Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMEE
A°. 1907
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
O n. ei e r recLacti©
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
?v a. :n. J". IDE IC O O.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.G5
Voer Indiëper jaar » mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar , 0.12'/«
Dit Uad 'i§Terkrygbatr Kiotk 10 Boulevard dei Capucines tegenover het Grand Café, te Parjjt.
Zondag 28 April.
Advertentiën van 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firm»
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 l'fennig.
Het aires van de Redactie
en de Administratie van dit
blad zal met l Mei a.s, zijn
KEIZERSGRACHT
iiiimumiiiimtimtiitiiitiimtiiitmiiii
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Landbouw
«n handel, door dr. G. W. Bruinsma. Het
recht der kerkelijken om niet het Kabinet te
vervangen. Het dienstvak der registratie.
FEUILLETON: Wraak, door Kees Meeke1,
H. KUNST EN LETTEREN:
Tentoon«telling St. Lucas en.Arti, door W. Steenhoff.
Jan Toorop'e w«rk bg Kruger en Th. van
Hoytema bij Schüller, (den Haag), door
Plasechaert. G. van Hulzen, Een vrouwenbiecht,
beoordeeld door Peter Spaan. Sophocles
Antigone, door dr. H. C. Muller, beoordeeld
door J. H. Moll. "Vers en Proza, van dr.
H. J. Boeken, beoord. door Albert Verwey.
Henri de Bornier of J. A. AlberdingkThijm,
door J. H. E.?VOOfi DAMES: Feminisme,
II, door A. S. K. De gezondheidsleer in
't dageljjksch leven, door G. A. Ootmar.
ALLERLEI, door 'Caprice. UIT DE NA
TODE, door E. Heimans, Toe te passen
kunst, met af b^ door Heori Dekking. Oude
«childerjjen büFred. Muller & Co Tentoon
stelling A. Hy'ner, met af b.
Kunstrerkooping C. F.Roos ACo.in BeBrakke Grond",
met af b. Muziek in de Hoofdstad, door
Ant. A verkam p. Een praatje over
kerkelike kunst, I, door Frank v. d. Berg. De
nieuwe spelling in De Gids, III, door dr. W.
F. Gombault. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KROSTIEK, door Alex. J.
Hendrix en V. d. S. INGEZONDEN.?D
AMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER
TENTIËN.
Landbouw en Handel.
Enkele jaren geleden is aan het
Duit-?sche gezantschap te 's-Gravenhage tijdelijk
iemand toegevoegd met speciale opdracht
«en studie te maken van de toestanden
?op landbouwgebied in Nederland. Deze
persoon Dr. Julius Frost, heeft toen een
paar jaar in ons land vertoefd en zich
niet bepaald tot het verzamelen van
rapporten enz., maar zich in verbinding
gesteld met allerlei personen, die op het
gebied van den landbouw eenig ambt
bekleedden of zich verdienstelijk hebben
gemaakt. In betrekkelijk korten tijd was
hij op de hoogte onzer taal en werd het
hem daardoor gemakkelijk ook bij groote
en kleiae landbouwers zijn kennis te
vermeerderen omtrent de praktijk van den
landbouw, deoeconomische verhoudingen,
het leven en bedrijf der landbouwende
bevolking. Ten slotte heeft hij dit alles
bijeengebracht in een omvangrijk werk 1)
met tal yao statistieken en tabellen
voorzien en het is thans uitgegeven door
het Deutsehe Landwirtschaftsgeselschaft,
die het kosteloos ter beschikking stelt
van hare duizende leden, zoodat het boek
in de toekomst wel vrij algemeen dienst
zal doen als kenmerk der
landbouwtoe^tanden in Nederland.
Het ligt niet in het voornemen hier
nader op dezen belangrijken arbeid in te
f aan, doch alleen willen wij wijzen op
e bewering van den schrijver, die hij
met bewijzen staaft, dat in Nederland,
zooalg de inspecteur van landbouw het
uitdrukt in zijn overzicht in de Economist,
vooral bij de meer ontwikkelde standen,
de beteekenis van den buitenlandschen han
del ten zeerste wordt overschat en die van
den landbouw daarentegen in hooge mate
onderschat.
Moest schrijver (Dr. Frost), zoo gaat
het dan verder, den hoofdindruk weer
geven, dien hij van het Nederlandsche
volk heeft gekregen, dan zou deze luiden,
dat de meest typische vorm van het volk
wordt gevonden bij de boeren.
Hetboerenvolk levert de beste afspiegeling van het
Nederlandsche volk in zijn geheel. Dr.
Frost is van meening, dat in Nederland
de boerenbelangen veel te veel achter
gesteld worden bij die der andere klassen
van de samenleving, vooral heeft hij
daarbij het oog gevestigd op de
verwaarloozing van de economische zijde der
agrarische vraagstukken, zoodat bij een
bloeienden landbouw de landbouwbevol
king niet in evenredigheid vooruitgaat.
Eigenaardig valt deze uitspraak van
een vreemdeling, die goed in Nederland
heeft rondgekeken, te samen met die
van een landgenoot, die ook sedert lang
zijn sporen in de gewone praktijk van
den landbouw, zoowel als in de weten
schappelijke beoefening, heeft verdiend,
namelijk de heer D. B. Mansholt te
Groningen, die dezer dagen een merk
waardig geschrift het licht heeft doen
zien 2) onder het motto, waaraan inhouden
strekking terstond te herkennen zijn:
Nederland zoo luidt het, heeft in ver
gelijking met andere landen, groote rijk
dommen bezeten, en bezit die gedeeltelijk
nog, maar algemeene welvaart nooit'
Als oorzaak van dit verschijnsel noemt
de schrijver doorloopend het beschermen
van den handel en verwaarloozen der
landbouwberangen. Wat de landbouw in
ons land geworden is, zegt hij, is hij ge
worden uit eigen kracht, daarentegen is
de handel van oudsher het troetelkind
der opvolgende regeeringen geweest en
steeds met milde hand gesteund. Tot
staving dezer bewering, die, al moge in
de laatste jaren, dank zij de benoeming
van een directeur-generaal van landbouw
met den aankleve van dien, ook betere
inzichten zich baan breken, ook nu nog
in heel zijn omvang en beteekenis niet
voldoende wordt erkend, had de schrijver
indien hij er aan gedacht had, zich kunnen
beroepen op de duidelijke woorden van
den oud-hoogleeraar en oud-minister Mr.
G. Vissering, die in een veel bewogen
tijd weinige jaren geleden schreef:
Nederland heeft van ouds zijn groote
kracht gezocht in handel en scheepvaart.
Millioenen en nog eens millioenen zijn
besteed om onze haveninrichtingen aan
de nieuwe en hoogere eischen te doen
beantwoorden, om het Noordzeekanaal
te verbeteren, den Nieuwen Waterweg
te verbreeden, de sluizen te vergrooten,
de groote entrepóts te bouwen. Al die
millioenen ten deele verschaft door Staat
en Gemeente, ten deele door particulieren,
hebben het mogelijk gemaakt handel en
verkeer in stand te houden".
En om toch vooral aan geen verkeerde
opvatting plaats te laten, zegt deze
hoogleeraar-minister later nog eens met
nadruk: handel en verkeer zijn voor
Nederland van veel grooter beteekenis
dan landbouw of nijverheid". 3)
Doch juist hierin ziet de heer Mansholt,
evenals de Duitsche navorscher de groote
fout, door den handel", zoo zegt hij
scherp, ontwikkelt zich in de natie een
handelsgeest, die de eenvoudige wetten
der moraliteit op zijde schuift en die met
de gewone burgerlijke eerlijkheid niets
te maken heeft; iemand kan in het ge
woon dagelijksche leven een door en
door eerlijk en respectabel mensch zijn,
zoodra hij echter zijn kantoor of de
publieke beurs betreedt, heeft hij de
burgerlijke eerlijkheid afgelegd en zich
in het habit der handels-eerlijkheid ge
stoken; en deze zijn alle behalve syno
niem".
Op zulk eene wijze voortgaande, toont
de schrijver aan, dat in het kweeken
dezer wanbegrippen het bederf zit der
Nederlandsche natie: op zich zelf zonder
ander beginsel dan winstbejag is, evenals
in de eeuwen, die zijn voorafgegaan, ook
thans nog de handel de kweekplaats van
immoraliteit, van waar de ziektekiemen
zich verspreiden door bijna alle deelen
van het maatschappelijk lichaam".
Geheel anders, zoo beweert hij, ia het
op het platteland, waar bijna ieder
productief werk verricht en dus reeds
daardoor een hooger zedelijk standpunt
inneemt", al wordt niet ontkend, dat
misdrijf en immoraliteit daar evenmin
ontbreken, zij zijn van geheel anderen
aard en procentueel veel geringer dan
die der groote steden".
De schrijver ziet zooals hij uitvoerig
uiteenzet, in de voormalige Oost-Indische
Compagnie, met haar onzedelijken handels
geest, haar machtsmisbruik, haar ver
keerde opvatting van het heil des volks,
de oorsprong van het bederf, dat thans
dit volk doordringt; verbetering acht hij
alleen mogelijk door in plaats van al
leen te steunen op den handel en wat
daarmee verband houdt, landbouw en
industrie vooruit te helpen. Op blz. 48
schrijft hij in dat verband:
Verstandige regeeringen, zooals de
duitsche, belgische, fransche e. a. zorgen
dan ook zooveel mogelijk voor den bloei
der productieve bedrijven, overtuigd als
ze zijn, dat alleen op deze wijze de
i»tproductieve bedrijven tusschen zekere
grenzen kunnen worden gehouden, i In
Nederland, waar men van oudsher slechts
oogen heeft gehad voor de belangen van
den handel, ging men den
tegenoverfestelden weg op, door de improductieve
edrijven te steunen en de productieve
bedrijven aan hun lot over te laten."
In de steden, zoo luidt het elders,
vermoorden de menschen elkaar in een
woedenden concurrentiestrijd, terwijl er
pp het land loonend en productief werk
in overvloed te vinden zou zijn, indien
de regeering ook maar het tiende deel
der sommen voor de ontwikkeling van
land- en tuinbouw ging besteden, die tot
dusver voor de ontwikkeling van handel
en verkeer zijn besteed."
De schrijver verzuimt niet hier te
wijzen op hetzelfde wat wij hiervoor
reeds onder de aandacht brachten, dat
namelijk in den laatsten tijd in deze
richting verbetering heeft plaats gehad;
toch moet en kan volgens hem nog on
eindig meer geschieden ter verbetering
van de toestanden ten platteland, waar
door het verblijf en d_e verdiensten aldaar
meer aantrekkelijkheid zouden verkrijgen
en ten nutte van geheel Nederland, de
steden van haar overbevolking zouden
worden ontlast of althans de verhuizing
daarheen in de toekomst zoude tegen
houden.
Met enkele gloedvolle en krasse be
woordingen, waarin trouwens geheel de
brochure geschreven is, eindigt dit hoofd
stuk bij wijze van peroratie:
Voor een groot deel van de honderd
duizenden winkeliers, winkelbedienden,
kantoorklerken, ambtenaren e. a., die
thans hun lichaam en ziel verknoeien in
onfrissche vertrekken en eindelooze werk
tijden, zou het eene mooie uitkomst zijn,
indien zij een gezonden en loonenden
werkkring konden vinden in de vrije
natuur. Voor de terugblijvenden zou er
ruimte komen en minder concurrentie,
minder hooge huishuren en voor de con
sumenten, lagere prijzen der levens
middelen".
De heer Mansholt is vast overtuigd,
dat deze verbetering van den
maatschappelijken toestand van geheel de
Nederlandsche bevolking tot stand zal komen,
wanneer de beteekenis en de waarde van
den landbouw meer en meer worden
erkend; met hooge waardeering wordt
door hem melding gemaakt van de werk
zaamheden van den tegenwoordigen
Minister van Landbouw, Nijverheid en
Handel: het moet ieder lezer bevreemden,
dat hij bij de vermelding van dezen titel
op bl. 8t> zich vergist in de volgorde en
het hem dus niet is opgevallen, dat de
beide productieve bedrijven, Landbouw
en Nijverheid, die aan de zorg van dit
departement thans zijn toevertrouwd, den
voorrang hebben op den Handel, die
vroeger in de eerste plaats werd genoemd.
Al is het hier besproken geschrift,
zeer zeker op vele plaatsen niet van
overdrijving vrij te pleiten en kunnen
sommige toestanden en feiten waarschijn
lijk geen aanspraak maken op historische
juistheid, het geheel is met zulk een
gloed van overtuiging geschreven, op
vele plaatsen wordt zoo ongezouten
de waarheid gezegd en de vinger gelegd
op veel rots in onze omgeving, dat het
boekje ten zeerste ter lezing moet worden
aanbevolen.
Weliswaar met andere worden dan
de heer Frost wiens uitspraak luidde,
dat Nederland te veel beteekenis hecht
aan den handel en te weinig aan de
welvaart binnenslands, die door meerdere
bloei van den landbouw kan bevorderd
worden, eindigt de heer Mansholt toch
in juist denzelfden geest.
De aard van het Nederlandsche volk,
zijne arbeidzaamheid, zijne volharding,
zijne vrijheidszin, zijn geestelijke aanleg
maken het mogelijk, dat dit volk aan
de spits der Germaansche volken komt
te staan. Zijn geografische ligging, zijn
vruchtbare bodem, zijn gunstig klimaat,
zijne prachtige koloniën maken het even
zeer mogelijk, dat Nederland het wel
varendste land ter wereld kan zijn.
Maar zoolang de -geest van Jan
Compcnie ons beheerscht is daaraan niet
te denken."
G. W. BRUINSMA.
1) Dr. Frost, Agrarferfassung und
Landwirtschaft in den Niederlanden, 19ÜG.
2) Dr. R. Mansholt, De donkere zijde van
den Handel, Groningen, H. L. van der Klei,
1907.
3) G. Vissering, De stakingen. Een ernstig
woord tot het Nederlandsche volk blz. 18
en 26.
Het recht der kerkelijken om niet
het Kabinet te vervangen.
De N. Rot. Ct. geeft de volgende rede
neering ten beste, om te betoogen, dat
de kerkelijken, na de verwerping der
oorlogsbegrooting door hunne partij in
de Eerste Kamer, zich niet geroepen
behoefden te achten het bewind te aan
vaarden.
De eisch dat de Rechterzijde het bewind
zou aanvaarden is ons altijd onbillijk voor
gekomen. Dat kan van een partij of een
coalitie, die in de Tweede Kamer in de
minderheid is, niet gevorderd worden. Maar,
zal men zeggen, dan had die pai ty of coalitie,
die in de Eerste Kamer de meerderheid
heeft, ook de oorlogsbegrooting niet moeten
afstemmen. Is echter die conclusie gerecht
vaardigd? Men stelle zich een partij of
het is tegenwoordig noodig er dit bij te
voegen een coalitie vooi, een liberale of
een andere, die in de Eerste Kamer meer
derheid en in de Tweede minderheid is. De
meerderheid in de Eerste Kamer meent een
begrooting of een ander belangrijk wets
voorstel te moeten verwerpen; ma»r het
ministerie dreigt er een kabinetskwestie van
te maken, en houdt haar voor oogen, dat
zij, zoo zij haar plan volvoert, de teugels
van het bewind zal moeten o vernemen. Moet
dat, indien het laatste zoo goed als onmoge
lijk is, voor haar voldoende zijn om het
hoofd in den schoot te leggen en voor te
stemmen? Op die wy'ae zou zulk een meer
derheid in de Eerste Kamer altyd tot vol
slagen onmacht gedwongen kunnen worden."
Poverder dan aldus het probleem te
stellen, kan het, dunkt ons, niet.
Nu de kerkelijken niet de meerderheid
in de Tweede Kamer hebben, mogen zij
ah meerderheid in de Eerste Kamer alles
afstemmen wat hun belieft, zonder verder
tot eenige daad verplicht te zijn om den
wagen van staat te doen voortgaan.
Dit is toch wel een beetje abnormaal
men zou haast kunnen zeggen een beetje
mal... zoo'n Eerste Kamer-meerderheid,
die het regeeren onmogelijk mag maken,
zonder consequentie voor haar zelve.
Dat (het bewind te aanvaarden) kan
van een partij, die in de Tweede Kamer
in de minderheid is, niet gevorderd
worden." Welk een absolute regel!
Zou de N. B. Ct. er wel aan gedacht
hebben, dat dit dus ook zal moeten
gelden, wanneer diezelfie Eerste Kamer
nog andere wetsontwerpen van
principieelen aard verwerpt? Zij ga haar
gang maar. Haar tot regeeren te willen
noodzaken zou onbillik" zijn.
Zonderling genoeg, bepaalt de N. R. Ct.
zich tot een theoretische redeneering, als
betrof het een geval dat zich maar eens
denken liet, een geval zonder bekende
historie; terwijl men slechts even behoeft
nategaan hoe deze quaestie is ontstaan,
om te weten dat het billijkheidsgevoel
van de N. R. Ct. alles behalve juist spreekt.
De Rechterzijde, nietwaar, heeft zelf
erkend, dat er met twee kamers, een
christelijke en een paganistische, zooals
het heette, niet te regeeren viel. Daarom
bracht Kuyper, door ontbinding de Eerste
Kamer naar meerderheid, in dezelfde
richting als de Tweede.
En nu door de jongste Tweede Kamer
verkiezingen weder gelijksoortige wan
verhouding is ontstaan, een paganistische
Tweede Kamer en een Christelijke Eerste
Kamer, heeft zij, christelijke partij, door
verwerping der oorlogsbegrooting opnieuw
bewezen, dat er met zulk een stel niet
geregeerd kan worden. Dit kan niet
anders zijn dan haar werkelijke over
tuiging.
Hoe zou zij het nu billijk kunnen
achten, dat niet zij zelve, maar hen die
zij ten val heeft gebracht, een werk weder
moeten opvatten, dat een onmogelijk
werk is? Onmogelijk zoo goed voor hen
die alleen een meerderheid in de Tweede
Kamer, als voor hen die alleen een
meerderheid in de Eerste Kamer bezit
ten, waar beider meerderheid in
principieele felheid tegen over elkander staat.
Het was nu toch wezenlijk der Kerke
lijken beurt.
Maar hadden de Kerkelijken zich tot
deze plichtsyervulling bereid verklaard,
zij zouden zich jegens de Tweede Kamer
even dienstknechtelijk hebben te ge
dragen, als het Ministerie uit de Linker
zijde, de oogendienaar van de Eerste
moet zijn. Achtten zij zich hiervoor te
hoog, te braaf, te karaktervol? Welnu,
daar was n punt van regeeringsbeleid,
dat voor de korte poos, welke deze
troostelooze toestand nog zou behoeven te duren,
tot pacificatie had kunnen strekken. Het
voorstel ter herziening van de regelen
tot samenstelling van de Eerste Kamer.
Van wie zou men dat liever hebben ont
vangen dan van hen? Zij, die, om zoo
te zeggen, oorzaak waren van de nu be
staande verwarring en daardoor het Mini
sterie tot werkeloosheid hadden gevoerd ?
En het doel, waarnaar de natie met zoo
veel verlangen uitziet, zou, in overeen
stemming met de Linkerzijde, te bereiken
zijn geweest, hetzij in den geest aange
geven door het Handelsblad, hetzij door
een beperkte Grondwetsherziening?een
voorstel in den grond niet anders dan
om een allerschadelijkst onrecht te doen
eindigen; immers wie zou uit parlemen
tair oogpunt kunnen verdedigen, dat van
twee colleges, die door dezelfde kiezers zijn
aangewezen, en welke te samen den volks
geest moeten kond doen, het een, als het
vroeger gekozene kerkelijke, het ander,
het later gekozene vrijzinnige, over
stemt, zoodat het land wordt overge
leverd aan krakeel en strijd?
Als men zich voorstelt der tegenpartij
recht te doen, wat in zoo hooge mate
voor de kerkelijken een eisch is, thans,
nu de natie veel te lang reeds lijdt onder
het schadelijk partij-gehaspel, kan men
zeer zeker met een minderheid in de
Tweede Kamer regeeren, indien de
meerderheid in de Eerste Kamer maar
niet behoud van onrecht wil.
Moet dan, zoo vraagt de N. R. Ct., een
Eerste-Kamer-meerderheid, staande voor
den eisch: ge zult de kabinetsformatie
op u nemen, indien gij dit wetsontwerp
afstemt en zij heeft daar geen lust
toe dan maar het hoofd in den schoot
leggen en vóór stemmen? Dan zou het
kabinet de Eerste Kamermeerderheid
altijd tot volslagen onmacht" kunnen
dwingen. Zeker dat zou het kabinet
altijd" kunnen, evenals de Eerste Kamer
op haar beurt het kabinet tot volkomen
onmacht altijd" kan dwingen. Dit is nu
eenmaal het gevolg van den rotten toe
stand, waarin beiden verkeeren, door de
averechtsche wijze, waarop de Eerste
Kamer naar een volstrekt verouderde,
door en door foutieve, onparlementaire
regeling, als principieel tegenstandster
van de Tweede, is samengesteld.
Het is deze toestand, zoo abnormaal,
wijl vol onrecht, die de N. R. Ct. geheel
uit het oog verliest. Immers zoo vloeit
hieruit aanstonds de vraag voort: mogen
de kerkelijken in de Eerste Kamer, waar
zij een meerderheid zijn gebleven, terwijl
de kiezers hen voor de Tweede Kamer
in de 'minderheid hebben gebracht hun
meerderheid, van stemmen als partij
tegonover partij gebruiken, om een kabinet
tot val te brengen ? Deze moraliteitsvraag
in de politiek is allerminst door ons
bedacht. Is het niet de Standaard zelf,
die eenmaal geschreven heeft, dat men
van de liberalen in de Eerste Kamer
tijdens Kuypers ministerschap had
mogen verwachten, dat zij, wetende hoe
het kiescollege, dat hen afvaardigde, van
richting veranderd was, hun zetels zouden
hebben prijsgegeven; opdat anderen ze
zouden kunnen innemen?
Het hoofd in den schoot te leggen
en vóór te stemmen" zeker, dat mag men
van de Eerste Kamermeerderheid niet
vorderen; wél echter dat zij, nu het
niemand harer onbekend kon wezen, hoe
zij naar verhouding veel te talrijk vertegen
woordigd zijn door de noodige onthou
dingen het onrecht, dat zulke treurige ge
volgen heeft, zooveel mogelijk zouden
trachten van kracht te berooven. Maar het
tegendeel ziet men gebeuren Zij maken
van hunne, hun niet rechtens toekomende
meerderheid gebruik, beter gezegd mis
bruik, en weigeren dan nog bovendien
de gevolgen voor zichzelf te aanvaarden,
juist omdat het maar" misbruik was
van hun positie, waarvan zij geprofiteerd
hebben. Terwijl zelfs, afgezien van de
moraliteit, een Eerste Kamermeerderheid,
veroordeeld door de jongste Tweede
Kamerverkiezing, staande dus op zulk een
slappen, wankelenden bodem, toch zeker
de ingetogenheid, de bescheidenheid zelve
diende te zijn, in plaats van een toon
aan te slaan, als -had de natie hen in
1905 tegelijk met do nieuwe Tweede
Kamer tot het rechtersambt geroepen
Men denke slechts aan het beruchte
voorloopig verslag", alom als een model
van kwaadaardigheid aangeduid.
Intusschen, zoowel rechts als links acht
het niet beneden zich, de oorzaak van
zulk een verwarring in het parlementaire
raderwerk, nogeenigen tijd te bestendigen.
Men zet, met oog op nog te behalen
partijwinstjes! het samenleven als hond en
kat voort, totdat er weer een schotel
komt, die de een den ander niet kan
gunnen. Waarop deze beginsellooze hou
ding zal moeten uitloopen ? In elk geval
op een nog veel grooter verlies van
arbeidspraestatie, dan wij nu reeds moesten
beleven, en tot een voortdurende ver
kwijning van het politiek besef, dat
waarheids- en rechtsgevoel tot zij n wezen
behoort te hebben, zal het bloeien.
Daar zal een tijd komen, waarop men
naar deze duffe periode terugziet, als
naar een van kleinzielig gedoe en kinder
achtig gebeuzel, wijl zoowel rechts als
links de man gemist werd van kracht
en moed en overtuiging; een man, die
niet zichzelven roept, maar die geroepen
ibordt om de hoogheid van zijn karakter
en den adel zijns geestes.
Het dienstvak der registratie.
Men vraagt mij, hoe het komt, dat in de
Nieuwe Rotterd. Courant zooveel geschreven
wordt over het vak der registratie en o f er
werkelijk reden is voor zoo hooge spanning!
Ik ben op onderzoek uitgeweest en in
derdaad, er is gisting. Evenals kcorts op