Historisch Archief 1877-1940
DE AMiTLRDAMMEIl WEEKBLAD VOORNEDERLAND.
No. 1613
dan zal men begrijpen, dat wij de lucht
hartigheid, waarmee de minister van
Buitenlandsche Zaken dit tractaat heeft
geprezen, wijl aan zijn land een plaats is
gevindiceerd", waarop het onmiskenbaar
recht heeft en die nu bij eersten oogop
slag in het gezicht treedt" . . . een ietwat
bedenkelijk verschijnsel ronden in onzen
diplomaat van professie!
D' K'
Indiëen Nederland.
Den laatsten tijd en het zijn inde
eerste plaats de Kamer-debatten over de
Indische begrooting, welke daartoe aan
leiding gaven gaat Indiëin Nederland
iets! meer over de tong dan gewoonlijk.
Daar zijn er hier, die daarin een
verblijdend teeken meenen te mogen -zien
van een grooter wordende belangstelling
van het moederland in zijn koloniën ; en
er zijn ook in Nederland enkele bladen
en personen die van meening zijn,
dat nu de tijd daap ia, om Indiëonder
het volk" te brengen. Het Nieuwsblad
van het Noorden komt voor de Oost in
het veld, en het gebruikt dezelfde
argumenten als Indië, telkenmale wan
neer het Nederland wil w_akker roepen :
Als er over onze kolonie, die ons land
rijk gemaakt heeft en die nog oorzaak
is, dat wjj in de eerste ry der
tweederangsstaten meetellen, gesproken wordt,
. moest er een intense belangstelling merk
baar zijn; men moest met de kolonie
meeleven, en men moest in staat zijn
om te volgen, te controleeren zelfs wat
er gezegd wordt. Men moest blijk geven,
dat men weet, dat ons koloniaal rijk een
onzer kostbaarste bezittingen is, ja een
der kostbaarste koloniën van de wereld,
een kolonie, welke alle mogendheden
ons benijden !
Men moest, ja, maar de groote hoop
kan het niet. 't Is helaas een waarheid,
dat verreweg 't grootste deel van ons
volk geen flauw begrip heeft van Indië.
Wij moeten ons mér met Indiëbe
moeien; er is nog zooveel voor Neder
land in Indiëte doen ; er kan daar meer
kapitaal met kans op succes worden
vastgelegd ,dan in de laatste drie jaren
op onze beurzen in Amerikaansche sporen
is verspeeld. Er is daar op het gebied
der volksontwikkeling nog zooveel te
doen!"
En in Indiëvertelt men dat het dagen
gaat ! . . .
Maar in het Noorden wil men meer
nog dan in het algemeen belangstelling
opwekken." De Prov. Gron. Courant doet
een middel aan de hand dat, naar haar
meening, het debat over de Indische
begrooting vruchtbaarder zou kunnen
doen worden.
De Kamers behooren zich", zegt zij,
direct van de Indische zaken op de
hoogte te stellen, hetzij door telkens eene
commissie uit haar midden naar Indi
te zenden, hetzij door een drietal com
missarissen, niet-Kamerleden, met deze
taak te belasten. Indien meu erin slaagde,
een drietal van zulke rapporteurs benoemd
te krijgen en deze naar Indiëte doen
gaan met de opdracht, zekere toestanden
en kwesties buiten de
regeeringsambtenaren om te bestudeeren, ' dan zouden
de Kamers haar Indische blindheid ver
liezen en dan zouden de debatten over
de Indische begrooting niet langer doen
denken aan het getwist van potten en
ketels, die elkaar hunne zwartheid ver
wijten ; dan zouden de Kamerleden door
in bet Museum dn Lonrre".
DOOR
KAREL KEVER.
Heine vertelt in zyne Reis vanMünchen
naar Genua", dat, terwijl hij omstreeks
middernacht te Mailand over de Piazza voor
den dom ging, het daar wemelde van witte
marmerbeelden, die van hun duizeling
wekkende hoogte waren afgedaald, om de
voorbygangers oude verhalen in het oor te
fluisteren, mooie, heilige verhalen van
Galeazzo Visconti, die den dombouw begon
en van Napoleon Bonaparte, die hem later
voortzette. Wat hy zich door n van die
Heiligen laat zeggen, is zóó schandalig en
godslasterlijk, dat ik deze episode voor
onhistorisch en leugenachtig verklaarde en
een recht meende te hebben haar te verge
ten. Dat is me niet gelukt, zelfs heb ik van
middag tot mijn ontzetting iets dergelijks
beleefd.
Het was geen middernacht, maar een heel
nuchter middaguur; in het Louvre draafden
vlgtige Engelschen als naar gewoonte met
hun Baedekers rond, in volle actie (Heine
zegt, dat ze steeds maar controleeren of alle
nummers, in hun reisboek vermeld, nog wel
aanwezig zyn), Francaises etaleerden er
haar toiletten, op de rood-fluweel bekleedde
banken om Milo's Venus zaten eecige
Mofflnnetjes te schwarmen, soms achter de hand
(heel netjes) een onderdrukt geeuwtje. Kleine
kudden leergierige vreemdelingen werkten
ijverig onder de kundige leiding van gidsen,
die met breed handgebaar alle schoonheden
en bezienswaardige dingen aanwezen en ver
klaarden; aandachtig, hoewel dat
museumtrappen bliksems vermoeiend is, volgden de
buffel-oogen zijnuitleggingen,met wat verwon
dering over 's manj geleerdheid, en diepe
overtuiging, dat die kerel het met al zijn
kennis toch maar heel beroerd heeft, en dat
geld, hoewel waardeloos, toch meer is dan
wijstieid ... en zoo is het dan toch eigenlijk
ook maar.
In dit menschengewriemel liep ik eenzaam,
zooals men dat noemt, met m'n ziel onder
m'n arm ('n rare uitdrukking, -die ik niet
begrijp). Ik voelde me zoo frisch als een
jong kuiken, dat juist zijn schaal heeft
doorgepikt, en de eerste wankele schreden
onpartijdige oogen kunnen zien wat er
in Indiëgebeurt en niet langer uitsluitend
aangewezen zijn op officiëele rapporten,
couranten, brieven en praatjes!"
En in Indiëroept men: heil Nederland!
Maar nóg zijn we er niet.
Het bestuur van het Aardrijkskundig
Genootschap" heeft zoo luidde een
bericht het plan ontworpen voor een
reeks populaire voordrachten. Het heeft
zich daarbij voorgesteld de kennis van
onze koloniën te bevorderen op onder
houdende en aanschouwelijke manier. Te
Amsterdam zou de eerste serie van vier
voordrachten worden gehouden.
En in Indiëzingt men hallelujah!
Doch dat zijn slechts de menschen
met een kinderhand! Er zijn er ge
lukkig ook, die anders denken. Geluk
kig, want was men in Indiëtevreden met
de zeker gewaardeerde _?pogingen
in het moederland om meer belang
stelling op te wekken voor de koloniën,
dan zouden we hier nog even ver blijken
te zijn als vóór vijftig jaar. Immers heel
het Indische leven heeft een verandering
ondergaan; men denkt niet meer: in
Buitenzorg zit de Gouverneur-Generaal,
die zal wel zorgen dat het zaakje draait".
Er is belangstelling gekomen in de
algemeene zaak, voor een deel omdat
de blijvers" niet meer tot de
zeldzaamheden behooren, n omdat de uitsluitend
geld-zoekers" al zullen zij, als in
elke kolonie, steeds te vinden blijven
lang niet meer de meerderheid vormen.
De tijd van Zahlen und 's Maul halten
is voorbij!
En dat schijnt men in Nederland nog
niet te begrijpen!
Men verlangt hier geen algemeene
belangstelling (waar zou die trouwens
vandaan moeten komen!), men verlangt
geen commissie uit de Tweede Kamer;
men verlangt geen voordrachten over de
koloniën, al wordt de goede bedoeling
zeer gewaardeerd. Wat men wél verlangt,
dat is vrij-uit te mogen zeggen wat men
denkt en te mogen meespreken over de
vraag, hoe men geregeerd zal worden.
Hoe zou men daar in Nederland ook
iets van weten ? Nooit maken de Indische
bladen er melding van; nooit heeft men
over iets van dien aard gerept! Ja, men
heeft eens gevraagd om afschaffing van
art. 111 Regeerings-reglement, maar de
minister heeft immers gezegd dat de tijd
daarvoor nog niet gekomen was: Indi
wasernognietrijpvor! En deschrandere
heer Bogaardt, een man uit Indië, heeft
dat immers bevestigd!
Zoo is het, en zoo kan men nog heel
lang het volk in Nederland, waarbij men
belangstelling wil opwekken, bezig hou
den over de koloniën. ?
Maar nu wil ik die gewenschte, en
waarschijnlijk ook verwachte, belang
stelling eens wat meer van nabij bezien.
De gemiddelde Hollander weet niets
van Inaië, maar waarom zou hij zich
ook voor Indiëinteresseeren? De ko
loniën hebben Nederland rijk gemaakt",
dat hoort hij vaak genoeg, en dat wil
hij vermoedelijk ook wel gelooven; maar
persoonlijk is hem daar nog nooit iets
van gebleken. Hij kent alleen de namen
van enkelen, die voor hem als met Indi
zijn saamgegroeid en naar wier
buitengewonen rijkdom hij zich een voorstelling
van Insulinde's schatten maakt, die ver
boven het dwaze gaat. En dan kent hij
behalve den verloopen" koloniaal
nog den vermaarden Indisch-?gast". En
doet op zün kippenlevensweg en begreep
niet wat ik kwam zoeken in die muffe
museumlucht, bij al die vervelende menschen en
dooie beelden. Je hadt naar buiten moeten
gaan," zei ik tegen mezelf, om frissche
lucht te happen en een liedje van
vroolykheid te zingen," maar m'n redefleeringen
hielpen niets: alles had ik dien dag nog
werktuigelyk gedaan, zóó was ik boven op
een auto-bus geklauterd, er weer afgedaald
bij Palais Royal", het museum binnengestapt
en liep daar nu rond, gebonden in mijn
eigen werktuigelyk handelen, zonder het van
me te kunnen schudden.
Juist had ik in een spiegel gezien of m'n
das nog goed zat, geheel onnoodig, want ik
gebruik altyd knijpers, van de gelegenheid
gebrul t makend om voor de zooveelste maal
op te merken, dat mijn hooge hoed, die ik
hier in Parijs kocht en dagelijksch draag,
me toch zeer gedistingeerd staat; toen ik,
voorbij een vrouwenbeeldje gaande, meende
iets te zien trekken om de marmeren lippen,
zooals van iemand, die beloofd had zich goed
te houden en denkend, dat niemand ziet,
even een glimlach wegbijt.
Ik wist niet, wat er van te denken; volgens
de laatste mode gekleed, was ik in geen enkel
opzicht belachelijk, bedankte er daarom ook
voor uitgelachen te worden, en sprak de
schoone, na op haar naambordje gekeken te
te hebben, om te weten met wie ik het ge
noegen had, aU volgt aan :
No. 1055. Julia Mamaea I waarom hebt
ge zooeven uw schoone lippen vertrokken
tot een glimlach ?"
Een doodsche strakheid der trekken was
het eenig antwoord.
U ver staat waarschy'nlijk geen Hollandsch,"
ging ik voort, het is jammer, dat ik in mijn
tijd niet wat meer aan Latijn deed ... maar
(ik had een gelukkige inval) er bestaat een
taal, die is van alle lijden en van alle vol
keren, de eeuwige taal der liefje, zeker ver
staat ge die!...
En myn cylinder afnemend leg ie ik be
hoedzaam mijn hoofd van twintig j aren tegen
haar marmeren boezem en keek smekend op.
Ik bedacht me, dat met schoonen van
eenigzins gevorderden leeftijd een Verhültnis"
meestal gemakkelijker aan te knoopen dan
te eindigen is, dat deze Julia wellicht 2000
lentes telde. Ik wi'de me terugtrekken, maar
het was te laat. Ze sloeg de oogen neder.
Ging de hemel open? Toen bewogen haar
lippen, ik prepareerde me hemelmusiek te
hoon n; zacht maar duidelijk verstaanbaar
klonk het:
die is er nu juist om het grein sympathie
dat ZEd. voor Indiëmocht gevoelen,
met een moker den kop in te slaan.
De Indischgast hetzij met verlof of
gepensioneerd , een langs den weg
wandelende mijnheer, die op zijn tijd zijn
bittertje drinkt en op de hoek van elke
straat blijft staan om te zien' hoe de
goede Hollander zich in 't zweet werkt.
Bovendien iemand, die meer uitgeeft
dan hij de gemiddelde Hollander
en hem daardoor niet alleen de oogen
uitsteekt maar hem ook dwingt wijl
de winkelier zijn prijzen bij de komst
van den Indischgast verhoogt meer
te verteren dan zijn beurs dragen kan.
In alle opzichten behalve voor den
winkelier ? is de Indischman in Neder
land een ongewenschte gast". Wat zou
den Hollander dan nopen zich te interes
seeren voor het land van dien man!
En nu meent men dat voordrachten
met lichtbeelden daar verandering in
zullen brengen! Toch heel naief, dunkt
mij. Want wie zullen op die voordracht
avonden verschijnen? Misschien de eerste
maal, om de nieuwigheid, een paar van
die gewenschte belangstellenden", doch
overigens oud-Indischgasten, die nog wel
eens willen hooren wat er van het land
verteld zal worden, zij die spoedig naar
Indiëzullen vertrekken en enkelen, wier
familieleden eerst kortelings naar de
Oost zijn afgereisd. Dezen alleen men
zal het in Amsterdam wel gezien hebben
zullen, de voordrachten bijwonen, en dan
nog niet eens geregeld. Maar om die is
het niet te doen, men wenscht de groote
massa" te bereiken, de menschen die
eigenlijk gezegd met Indiëniets te
maken hebben. En die zal men toch niet
krijgen.
Het denkbeeld van de Prov. Gron. Ct.
dan, zal men vragen, om een commissie
naar Indiëte zenden, die uit eigen oogen
kan zien en de Tweede Kamer kan voor
lichten? Voor Indiëzou het niets op
leveren, en Nederland zou het met zijn
belangstelling" nog meer achterop bren
gen. Want zooals de Locomotief juist
opmerkte het Nederlandsche parlement
zou in den waan gaan verkeeren, dat
Nederlandsch-Indiënu toch geheel en
al van Nederland uit kan worden be
stuurd ; immers het zal dan heeten, dat
men inderdaad uit eigen oogen ziet en
derhalve tot zelfstandig oordeelen bevoegd
en bekwaam is. En dan zal men in het
moederland de belangstelling ook geheel
aan het parlement overlaten.
Maar wat slooft men zich toch uit voor
Indië, wat heeft men eigenlijk met dat
alles vóór ? Het belang van Indië? Waar
om vraagt men dat Indiëdan niet eens
zelf wat het wil? Wel, omdat men dat
niet meer te vragen hoeft! Men wil het
antwoord alleen op de lange baan schui
ven, en dat tracht men te doen door
enthousiaste belangstellings-pogingen in
het moederland.
Men iveet te goed, dat Indiëvraagt mee
te mogen spreken over eigen zaken. Of is
het geen dwaasheid over zaken, die ons
ter harte gaan, te zien beslissen door
tien, twintig zich vervelende menschen,
waarvan het meerendeel het verschil
tusschen een pisang en een klapper
niet kent?!
Wat wij wenschen nogmaals!
dat is: onze eigen begrooting te mogen
vaststellen, en verder vrijheid van
spreJödoe nie soo bèls l"
Ware op dit oogenblik het gefieele gebouw
inéngedonderd, dan zou ik waarschijnlijk
niet meer geschrokken zijn, dan van die paar
woorden, gezegd met zuiver Zeedyksch accent.
Een wondere sfinxen glimlach speelde om
de lippen, toen ze myn ontzetting bemerkte.
Oogenblikkelyk wilde ik m'n nationaliteit
verloochenen:
Je suis Francais, je ne vous comprends
pas," zei ik zoo Fransch mogelijk. Onver
stoorbaar luidde het antwoord:
Dachie, dat je main kon belazere, spreek
je moers taal, sjors."
Op dit moment had ik van iets, dat me
zér lief is, (b.v. mijn hooge hoed) afstand
willen doen, als ik dat spelletje niet begon
nen was. Maar het was onmogelijk meterug
te trekken zonder een ellendig figuur te slaan.
Spreek niet zóó!" kreunde ik zacht.
Er glansde iets van medelij Jen over het
blanke gelaat.
Ik wou je maar eens toonen, dat we hier
van alles kennen, dat je heel wat leert, als
je zoo'n paar honderd jaar hier staat."
Nu houd ik in het algemeen niet van
dames, die me tutoyeeren bij eerste kennis
making, maar alles was hier zoo byzonder;
ik was zoo gelukkig, dat zij meteens beschaafd
Hollandsen sprak, waarom ik er nie's van wou
zeggen.
Waarom glimlachte u," vroeg ik, toch even
den nadruk op u, me bezinnend waarom ik
deze min of meer kille amourette begon.
Omdat je zoo mooi bsnt, zoo correct,"
grinnikte ze.
Als eenig antwoord, kalm, zei ik den naam
van mijn tailleur, een van de eergten van
Parijs, maar het maakte geen indruk.
Zoo," zei ze koeltjes.
Verschillende tijden, verschillende klee
derdrachten," merkte ik op; bedoelende een
hatelljkheid op- de ongekleedheid van de
meeste dames en heeren uit haar gezelschap;
maar ze scheen daaraan zoo gewend, dat ze
me niet eens begreep.
Je bent vervelend ... ga maar weg," gaapte
ze even, en haar gezicht had weer de stijve
marmerplooi.
Het is vaak en mijns inziens terecht opge
merkt, dat men iets liefs pas waardeert,
wanneer men het verloren heeft. Voor de
eerste maal in mijn leven was me iets
bovennatuurlijks overkomen; door mijn kinderach
tige geraaktheid over haar spotzucht, ging
het oogenblik voorbij, en geen van de vele
vragen, die een mensch by zoo'n gelegenheid
ken en schrijven! En dan moogt ge,
zonder iemand te na te spreken, uw
Nederlandsche belangstelling houden!
Batavia, 1908. N.
Een militaristisch zinnetje.
Vooraan in de eerste kolom plaatst de
redactie van De Standaard een driestar
over den 4den druk van 's heeren Van
Rijssens' Vaderlandsche Geschiedenis".
Wij knippen uit dit stukje deze door
het blad met sympathie vermelde ge
dachten :
Bij Belgiëstaan we achter in veer
kracht; er is geen durf voor groote
ondernemingen; leger en vloot staan
zwak...." *)
Wat moet dit beduiden ? Moet op zoo
grove en onwaarheidlievende wijze
stemming worden gemaakt, of liever
onderhouden, voor hoogere uitgaven aan
leger en vloot? Staan ons leger e a onze
vloot zwak vergeleken bij die van
België? Maar het is van algemeene be
kendheid, dat juist het tegendeel waar
is! Toen de Fransche generaal Langlois, in
het vorig nummer van dit Weekblad door
den heer d.K.zoo terecht op zijn plaats gezet,
nog niet met politieke oogmerken zijn
militaire artikelen schreef in Le Temps,
heeft hij eens juist de onvergelijkbaarheid
aangetoond van de Nederlandsche en
de Belgische landsverdediging!
Men zou dus aan De Standaard mogen
vragen uit wat bron haar het nieuwe
licht gekomen is.
Of heeft ze, in haar geestdriftige be
hoefte aan snelvuurgeschut en militaire
vertooningen, uit die Vaderlandsche
Geschiedenis" klakkeloos overgeschreven?
En heeft ze zelfs wel goed overgeschreven ?
Men ziet waartoe snelvuur-geestdrift
brengt!
*) Wij cursiveeren.
Dr. A. Kuyper en de zoogenaamde
ritueele kindermoord".
(Ingezonden.)
In eenige der laatste nummers van De Tijd
bespreekt de heer A. Nuyens (Alkmaar)
het hoofdstuk: Het Joodsche Probleem"
in dr. Kuyper's Om de Oude Wereldzee".
In het tweede stuk (De Tijd van 25 April 1.1.)
trof mij de volgende passage, die zeker ook
buiten den kring der Tydlezers aandacht
verdient. We lezen aldaar:
Het kan niet uitbly ven of dr. Kuyper,
die het Joodsche probleem zoo van al deszelfs
zy'den in 't vizier neemt, moest ook melding
maken van den zoogenaamden ritueelen
kindermoord, (die) meer in het Oosten dan
in het Westen de publieke opinie vergiftigd
heeft."
De hoofdvraag was namelijk niet, of niet
hier of daar, een Christenjongen of meisje
onder Joodsche moordenaarshand gevallen was.
Zelfs niet of dit nu en dan met godsdien
stige drijfveer in verband had gestaan. Bekend
toch is het, boe het aantasten van het leven
niet alleen in heidensche eerediensten, maar
ook bij christelijke sekten meer dan eens was
voorgetomen. In Rusland levert meer dan
n secte hiervoor maar al te droef bewijs,
en ook in Nederland is zulk een gruwel wel
by mystieke fanatici voorgekomen, zoo lat
a priori de mogelykheid moest worden toe
gegeven, dat ook joodjch fanatisme tot zulk
eea misdaad kon geleid hebben. Beurtelings
bleek bij zulke gruwelen het motief of om
hem door den dood te reinigen en te heiligen,
of ook om een van den duivel bezetene uit
den kring te verwijderen, en zoo in hem
Satan te treffen. Maar noch zulk een
christeimilllMimilMIIIIIIIHIIIMHIIimiMIMIIHIII
iwimiiiMMHimimil
zou willen doen, had ik zelfs kunnen stellen.
De zwakheid van het vrouwelyk geslacht
kennend, besloot ik aan te dringen. Met ware
zelfverloochening liet ik mijn wang tegen den
marmeren schouder rusten, waagde een
achalksche kus in den naakten hals. Ze praten
wel eens van een koude schoonheid, maar
deze zoen ... hu! Een suppoost, die me
zag manoeuvreeren, snelde toe, bang dat ik
het beeldje zou omgooien. Ik stelde den man
gerust, wees hem, dat ik een merkwaardige
plooi bestudeerde, waarin het gewaad van
den schouder viel 't geen hem blijkbaar
weinig interesseerde ...
Het gelaat glansde in marmeren strakheid.
Mistroostig, hangendhoofds ging ik verder.
Ssssttt" siste iemand zachtjes achter me.
Omkijken als men op die manier mijn
attentie zoekt, te trekken is m'n gewoonte
niet, ten minste overdag niet, want dan
zijn het in den regel kwajongens; maar ik
hoopte innig, dat zij het zou zijn, en wist,
dat ze er vreemde manieren op nahield;
daarom deed ik het ditmaal: werkelijk zij
was het.
Een geheimzinnig lachje, nu wat ondeugend,
zweefde om de lippen, k snelde toe.
Liefste, vergeef aie," vleide ik, al zoekende
naar vragen, die ik nu doen wüde.
Ze trok een pruilmondje, als een ouwe
juffer, coquet:
Gut, meneer, ik ben al zoo oud l"
Ondanks haar spot merkte ik, dat ze ge
vleid was, zooals vrouwen altijd gevleid zijn,
als je maar notitie van haar neemt.
Wilt ge mijn vriendin zijn?" vroeg ik, me
dat zinnetje herinnerend uit de kleine
Johannes", want ik dacht, dat zal wel goed in
den toon zijn, die men bij dergelijke gele
genheden aanslaat.
Ja, Karel," zei ze plechtig, en ik vond
het niets vreemd dat ze mijn naam wist. Ik
wilde beginnen te vragen, maar ze was me
al voor, .?dat kan je in gezelschap van
dames wel meer overkomen, als je niet zoo
erg vlug bent.
Wat doe je eigenlijk hier?"
Ik weet niet, 'k ben voor mijn pleizier
een paar weken in Parya, dan moet je het
Louvre toch ook wel eens gezien hebben,
en ik had van middag niets beters te doen."
Zoo, en kom je in Holland ook wel eens
in een museum?"
Nee nooit," bekende ik gul, daar heb ik
wel wat anders te doen."
Dan ken je m'n zuster dus niet; die moet
daar ergens zijn, geloof ik."
N"u, om de groeten over te brengen wil
lyke secte, noch de Joodsche relig'e mag voor
zulke excessen verantwoordelijk worden ge
steld, tenzij blij ken mocht, dat de confessie
of het ritueel zulk vergieten van
menschenbloed voorschrift." Aldus resumeert dr. Kuyper
den inhoud van een werk van professor
Strack:
Sind die Juden Verbrecher von
Keligionswegen ?
Wij zullen bij deze netelige quaestie niet
lang vertoeven.
Opmerkelijk is evenwel, dat hier erkend
wordt, dat dergely'ke moorden hebben plaats
gehad, wat tot dusverre door de Joden altijd
ontkend werd. Van 't jaar 415 tot op't laatst
der vorige eeuw heeft de geschiedenis een
groot aantal dezer feiten geboekstaafd, niet
alleen uit het Oosten, maar ook uit Engeland,
Frankryk, Spanje, Lotharingen, Duitschland,
Oostenryk, Italiëenz. De meest beroemde
dier processen zyn dat van Trente betreffende
den moord op den kleinen Simon (il beato
Simoncino) op Witten Donderdag van 1475,
en dat van Damascus betreffende den moord
op pater Thomas van Caligiano, in 1840. De
authentieke acten van het eerste berusten
iü't Archief van 't Vaticaan, die vaa het
laatste in de Archieven van het Ministerie
van Buitenlandsche Zaken te Parys. Zeer
opmerkelijk is ook, dat de beschuldigden in
beide processen, na een tusschenruimte van
bijna 400 jaar, dezelfde godsdienstige beweeg
redenen voor hun daad aangaven."
Dat de heer Tuyens in De Tijd den inhoud
dezer door fanatieke vervolgingszucht inge
geven beschuldigingen, die, het is honderden
malen aangetoond, in strijd zijn met het
ethisch karakter en de geheele literatuur
der Joodsche leer, voor wie het nuttigen
van het bloed ook van het dier een
verboden afschuw is, als geboekstaafde^ feiten
beschouwt, doet zijn historische kennis even
groote eer aan als zijn christelijke deugden.
Er behoort waarlijk meer dan door haat
veroorzaakte verblindheid toe, om te schrij
ven, dat bij het Proces van Trente en
Dimascus, de beschuldigden dezelfde gods
dienstige beweegredenen voor hun daad aan
gaven.
Wat er van de beschuldiging betreffende
den moord op den kleinen Simon op Witten
Donderdag van 1475 overblijft in majorem
gloriam der alleen-zaligmakende-zielen-ver
zekering der katholieke kerk en de heerlijke
wijze waarop zij getuigenissen afperst, kan
de onbevangen lezer laatstelijk vinden in
het werk van den christen-geleerde dr.
JE. Scherer: Die Rechts verhaltnisse der
Juden in den deutsch-österreichschen
Landern (Leipzig 1901) p. 596-614. En de
literatuur over de Jodenvervolgingen in
Damascus in 1840 wegens het verdwijnen
van Pater Thomas is waarlijk te bekend,
dan dat het noodig ware des heeren Nuyens
historische (!) voorstelling der zaak, hier in
het rechte licht te zetten. Trouwens de
katholieke bladen hier te lande schijnen het
als eene godsdienstige plicht te beschouwen
in den tijd van het Joodsche Paaschfeest,
hun lezers met dergelijke kost te stichten.
Het is zeker geen gewaagde conjectuur,
indien we zeggen, dat alleen om het
bovengeciteerde de bespreking van dr. Kuyper's
hoofdstuk Het Joodsche Probleem" tot de
l'aaschweken is uitgesteld. Hoewel we
eigentlijk hadden mogen verwachten, dat
de lessen die de katholieke kerk in den
laatsten tijd in Frankrijk gekregen heeft,
haar lust om te vervolgen en haat te zaaien,
wat getemperd zouden hebben, ware het
niet de moeite waard geweest de aandacht
op de uiting van De Tijd te vestigen, indien
dit blad niet zijn meening ook dr. Kuyper
aan wil wrijven. Het is waar, met andere
gedeelten van dr. Kuypers uiteenzetting
over deze materie (p. 285 en 286) wordt
ook de volgende zin bij het citaat in De Tijd
gemist. Geheel daargelaten de vraag of
niet hier of daar een fanatiek exces kan
zijn voorgekomen, moet alzqo de aanklacht
in zooverre ze zich tegen de Joodsche religie
als zoodanig richt met beslistheid worden
afgewezen." Toch schijnt ook deze passage
van den anders zoo helderen stylist tot
ik er in Holland wel eens heengaan. Is ze
in het Byks?"
Ik weet het niet, haar nummer ook niet
(dit zei ze schamper) en haar naam ook niet...
maar ze moet er ergens zyn (dit
vaagdroevig maar belangstellend ging ze voort):
en waar heb je het dan zoo druk mee; wat
ben je?'
,,'k Ben bij mijn pa in de zaak, we hebben
een gruttery, een groothandel in Amsterdam."
Ze zuchtte eventjes, het sloeg blijkbaar
niet in.
,,'n Bekende firma," voegde ik er aan toe.
Een stil klein glimlachje, ??niets meer.
Stilte.
Juist had ik een vraag op mijn lippen,
heel diepzinnig, zooals ik wel eens bij een
tafeldans had hooren doen, soo over God
en het Eeuwig leven of iets dergelijks; maar
weer was ze me voor.
Doe je aan muziek ?"
M'n oudate zuster speelt heel lief piano;
daar ... luister ik graag naar."
Heb je nog wat anders gelezen, dan de
Kleine Johannes?" dat vroeg ze ondeugend,
ze had dus die zin van daar straks herkend.
O ja. Perk."
Zoo, Perk ook, begrepen?"
Ja, ja," even sprong ik op van vreugde,
ik wist een vraag, die ik nooit aan iemand
had durven doen.
Vertel me nu eens, zeg, dat begreep ik
niet zoo precies, kreeg-ie nou zyn Mathilde,
of kreeg-ie er niet."
Er was wat medelijden in haar glimlach,
maar ze antwoordde niet.
Heb je als kind wel eens liefgehad?"
Ja ja zeker, ns, precies zooals het
Jongetje van Henri Borel ja, precies zóó...
ik ben ook zoo'n jongetje geweest."
Haar glimlach was pijnlijk, of ze
ietsdroevigs voelde.
Heb je iemand van wie je hél ? hél
veel houdt?"
Voor ik kon antwoorden, schrikten we op,
dicht bij ons klonk de stem van een suppoost:
on ferme" ntonig, maar toch met iets
vroolijks er in, of er heel vaag doorschemerde
blij neid,omdat weer een ge fangenisdag om was.
Misschien... misschien kan ik je iets
geven," lispelde ze zacht, kom terug, kom
terug!"
Een zachte innige blik kreeg ik tot afscheid.