrik,
heeft doen vallen in 't onsmakelijke mengsel
van diens lastering.
Huet zou zeker van v Peyssel gezegd
hebben, dat hij te veel waarde hechtte aan
kleinigheden: want hijzelf vond bet
verkiezelijk, mér dan ns heeft hij dit, erkend,
om te kritiseereii, zooals men 't noemt, met
den franschen slag. Hiiet toch deed zóó: hij
hechtte 't meeste waarde aan algemeene
inlrukken'; doch algemeene indrukken zijn
als distillatieproducten uit het kunstwerk,
door den zus of zoo gestemden geest van
den schrijver heen
Zal de kritiek echter eenige objectieve
waarde hebben, dan heeft zij in de eerste
plaats zich bezig te houden met, zich te
bepalen bij, het object dat zij beoordeelen
wil, eu ieder bestan Ideel van dat object heeft
ze te onderzoeken, zoowel in zijn afzonderlijk
heid als in zijn verband met het geheel.
Zóó loch slechts is er eenige overeenkomst
in methode tusschen het letterkundig kritisch
en het wetenschappelijk onderzoek, en zóó
slechts kan er een resultaat verkregen worden,
dat iets meer dan een persoonlijke, min of
meer juiste ineening heeten mag.
ledtir letterkundig kritikus, die niet begint
met haarlijn te onderzoeken datgene wat bij
wil gaan beoordeelen. toont zich iu waarheid
meer ei n verhandelaar dan een w
zenlijkkritische geest.
BOEK AANKONDIGING.
Di'. Vnüctii <Jcr Aanii-, door Jon. F.
SXEI.I.EMAN-, met meer dan SOU afbeeldingen,
bevattende duizenden pjrtrettea, foto
grafisch opgenomen over de geheele
aarde. Amsterdam, Scbelteuia tt
IIolkema's boekhan lel.
Hoe zouden onze voorouders hebben ge
watertand van een prachtwerk als dit, zij
die kon het anders zoo verzot waren op
reis-b( sc'irij vingen en (thnogiaphische litte
ratuur, 't Is waar, de Ilollandsche pers heeft
ook in da drie vorige eeuwen menig boek
MIHIIIIIIIIItlllllllllllftflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHlUllllllltlllllllllllllllllllllllt
heer, voor wit u hij groote achting gevoelde.
Hij deed het, en vertelde alles met groote
nauwkeurigheid. Plotseling hield hij op. Hij
had een onderzo^kenden blik van zijn collega
opgevangen.
..Zoo. . . ja. . ." zeile hij, terwijl hij met zijn
hand naar zijn boord greep, alsof die hem te
nauw was en bij zich lucht wilde verschaffen.
Ja ... daaraan heb ik nog geen oogenblik
gedacht."
Eu schouderophalend voegde hij er bij :
Och ja, dan hoef ik eigenlijk niets meer to
zeggen. U denkt eenvoudig, dat ik gek ben . . .
een aardig, klein gevalletje van vervolgings
waanzin. Wel, do diagnose komt prachtig
uit: overspanning, zenuwachtige prikkelbaar
heid, verbeeld nie, dat ik achtervolgd word,
beweer, dat die man mijn practijk ondermijnt,
kan hoegenaamd geen reden opgeven voor
zijn handelwijze, belecdig hem, ga hem bijna
te lijf, wat is er nog meer noodig Och ja,
als ik iu uw plaats was, zou ik waarschijnlijk
hetzelfde denken. Ik kan u zelfs nog meer
vertellen: ook het eigenaardige gevoel van
onbehagelijkheid doet zich van tijd tot tijd
bij mij voor ? juist dan, wanneer die vent
mij een enkelen keer eens niet naloopt. Ergo
is de zaak volkomen duidelijk, riet waar'.'"
Zijn collega wilde hem gerust stellen en
sprak h nu tegen. Maar Dr. Vetter schudde
het hoofd.
,,A1 deed ik honderd maal een eed er op
u zoudt mij toch niet gelooven. Ik lijd vol
strekt niet aan vervolgingswaanzin, ik heb
in 't geheel geen hallucinaties. Ik verbeeld
mij niet, dat ik achtervolgd word, maar ik
constateer dagelijks, dat het werkelijk gebeurt.
Krankzinnig ben ik dus niet. Nog niet."
En plotseling stond hij op. Zijn gezicht
vertrok zich. En zacht, met een vreeselijke
angst in zijn stem, zeide hij : Maar als het
zoo doorgaat, kon ik het wel eens worden."
Hij nam zijn hoed en ging weg, zouder
verder iets te zeggen.
Van nu af werd hij, behalve door al het
andere, ook nog gekweld door de gedachte,
dat men hem voor krankzinnig zou houden.
Elke blik, elk woord van zijn vrouw vervulde
hem met wantrouwen. Daarbij kwam nog, dat
verscheiden couranten bet verslag van de
gerechtszitting, die hun interessant toescheen,
hadden opgenomen. Vele van Dr. Vetter's
ou ie patiënten lazen dit, kwamen dan tot de
het licht doen zien, dat zoowel door
als door gravures nauwelijks z'n wedergade
heeft aan te wijden en nog heden ten dage
in zeldzaam geworden exemplaren klokspijs
is voor liefhebbers, maar aan een boek zóó
rijk geïllustreerd en zóó betrouwbaar, hebbent
ze nauwelijks derven denken.
Oorspronkelijk wTas door den uitgever
bedosld een Nederlanische bewerking van
The living race of mankind". Al spoedig
bleek dit werk echter niet goed genoeg ora
vertaald te worden tot een Hollands :h boek.
Dat er zoo weinig bruikbaar» iu zou zijn",
zegt de heer Suelleman in de voorrede tot
het eerste deel had ik echter niet ver
wacht, en eerlijk gezegd, het is mij zeer
tegengevallen, dat het noodig bleek den
Hollandschen tekst te schrijven heelemaal
buiten den Engelechen om. Beweren dat,alles
bij elkander, wel n kolom in dit deel uit
de Engelsche editie werd vertaald, is nog
veel . te zeggen. Wat mijn vriend dr, van.
Bemmelen schreef over het onbeduidende en
oppervlakkige van Tiie living animals of tiie
M'orW(Ned. spect.13Dec.1902; is volkomen van
toepassing op den Race of mankind. Dat boek
toch wemelt van oude verhaaltjes, van be
richtjes liiag bij den weg. aangeregen en
zelfs dit niet altijd tot een loogenaamd
populair artikel, dat alleen aan den minst
eischende kan voldoen". En dit is waarlijk
niet te veel gezegd van een dergelijk werk,
hetwelk niet meer dan een tiental regels ?oor
de beschrijving van Java over heeft en daarin
o.ru. een schooljongen zal vermoedelijk
beter op do hoogte blijken dan de 'Engels-cue
schrijvers de zeden der maleiers" van
Java geen bijzondere opmerkingen nood i g ach t.
De heer Snelleman, die met zooveel kennis,
zorg en toewijding bet Rotterdamscii museum
van Land en Volkenkunde organiseert, en
die zoowel in de nieuwe bewerking van Veth'a
Java, als in de eerlang voltooide Encyclopedie
van Ned. Indiëtoonde hoe de redtctie van
dergelijke wetenschappelijke werken aanzijn
handen is betrouwd, was zeker de aangewezen
man om te geven, wat vreemde auteurs niet
vermochten. Natuurlijk is dit boi-k voor een
groot deei conpilatiewerk, doch 't is reeds
van bevoegde zijde opgemeikt
compilatiewerk in de beste beteekenis, en gerust kan
inendeuschïijverge'ooven, waar d'.-ze beweert,
dat de Ie .er zou schril; ken van d>! lange
lijst der geraadpleegde brounep.
De afbeeldingen zijn alle zeer fraai en wat
niet minder zegt illustreert-n d-n tekst op
zeer gelukkige wijze. Beide vullen elkaar aan.
Verhul en vit <\e Iniliwhe KrijijKi/ffchiedeiV'.
(Java-Boni-Bandjermisin), door J. 11.
Scjioiï.M.sKEK. Amersfoort, ValkhoU' A
Go. z.g.
De schrij ?er van de Schetsen uit den
AtjehOorlog ', de Ned.-Ind. Krijgsverhalen" enz. be
hoeft niet meer bij bet lezend publiek te
worden geïntroduceerd, en aan belangstelling
zal het dan ook dezen nieuwen bundel niet
ontbreken. De bladzijde uit de
Nederl.Celebesche geschiedenis" komt juist van pas;
de beide verhalen uit den opstand van Java
(1825?1S30) zijn zeer belangwekend, ook de
drie overige schetsen geven eeii aardig kijkje
op de Indische krijgsgeschiedenis.
Buis.
?MWfmiiiiitii
iiiiiiiiiiHiiiiimimiim
40 cents per regel.
ECHT VICTOFUAWATER:
berlaHristêin.
?mninmiiiiiiiiimiiniiuiiiiimiMiiiitiiiiiiiiuiiiiiiiiiMiiiiiiHMniiiiiHi»
conclusie, dat er achteraf beschouwd toch
wel iets zonderlings was geweest in het ge
drag van hun dokter, schudden het hoofd en
kwamen voorzichtigheidshalve niet weer by
hem tertix- Zoo verliep Dr. Vetter's practijk
van dag tot dag.
En altijd, ook nu nog, achter hem de
vreemdeling, altijd op het trottoir aan de
overzijde, altijd met zwarte das en
zwartglacéhandschoenen, altijd als een opge
wonden machine zich bewegend, ? regel
matig en gevoelloos .. .
Ongeveer veertien dagen later ging het
gerucht van een moord, op straat gepleegd.
als een loopend vuur door de stad. Het
werd dadelijk tegengesproken. Aanlei iing tot
het gerucht was gegeven door het feit-, dat
de practiseerende geneesheer Dr. Bernhard
Vetter blijkbaar in een aanval van waanzin
twee revolverschoten had gelost op den
rustig zijns weegs gaanden rentenier Otto
Schubrink gelukkig zonder hem te treffen.
Dr. Vetter werd in hechtenis genomen, en
daar de geneesheereii vervolgingswaanzin
constateerden, dadelijk overgebracht naar een
krankzinnigengesticht.
Den vreemdeling zag men nog eenige dagen
lang door de stad loopen. De advokaat, die
Dr. Vetter indertijd verdedigd had, maakte
een zijner vrienden op den man attent. On
rustig, als miste hij iets, niet dwalende,
zoekende oogen, zwierf do rentenier door de
straten, blijkbaar zonder reden, zonder doel.
De advokaat, dien hij een oogenblik scherp
had aangekeken, draaide zich nog eens naar
hem om. Hij ziet er uit als een zenuwpatient,"
zeide hij tot zijn vriend.
Kort daarna was de vreemdeling vertrokken.
De vensteis van de woning, waarin hij had
verblijf gehouden, waren weer zonder gordijnen,
Volgens een bericht in de couranten zijn
de doctoren van het krankzinnigengesticht
van meeuing dat de ziekte van Dr. Vetter,
niet ongeneeslijk is. Zij houden het zelfs niet
voor onmogelijk, dat hij binnenkort zijn ge
wone beroepsbezigheden weer zal kunnen
hervatten, weliswaar niet in de stad, waarin
hij tot nu toe werkzaam is geweest, maar op
een ander u rustiger plaats.