Historisch Archief 1877-1940
8
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1581
ik ?wensch de aandacht te vestigen op een
zich langzamerhand duidelijk uitsprekend
beeld van streven naar nieuwe
opvoedingsen onderwijs-idealen"; en als zoodanig irof
my een artikel in het ons welbekende
Duitsche tijdschrift; Die Woche, waarin
prof. "Vfalh. Münch hét dezer dagen had over:
Nieuwe opvoedings-idealen".
Eigenlijk kan men iederen tijd vooreen
overgangsperiode verklaren; want daar er
geen stilstand van leven is, en daar leven
niet enkel het tegenovergestelde van dood
is, maar verandering, ontwikkeling, voort
durend vergaan en ontstaan omvat, voert
iedere tegenwoordige tijd van vroegere
toestanden tot nieuwe. Zoo is het in het
leven van een enkelling, en in dat der groote
menschelijke gemeenschap. Maar toch is
hier zoowel als daar de voortgang geen
gelijkmatig rustige. Tijdperken, waarin het
karakteristieke van overgang in ruimere.
mate dan gewoonlijk voorkomt, kent men
in 't leven van den enkelling zeer goed, en
voor een deel uiten zich daar de overgangen
? tegelü^eitijd in lichamelijke veranderingen
en voor een ander deel spelen zij geheel
in het innerlijke, onzichtbare zieleleven af.
In het leven der gemeenschap echter, der
volkeren b.v. of der beschavingskringen
in rnimeren zin, knoopen zich de diepere
overgangen voor een deel vast aan groote
uiterlijke gebeurtenissen, omwentelingen
genoemd; Voor een deel echter hebben zij
ook hier meer in stilte plaats of met lichte,
verreikende beroeringen, meer dan met
plotselinge schokken en toch zijn het dan
somgQiepe overgangen. Het gaat daarmede
als met de afhankelijkheid der wereld
geschiedenis van enkele groote persoonlijk
heden : menigmaal zijn het onmiskenbaar
deze, die de geschiedenis maken", maar
toch vormt zich dikwijls de geschiedenis
met behulp van vele onzichtbare kleinere
machten; in de wis- en natuurkunde zou
men spreken van het oneindig kleine."
De tegenwoordige phase onzer beschaving
heeft als middelpunt geen gebeurtenis als
de Fransche omwenteling, of de kerkher
vorming; doch een overgangstijden evolutie
periode in bijzonder ruimen zin, is zij daarom
toch niet minder dan die groote historische
feiten~me* ban plotselinge, en geweldige
gebeurtenissen. Onrust is haar karakter;
niet alleen uiterlijk: deze zou gemakkelijk
terug te brengen zijn tot de werking van
uiterlijke beschavingsyeranderingen, zooals
iedereen die kent en ieder oogenblik waar
kan nemen. Neen; die innerlijke onrust
grypt veel dieper in dan met de versnel
ling der verkeersmiddelen, of de toepassing
der bedrijfsnijverheid, of de opeenstapeling.
der op. ons werkende indrukken verklaar
baar is. Misschien is het op 't gebied der
aesthetische beschouwingen, dat de sterkte
der overgangen bij ons het gemakkelijkst
waarneembaar is. Ook op 't terrein van het
veel' onrustiger sociaal-staatkundige leven.
is zijjvoor velen zeerduidelijk merkbaar, en pp
godsdienstig gebied is men zich de evolutie
periode reeds lang bewust.
Intusschen is het ethische gebied zeer
bepaald mee in het spel en daarmee zeer
nauw verwant en verbonden het veel dui
delijker paedagogisch leven en drijven van
dezen tijd, met al zijn daarmee gepaard
gaande veranderingen in het schoolleven.
De beschouwingen over het recht s opvoe
dingsideaal hebben in Duitschland in de laat
ste tientallen van jaren eengroeten omkeer
ondervonden. Niet dat men overal tot het
klaaj bewustzijn van een ideaal gekomen
is, waar men van opvoeding spreekt; hoe
die is en zijn moet; ook niet dat men tot
algemeene overeenstemming in wenschen
is gekomen, die veeleer oneindig veelvoudig
en wijd uiteenloopen. Maar over 't algemeen
is toch van een gelijksoortige richting
genoeg te bemerken, en vooral van een
gelijksoortigen en gelijkgezinden afkeer.
Het eens te zijn in de negatie is na
tuurlijk steeds gemakkelijker dan op 't ge
bied van positief streven. En het is
gemakkelijker bij den eisch van het vol
maakte en het volstrekte, daardoor juist
onmogelijk uitvoerbare overeen te stemmen,
dan in beschouwing van het mogelijke en
voor verwezenlijking gemakkelijk vatbare.
De soms zeer ziekelijke
gemeenschaps"stemming en -strooming van onzen tijd is
niet gunstig voor een rustig voortschrijden
van de beschaving of een welbewuste plan
volle herschepping of hervorming van toe
standen; zij is veel meer gestemd vooreen
geheele vernieuwing". Dat men in de
werkelijkheid boven alles naar het
intellectueele, het gezond verstandige te streven
heeft; deze beschouwing, die sinds lange
tijden de menschen heeft beheerscht, die
door machtige autoriteiten gepropageerd,
en ten slotte zelfs door de meest gevierde
en meest machthebbende wijsgeeren ge
steund werd, ligt nu reeds geruimen tijd
achter ons. Het werkelijk bestaande mir
nichts, dir nichts" voor onverstandig" en
verouderd te verklaren, daartoe is men
slechts al te snel bereid.
Zoo is dan ook geen tegenstelling op
staatkundig gebied zóó sterk geweest, als
die tusschen de Sociaal-democratie en de
door haar bestreden z.g.n. burgerlijke"
partijen. Geen verschil in godsdienstvragen
is blijkbaar grooter dan dat tusschen de
geloovige aanhangers der wereldraadselen"
en de vertegenwoordigers der oude kerk
leer; en moeielijk is een scherpere tegen
stelling denkbaar dan die der beschouwin
gen over de natuur, de bestemming van en
het ideaal van de vrouw, zooals zij een
100 jaar geleden heerschte en ook nog bij
vele thans levende scherpzinnige menschen
niet uitgestorven is, en de uiterste
linkerzijde in de tegenwoordige partij der
vrouwen-emancipatie. De inwendige onrust,
het gebrek aan eve»wicht drijft overal tot
uitersten en in het gedruisch der door elkaar
klinkende stemmen zoekt men elkaar een
voudig te overschreeuwen. Bij hoe weinigen
li?t de mogelijkheid van een rustig debat
en een ordelijk verloop in uitzicht! Doch
hoe dit ook zij en of men over de stroo
mingen des tijds wil klagen dan of men
zich daarvoor interesseert, zij zijn er en
bestaan, en dat zij niet in staat zouden zijn
iets goeds te brengen, dat valt toch moeielijk
aan te nemen.
Van de opvoedingsidealen in het verleden,
zou men het liefst- terug wenschen die der
Grieken, in den besten tijd hunner bloei
periode. En daar naast iets van die der
menschen uit den tijd der Eeoaissance:
d.i. niet van het Duitsche humanisme, en
zijne eenzijdige taal-knutselarij en gekun
stelde schr'iftgeleerdheid, zijndweeperij met
een voorbijgegane beschavings- en
gedachtenwereld; maar die der Italiaansche
renaissance-menschen, met hunne innige onaf
hankelijkheid, hunne fijngevoeligheid, hunne
wereld- en beschavingsvreugde. Doch wij
weten het: de werkelijkheid herhaalt zich
niet precies zooals zij vroeger eenmaal is ge
weest. Noch het opvoedingsideaal der Grie
ken, noch dat der Renaissance zouden wij
wenschen weer te doen herleven: uiterlijke
en innerlijke omstandigheden zouden het
toch ook immers onmogelijk maken. Hoe
afwijkend van de onze was de maatschap
pelijke positie der vrije burgers in de Staten
van oud-Hellas, wat opvoeding betreft op
sociaal en materieel gebied! Met onzen tijd
vergeleken, was het een tijdperk van ge
lukkige, kindschheid; een periode in het
leven, die evenmin voor de geheele
menschheid als voor het individu wederkeert.
Daarom kan toch de mensch steeds opnieuw
ontwaken en zich opmaken tot verjonging,
door meerdere bevrijding, door werkzaam
heid en door terugkeer tot de natuur.
Ongeveer deze meening sprak voor om
streeks 150 jaar Kousseau uit en- een
naflikkeren in de geesten, een natrillen in de
lucht van zijn de wereld der opvoeders in
beroering brengenden oproep, is tot op heden'
nog te bespeuren; doch het klinkt als uit
de verte, zoo, dat hier slechts van nawerking
van vroegere krachten sprake kan zijn.
Uit déverhoudingen van onzen eigen tijd,
vormt zich de behoefte en het ideaal.
De 19de eeuw begon met het stellen van
een ideaal van algemeene ontwikkeling
en beschaving" of van een zoogenaamde
harmoriisc/te ontwikkeling onzer krachten.
Maar men dacht daarbij meer aan
intellectueele krachten, en geloofde, dat slechts
daaruit alle waardevolle leven ontsproot.
En daar het doel deralgemeene ontwikkeling
tot een soort van alomvatting van nuttige
kennis en wetenschap voerde, kwam het
eigenlijk begrip van algemeene ontwikke
ling" door aankweekiug en najagen van
veelweterij zeer in gevaar. Daarin werd
de werkzaamheid van den geest geheel
uitgeput en daarmee de geheele individueele
energie. Daarbij kwam de monotone, bureau
cratische regeling van bijna alle opvoedings
methoden door den Staat en de daarmee
noodwendig gepaard gaande controle ' van
bet aldus bereikte. De staat was hiertoe
consequent moeten komen door slechte
ervaringen met de sollicitanten, die zich
voor de gewichtigste openbare ambten
opdrongen. Men stuitte op onwetendheid,
(die altijd met geestelijke oppervlakkigheid
gepaard gaat en dan ook door zedelijke
oppervlakkigheid gevolgd wordt!).
Maar een regeering kan goed zijn, of eene
partij in den staat kan algemeenen aanhang
vinden en tevredenheid wekken: na een
zeker tijdsverloop ontdekt men weór allerlei
kleinere en grootere gebreken en schaduw
zijden; het gevoel komt op, dat dit stelsel
uitgewerkt" heeft.
Dat ook een ander systeem terzelfder tijd
hetzelfde lot zou hebben gehad, is aan geen
redelijken twijfel onderhevig.
Maar wat is dan toch in Godsnaam de
reden, dat het tegenwoordig geslacht weór
het gevigeerd hebbend systeem der openbare
opvoeding acht uitgewerkt; dat het heftig
is bestreden; dat men tracht het omver te
werpen en door een daarvan zeer afwijkend
te vervangen.
Dat is naar onze bescheiden mee
ning omdat er in de gansche organisatie
der scholen en leerplannen, met hunne
oneindig vele vakken en vakjes, de
privaatlessen en het proefwerk met al zijn opgaven,
te veel druk en dwang is, te veel oncrijlteid
naast zorg, angst en vreugdeloosheid, angst
voor de examens en alzoo gebrek aan waren
levenslust en opgewektheid; dat er te weinig
rekening wordt gehouden met de bizondere
krachten en neigingen of zwakheden der
zich pa? ontplooiende persoonlijkheden; te
weinig vrijheid van beweging voor de jeugd
zelf, en ook te weinig inmengingsvrijheid
voor de ouders der scholieren is. Men hecht
nog veel te veel gewicht aan positief weten,
in vergelijking met vrij kennen; aan
boekenstudie, in vergelijking met het voor de hand
liggende en lerende-, vooral te eenzijdige
bevordering en opdrijving van verstandelijke
ontwikkeling tegenover vorming en op
voeding van het gevoel en van den wil.
(Slot volgt). J. A. BJEXT.IKS.
SAINT GEOEGES DE BOUHÉLIER, Choix tle
pages, anciennes et modernes Avec
une préface de Cainille Lemonnier et
ornéd'un portrait de l'auteur par
George Bottini. Uitgave der Collection
d'Anteé". Brugge, Arthur Herbeit,
Ld., 1007.
Wie eenigszins vertrouwd is met de evolutie
in de Frantche literaire beweging, tijdens de
laatste jaren der vorige eeuw, zal zich wellicht
nog herinneren het ontstaan, zekeren dag,
der school van het zoogenaamde naturisme".
Het gebeurde omstreeks de eerste helft der
jaren
Jules Huret had, door het uit
geven zijner beruchte enquête literaire", pas
een zoo helder licht geworpen op het innerlijk
zijn der toenmalige Fransche literatuur en
ons aangetoond hoe het overheerschende
daarin was, zooiets als een aarzelend rond
tasten in den donkere, een onloochenbare
twijfel aan de meest geconsacreerde formules
van toen, en ook iets lijk een stille angst of
juister nog wellicht, lijk een angoissante
incertitude" om wat de literatuur eigenlijk
behoefde te zijn.
Oudere leerstelsels, die nog steeds sym
pathiek leken, werden afgebroken, vinnig en
nijdig altemet, zoodat enk&len, twijfelend
eenigszins, hun eerste primitief geloof ver
loochenden en de waarheid zochten in een
vlak-tegenovergestelde richting.
Maar ook nieuwere kunstopvattingen, na
een luidruchtig en vaak lawaaierig
opdreunen, roesden stil-aan uit, allengerhand ver
sukkelend in de onverschilligheid der massa,
bezwijkend ten slotte onder worgende stilte...
Het ware voorzeker vermetel te beweren
dat die beroering in de letteren heel eii al
zonder kenmerkende gevolgen bleef. Want
andere mannen kwamen, zoekend op hunne
beurt, nieuwe wegen. En tot dezen behoorde
Saint Georges de Bouhélier. Pas in zijn
vaderland teruggekeerd hij kwam namelijk
van Zwitserland terug, waar hij zijn klassieke
studiën had voltrokken en ook reeds een
tijdschrift: L'Annonciation" had uitgegeven
publiceerde hij, te Parijs, de Documenls
sur Ie Naturisme. In 1897 noemde hij zijn
uitgave La Revue naturiste; zij staat thans
nog onder zijn leiding en geniet, in de lite
raire kringen, een gunstig onthaal. AUoo
werd hij, langzamerhand, een gezaghebbend
hoofdman der naturistische beweging in de
fransche letteren en een gedeelte der literaire
jeugd vereert hem,'de dertig jaren geworden
schrijver, als een metster.
En die populariteit welke hij, in zekere
kringen, wisc te verwerven, is toch niet
zonder eenigszins te bevreemden, wanneer
men bedenkt wat Albert Fleury, een der
ieverigste en meest overtuigde naturisten der
aanvangsperiode (1895) van hem getuigt,
namelijk dat pen d'ëcrivains ont té, plus
que lui, yilipendéi par la confre'rie."
Dat hij, langs vaders zijde, verwant is aan
Paul Verlaine en dat hij, tijdens de beruchte
en bedroevende Dreyfus-zaak, kranig optrad,
aan Zola's zijde hij schreef namelijk:, in
1898, La Eévoluton en marche zal, meen
ik, niet overwegend hebben bijgedragen tot
zijn literaire reputatie.
Maar in Frankrijk's. letterkundige wereld
staat hij toch bekend als een ridderlijk
figuur, als een man uit n-stuk. Het ware
begrijpelijk geweest, omdat het vooral
mensehelijk is, dat hij,'die zoo onmeedoogend
door de letterbent werd behandeld, zich ook
liet verleiden! tot nuflig en nukkig af breken
van personen selfs v,an gevestigden mam.
Hij deed het, nooit; kalm .berustend steeds
in wat is. En "veelal vindt men hem eerbiedig
en g^ddriftï^'gSïas<'v»p'krjkend tot schrijvers
en kunstenaars van talent.
Trouwens, wat zijn gansch, reeds vrij
belangrijke en omvangrijke arbeid beheerscht
is, onbetwistbaar, zijn groote, ondubbelzin
nige artistieke' eerlijkheid. Herhaaldelijk, in
zijn verschillende geschriften, heeft hij het
over de waardigheid en de artistieke onaf
hankelijkheid van den literairen kunstenaar.
En bij iemand als Saint Georges de Bouhélier
is zulks geen ijdele fraseologie: zooeven wees
ik er op hoe brutaal hy werd bestreden en
bekampc en Albert Fleury haalt ook nog van
hem aan hoe hij, destijds, beleefde des
poques ou il ne prenait qu'un repas par jour
:t il ne s'en est jamais plaint."
* *
*
Het was bepaald een gelukkige gedachte,
uit het gewrocht van iemand als Saint Georges
de Boutiélier een keus te doen en dan die
verzameling het weetgierige publiek aan te
bieden. Echter niet om bij ons de overtuiging
op te dringen als zou de Bouhélier zijn eene
der groote sterren aan .den hemel van het
hedendaagsche literaire frankrijk. VVant mij
is het bewust dat .aanleiding daartoe was,
in de eerste plaats, ons bekend te maken
met den aldus gek enden e a gehuldigden
leider der naturistische" school. De keur)'
geschiedde namelijk met een nauwgezette
zorg en wel derwij je dat wij in het boek
vinden, om zoo te zeggen, de gansche kunst
opvatting van den schrijver.
Betreurd kan het worden dat niet daarbij
werd opgenomen eene der kenmerkende
brokken uit zijn tooneelgewrocht, b.v. de
eene of Je andere pcene uit La nouvelle
tragédie du Christ. Maar wellicht heeft men
het van een meer overwegend belang be
schouwd in dat ehoix de page» de Bouhélier's
zienswijze betreffende het hedendaagsche
tooneel mede te de,elen. En ik zal wel de
laatste zijn daarover "een klacht te uiten of
zulks te hekelen. Want wat men daarin te
lezen krijgt al kan'de persoonlijke
meening van den lezer wellicht 'niet altijd in
stemmen met die van den schrijver getuigt
bij dien jongen man van een zóó bezonken
oordeel en ' is, doorgaans, in zoo'n hooge
mate eigenaardig, dat men het, na kennis
neming, ongaarne had gemist.
In een mooie voorrede, verheven van
gedachte, hoogst sierlijk als vorm en bijzon
der sympathiek ?, als grondtoon, heeft mijn
Fransuh-schrijvende landgenoot Camille Le
monnier, ons den schrijver voorgesteld. En
hij drukt daarbij ergens zijn meening uit en
ik ben het eenigszins met hem eens als
zou de Bouhélier literair verwant zijn aan
Rousseau en Bernardin de St. Pierre. Nog
nader omschrijft hij die meen in g, (Mar waar
hij van de Bouhélier's kunst zegt dat la
nature et l'humanitésont Ie fonds de ses
songeriee." Trouwens, de schrijver zelf ver
kondigt als basis zijner kunstopvatting:
toutes beautés, toutes vérités, toutes
splendeurs sont contenues, immanentes, dans la
nature."
En alzoo komt het, onvermijdelijk, dat de
Bouhélier zich eenigszins ideoloog voordoet
en dat vele bladzijden uit zijn gewrocht wat
weer, al een onvermijdelijk gevolg dier eigen
schap blijkt niet vrij te pleiten, zijn van
ietwat sentimentaliteit.
Zie b.v. zijn boek La Route noire 1). Geen
beter quintessence vaa 't gewrocht kunt gij
vinden dan in dat gedeelte zijner voorrede
waar hij zelf bekent: J'ai crit ce tragique
roman en pensant aux malheureuses femmes
qui attendent dans la nuit, constamment et
sans cesse, la recherche d'un idëal qu'elles
ne verront jamais venir... Mon livre est plein
de la pitiéqu'elles oa'ont toujours inspirées."
In zijn Histoire de Lucie. jiile perdie et
cnmineUe 2), wil hij ons iets schetsen uit
.,la vie profonde et constante du monde".
Louter goedheid is er in zijn hart en mede
lijdend eenigszins teekent hij daar eeue der
verborgene, donkere, triestige zijden van het
menschelijk gedoe. Zijn onderwerp krijgt
bijna het groote belang van eene der kapitale,
angstwekkende maatschappelijke vraagstuk
ken van den dag.
Aan Rodin, de geniale beeldhouwer, Ie
maïtre immortel des Baisers et des Faunes",
droeg hij een ander gewrocht op, namelijk
Julia ou les relations amoureuses 3) . De titel
van het boek zal bij diegenen welke gehoopt
hadden daarin iets ongezonds-realistisch, iets
heimelijk passie-wekkends te vinden, onge
twijfeld bittere teleurstelling hebben verwekt.
Rien ne m'intéresse autant que l'analyse
des passions vraies," zegt de schrijver in zijn
voorwoord. En Lemonnier meent alhoewel
zijn oordeel misschien eenigszins al te uit
sluitend is dat Julia is een der meester
stukken uit de passie-literatuur van onzen tijd.
Een eigenaardig boek is nog Des passior.s
de l'amour 4). Het eerste deel slechts is
daaraan gewijd en de schrijver deed het
hij bekent zulks openhartig bij zijn conclusie
met de kleuren waarover hij beschikt en
het humeur dat hem eigen is.
Het tweede gedeelte handelt over Le livre,
instrument tjiirituel en bevat de Bouhélier's
Aper<;us sur l'homme. Die bladzijden mogen
ontegenzeggelijk gerekend worden onder de
beste die de schrijver voortbracht.
Ook zijn Tragédie du nouveau Christ ). Dit
l Paris. E. Fasquelle(Bibl.Charpentier)1900.
?2) ld. ld. 1902.
3) ld. ld. 191)3.
4) ld. ld. 1904.
5) ld ld. 1901.
KUNSTHANDEL
J. O. ^CHTJLLER,
Vlein 99<*i -n H- H- H- -i- 's-1Zravenhage.
Moderne Schilderijen, Aquarellen enz,
MAGAZIJN OüD-HOLLAND",
Damrak 75,
AMSTERDAM.
Directie P. C. FAEREIiS.
V K MJ K f10 OIV 99&i.
I>oor toevallige omstandig-lieden in liet bezit van
in uil stekeiiden staat, waaronder zeer zeldzame bieden wij
deze tegen ongehoord lage prijzen TE KOOP A AIV. Voor lief
hebbers van antiek een zeldzame voorkomende gelegenheid.
TKOPERGIETERY
^KOPERSLAGERY
KOPERWERKEh-hAAR- MODEL
OF
rËLECTRD-GALVANISCHE '
=3=^ INRICHTING ^^^
KENNEMMER5TRAAT-N?!
HAARLEM
23 September?15 October 1907.
TENTOONSTELLING
VAN
TEEKENINOEN
ANTON MAUVE
IN DEN KUNSTHANDEL
Wed. G. DORENS & Zn.,
A5ISTEKDAM.
TOEGANG VRY. 56 ROKIN.
KOPER EN ZINIS
6tB°W?PELIX MERITIS"
TEL. 2B07
Kunsthandel
KRÜGER&Cï.
37« Noordeinde.
's-Gravenhage.
Permanente Tentoonstelling
Schilderijen en Aquarellen.
Alp. U- en
SIERKUNST"
IV. Hpiegelstraat 3*2.
Verschillende soorten Aardewerk,
Batik- en Borduurwerk, Koperwerk,
Beeldhouwwerk.
Schilderijen, Teekeningen, Etsen,
Foto's en Lithografieën.
Antiquiteiten (Meubelen, Aarde
werk enz.)
RUDOLF ELION & C».
E'M'JAARSMAl
IAMSTERDAM
HILVERSUM
11,1,1
ACHTER ST. PIET EK 16
-:- -:- Utrecht -:-
-:MAGAZIJN VAN COMPLETE
METJ
BELEERING EN STOFFEERING =
VERHUIZINGEN, TRANSPORTEN,
SPECIALE AFDEELING
ARTIQUI
TEITEN EN KUNSTVOORWERPEN
WONING-INRICHTHSGEN
2.S1 SPUISTRAAT. 76 DAMRAK. AMCTERDAM