Historisch Archief 1877-1940
No. 1557
DE AMSTERDAMMER \\ E E K B L A D VOOR NEDERLAND.
en uit vliegen. Hobbema is nog door een
ander schilderij vertegenwoordigd, dat
blijkbaar uit een vroegere periode dateert. In de
kabinetjes aan de raamzijde merken wij verder
op: een fijngevoeld en hoogst eenvoudig
stilleventje van den zeldzamen Van der Hamen, een
portretje van een deftig burger aan tafel
door De Keizer,, aardige Van Goyen-tjes, een
gezellig kermis-schilderjj door den
eind18 eeuwschen Luiksen en schilder Defrance,
een zeldzame Eglon van der Veer, kaart
spelende soldaten, die aan onderwerpen als
van Ter Borch herinnert, een kleine Teniers',
Ie Chanteur", een kloeken drinker voor
stellend, die uit volle borst een drinklied
aanheft, een Netscher, een Wouwerman, een
Both, een goudgele Esajas van de Velde, een
nachtjevan Van der Veer, een Ostada's, enz.enz.
Tentoonstelling A, Hüner,
De kunsthandelaar Biesing te 's-Gravenhage
stelt in zijne zalen in de Holstraat een vrij
groot aantal schilderyen van A. Hijner ten
toon. In den catalogus leidt H. de Boer met
de karakteriseering van het tentoongestelde
den schilder en zijne kunst in. H. de Boer
stelt vooral in het licht, dat de kunst van
A. Hy'ner eene blijde is.
Arend Hijner werd in 1866 te Arnhem
geboren, studeerde achtereenvolgens óp 't
atelier van Schulman, aan de academies te
Antwerpen en Den Haag, zocht zijn
ónderwerpen in Zeeland en Brabant en vormde
grootendeels ziqhzelf. Te Parijs verwierf hij
in 1900 een eervolle vermelding, te Arnhem
in 1901 de bronzen medaille. Ziedaar de
beknopte biografie van een schilder diéeen
nieuwe periode Van zijn nog jonge loopbaan
denkt in te gaan.
Hijner heeft den struggle for life die
hard en ernstig is geweest voor een deel
buiten zijn kunat moeten voeren, maar is
vóór alles schilder' gebleven met een onge
repte oorspronkelijkheid. Oorspronkelijkheid
is het wachtwoord geweest van de groep die
onder leiding van Th. de Bock, boven Eiche,
den Haagschen Kunstkring stichtte.
Hijner begon niet veel later, heeft in elk
geval het zaaltje boven Eiche nog gekend,
maar had aanvankelijk zijn aandacht over
eigen werk en antiquiteiten te verdeelen.
Hoewel altijd in en tusechen kunst van ver
scheiden karakter levende, ia hu thans eerst
voluit schilder kunnen worden.
Tonalist ts ook hij, welbeschouwd, maar
dan met 't accent op de coloristische zijde
daarvan. ploristen zullen velen hem dan ook
noemen die hem zien in het geheele verband
der Haagsche school, waarbij het tonaliet
zijn als iets vanzelf sprekends geldt.
De Boer wil in Hijner vooral eer tempe
rament zien, een coloristisch temperament.
In zijn kunst' is hy een dier zeldzame
levensvreugdigen, die in den ernst van hun
streven de blijheid, de kracht en den een
voud van dat leven zoeken. Het is de met
ernst gezochte en beheerschte blijheid dus,
de zopnige kant van het leven die zich in
zijn werk weerspiegelt.
A. HiJinut." ezeltig Praatje.
(Tentoonstelling Biesing, 's Giavenhage).
A. HIJNER. Uitnoudiging voor de Kermis.
(Tentoonstelling Biesing, 's Gravenhage).
C. F, Roos en Co. in
De Bratte Grond".
Niet; de, hoeveelheid,; maar déhoedanig
heid van 'n deerdeir scaïldery%in ^evzaien der
firma C: -P. JStops, .ei Co.'.'? m ,;Be B>a|ke
(Jrond" '"téAmsjerdam, voor n j iegelijk,
Zondag 28 en Maandag 29 April: te bezich^
tigen, waarna zij Dinsdag 30 April en Woens
dag l Mei verkocht worden, vraagt de
aandacht.
De zes honderd stuks zijn afkomstig uit
de nalatenschappen van wijlen G. J.
Essenbrugge en uit die van de Utrechtsche,
Haagsche en Amsterdamsche families.
Men vindt er zeer bizondere werken van
Apol, Arntzenius, Artz, Bastert, Bauer, Bauffe,
Bilders, Bilders van Bosse, Bisschap. Bles,
.Th. de Bock, Bosboom, v. Borselen, Breitner,
Du Chattel, Corot, Daubigny, Van Essen,
Frankfort, Gabriel, Gorter, Gruyter, de Haar,
Hanrath, Haverman, Henke», Hobbe Smith,
van Hoytema, Huik, Joe. Israels, Jansen,
Herman ten Kate, J. J. L. ten Kate, Mar i ten
Kate, Karsen, Kever, Klinkenberg, B. C.
Koekkoek, Geiard J. Koekkoek, Krabbé,
Willem Maris, Van Mastenbroek, Mauve,
Mesdag, Mesdag-van-Calcar, Mesdag-van
Houten, Monnickendam Monticellie,
Gerard Muller, Nakken, Albert Neuhuys,
C. J. W. Nuys, Toni Offermans, Oldewelt,
David Oyens, W. J. Pietersen, Geo
Poggenbeek, G. Portielje, Felix Possart, Paul
Eink, Eip, Charles Eochussen, Albert en
Willem Boelofs, Sadée, Van de Sande
Bakhuyzen, Schiedges, Th. Schwartze, Sleeawijk,
Steelink, Stortenbreker, Stroebel, Tholen. W.
Verschuur, Verveer, Voerman, Waldorp, v. d.
Weele, J. H. Weissenbruch, L. W. E.
Wenckebach, J. H. Wy'smuller, enz.
J. C. Klinkenberg. De ree te Veeren. (Verkooping C. F. Roos & Co.)
MnM in de Hoofdstad,
Het moet voor den heer Tierie een
bitter lot geweest zijn, na zich sinds weken
en maanden met de voorbereiding van de
Lohengrin-opvoering te hebben bezig gehou
den, ten slotte, wegens gezondheidsredenen
de leiding aan andere handen te hebben
moeten overlaten.
Natuurlijk komt hem de eer toe voor de
goede instudeering der koren en, mocht op
de uitvoering niet alles zoo goed geklopt
hebben, men kan veilig aannemen dat
het koor, onder zijn leiding, waarmede
het uit den aard der zaak uiterst vertrouwd
is, toch meer zou gepresteerd hebben.
Ik bedoel hiermede in geenen deele een
blaam te werpen op de leiding van den
heer Peter Eaabe; maar het is begrijpelijk,
dat niemand beter zijn troepen kent dan de
eigen aanvoerder; dat hij dus in
oogenblikken des gevaars maatregelen zal nemen om
l
het euvel te voorkomen of ten minste te
beperken.
Het bleek overigens dat het bestuur der
Opera vereeniging goed gedaan had den heer
Peter Eaabe uit te noodigen de voorstelling
te dirigeeren; wij kennen hem van vroeger
als een temperamentvol dirigent, die goed
vertrouwd is met de intentien van Wagner
en die de gave bezit om aan zijn uitvoerenden
een natuurlijken warmen stroom van muzi
kaal leven mede te deelen.
Eeeds dadelijk wist hij de aandacht te
boeien door de schoone, breede en stijlvolle
vertolking van het voorspel en vooral ook
door het volhouden van het langzame tempo.
Ook de voorspelen voor de 2e en 3e acte waren
mooi van stemming. Over het algemeen
trouwens kenmerkte zich de opvatting van
den heer Eaabe door een zekere ongedwongen
natuurlijkheid, die oorzaak was dat de op
voering in haar geheel een grooten indruk
maakte.
Op bijzonder schoone wyze werd de dirigent
hierin bijgestaan door het Utreuhtsche stede
lijke orchest. Inderdaad, nog geen enkelen
keer heb ik den klank van dit orchest in
den schouwburg 166 onverdeeld mooi kunnen
vinden als ditmaal. De nuanceeringen werden
voortreffelijk in acht genomen en de geheele
partituur werd met een klaarheid en duide
lijkheid voor het oor van den toehoorder
ontplooid, die nauwelijks een wensch onbe
vredigd liet en die zeer zeker den vasten
dirigent van het orchest, den heer Wouter
Hutschenruijter, in hoosde mate voldoening
moet geschonken hebben.
De koren in Lohengrin zijn misschien moei
lijker dan in eenig ander werk van den
tegenwoordigen tijd, zelfs die Meistersinger" niet
uitgesloten. Vooral in rhythmisch opzicht
eischen zij veel en daar dikwijls de
dirigent onzichtbaar is voor een groot ge
deelte der koorleden, wordt er heel wat zee
manschap vereischt om alle klippen te om
zeilen. In zeer vele gevallen, betoonde het
koor zich in rhythmisch opzicht als niet ge
noegzaam geroutineerd, niet voldoende ge
schoold als opera-koor, om aan alle moei
lijkheden het hoofd te bieden. Het groote
aantal mannenkoren, is eveneens een strui
kelblok voor het welslagen van dit belangrijk
onderdeel. Ook zijn dan bovendien de man
nenstemmen nog vaak in twee koren ver
deeld, terwijl zij bij de vierstemmige gemengde
koren, slechts in twee partijen gesplitst zijn.
Uit den aard der zaak zal dus de bezetting
der mannenkoren geringer en de klank
schraler, dunner wezen dan eigenlijk behoort.
Ook komt het voor dat, op het tooneel, het
orchest niet duidelijk hoorbaar is en dan
wordt licht de zuiverheid in gevaar gebracht.
Dit nu was, vooral in de eerste acte, her
haaldelijk het geval en daardoor werd den
toehoorder nog al eens een pijnlijk oogenblik
bezorgd. Gelukkig kan men ook wijzen op
menig goed geslaagd moment, zooals b.v. de
slotkoren van de eerste en tweede acte.
Men was er niét in gereusseerd alle rollen op
even voortreffelijke wy'ze te bezetten. Afge
scheiden daarvan dat mevrouw Hensel
Schweitzer het jeugdige in haar verschijning
mist, at nu eenmaal voor die rol vereischt
wordt, heeft haar stem ook niet de bekoor
lijkheid, zonder welke het droomerige van
de Elsa-figuur kwalijk tot zijn recht komt. Het
geluid klonk star en dan kan het Einsam
in trüben Tagen" of het Euch Lüften" niet
veel indruk maken ; ook wannesr het ophalen
en overtrekken van den toon niet zoo sterk ge
hinderd had als thans inderdaad het geval was.
Dat de zangeres aan het einde blijk gaf
vermoeid te zijn, mag men haar niet ten
kwade duiden, daar zij den vorigen dag de
zelfde rol te 's-Hage gezongen had.
De heer Leon Eains zong den koning zon
der noblesse in de stem; zijn spel bezat ook
in het geheel niet de autoriteit van een koning.
Dat de heer August Kiess een schoon
orgaan bezit, kon men vooral in de tweede
acte hooren, als het er op aankwam in ge
weldigen hartstocht en groote kracht, zich
boven het orchest gelding te verschaffen. In
de eerste acte had men wel wat meer voor
naamheid gewenscht; ook is zijn uitspraak
menigmaal zoo onverzorgd, ik hoorde o. a.
entsetz(e)lich fur(re)chtbar(e(der(re) Name".
Mevrouw Marie Götze toonde zich een
groot kunstenares en in het bezit van prach
tige stemmiddelen te zijn... geweest.
Edoch de invloed des tijds ...! Zij was in
ieder geval als verschijning zeer op haar
plaats.
De ons van vroeger nog goed bekende heer
Brinkmann was een Heerrufer", met nobel
geluid en prachtige dictie.
Schitterend werd de titelrol vervuld door
onzen Jos. Tijssen. Van het begin tot het
einde was hij de kuntenaar die boven zijn
rol stond en die, met innig en diep medeleven,
in zijn partij opging; wiens stem voorts van
haar stralenden glans tot aan het slot niets
heeft ingeboet. Voor een groot deel heeft hij
het werk gedragen.
Aan den heer Coini was de over geheel
goed verzorgde mise en scène en de regie
opgedragen.
Dat Lohengrin nog steeds met onverwoest
bare kracht in de harten der toehoorders
leeft, heeft de opvoering van Dinsdag bewe
zen. Het succes van deze opvoering is dan
ook vooral aan het werk zelf te danken. Daar
naast aan de heeren Peter Raabe, Jos.
Tijssen en het orchest.
Nog heb ik te refereeren over een paar
belangrijke uitvoeringen.
De componist T. H. G. van Brucken Fock
gaf Zaterdag 1.1. een goed bezochte uitvoe
ring van eigen compositien in de kleine zaal
van het Concertgebouw.
Wij hoorden een Sonate en een Elegie
voor viool en piano, door den heer Carl
Flesch en den componist voorgedragen. De
Sonate (manuscript) boeit vooral door haar
schoon thematisch materiaal, meer nog dan
door de bewerking. Toch zal de ongestoord
natuurlijke muzikale gang van het stuk zich
steeds een dankbaar publiek verwerven.
Eijper komt mij voor de Elegie te zijn.
Zij verdient door haar edel melodisch ge
halte in breeden kring bekend te worden.
De heer Flesch heeft beide nummers met al
de heerlijke eigenschappen van zijn voor
naam spel vertolkt.
In hooge mate interessant waren de liederen
die mej. Joh. van Linden v. d. Heuvell heeft
gezongen. Het waren elf liederen uit opus 18.
Zij geven een kijk op het talent van den
componist, zooals dit thans zijn volle rijpheid
heeft erlangd. Van Brucken Fock heeft met
groote juistheid de stemmingen der gedichten
geschilderd. Liederen in den gewonen zin
zijn deze zangstukken niet. Slechts bij een
enkel nummer kan men de verwantschap,
de afkomst bespeuren van het eenvoudige
lied. Buitengewone zorg is door den componist
aan de declamatie besteed en de piano-partij
is in hooge mate boeiend en meestal rijk
illustreerend den geest der poëzie. Hier en
daar is mij een niet gemotiveerde
tekstherhaling opgevallen. Ook maakt het ge
bruik van versieringen in de zangstem een
ietwat verouderden indruk in deze overigens
zoo moderne gezangen. Ik stel mij voor in
de rubriek Muziek beoordeelingen,dezen zomer
nader op het interessante opus 18 van Fock
terug te komen. Nu reeds zij gezegd, dat
deze zangstukken een geheel eigene
physiniomie bezitten en dat de componist daar
mede den indruk bevestigt, vroeger reeds met
zijn Preludiën opgewekt, dat wij in hem een
der meest zelfstandige en origineele com
ponisten bezitten.
Mejuffrouw v. Linden v. d. Heuvell zong
deze nummers met groot meesterschap. Zij
was voortreffelijk gedisponeerd en gaf met
zeer fije nuanceeringen de stemmingen van
poëzie en muziek weer.
Een sopraan-solo uit het laatste opus van
v. Brucken Fock het oratorium de Weder
komst van Christus" kon mij in het kader
van dit concert voorloopig nog niet zoo be
koren. Dat stuk zal men wel in verband met
het geheele werk eerst naar zijn juiste waarde
kunnen beoordeelen.
Een drietal Preludiën uit op. 15 en 16 voor
klavier, vormde het overige gedeelte van het
programma. In deze zeestemmingen" en
voorts ook in de pianopartij der andere
werken, toonde Fock dat zijn spel wel is waar
geen virtuose eigenschappen bezit, maar toch
in hooge mate zich kenmerkt door warm
gevoel.
De laatste sonate-avond der heeren Busoni
en Isaye leerde ons dat twee algemeen be
wonderde kunstenaars, mannen die ieder op
hun eigen instrument tot de grootsten onder
de grooten behooren, toch daarom nog geen
volmaakt samenspel te genieten kurnen geven.
Eigenlijk bood mij deze avond een reeks
van teleurstellingen. Men zal het mij moeten
toegeven dat de groote zaal van het Concert
gebouw niet bij uitstek de plaats is waar de
intieme kunst van Beethoven, geopenbaard
in zijne heerlijke viool sonaten, tot haar recht
kan komen.
En dan de vleugel geopend l
Men moest zich zoodanig wennen aan den
klank der instrumenten en aan de acustiek
der zaal (die niet voor kamermuziek is be
rekend) dat de eerste sonate, opus 96 in G,
voor mij een der schoonste, zoo niet de aller
schoonste, zonder eenigen indruk voorbij ging.
Teleurgesteld heeft mij ook het spel van
Busoni in de heerlijke Beethovensche Adagio's,
waarvan de poëzie-rijkdom immers spreek
woordelijk is geworden?
Pianistisch was alles heel mooi en af;
maar Busoni heeft niet gedicht aan de piano
en Beethoven verlangt een dichter die zyn
diep gevoelde melodieën even poëtisch
nazingt als de violist ze hem voorgezongeu
heeft.
Dan was Busoni rhythmisch van een ge
heel andere opvatting als zijn partner. Bijna
steedb iets meer gehaast, iets vroeger dan
Isaye. In passagewerk vooral was hij den
violist steeds iets vooruit.
Voorwaar dat is geen ideaal samenspel!
Isaye heeft mij verrast door zy'n vloeiende
wedergave van Beethoven's wonderbare
melodieën. Wy weten het allen wat zoeten
toon hij aan zijn prachtig instrument kan
ontlokken. Wij weten ook dat zijn spel daarop
ook eenigszins berekend is. Maar de rust en
adel van zijn streek vormde een tegenstelling
met Busoni's opvatting, die den onbevangen
toehoorder geen oogenblii in twijfel liet
wie van beiden het meest in Beethoven's
geest was doorgedrongen
Behalve de reeds genoemde G-dur Sonate
stonden nog op het programma de A-dur
op. 36 No. l, de F-dur op. 24 en de
KreutzerSonate op. 47.
Vooral de overbekende en veel gespeelde
F-dur Sonate en daaruit speciaal het Adagio,
werd door Igaye gespeeld om nimmer te
vergeten. Hoe kreeg dit schoone stuk een
geheel ander licht l
Het spel van Isaye was mij na de teleur
stellingen, straks genoemd, een verkwikking.
Gelukkig voor beide kunstenaars is de
Kreutzer-sonate, met name de beide Presto's,
in conceptie zoodanig ingericht, dat een
virtuose wedergave haar ten goede komt.
Hier traden de straks gelaakte eigenschap
pen van Busoni niet op den voorgrond. Hier
was dan ook het samenspel voortreffelijk en
mag men gerust spreken van een
phenomenale reproductie.
Het publiek dacht er blijkbaar evenzoo
miMIIIIIIIHIMIIII
WILHELM BUSCH, (bij zijn 75sten verjaardag).
[Uit Jugend],