Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1572
de Whigs, die men inderdaad niet heele maal
liberaal noemen kan, daarin de meerderheid
hadden. De nieuwe toestanden echter hebben
het karakter van ' het Hoo?erhuis geheel
gewjjzigd. De meerderheid der edele Lords
ia tegenwoordig noeh conservatief, noch
liberaal, wanneer men in deze woorden een
wereldbeschouwing wil zoeken ;'zij is
plutocratisch en niets anders. Het Hoogerhuis
vertegenwoordigt geen conservatieve be
ginselen, maar kapitaaisbclangen. Het oude
feudalisme, tegenwoordig uit den tijd,hoewel
bij de echte vertegenwoordigers
vereenigbaar met vele mannelijke deugden en
menschenadel, is door het geld thans ge
heel uitgeteerd. Het Hoogerhuis bestaat
voor het grootste deel uit lieden, wier adel
geen honderd jaar oud is en de leden van
oudere families over het algemeen is de
Engelsche adel van jongen datum doen
hun best uit die klinkende namen het geld
te slaan, dat zij niet konden erven. Bankiers,
bierbrouwers, spoorwegkoningen, vormen
thans de adel der Engelsche natie. Er zijn
? daaronder uitmuntende menschen, maar
waarom zij erflijke wetgevers moeten zijn,
is mceielijk in te zien. In ieder modern
.land zal de persoonlijke invloed vangroote
kapitalisten stejk zijn maar geen andere
staat vereeuwigt dien invloed zóó als Enge
land dat doet.
? De liberale regeering heeft zich in den
strijd met den Lords door bovenbedoeld
besluit een wapen gesmeed, dat men zeer
goed een mes zonder kling kan noemen.
De Ministers weten natuurlijk zeer goed,
dat zij er niets mee beginnen kunnen, maar"
dat is ook hun bedoeling niet. De geheele
politieke opzet is verklaarbaar door het:
ut aliquid fieri videatur (opdat men den
schijn van handelen aanneme).
. JVIen wil de Radicalen in het eigen kamp
overrompelen. Dat men de Lords niet ernstig
te lijf wil gaan blijkt uit de verwerping
van een voorstel om het geheele
Hoogerhuis op te heffen, een voorstel van den
socialist Henderson. Toen dat-voorstel afge
stemd werd verliet Balfour met de conser
vatieven de zaal, om duidelijk te doen blijken
dat ook de liberalen het Hoogerhuis wilden
behouden. De Begeering moest met de groote
meerderheid harer aanhangers dus alleen
tegen het voorstel optreden, en dit viel met
.315 tegen 100 stemmen. Dat bewijst zeer
.duidelijk dat het regeerende liberalisme de
geprivilegeerde belangen niet ernstig wil
aanvallen. En bovendien blijkt daaruit, dat
het oude Engelsche partijwezen voor zijn
taak niet meer berekend is.
(Frankf. Zg.)
iiiiiiiiiHtiiiimiiiiiimiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimiii
iiimiimiiimiiiimiiii
C
DOOR
KAREL F. PROOST.
Ik ontmoette haar voor het eerst toen ik
eens at in de stad bij de familie Donker.
Sympathiek leek ze me niet, maar te midden
van veel burgerlijke gezichten, viel ze toch
even eruit. Za was heel leelyk door groote
hoekigheid van trekken, een veel te scherpe
neus en een tanige, sproetige huid; maar in
haar oogen, groot donkerblauw, zat iets van
vragend verlangen en van eenvoud. Veel
zeggen deed ze niet; een enkele maal maakte
ze een opmerking, schuchter, niet-durvend.
't Gesprek kwam op een
tooneelvoorstelling van den vorigen avond en verliep van
kritisch beschouwen alras in onnoozel ge
praat over publiek en acteurs.
Mijn gastheer, streng burger-zakenman had
het woord, decreteerde met groote beslistheid
over de slechtheid van acteurs, over hun
immoraliteit en er maar-op-los-geleef: Ja,
je moet mij niks vertellen, maar 't zyn toch
alty'i menschen, waar een steekje aan los is.
En even kwam zij toen er tusschen, niet
burgerlyk als haar omgeving :
Ja, maar die menschen leven toch ook
een heel ander leven, je kunt toch niet...
Ja, viel myn gastheer weer uit, da's
maar een makkelijke redenatie, maar dat wil
ejr bij mij nou eenmaal niet in, hoor!
En zij, weer in zichzelf terugkrimpend,
verdedigde niet verder, als bang reeds te
veel gezegd te hebben.
En ik, die geleerd had te zwygen en het
niet opnemen wou voor de kuische
onkuischheid" omdat het niet begrepen zou
worden, zag haar even aan, knikte.
Onwillekeurig was medelijden met haar in
my opgekomen, omdat ik mér achter haar
voelde ineens, en begreep dat ze zich in die
omgeving niet thuis kon voelen.
Later ontmoette ik haar nog een enkele
maal, maar onze kennismaking werd toch niet
meer dan een gewoon-oppervlakkige.
Ik kwam in die tijden weinig in de stad; al
sinds jaren woonde ik, om rustig te kunnen
werken, op mijn dorpje.
En ik dacht verder weinig aan haar, omdat
ze me niet zoo heel interessant leek : n van
de zoovelen, die je dagelijks ontmoet, maar
die langs je gaan.
Tot een paar jaar later, ik haar opeens zag
in myn buurt en bet kleine scènetje van dien
middag me weer voor den geest kwam.
Ze zag er bleek en slecht uit. Ik sprak
haar aan:
.?Dag juffrouw Beek, u hier? Dat had ik
ook niet verwacht, u hier nog eens te zien.
U is toch niet ziek geweest ?
.?Dag mijnheer, ja ik zit hier buiten, al
een paar weken om wat op te knappen.
'k Ben van de winter wat ongesteld geweest,
een beetje overspannen, zenuwen... 't Is
hier zoo mooi l
Ja, de streek is hier heerly'k.
En in verlangen om wat hartelijk voor haar
te zyn, omdat ik ze zoo stumperig vond:
En zoo'n gezonde lucht! Die zal u veel
goed doen. Kent u hier alle mooie plekjes
al? 'k Wed van nog niet. Die vinden vreem
den! zoo gauw niet. Is u al geweest bij die
ouden molen, aan 't eind van het dorp ?
r?Neen, dat ken ik nog niet.
- Mag ik er u dan eens heen brengen ?
't is een heerlijk plekje om er wat te liggen
droomen.
Tentoonstelling böM G IQ (ÖJB Haai).
Notities.
Het belangrijkste werkje op deze tentoon
stelling is het kleine schildtiry door M. Maris.
(No. 30 van den katalogus). De voorstelling
is de volgende: Voorgrond gras, links een
geitje (te houterig) daarbij achter een hek
op een pad een kind bang bij de voorover
gebogen moeder. De moeder heeft een
eigenaordtge ioode muts op van den vorm onge
veer zooals de, dan witte, mutsen zijn van
banketbakkers. Achter het geitje meer links
een zwijnshok met een gedeelte van het dier
daarachter; achter dat hok, nog een donker
bouwsel; rechts de iucat.
De kleuren van het geheel, de hem, den
schilder niet ongewone, zijn oruin en geel.
Eigenaardig is in de diepe praal de;er kleuren
de toch groote kracht, die andere rondom
mat maakt. Er is bij gedeelten dat
inailactitige m dat M. Maiis in gezicht i.p Munt
matre etc. eveneens heeft. De fijakleurige
muts van het vroaw je is met een gevoel
geschilderd, dat eenigsiins overeenkomt met
het gevoel van Vermeer voor de Chineesche
muts op het laatst ia het MauritBhuis ge
komen schilderij.
De verhouding van lichaam lijkt misschien
niet volkomenjuist opdit voornaa n werkjeyiat
in een openbare verzameling hojrt te hangen
om niet die rare transacties mee te ma ien,
die schilderijen on lervinden in en door de
banden van verzamelaars ja, maar minnaars
van schilderkunst, nee eer en meer dan
kunstkoopers nog soms in 'kunst
sjaggerenden".
Van Jacob Mar'» zijn er No. 31 Kinder
portret, No. 32 De brug (aqoaielstudie en
No. 38 Tusschen schoven. Het kinderpojtrec
een meisje, zoo goed als en face met eea
blauw lintje in het haar, de linkerhand even
nog op het schil ierijtje aangeduid i; een van
die kleine schetsjes voor ie maken portretten,
die, eigentlijk gezeid, niet bizonder belangrijk
zijn hoewel ze een bekoring van kleurtjes
hebben. In de Brug daarentegen, een witte
brug gezien voor een stadje, alles in groote
partyen ij de wyze waarop alles aan
gegeven wierd een aanduiding hoe ook in
meer werken het begin van de schildering
was. No. 38 In het koren jsijn twee Italiaansch
gekleede meisjes tusschen korerj. De voorste
ziet ge ten voeten uit, en face, terwijl de
tweede daarachter gebukt naar een klaproos
zich buigend, geschild.rd werd. Wat in de
Matthy's' belangrijk i->, de ziel gewordme
verw, is in dezi 3 Jacob Maris niet aan te
trefl'en. Ook niet in het landschap dat met
hoogsn horizont ligt achter de twee Itali
aans ch uitgedoste meisjes.
We liepen samen verder, en op mijn vragen
vertelde ze me, dat ze het van de winter zoo
erg druk had gehad; een broer van haar
was ziek geweest, disn had ze opgepast, en nog
andere dingen meer, en ze was al niet zoo
heel sterk ook ; maar buiten voelde ze zich
nu al weer veel beter, ze kon al vrij groote
wandelingen maken.
Is u hier alleen ?
Ja, mijn moeder kon nog niet mee;
binnenkort gaan we op reis, maar als je niet
gezond bent, geniet je zoo weinig, daarom
ben ik alleen maar eerst wat hierheen gegaan.
Pensief en weinig zeggend zat ze neer op
het uitgezochte plekje, een heuveltje, waarop
wat mooie zilveren berkjes, mei een ver uit
zicht over de hei.
Ze was in bewondering, maar het matte,
stroeve was nog niet weg uit het nu, meer nog
dan vroeger, tanige gezich je; 't bleef het
biijz}jn van iemand, die weet dat er moois is om
hem heen, maar niet waardeeren kan.
Ik bracht haar terug naar het pension, waar
ze logeerde, bood aan, haar nog eens te komen
halen voor een wandeling.
Heel graag, zei ze eenvoudig.
Ze trok me niet hél erg aan, toch vond
ik haar wel aardig; maar rnyn gevoel was toch
meer medelyden met vermoede eenzaamheid.
Na dien middag wandelden wij geregeld
nog een week zou ze blijven, en ik leerde
haar de omgeving kennen, zóó als ik ze lief
had ; ik had er jaren gewoond en kende ze
zoo goed.
En haar zag ik opleven, haar oogen hadden
meer glans gekregen, ze was minder gauw
moe, en vaak was stil genieten in haar.
We spraken veel samen, over maar gewone
dingen, wat over het dorp en zijn omgeving
en een beetje over literatuur. Ze had veel ge
lezen, van alles door elkaar, maar verwerkt had
ze het niet, en dat wist ze ook wel, ze had
geen oordeel, durfde het niet hebben ook.
Kunt u dan maar ineens zeggen of u
een boek goed vindt?
I k; geloof het wel, dat komt zoo tegelijk,
antwoordde ik glimlachend.
Neen, dat durf ik heelemaal niet; ik
vind het bijvoorbeeld erg moeilijk om te
weten of een karakter goed geteekend is; ik
geloof dat ik niet genoeg menschenkennis
heb om dat te weten.
Neen, dat is ook zoo makkelijk niet,
daar heeft u gelijk in.
Maar daarop liepen dan ook meest al
onze gesprekken dood dat ze niet wist en
dan maar in gedachten bleef voortloopen.
Houdt u van wat ze noemen realis
tische kunst ?" En ze kwam wat los :
Ziet u, ik geloof wel dat die menschen
het eerly'k meenen, maar ik kan me niet
begrypen, waarom ze nu juist altijd dat leelyke
en slechte uitkiezen om te beschryven. Je
ziet toch al zoo veel leelyks en slechts om
je heen, ik hou meer van boeken, die je wat
opheffen en beter maken.
Gelooft u, dat boeken een mensch beter
maken ?
Ja zeker, u niet ?
Neen,,ik geloof niet meer dat aan een
mensch wat veranderd kan worden.
Ze was even teleurgesteld, 't leek haar
wat cynisch.
Dat kunt u niet meenen, dat weet ik
aan mezelf... ik doe soms wel dingen, die
ik vroeger niet gedaan zou hebben, juist door
invloed van boeken en menschen.
Ja, dat is wel zoo, maar dat zijn toch
maar van die uiterlijke dingen, in 't groote
blyven de menschen toch altijd hetzelfde.
Dat is waar... je draagt altyd je zelf
mee. Ik heb wel eens gedacht... als kind,
dat ik later, ouder, heel anders zou zijn, maar
De werken van Cossaar zijn hier in grooten
getale aanwezig. Hunne belangrijkheid is
daaraan met evenredig. Ze zijn op een
w:jdloopige impressionistische wjjze geschilderd,
en vertoonen geen krachtige persoonlijkheid.
Ze zitten vol eigenaardige oppervlakkigheden
(een sleep lijkt in een diepe geul in een
rivier te varen) en hebben soms op zijn
hoogst dat soort bekoringen waaraan een
tij l dis rondom stond ia het impressionisme
ons te zeer wende, en waarmee wij te gauw
ons te vreden stelden. Het is te hopen en
te verwachten, dat hierin een keer kome
en dat dit niet een wenden worde tot droog
heid, maar tot een levensvolle vastheid. Zal
die tijd en die kunstuiting eenmial gekomen
zijn dat zal hè:, die het nog beleven, ver
wonderen waarmee we oas te vreden gesteld
hebben, met welk oppervlakkige, met welk
a pau-pres. De vorm zal dan zijn eisen hebb n
en de overweging eenvoudig en zuiver het
schilderwerk binnentreden. De werken van
Cossaar die hier te zien zijn, hebben niets
buitengemeen?. Hun kleur? niets ??hun
levensvolheidl die be/iiten ze niet hun
weidt'chheid ? ze zijn niet krachtig hun
bij lyriek een 1e groote vormeloosheid
van kleur en van wat er aan lijn m IH.
Er zy'n twee Bosboom's: de belangrijkste
is de St. Janskerk uit den Bosch met een
wemeling van licht in damp ma ir i iet zoo
eenvoudig en ruim van bouw noch zoo zuiver
en aandachtig van kleur als hij soms het kerkje
(uit Edam meen ik) aquarelleerde waarin de
spaarzaamheid waarmee er alles gedaan waa,
en de teedere band van aanraken in het
materieele tot een geheel van fijne
kieschheid werd. De tweede Bosboom is een plot
seling, ruim getrokken lijnen geheel dat een
eigenschap van den maker a ingeeft
elegance" zonder verder dan dairom belang
rijk te zyn.
Fiorli Vertier heeft hier een. strand te
Katwijk uit 1906. Het is een gegeven : zee
en schuit, dat zelden in het werk van dezen
schilder voorkomt, mairdat met nog een pair
gezichten op de Haven te Katwijk aan Zee,
in 1906 gemaakt werd. In die Haven te
Katwijk zijn enkele gedeelten van het strand
etc. die op een wijze analoog aan die van
Brethier geschilderd werden.
Van der Wede is een van de schilders die
beter werk maakte teen ze jonger waren dan
in den lateren tijd. De tegenwoordigheid,
het om h n zijn, van grooter, diepei, beter
.scï'i'ders steunde hen onwillekeurig. Later
negen zy, in zwakte, zeer tot een commer
cieel, gemakkelijk verkoopbaar werk, dat
daardoor dan tevens schrieler werd, omdat
de noodige zorg en aandacht, dezen niet
krachtigen talenten bovenal noodig, niet meer
kon of. in allen gevallen stellig, niet meer
aan hun schilderijen en aquarellen gegeven
werd. En er zijn er velen zoo.
De Raverkamp's. Er is in Haverkamp's werk
precititeü. Maar dit is niet voldoende. Er moet
in precisiteit gloed zijn anders is het inder
daad niet belangrijk. De nauwkeurigheid kan
een begin zijn maar ze is op ziclizelce geen
iiMimiliimimni
HimiiimiiMiiiiinmiiiiiiii
nu ik ouder ben, zie ik dat ik nog altijd
dezelfde ben, en dat je je nooit los kunt
maken van je zelf.. .
En dan zwegen we weer, liep ze verder,
subjectief, in haar eigen ge lachten.
Ook leende ik haar boeken ; ze had er niet
veel bij zich; conversatie was er niet in het
pension en de avonden waren nog lang.
Den volgenden dag bracht ze de boeken
weer mee; souns maakte ze een of andere
opmerking, soms vond ze alleen maar mooi.
EQ ik zag haar, hoe langer hoe meer, als
een gevoelig zieltje, jaren lans; gedrukt door
een omgeving, die haar niet deed uitkomen ;
vatbaar voor goede indrukken, die ze, psycho
logisch zoo onontwikkeld, niet kon verwerken.
En ze zou er ook nooit boven uitkomen,
omdat ze weer terug moest naar het oude
en daar niemand zou vinden.
Ze sprak weinig over haar ouders en familie,
veel vriendinnen scheen ze ooi niet te hebben;
buiten het huishouden en huiselijks zorgjes
leek haar leven niet te gaan.
Ze weid opgeruimder langzamerhand, soms
kon ze oplachen, luid en impulsief, maar
dadelijk doofde de lach weer en werd ze
verlegen; waarom, begreep ik niet dadelijk;
maar als ze even in gloed kwam, warm werd
voor een oo'en blik, week iets van het heel
leelijke uit haar gezicht, en straalde er zachte
goedheid uit haar oogen, het eenige wat niet
leelijk aan haar was.
En voor mij weid ze even een afleiding
ik zag zoo weinig menschen een soort
amusement, prettig als ik het vond haar
oplevinkjes en stemmingen te bestudeeren.
Den laa sten dag van haar hier-zijn maakten
we een groote wandeling, alle plekjes die
haar lief waren geworden, moest ze nog eens
zien, en even soms blonk jeugd in haar ge
zicht, dat nooit jong geweest kon zijn.
De laatste week is heel prettig voor
me geweest, zei ze plots.
Ja, u is veel beter geworden, geloof ik, hè?
Ja, heel veel. [k heb meer moed.
By het afscheid nemen, vroeg ze: nu heb
ik heelemaal uw kamer en uw interieur nog
niet gezien, ik zou dat graag doen, mag ik
u van avond een bezoek komen brengen.
Zaker mag u, heel graag!
's Avonds tegen den schemer kwam ze.
Wat een heerlijke kamer heeft u ! en
wat een boeken l en ze keek bewonderend
naar mijn vele boeken, en heeft u die
allemaal gelezen ook?
Zoo ongeveer wel, geloof ik.
Wat weet u dan veel! En die ook, die
dikke folianten, die er zoo geleerd uitzien?
Waar haalt u den tijd vandaan? Ik heb het
altijd zoo druk thuis, zoo met allerlei en
niets, maar altijd wat.
Ja, ik heb nog al hard gewerkt in my'n
leven, maar gaat u nu even prettig liggen
op deze rust bank, u ia moe van van mid
dag en u heeft wat hoofdpijn ook, nietwaar?
Ja, een beetje, hoe weet u dat?
Dat denk ik maar zoo ; leg u dat kussen
maar onder uw hoofd, dan rust u lekker uit.
Hé, wat ligt dat heerlijk, en wat een
prettige omgeving hier! Er zit zoo'n harmonie
in, zoo'n groote rust, en heeft u dat allemaal
zelf zoo in orde gemaakt?
Ik gaf haar een paar m >oie etsjes te bezien.
Hier, bekijk u die eens, dan zal ik onder
de hand een kopje thee voor u zetten.
Doet u dat OOK al zelf? u lijkt wel een
kluizenaar.
Dat ben ik ook zoo'n beetje, en dan
leer je al die dingen zelf.
Toen bracht ik haar thee, presenteerde
haar eea koekje, haar lievelingskoekje, wat
ik toevallig wist
Wat heerlijk!... waarom is u zoo
vriendeeinde". De nauwkeurigheid van Haverkamp
zal sommigen hard toeschijnen en hardheid
lijken te zijn?maar ze is dat n ie'. Het was
beter dat ze het was, het meer was, het
stellig en duidelyk was. De hardheid" in
jong werk is een gespannen zijn op het détail,
het détail nog niet kennen, en daardoor niet
vrij zijn. Er zijn later de betere lijnen mogelijk
die eveneens vol spanning (ontr< eriugs in
tensiteit) zijn, maar die dan tiju of breed trillen
naarmate het leven in den maker strak of
welig de snaren van het kunstvolle roert.
De hardheid, die onhandige gespitnnenheid
van de lijn en de kleur in jon*; werk is
altijd haast een goed bejin ouidit ze op
kracht wijst, en wil uitduidt. Maar wanneer
ge "een luctiter geteekend door Haverkamp
beziet en ge ziet haar armen dan zijn deze
niet voldoende krachtig, niet voldoende van
spanning, om vooralsnog later zwaar, of stout
werk te doen verwachten.
Kr is tot nog toe in de nauwkeurigheid
vpn de meesten dezer dingen een te groote
s<ho3sche zorg; iets van de zucht tot
z( rg .aaoiheid van een goed onderwijzer eer
drtu die van een ontroerend kunstenaar. En
deze verkeerde zucht moet er uit wil het
détail of het doorwerkt zijn in later werk
inderdaad uiting van leven zijn en nitt enkel
een uiting van vlijt. In een stilleven van
hem b.v. is vlijt maar is er wel in wat
genoemd wordt détail: levend onderdeel van
een levend geheel?
De Gabnèl een watertje niet de boompjes
er, rank stijgende, aan is van de goede
kwaliteit van dit werk dat altijd echt haast
bleef tegenover ve, l van dat slordige impres
sionisme, dat een boom in zijn lijn uit luiheid
naliet te teekenen ; van een beste kwaliteit
in dit werk is het hier tentoongestelde niet.
Van Buutr een caféconcert scène; niet
belangrijk PLASSCUAERT.
Werlen ijeenEeöraclit te y.
Wisselin£li
Pdicüri.
Notities.
I. Akkeringa. Ook de Akkerin^a's zullen
tot d,u wilii< gaand goed onder de gemaakte
schilderijen gaan behooren, dat ge, en niet
onpassend het klein goed" mocht noemen ;
als ge, wat hat publiek geregeld koopt en
naar zy'n eigen aard zich aanschaft, mocht
beschouwen als de koeken en koekjes, als de
sohuimpjes en repen chocolade van een niet
te deftige confiserie" waar marsepein een
vrij ongeler l artikel is. Er zijn altijd een
aantal van deze werken en werkjes in ieder
kunstperiode, die n^ch schaênoch baat der
kunst brengen, maar alleen de niet wilde
zielen doen mijmeren over het strand en hun
jeugd daaraan doorgebracht, over hoe toen
de zee klotste op een zonnigen dag, een
gcheepjen voer, of die aan zielen niet onge
voelig voor buitengenoegens optieuw een dag
in de duinen voor oogen tooveren? Tooveren
niet want er is geen toover in. Dit is
lijk voor me? U is beter dan andere menschen.
Neen, beter heelemaal niet, 'n beetje
anjers misschien wel en dat is nog maar
heel toevallig, ik hou er nu eenmaal van een
beetje voor andfren te zorgen
(J is wel beter dan andere menschen,
andere zijn niet zoo goed. En weet u waarom
ze niet zoo zijn ??Dan, als een bekentenis :...
omdat ik zoo leelijk ben. Ik weet dat het zoo
is,... al zoo heel lang. ..
Ze zweeg even, ging weer voort, in ver
langen zich uit te spreken voor iemand, die
haar misschien zou kunnen begrijpen en
willen aanhooren.
... Als klein mei-je moest ik het al merken,
toen ik op kostschool was, tusschen andere
meisjes. Thuis was het altijd zoo goed geweest,
mijn moeder hield van me en was zoo lief
voor me, misschien wel juist daarom.
Maar op school was de juffrouw riet vrien
delijk tegen me, werd ik zoo'n
beetjeachterafgezet en werden mooie meisjes aangehaald
en vertroeteld. Toen ik dat zag later
voelde want je begrijpt het niet zoo in
eens, kwam er zoo'n wantrouwen tegen de
meuschen in mij.
En meisjes zijn zoo eerlijk tegen je, zeggen
je zoo precies wat ze denken; en als zij zich
mooi maakten, met strikjes en lintjes, dach
ten ze nooit aan mij; aan mij was toch niets
te doen en ik had nu eenmaal ook niets
aantrekkelijks aan me," zeiden ze wel eens
ronduit. En dan voelde ik me verongelijkt,
'k werd piikkelbaar, hatelijk...
Later... ga je 't nog meer voelen. Dan
gaan anderen coquetteeren en flirten met
jongen?, en ik had niets te flirten, want nie
mand keek naar me, geen enkele jongen. En
dan kwamen andere meisjes bij me en vertel
den me van hun avontuurtjes en dolle buien;
ze vonden mij wel een goedig beest" om
alles maar aan toe te vertrouwen, 'k kreeg
altijd alles te hooren:... ze wisten niet, dat
ik 's nachts lag te huilen uit wanhoop over
mijn, leelijkheid, uren lang. Dan kon ik zoo
boos zijn op God, dat hij zoo gemeen kon zijn
mij alles te onthouden, want dat is voor een
jong mei-je toch eigenlijk alles, nietwaar?
Van de kostschool kwam ik thuis; van mijn
moeder was ik bly'ven houden, al begreep ze
me niet, al kon ze zich niet voorstellen dat
ik zoo'n verdriet kon hebben om mijn ...
leelijkheid, dis ik voelde als een v^oek, en die
me overal tegenhield, me belemmerde in al
mijn uitingen.
Altijl ging ik er onder gebukt, overal
vervolgde het me, in gezelschap durfde ik
mijn mond niet opendoen, niet lachen.-..
bang. ..
Ik wist wat de menschen op straat van me
zeiden; ik voelde wat de heeren die 'k ont
moette, achter mijn rug van me zouden zeg
gen ; 'k begreep wat voor aardigheden ze op
me zouden maken als ze samen waren.
Misschien was 't wel overdreven van me,
maar 'k kon 't niet helpen; overal zocht ik
wat achter, de minste kleinigheid deed me
weer piekeren, tobben ...
Dat maakte me schuw.. . En er was niemand
die me begreep .. .
Mannen letten alleen daarop ... ofje mooi
bent... maar waarom vertrouw ik u eigenlijk?
U is toch niet zoo l
. Neen, ik ben niet zoo, maar ik ben ook
ouder.
Maar u is toch niet zoo geweest ook,
niet waar ?
Neen, ik was vroeg oud.
't Werd donkerder in de kamer; buiten
was het heel stil.
Vindt u 't niet gek dat ik u zoo maar
alles vertel? maar ik kan met u spreken, zoo
als ik dat nooit met iemand heb kunnen doen.
het kenmerk van deze werkjes en makers:
ze bezitten geen enkelen toover. En toch de
toover dien ik bedoel is een merk van kunsr.
Deze werkjes zijn dan ook eer vriendschap
pelijke uitingen in verf over de natuur en
het zy'n te lande,?dan het andere, wat
hun makers eigenlijk weinig inte-esseert,
omdat ze zoo weinig het voelen. Want die
toover is schoonheid, de zeld-zame.
De werkjes door Akkeringa zijn
strandtafereeltjes, of nettenboetsters in de duinen,
of een breiend meisje. Er zijn een aantal
van deze werkjes die uit den laatsten tijd
zijn. En is er in deze conversaties met tie
natuur een fijnere val in de woorden ge
komen, i* er in deze uitingen een enkle
hoffelijkheid meer in kleur te vin len ver
geleken bij vroeger? Er is hier een gezicht
op htt strand. Kinderen zitten in het zoo
genaamde HcLt (want er is een kleffe scha
duw); ge ziet een stiandhoofd met palen;
op het water deinen de scheepjes. Er is te
recht op Sadée afgedongen, maar denït iemand
dat dit strandge/icht beter is dan een Sadée.
Ik heb er eenigen tijd en zorg aan besteed,
om dit na te gaan maar deze Akkeringa
is niet heter dan een Sadée. Wanneer ge
alles nausvkeurend bekijkt de ry palen
op het strandhoofd (hoe zwak geteekend l
hoe ongevoelig geschetst!) de fcheepjee (wat
zijn dat eigentlijk voor zaken op het watei);
de groepeering der kinderen, en alty'd op
nieuw de onechte, volumelooze, werklijk juist
benaamde kleffe' schaduw dan lijkt er
mij geen vooruitgang te zijn in dit werk
zelfs geen stilstand. Mg dunkt dat meer zorg
meer dan brood dezen schilder r.osdig is.
De Breitner's zijn niet bemoedigend. Wan
neer ge feen schildery als oud Amsterdam
(een winter) nauwkeurig beziet en dit is
toch een ei^ch dan zijn er te vele dingen
die u hinderen naast do weinige die u treffen.
In een schilderij dat ge altijd voor oogen
zoudt kunten hebben mogen zeker nooit van
die elementaire fouten zy'n (noch andere na
tuurlijk) die, eens gezien, tot een last voos
den kijker worden. Zoo is in dit schilderij
met de groene schuit, de vorm der hoornen
met hun takken vol sneeuw van een zoo
eigenaardige ongevoeligheid, en
levenloosh*id, dat ze niet op een studie naar de natuur
lijken gebaseerd te zy'n, maar te veel uit een
moede herinnering neergezet. Zoo zijn er
voorts in de enkele lijnen van de tweede
schuit fouten, die de vorm van deze boot
tot een niet zuivere maken, etc.
In de verbouwing aan den Nieuwendyk
te Amsterdam" is de overweging te gering.
Daardoor is het geheel een eer verward en
ongeordend iets geworden dan dat het kwam
tot de orde", die in bouw moet werden.
uitgedrukt. Het gegeven is niet beheerscht,
het gegeven is te vormloos, te
constructieloos neeraezet. Daarenboven zy'n enkele der
figuren bizonder ongelukkig hier gekozen en
is de wykina; van een huis en de overzij der
straat niet voldoende.dior hem u'.tgedrukt.
Dezelfde fout, geen overweging, is in het
Rokin te Amsterdam". Ook daar zijn gewonei
iiiiiimiiumiiiiiimimuiimimMiniiiimiiiitiiiuimiiiMiiiiiimiiiiiimt
Ze richtte zich op, sloeg haar handen om
haar knieën en zei, strak een andere kant uit
ziende, mechanisch:
Eenmaal heb ik van iemand gehouden,
hij was jonger dan ik, 'k ontmoette hem op
een vereeniging waar ik voor werkte. Hij
was s il. bescheiden, zei nooit veel, maar hij
had goeie oogen en zacht en viiendelyk was)
hij. Soms geloof ik, dat hy ook van my' hield;
's avonds bracht hij me wel eens thuis, me
een arm geven durfde hij niet; en me vragen
heelemaal niet; hij was minder in stand dan
ik en geld had hij niet. En ik kon het hem
niet zeggen ...
Ze peinsde en ik wachtte.
Is het eigenlijk niet gemeen, dat een
vrouw geen man mag vragen van wien ze
houdt ? ... ik zou goed voor hem geweest zijn,
dat weet ik en we zouden misschien kinderen
gekregen hebben ... dan. had ik wat gehad
om voor te zorgen . ..
Weer even stilte, tot ze doorging, minder
toonlooe, warmer:
. .. Kunt u u voorstellen hoe heerlijk het
is voor een vrouw, een kind te hebben, waar
je heelemaal voor zorgen moogt, dat heele
maal van jezelf is, heelemaal je eigen. Soms
denk ik wel eens... dat wij vrouwen...
eigenlijk niet van een man houden, maar
alleen van het kind, dat hij je geeft... alleen
van het kind ! ...
En als je niet te maken hadt met familie
en fatsoen en de schande, dan zou 'k ... een
min willen nemen ... tot je 'n kind hadt van
hem ... en dan zou ik hem laten loopen en
alles zijn. voor dat kind .. .
Vindt u dat slecht van me en zou ik de
eenige zijn, die zoo denkt ?
Slecht is het zeker niet, en ik geloof
dat er veel vrouwen zóó zijn.
Ze zweeg lang ...'t was heelemaal donker
geworden haast.
Nu nog een paar jaar, dan ben ik een oude
vrouw, zijn al mijn verlangens dood, mü'n
liefde-verlangen, dat soms zoo heftig is, dat
je 't wil uitschreeuwen ; je wil lief hebben een
wezen en je mag niet en je hebt er toch
recht op! ...
En nachtenlang lig je wakker, alleen maar
met je verlangen, waartegen je vecht. En
dan . .. denk je dingen ... u begrypt me wel...
waar je je later over schamen moet, en die
't nog rger maken.
En dof kwam er achter nog:
Vindt u me^erg slecht ? Ze wachtte ...
Neen, ik weet wat het is, ik kan het
zoo begrijpen.
. .. En dat alles maakt me ziek, zoo ziek
S3ms, dat ik weg moet van huis en geen
menschen kan zien, alleen maar haten kan,
haten ! . ..
Na voel ik me beter, kan ik weer terug
gaan naar huis, en 'k moest het u alles zeg
gen ... 't heeft me opgelucht... al vroeg u niet
om vertrouwen. Heb ik misbruik gemaakt ?
Neen, ik dank u.
Ze stond op, wilde heengaan.
Gaat u al weg'?
Ja, ik moet mijn koffers nog pakken,
morgenochtend ga ik al vroeg weg. Neen,
maak u geen licht toen ze zag, dat ik de
lamp wilde opsteken.
Waarom niet ? TJ kunt zoo niets zien.
Omdat ik u niet zien wil; ik wil u
morgen ook niet zien. Als ik u zag... zou
ik me schamen.
Ik begreep haar, liet haar gaan.
Adieu ! zti ze nog.
Den volgenden morgen stuurde ik haar
wat bloemen, 't Is maar zoo weinig, wat we
voor een menach kunnen doen.