Historisch Archief 1877-1940
No. 1638
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Jbr. Mr. C. H. Backer. f
Men pleegt, waar de dood zijn ni volleerend
.?gezag deed gevoelen, van menschelijke
scheidslünen niet te gewagen. Bii den thans
ontslapene heeft het zin, want net
praedi«aat, dat den edelman sierde, kan met even
veel recht worden giduid al a ontsproten
*an den zieleadel, die in iedere zijner ge
dragingen doorstraalde.
Twee eigenschappen kenmerkten Backer:
waardigheid en hoffelijkheid. Men vindt ze
zelden vereenigd, vaker de caricatuiir er
van. Alsdan, is de gravitas as in in a naar
?der Ouden uitspraak het middel om
leegheid van hoofd en hart te bedekken,
en maskert de vormelijkheid, dat en hoe
men, neerbuigend, zich verwaardigt.
Anders, büBacker: every inch a king,
van top tot teen magistraat, zijner hooge
roeping zich bewust, niet n oogenblik
haar vergetend. Het gloed vol oog gaf uiting
en wyding aan hetgeen er omging in den
uitgelezen geest. De gemeten gang verwees
naar, kalmte en beradenheid. Het rustig
gebaar paste bühet harmonisch geheel,
waardoor met onmisken baren nadruk gansch
eene rast gesloten levensopvatting, tot zelf*
den oppervlakkigste, duidelijk werd.
Jn eene reeks van rechterlijke betrek
kingen heeft Backer den lande geilend.
Ten halve deed hij niets, want staag was
zijne leuze : nil aetum si aliquid superest
agendum: daar is niets gedaan, zoolang er
iets te doen overbluft. Aan stipt
plichtgevoel, paarde hu omvangrijke kennis,
onkreukbare trouw, volbardenden ijver. Zijn
?doordringend, helder verstand, zijn blik door
langdurige ervaring gerijpt deed hem toe
standen, menschen, zaken, «Is ware het met
?én worp, naar waarheid doorgronden.
Allereerst, telde hem het lagere, daarna
net hoogere parket in zijne gelederen, als
?substituut-officier in den aanvang, straks
als advocaat-generaal. Wat de zooge
naamde magistrature debout vermag en
waard is, van hem kon men het leeren. Z
is het, die de vindicta publica, den
maat«chappelijken terugslag hanteert en daar
door over het wel en wee van duizenden
kan beschikken. De oningewijde weet n ie f,
dat, ten onzent, voor haar geldt, hetgeen
men noemt: het opportuniteitsbeginsel, in
tegenstelling van: het legaliteitsbeginsel.
D. w. z. bühaar berust de beslissing: of
«en vergryp, al dan niet behoort te worden
?vervolgd.
Hetgeen de nieuwere strafrechtsweten
schap insoherpt: let op den dader, niet
«nkel op de daad, wist Backer, lang vóór
haar. Hu wist het, niet omdat hij met allerlei
choolsche theorieën onledig zich hield. Hy
wist het, omdat het onbevangen, natuurlijk
gevoel, dat nooit hem begaf, hem leerde,
in den misdadiger, den mensen te blijven
?ontzien. En naar hetgeen hij wist, handelde
y.
Ni
iet te vergeefs, voor hem, had Bilderdijk
«ens geschreven:
O rigt uw naaste niet, wilt gij regtvaardig wezen,
't Ontilbaar levensboek, het telt zoo vele blaan;
Eén bladzij is er ligt, waarop gij niet kunt lezen,
En op dat blad kan ligt voor God zijn vrijspraak staan.
Het: quia homo, miserere, in der kerken
zuilegangen zoo vaak aangeheven, weer
klonk, in Backer's hart, mede. Verrees hij
van zijn zetel, in zijne keurige toespraken
tot Rechtbank en Hof, straalde nooit valsche
philantrophie, wraakzuchtige
vergeldingswaan, altoos compassie door. Het ruwe
woord, de bitse trek, de scherpe uitval,
steeds hem vreemd, bleef uit de audi
ntiezaal verbannen. Gematigd was zijn oordeel
?en daardoor juist zijne strengheid te indruk
wekkender.
Toen hu den presidialen zetel der
Amsterdamsche Rechtbank innam, verleende ook
zijn optreden luister aan dit college. Men
moet voor Backer hebben gepleit om den
machtigen invloed dier machtige persoon
lijkheid te beseffen.
Schijnbaar stoïcijnsch, onaandoenlijk,
volgde hu met nauwlettende aandacht een
betoog, meestal, voor hem, ten eenenmale
overbodig. Nu en dan slechts, büeene wel
geslaagde bewijsvoering, speelde een nauw
merkbare glimlach om den fijnen mond, of,
waar zwakheid zich bloot gaf, plooide een
frons het hooggewelfde voorhoofd. Noch het
een noch het ander evenwel had meer dan
voorbijgaande werking. Tot rijpheid ge
bracht werd de vraag, wanneer Backer in
de stilte van zyn kabinet teruggetrokken
zich had. Daar gevoelde hij zich rechter,
doordrongen van het: je ne relève que de
Dieu et de ma conscience, eens, door een
evenknie van hem, eenes vorst in het aan
gezicht geslingerd.
Ook buiten dit ambt, konden weinigen
zich onttrekken aan de bekoring, die er
uitging van zijne innemende vormen en dege
opmerkingsgave. Man van klassieke oplei
ding, wist hij, zonder jacht op geleerdheid,
haar te waardeeren. Curator van Amstels
Hoogeschool, zag men, bühare plechtige
gelegenheden, het hem aan, hoe hij tot die
sfeer, naar aanleg en geestesbehoefte, zich
aangetrokken gevoelde. In de academische
aula bewoog bij zich, geluk overal, met die
rustige kalmte, die hooge distinctie verraadt.
Jurist in merg en been, stelde hu onge
veinsd belang ook in die groote reeks van
vragen, welke tot onze nobele wetenschap
slechts in zijdelingsch verband staan. Aan
zelfvolmaking hield hij onophoudelijk de
hand. Ook hier, met toepassing zijner leus:
te arbeiden, zoolang tot arbeid de kracht
niet faalt. Zoodra hij dit laatste meende te
bemerken, trad hij, tot aller leedwezen, af
van het bedrijvig tooneel, om in stille
gelatenheid te dragen, wat niet te ont
wijken viel.
Het geheim van Backer's aantrekkelijk
wezen ligt in de zedelijke kracht, die in hem
huisde. Op zijn graf, past het Horatiaansche:
non omnis moriar. Uit de herinnering hun
ner tijdgenooten verdwijnen dergelijke
menschen niet.
A m s t., 10 Nov. 1908, J. A. LEVY.
Inzichten.
i.
Er is een kunst-uiting, die ver-wordt. Toen
ze ontstond wierd ze, zooals altijd, hevig
aangevallen haar natuurlijkheid, en de
noodzaak van hare reactie wierd voorbijge
zien, en noodeloos ontkend. Daarna wierd
die natuurlijkheid duidelijk. Nu geldt ze som
migen als alleen waar. Het is altijd zoo
gegaan. En die uiting die nu door bet lange
zien van haar voortbrengselen en de gewoonten
van tien die daaruit ontstonden, als de juiste
geldt, begint zich, op niet schitterende wijze,
door haar kritici te laten verdedigen. Een
van deze kritici is daarenboven party omdat
zy'n littéraire arbeid uit een
gemeenschappelyken stam komt. Zijn werk is soms realisme,
soms naturalisme. Het is bij voorkeur het
waarnemen van omringende zaken, en het is
het ontkennen van het centrale. Deze
kritikns, de beer De Meester, heeft laatst in
de N. Rotterd. een artikel geschreven, dat
mij door tweeërlei dingen trof: lo. door
het onjuist ingelicht zijn; wat debeteekenis
van sommige woorden betreft; door het
onjuiste inzicht in sommige voorbijgegane
kunstperioden en ten tweede door het
weinig houvast in de bewijsvoering van
z|jn stelling.
De plaats van dezen kritikus heeft mij
nooit een in werklijkheid belangrijke toege
schenen. Hij is nooit voor mij een van die
kritici geweest, naar wie natuurlijker wijze
het respect gaat en ge gevoelt in dezen
voorlichter der opinie, dat hij zijn eigen in
zicht r.üt vertrouwt. Ge voelt dit in het ge
schrevene en het is een bekende zaak.
Het geschrevene heeft die eigenaardige ver
wardheid, die me altijd als een onoprecht
heid treït. Het is een kritiek met een
slag om den arm. Het is een kritiek van
vriendeljjkbeden. Het is een kritiek, ik her
haal,- die mij zonder competentie is. Het
is een geleende opinie. Vandaar de armoede
van z|jn bewijsvoering, Het is een kritiek
over zaken waarnaar eenvondig-weg zijn aan
dacht niet gaat. Het is een kritiek zonder
achtergrond. Het begrip van sommige dingen
ontbreekt. Sommige woorden ly'ken even,
terloops, uit een encyclopaedie nagegaan, Het
is een kritiek enkel uit plicht neergeschre
ven en ik kan in dit oordeel uit zulken
grond ontstaan, dien grond niet eeren: ge
schrijft niet over wat niet werkelijk u ont
roerde, n werkelijk bezig houdt.
Daardoor ontstaan die wankle
gedachtenverbeelding en het niet op elkaar volgen der
meeningen in een zelfde stuk. Het
achterbaksche aanvallen komt daaruit voort, en het
Het jongste succes van den Engelschen komiek Pots-dam" in de
Klucht der Vergissingen."
TOESCHOUWERS: Sa ha ha!... onbetaaibare root!
laat je tranen lachen!! Ha ba!"
die Wilheioi,
niet r|jpe noch rqke van den aanval. De heer
de Meester besprak onlangs een tentoonstel
ling, en hij had het daar over: buiten",
akademisme", het karakter" en het typi
sche levende"; hu had het daarin tegen het
atelier-schilderij; wat tegenwoordig zoo heet.
Ieder groot werk, ieder groot schilderij is een
atelier-schilderij eigenlijk. De schilderijen bui
ten gemaakt zijn een zoo klein .procent van
de productie dat ze wel verwaarloosd kunnen
worden. En dit is natuurlijk. Hoewel deze ty'd
zich zelden lang bezon over het werk, dat h|j
maakte, hoewel hij bovenal trachtte naai bet
Enkel Hartstochtlijke (het begin eerst van het
schilderwerk) had by' toch altijd nog afzonde
ring noodig om zich ietwat te kunnen
concentreeren. Dit kan buiten niet, al was het alleen
door de immer veranderende lichtvlaag. De
benaming atelier-schilderij gaande tegen een
bezonnen uiting, is dus verkeerd smaden. De
tweede quaestie is het buitenachtige. Het is
inderdaad decelfde zaak: het willen van het
Enkel Hartstochtelijke. Het is een gewone
vergissing. Het is niet van het eerste belang
of een werk buiten is, of binnen het eerste
is: werd het tot kunst f Dit laatste wordt in
dezen stuurlopzen t ij d met stuurlooze kritici
vergeten.Het is natuurlijk en eigen, den Harts
tocht te eeren, het begin, maar het is van
een knnstkritikus om de kunst te eeren, te
zien, te kennen, en trachten te waardeeren.
De quaestie buiten" is een zaak van den twee
den rang; de eerste is, en bljjft: is het werk
kunst.
B. Hij gebruikt het woord akademisme
hier een dat zou ontstaan zijn zon zonder
Akademie, zooals b|j schrijft. Ik zal het aantal din
gen dat hij hierbij schikt niet weerleggen,
omdat het een verwarde hoop is, maar er is
een Akademisme (wat is dat?) en er is iets
dat hu in z|jn realistisch hart Akademisme
noemt, en wat het niet i». Ik ben overtuigd
dat de heer de Meester Rembiandt eert. Hij
kan en mag niet anders. De ruige Noordelijke
tragische aanzichten van dezen schilder mogen
hem niet voorbijgaan. Maar hoe is die tragi
sche psychologie geuit l In welke constructie,
in welken bouw? Er is in Rembrandt een
Italiaansche invloed. Hy is niet
Italianiseerend maar er is een typische invloed
van de Renaissance inzichten in dat werk.
Mijns inziens is hu daardoor van nit zijn
Hollandsen-beid gekomen tot dien roem, die
hem omhangt. De breedheid van den
Italiaanschen kunst-stroom is in hem. Hij geeft
in het portret sommige dingen die zij, de
Italianen, gaven, Wanneer de heer de Meester
over akademisme schrijft, verwart h|j weder
twee zaken. Vaag. denkt hij aan de Renais
sance, en duidelijk meent hy te denken aan
wat ik definieerde het Enkel Vastgestelde:
i. c. het levenloos gebruiken, zonder
ontroerings-overvload, van formules, gevonden
in het werk van anderen, en dikwijls juist
in die dier Renaissance. Het werk nit dat
tqdperk mist zelden die Bezinning zonder
welk geen Werk ontstaat. Het mist zelden
die innerlijke Architectuur zonder welke
bouwsel, noch schilderij, noch muziek, noch
iets, eeuwig leeft. Meent de neer de Meester
dus xijn kunstuiting te verdedigen, door deze
Renaissance-knnst vaagjes trachten te schen
nen het is hem een vergissing te meer.
Het is juist de fout van het Impressionistisch
werk dat het die Bezinning mist; het meeste
er van is niets dan een snel aandoende, niet
lang-durigen indruk gevende, schets. En het
Impressionisme in zyn decadence is nooit te
verdedigen door met kleine steentjes te gooien
naar een monnmentaler tqd. Een werk van
kunst is, en was «Ityd, en zal altijd syn, een
geordend iet», een geordende ontroering.
Het andere Akademische, de Formule, is
geen onderwerp van kritiek, omdat het het
leven van het kunstwerk mist. Het ligt bui
ten beschouwingen als deze. De font in deze
bewering van den heer de Meester is, dat hij
met het woord Akademisme tevens smalend
doelde juist op die Bezonnenheid, op die be
zinning, die niet alleen alles siert, maar die
noodzakelijk is. Het is 'i eigenaardige dezen
kritikns vol onjuittheden en gebrek aan ge
woon zien een tijdperk te zien smaden, dat
buiten zy'n begrip ligt, en lag.
C. Terwijl hij dus het Impressionisme ver
dedigt, vind ik plotseling het voor hem onlo
gische: omdat het karakter van elk ding nu
eenmaal ook voor den schilder overwegende
beteekenis heeft. Wat hy'hier schrijft is juist,
nnjar in de verdediging vaa het Impressio
nisme is dit niet te gebruiken. Toch won hy'
dit als zoodanig geven. Er is juist geen tijd in de
schilder kunst, die zoo weinig naar het karakter
streefde als de door hem verdedigde kunst
uiting. Onder karakter van een ding wordt het
ingegrifte verstaan, het werkelijke, het base
ment. Er wordt daaronder niet verstaan het
slechts even opdoemende; het leven niet juist
zoo volledig mogelijk verklarende. Het Impres
sionisme is ontaard (juist omdat zijn begin
daar schuilt) in een poging tot het weergeven
van de zoo objectief mogelijk geziene
lichtscbakeeringen. Een persoon was niet meer
de persoon, de geest, -de-gedachte, die gaat,
en wandelt, eu aanziet, maar het was wat
een toevallig licht, dikwijls onjuist, van hem
maakte. Het werd tot dat eigenaardige, het
portret, dat de mensch dit was in de scha
duw, dat in de zon, en niet ten eerste de
mensch bleef. De psychologie ging te loor
en het dunkt my' dat het karakter van een
rnenach bijv. psychologisch wel ietwat te
benaderen is, beter dan wanneer hij slechts een
probleem is, een onverschillig volume in een
bepaald opzicht, dat nu eens in het helste
licht staat, dan in de zweemeade schaduw
leeft. Het karakter is zeker van belang
het is een waarheid ook voor den schil
der maar hiermee wordt het impressionisme
niet verdedigd, maar aangevallen.
Na deze, in zijn betoog onjuiste, juistheid
over het karakter volgt los-weg (orde komt
er immers niet op aan)... en omdat die zin
voor het typisch-levende aan deze kunst te
weinig eigen is." Het artikel waaruit ik deze
zin citeer gaat over het werk van drie
jongeren. Voor my' heeft het zy'n belang in
tweeërlei: omdat het bewy'st dat in de kritie
ken van dec heer De Meester veel woorden
zitten, maar geen orde, en om het gespil met
woorden. Wat is het typisch levende? Ver
kiest de heer De Meester geen gouden Raffaël
boven een krabbeltje van Is. Israëls? Is
daarin het typisch levende? Is daarin wat
tegenwoordig werkly'kheid heet? Of is daar
niets in dan soms alleen de zucht om te
schilderen? Is het typisch levende het
meening-looze ook? Of is het typisch (dit
komt van type) levende in .het kunstwerk
van de hoogere rijkere loort, is het niet ge
ordend leven? Zoo dit laatste waar is kan
de heer De Meester naar zijn woorden geen
voorstander 2$& van het werkigke portret:
dat wat geschilderde groots psychologie is.
Hy moet meer honden van lichtvlaagjes, en
vleugel.
Er zijn nog eenige dingen die ik eenvol
gend maal wil 'behandelen; misschien ook
dan tevens, in een Hde Inzicht, het Tijdperk
der Nichten in de kritiek.
PLASSCHAERT.
Victorien Sarton.
Wat zal ik hier zeggen van Sardon ? De bla
den hebben alles van ham gemeld; hoe hfl
indertijd als jongmensch, zonder een cent
op zak, zo ader steun, zonder hulp, zich in
de Pary'sche tooneelwereld waagde en met den
moed van een Dickens of ran een Btlzac, wer
kend voor boekhandelaren, soms hier en daar
baantjes aannemend, soms bijna hongerlijdend
zich door alles wist heen te slaan; hoe hij
meer dan een hal 'e eeuw lang zy'n eerste
stuk, een jammerlijk fiasco, was van 1854,
zijn eerste succes van 1859 zich wist
staande te honden, tooneels tukken schreef
die over geheel -den aardbol gespeeld werden
en hoe ten slotte de man die, levend als
Student, zich gelukkig r eken d wanneer hy,
voor zooveel por lignes artikelen kon geplaatst
krijgen in de Biographie Universelle van Didot,
schatrijk en wereldberoemd ten grave daalt.
Het zal menigeen zijn gegaan als my;
Sardou was een van die namen die overal en
altijd weder onder de oogen kwamen. Als
gister herinner i t mij, in de geïllustreerde
blaten die kort voor de oirlog van 1870
de ronde deden in ons leesgezelschap te
Batavia, de teekeningen van de decoraties
van Patrie, en eenige jaren nó den oorlog
het bericht in de dagbladen dat de lieden
in de Fransche schouw aurgen handgemeen
werden naar aanleiding van Rabagas. Zy'n
laatste stuk V Affaire des poisons, geschreven
op 77-jarigen leeftijd, was een schitterend
succes, en hetzelfde drama Patrie dit veertig
jaar geleden zulk een opgang maakte, werd
voor een paar jaar in het Jap insch vertaald,
door Japansche acteurs onder groote
toej lichingen vertoond te Tokyo. Een dergelijke
loopbaan is iets unieks, en virtuositeit zoover
gedreven, grenst aan bet genie.
Zal die virtuositeit duurzaam blijken?
Mogelijk van neen, en zal Sardon het lot
hebben van dien anderen grooten amuseur,
Alexandre Dumas per e, wiens roem langzaam
wegzinkt. Gelukkiger dan de oude Dumas,
slaagde Sardou er in, eenige typen te
scheppen die spreekwoordelijk blijven en
geciteerd worden door personen die de
stukken waarin zy voorkwamen nooit lazen
of zagen vertoonen: Rabagas, de windrige
politicien, Madame Benoiton, de Parijsche
huismoeder qui n'at jamais ehez elle en zich
slechts even vertoont, als het familiedrama
is afgespeeld en het gordijn vilt, eindelijk en
vooral Madame Sans-Oène. Ik geloof dat dat
stuk tenminste onsterfelijk zal blijken: steeds
zullen er actrices gevonden worden genre
Réjane, die haar krachten zullen beproeven
in die soepele en gevarieerde rol. Een van
de groote handigheden van Sardon was zy'n
gaaf stukken te schrijven die juist pasten
voor het talent van dramatische celebriteiten,
Coquelin, Irving, Réjane, Sarah Bernhardt.
In Madame Sam-Gènt slaagde bij er in, in
die soort iets bly'vends te leveren: zijn beste
monument zou zijn zy'n buste, bekroond door
Réjane, in het kostuum der maréchale
Lefèvre.
Ik wil nog iets bijvoegen over het karakter
van Sardou. De man die dikwijls verwoed
aangevallen en herhaaldelijk van plagiaat be
schuldigd, zich scherp en verwoed verdedigde,
de man die al de bitterheden van de struggle
for K/e gekend had, bezat vrienden. Henry
Berqui, de menechenbater, die als schrijver
voor het tooneel geheel de tegenvoeter was
van Sardou, gewaagt, in zijn kritische en
Victorien Sardou.
autobiografische stukken, steeds met lof van
de hulpvaardigeid van den schrijver van Patrie.
Ook verdient het vermelding dat Sardou,
die in de politiek nogal reactionair was blij
kens zy'n Rabagas, in de Dreyfusszaak zich
deed kennen als voorstander van recht en
waarheid
Parij». G. BUSKEN HUET.
BüSarton.
Sardou zon 75 jaar worden.
E-m lid van < en Nederlandsen
Tooneelgezelschap hy' heeft my' uitdrukkelijk ver
zocht zy'n naam niet te noemen kwam op het
denkbeeld den vruchtbaren schrijver, den
charmeur, aan wiens werken zoo vele
Nederlandsche tooneelisten hun naam, hun
(teheele carrière hebben te danken, bij die
gelegenheid een blijk van waardeering aan
ie bieden.
Hy sprak er over met allen, die ooit een
eenigszins belangrijke rol in een der werken
van Sardou hadden gespeeld. Allen waren
met bet plan ingenomen en het eens, dat
het eereblijk een kunststuk moest zy'n, ge
maakt door een der beste Nederlandsche
kunstenaars, Het zou een plaque moeten
zijn, ... en men noemde reeds den naam
van Pier Pander.
Om zich te vergewissen of zulk een hulde
Sardou aangenaam zou zijn, droegen z|j hem
op dit te informeeren. In den zomer van
1906 ging hy' naar Pary's, vervoegde .zich bjj
Jules Claretie, den directeur der Comedie
Francaise om eene introductie bij Sardou
Ie grand patron".
M'en beste m'nheer, ik geef n met
pleizier eene introductie. Maar het is
onnoodig. Schry'ft u een kort briefje aan Sardou
hy is op zy'n kasteel te Marly en, als
hy leest, dat u acteur is en van zoover
komt, ontfangt hy u bepaald.
De Hollandsche comedien schreef naar
Marly. Schier met keerende post ontfing bij
van Sardou bericht en de uitnoodiging hem
de eer aan te doen overmorgen het tweede
ontbijt te komen gebruiken.
De acteur kleedde zich dien dag in het
karakter, zooals hy zich voorstelde, dat der
gelijke gelegenheid eischt, dacht over een
aanspraakje, werd het met zich zelf niet
eens of hy den grooten man zon toespreken
met Cher maitre" of met Monsieur."
Eindelyk gekleed en gereed, ging h|j naar het
station St. La'are en was met een goede
drie kwartier te Marly-le-Roi.
Nauw was hij het spoorwegry'tnig
nitgeVeiling Roos & Co. in de Militezaal.
Wat hier onder den hamer zal komen, 17
en 18 November, kan gebracht worden onder
twee afdeelingen; oude schilderijen en an
tiek". De laatste rubriek is verweg de ruimste
en de meest belangwekkende. Toch zy'n er
onder het kleine aantal schilderyen enkele
opmerkenswaardige stukken, al is er geen by
van buitengewone waarde. Intusschen zag ik
lang niet alle de werken, in den catalogus
soms onder klankrijke namen aangeduid. Ik
noteerde echter een eigenaardig vry' groot
stilleven toegeschreven aan Collier (eerder
aannemelijk dan Pieter Potter); een
landschapje gemerkt Stalbempt (zoo tusschen Jan
Brueghel en Savery in); een zeer goed speci
men van den stillevenschilder. Cornelis de
Heem; (een stilleven op naam van de Ring is
totaal aan 't verkeerde adres) een gemerkt
vogelstuk van Lelienbergh, maar niet van
eerste kwaliteit; een paar portretten van
Santvoort, een attriutie die by' het
vrouweportret nog het eerst er door kan; een
mansportret uit 1627 op naam gezet van J.
G. Cuyp (ook niet geheel overtuigend) dat
niet hard doch opmerkelijk strak en bijn*
primitief geschilderd was en eindelyk een
in topographisch opzicht interessant en zeer
goed schilderijtje van den achttiend' eeuwer
Isaac Ouwater voorstellend den Dam gezien
naar bet Rokin en de oude Waag nabij den
voorgrond.
Zooals ik zei vormt de rubriek antiek"
de groote aantrekkingskracht van deze veiling.
Er is een nieuwe voorraad Chineesch en
Japansch porcelein, oud Delfts, Saksiech,
Höchst, etc., waaronder menig kostbaar stuk
moet voorkomen. Van het [?oude meubel"
zag ik er een kapitaal kabinet, van snijwerk
voorzien. Maar vooral was ik er verrast voor
een staande klok, monumentaal en ry'k; een
van die respectabele werkstukken van vroeger,
dat zy'n voorname deugdelijkheid laat proeven
in de détails van het snijwerk. Een zeld
zaam exemplaar meen ik, een klok imposant
als een toren. Nog is deze veiling belang
wekkend door de aanbieding van een in
mahoniehout gebeeldhonwden trap, Louis
XVI, twee schoorsteenmantels, zelfde styl,
en geschilderde behangsels en plafonds, aan
wezig iii een huis te Schiedam. Verder zijn
er Empire schoorsteengarnitnren, gedreven
zilverwerk, tapytwerk, glaswerk en eenige
oude violen en violoncellen. Gelegenheid tot
bezichtigen als gebruikelijk eenige dagen
vóór de veiling. W 8.
t Stilleven van Cornelis de Heem, geb. te Leiden 1631, gest. te Antwerpen 1695.