Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMEBWEEKBLAD.VOOR NEDERLAND.
No. 1820
heeft vel eens betuigd, dat die
waarop Ons Hak gedode, van de hitste bron
kwam. Maar ik zelf heb er die nooit ge
vonden en wie. die Helene Mörcier of J. A.
Tour»persoonlijk aan den arbeid zagen,
Tonden hun warmte anders dan natuurlijk P
Ook zou de instelling haar 20-jarig feest
niet met zooveel levenskracht kannen vie
ren, als er broeikastwerk geweest was. En
de nog jonge directrice van heden, Mej.
v. Asperen v. d. Velde, is te echt en te
pittig in haar enthousiasme en voortvarend
heid, om aan iets anders te doen denken
dan aan zonnewarmte. Rondom Ons Huis
leeft een kring.van oud en jong, die «r aan
gehecht zijn om het vele wat ze er leerden,
genoten en den steun en levenskracht die
ze er vonden. En een instelling, die zich
zulk een kring wist te vormen, mag tevre
den zjjn over het verleden en met moed
een nieuw tijdperk aanvangen. Ons Huis
is niet te vergeefs gesticht, noch ten koste
van veel offervaardigheid tot bloei gebracht.
L, SIMONS.
Tsïerlaiiscie Historie.
XI.
VAN BEN OüDHOLLANDeCHBN ZEEVAARDER.
Korte historiaeL. van venchydtn vogagient,
?dór' DAVID -PIETBKBZ. DE VEIES, uit
gegeven door H. T. Colenbrander,
XLIV, 8 en 303, met portret, 2 krt.,
18 pi. en reg. roy. 8°, linnen, kop
verguld. TJitg. III der
Linschotenvereeniging, 'sGravenhage Martinus
Nijhoff, 1911.
Vór korten tijd richtte het bestuur der
Llnschoten-vereeniging tot de redactie van
het Weekblad het verzoek in hare kolommen
de aandacht op het bestaan en .den arbeid
dier vereeniging te willen vestigen. Wjj
zou. den niets liever doen, zoo wy.. het niet reeds
veel vroeger gedaan hadden. In No. VII van
deze rubriek schreven wjj orer de Itinerario"
van Jan Hnygen van Linschoten (de Week
blad van 39 April J911) en begonnen toen
'mat enkele regels Te wijden aan de naar
hem genoemde-vereeniging, die zich e uit
gave of den herdruk van zeldzame
reiejonrnalen 'ten doel stelt. Ome warme sympathie
met die vereeniging lieten wij duidelijk blij
ken, en hoe gaarne wy -op het door haar
ontgonnen gebied den voet zetten toont wel
de groote .plaats, die wij in deze
Vaderlandsche historie" aan de zee* en landreizen der
vaderen inruimen. Inderdaad het is een goed
werk aan ons publiek weder de authentieke
stukken in handen te geven voor de kennis
van dit gloriense gedeelte onzer geschiedenis,
voor f 10 jaariyksche contributie verzekert
men ach de toezending van deze «ok uitwen
dig smaakvol veriorgde uitgaven en de schrij
ver dezer regelen bekent gaarne, dat hjj af en
toe z$jn oog met welbehagen laat rosten op
4e aangroeiende rij dier blanw-linnen cctavoa,
tf»welker inbond ziok verdiepen van zoo
Voortdurende bekoring ir. Want het is: de
jféderlandache taal beluisteren in hare onge
schoolde kracht en (sy 't soms onbeholpen)
{naïveteit, in hare;natuurlijke schoonheid en
«schilderachtigheid; het is land en zee
omreizen en vreemde volken' zien door het oog
van ongeleerde, maar onbevangen en
oorispronkelijke waarnemers; het is getuige zyn
van koenen durf, van soms heroïek uithou
dingsvermogen, van roerenden eenvoud, af en
toe van verheven tragiek; en over alles wat
gij meeleeft waait de zoete geur vin eene
«osteraohe plantenwereld of strijkt de zilte
twind der wijde zee of loeit de sneeuwstorm
der poolstreken... en zjj voeren n mede ter
bedevaart naar de plekken, waar ten koste
van veel lijden en toewijding onze vlag met
?ere heeft gewaaid. Want het is waar, dat
onze koloniale en handelsgeschiedenis vele
bladzijden bevat, die wij nu met bloedige
schaamte lezen, maar schippers en matrozen
-?geen heiligen overigens hadden aan
politiek-en monopolie-schandalen geen schuld.
Zy liepen door de woeste zee als door het
bosch de leeuw", en wij varen mede in onze
verbeelding, als zq op den breeden oceaan
illlllllllllllllli minim
iiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiilli
Een lag onier ie mensctiei in
DOOR
LUCTOK.
De ontvanger van Stroodorp wandelt op
den Kraaipolderachen dijk, mopperend over
den onbeatraten weg, die daar voor hem
nitslingert als een ware modderaloot.
Zijn stemming verandert echter dra, wan
neer hij, opziend, het zonlicht in breede
golven van vloeiend zilver ziet beenbreken,
door sneeu w volle wolk. Verderop, boven
de landen is de teergraawe winterlncht
zilverdoorspikkeld van fijnen zonnenevel, die
matzilverg'anzingen spreidt over het groen
van weiden en winterkoren en het
koelharde paarach van het braakland verdoezelt
tot donzig glimmende kletuvakken.
Tot aan den einder rondom is de lucht
n zilveren lichtzee. Aan den noorderhori
zont alleen komt als 'n even-dreiging een
loodgranw wolkje aanschuiven.
Onder de bekoring van lucht en landen
om hem heen, doch met voorzichtig be
rekende pasje?, vervolgt de ontvanger zijn
weg naar de arbeiderswijk, waar telken jare
z|)n werk begint.
Hij is al zoover genaderd, dat hij de
achternltjes der eerste huizenrij duidelijk
zien kan. Tegen een slootje, met een geultje
goorbruin water, kronkelend door papperig
?lik vol gedeukte blikken bussen in alle
stadiën van verroesting, staan ze: mengel
moes van hokjes, stalletjes, ejofel gegroeide
heggen en doorzichtige heiningen, van afge
dankte petroleumvaten en tot konijn- of
kippenhok ingerichte pakkisten, van roestige
fornuispotten, hoopjes mest en stapeltjes
brandhout.
Hij weet dit alles roeterig kleurloos, 'n
?tak vale ellende.
Vandaag is alles vermooid door de zon.
De achternitjes tintelen in een zilveren
lichtaan de engheid van vaderlandsche krakeelen
ontvlucht.
Van het leven van David Pieteraz. de Vries
verhaalt dr. Colenbrander in da Inleiding
vór de uitgave van het Korte histeriael",
waarvan nog maar n exemplaar in ons
land bekend is; de rest ging voor grof geld
naar Amerika. Veel er van verhalen kan
hu trouwens niet, dat de Vries in 1592
geboren is te La Eochelle, tijdelijke woon
plaats zijner ouders, maar dat hij tot een
oud Hoornsch geslacht behoort, dat hij van
kindsbeen af der koopmansschap bij de
hand heeft gehad, d. w. z. ter zee gevaren
heeft, dat hij in 1618 voort 't eerst zelf een
schip naar de Middellandache zee voert, sinds
nog zes groote reizen doet, totdat bij den
21aten Juli 1644 door de genade des
Almachtigen Godts, hier binnen mijn
vaderlijck stadt van Hoorn arriveerde ende qnam
omtrent de kloek drie uren thuys, waer van
onzen Godt moet eeuwighlyck ghepresen
zijn, dat hu mij na Bulken lange verdrietige
Beijsen ende naer veel peryckel van Wilde
Hejjdense menschen, weder in mijn
Vaderlandt gebracht heeft." Hij is als artillerie.
meester van West-Friesland en 't Noorder
kwartier gestorven. Dit is voor uiterlijke
levensomstandigheden wel heel weinig; te
rijker oogst levert het Historiael" voor da
kennis van de jaren 1618?1644 en voor de
Vries eigem karakter en daden: leven en
bedrfjf van een Oudhollandschen schipper
op zijn best. Wat het eerste aangaat, de
straatachipperü(d. i. door straat Gibraltar
en dus in de Middellandscae zee), de vracht
vaart tnaschen steden aan die zee, gevechten
met Turkscbe en Algerynsche piraten, de
opstand van De Soubise te Li Rochelle tegen
den Koning, waarbij Z. M. door onze Staten
tegen hunne geloofsgenóoten wordt gesteund,
de vaart om de Kaap en het eerste beleg
van Batavia onder Coen, handelsreizen naar
de kast van Koromandel, vooral onse vesti
gingen in de West-Indien, onze bedrijven
in Nieuw-Nederland ziedaar waarvan de
Vries ons verbaalt. En als ik gezegd heb,
dat de exemplaren van zyn boek voor grof
geld naar Amerika zijn gevoerd, het is omdat
voor de geschiedenis van Nieuw-Nederland
tuaschen 1640?1644 zijn journaal van bijzon
dere beteekenis, ja een hoofdbron is. De
afschuwelijke Indianenmoord door Willem
Kieft, directeur-generaal van N.-Nederland in
Februari 1643 beraamd (?dat bij van sins
was de wilden de beek te doen vegen" bli. 263)
en met verbijsterende wreedheid uitgevoerd
is door de Vries afgeraden, betreurd, maar
uitvoerig en realistisch beschreven (blz.
262?269) een schandelijk stak in onze
historie. Toen de Vries nog in October
des zelfden j aars N.-Nederland verliet, zeide hij
tot Kieft dat die moordt dien hij hadde
laten doen aen soveel onnoosel bloedt...
op hem noch gewroken sonde worden" (271)
en zóging hQ scheep: een kordaat en nobel
man. En dit is het tweede punt, waarom
dit journaal van zoo groote waardij is, niet
na voor de algemeene geschiedenis, maar
voor de kennis van een enkelen menscb.
Kordaat en nobel. Met zy n straatvaarder,
waarop niet meer dan 8 of 10 stokken, houdt
by zich bij Itbaka drie Tnrksche galeien
.van 't lijf (13 vlg.); een ander maal levert
bij met een paar andere schepen slag aan
acht Algerijnache zeeroovera, wier admiraal
Boliman Rais, een Hollandsche renegaat en
b?j de onzen als de Veenboer" bekend,
sneuvelde (28 vlgg.); hij, voor geen een
Tnrck vervaert" (180) laat b|j zulke gelegen
heden de Prince-vlagh van boven en de
Bloedvlagh van achteren wayen" (59, ISO
vlg.) en staat rustig zijne bevelen te geven,
al vliegen de halve oartonws-koegels" z
dicht langs hem heen, dat hij den wind er
van voelt (71). Daar bij een oprecht gods
dienstig man >, laat hij vór het gevecht
den stuurman een gebed doen en dan zingen
zij allen den 140aten of den 79aten psalm
(28.74) als een moedig krijgslied over de
wstaren, waarna hij gelijk Cromwell's:
vertrouw op God en hond je kruit droog
het volk een beker wijn laat schenken. sn
moedig man, die alleen, met een poock op
zü" (piek of degen) op een Tnrksch schip
overspringt om een christenslaaf te be vry den
(40), maar die meteen den moed van een
Bintamschen vijand weet te waardeereu (115)
en met welgevallen vertelt, dat mevrouw
Coen, die een ghenerense vrouw was", zich
bij het beleg niet naar de schepen laat zenden
en bij haar man leven en sterven wil (117).
iiiiliiilillllliMMiiiilliiiliniiiilliiiiiiMiiiitiiiiiiiiiniMiiiintiiiiiiiiiiiiiiiii
schemer,en vroolyk bewegen er op den wind
de kleurige vlaggetjes van drogend
waschgoed.
Nu slaat bij den hoek om en staat voor
nummer n: Dirk Hengeveld.
Dat is makkelijk: vrouw Hengeveld is op
't omheinde atoepje voor d'r huia bezig met
het uitwringen van de waach. Haar bovenlijf
staat in een wolk van waaem, aan wimpers
en branwen hangen fijne druppels.
Dadelijk in zijn werk, begint hij zijn een
tonige rij van vragen:
Een gulden hu ar in de week, net als
vroeger? Twee stookplaatsen? En
kinderen? Vier?... Nee, juffrouw, ik kom
niet binnen, mag myn tijd niet verpraten
vandaag...
De buurman woont er nog altijd, zoo
zonder kind of kraai bij zich?" Noteerend,
dank n, dan ga ik al naar nummer 3,
prettige wasch, juffrouw."
Hy heeft nu voor niets aandacht dan voor
zijn werk: het peuterig letten op allerlei
dingen, het noteeren van veel en velerlei
op papier en in geheugen. No. 12 is niet
thuis geweest, dien zal ie aan 't werk vin
den in de vlasscbnnr by Tolleman. In no. 16
was een mooie baardplaat, wapen geflankeerd
door twee ridders en het jaartal 1637, die
wellicht te krijgen is. Op 't raadhuis
icformeeren, of de oudste van no. 19 al 20 jaar
is of niet. No. 26 wist niet, of hij de fiets
wil aangeven of verkoopen, zal vór Don
derdag bescheid doen. Vór Donderdag",
bad hij gezegd, zooala afgesproken is; ik
zal maoke, da 'k er zijn, by leven en
welzijn."
De ontvanger werkt nummer verslindend
voort, terloops proevend als smakelijke toe
gift de gesprekjes der menechen:
Slechte pad, hèMeneer? Jao, meneer,
nm rme mensche dinke ze niet. De raod
houdt altied schouw in de zomer; ik zeg,
ze mochte noe 's komme zien. Maar,
waorom is meneer niet over de makkadam
gegaon? 't Is wel een kwartier verder,
maor 'n goeie weg krom, dat en is niet
om, zegt vader Cats".
Moed, niet alleen die van den oorlog, maar
die dapperheid, die onvervaard blijft, al
waait er een \,,orekaan, stonden aan
malkanders zij de, kosten malkander niet
verstaen" (154); die onzen schipper doet zeggen,
dat hu d'eerate sal wesen van ons natie", die
een onbekenden zeeweg varen zal (165) of, als
bij Kaap Lizzard drie groote schepen op hem
afkomen, waren evenwel van meynlngen
om ons beate te doen, om niet te toonen,
dat de oude couragie weg h sonde sijn" (181.)
Zedelijke moed, want onze David Pietersz.
durft alleen buiten het fort gaan om met de
Indianen te onderhandelen (266) of een ge
vangen jongetje uit hun handen te krijgen
(270) gelijk hu 't is die wij zagen 't reeds
een barbaar als Kieft de waarheid durft
zeggen en in 't aangezicht wederataan. En
met wat treffende eerlijkheid verhaalt hij ons
dat de S mannekens (= de Hollanders) tot
zuigelingen toe miserabelyck hebben
gemaaaakreert", maar dat de wilden aan het
vrouwvolk en kinderen geen leed doen (265).
Trouwens ook Ds. Joh.'Megapolensis,.sinds
1642- predikant in de kolonie van Van
Ransselaar bij fort Oranje, uit wiens boekje
over de Mohawks onze kapitein brutaalweg
enkele bladzijden overneemt (236?245), ge
tuigt dat er onder hen niet een vierde zoo
veel schelmeryen als onder christenen ge
schieden. Ook verzwijgt De Vries allerminst,
dat dronkenschap bij ons al te vaak der
tucht afbreuk doet (174) en dat wij de jonge
wilden brandewijn verkochten die hen geck
maackte" (253). Dit neemt niet weg, dat hy
als kind van zyn tijd den godsdienst der
heidenen duivelswerk noemt en de priesters
op Cayenne tot driemaal toe met grimmig
genoegen dnyreljaegera" (193). Hijzelf ia
goed contra-remonstrant en fel gebeten op
de Arminiaensche joden (4?19), die hy in
Hoorn ook niet op zijn veordeeligat had
leeren kennen, maar zy'n godsvrucht is meer
dan zijn partijzucht en, gelijk by met een
vroom gemoed zyn psalmen zingt, schaamt
hy zich voor de Eagelichen, dat er te
NieuwAmsterdam, in 1642, wel een steenen herberg,
maar nog geen kerk is en hij rust niet vór
er een gebouwd is (24) vlg.). Met vreese
ziet by in een star met een staert" een
teeken van Gods hand (6), als een begin van
brand aan boord geblascht is, teekent hij
dankbaar aan laas Deo" (87), maar tegelyk
zorgt by liefdevol voor ziek zeevolk (88) en
ziet toe dat bij stil en bekwaam weder de
stokvicch verlucht en het pekelvleeach
verkuipt word (87.89).
Wy gelooven ons woord gehouden en met
de stukken getoond te hebben, dat David
Pietersz. een dier zeevaarders uit den ouden
ty'd geweest is zooals 'wy ze ons het liefat
denken. Slechts wenschten wy er langer
over te kunnen verbalen. Maar tot besluit
geven wy voor de liefhebbers onzer tale
enkele bijzonderheden uit 'a mans woorden
schat. Schuwen is bang zyn voor (25), drillen
is boren (243, drilboor), malse n staat voor
malach (254), in de luyp voor achter de
hand (59), ergens in verschieten voor bang
worden (121), een buffel van kenniese is
natuurlijk een domoor (137), een dntreis, reis
waarbij geen winst gemaakt wordt (148), van
schantshalve is om niet te schande te worden
(149), tanden: met enterhaken aan boord
komen (180), santerkwanten: een opstopper
(222), een gidde staat voor gids (279). Een
Pietheynsbnyt is begrypely'k een rijke
buit (247). Dat Dirk Pieteraz. uit het Noorder
kwartier geboortig was, blykt o.a. uit zyn
woord loof voor moede (126.267) en
loovigheid voor vermoeidheid (173), nog heden in
Noord-Holland. Oak hier geven wy maar
enkele staaltjes.
L e i d e n, 9 April 1912.
L. KNAPPERT.
Hé:èie fle Si arte"
door EMILE VKBHAERBN.
Vandaag, 3 Mei, stuurt Emile Verhaeren
mij zjjn lang verwacht, reeda in het Dnitsch
gepubliceerd, echter nn slechts in de oor
spronkelijke taal verschenen tragédie
lyriqne": Helene de Sparte"; morgen, 4
Mei, wordt ze in het TcéiVre du Chatelet"
te Parijs, met Ida Eubinstein, Vera Sargine,
de Maz, Deejardins en Koger Karl als voor
naamste vertolkers, voor net eerst in het
Franech opgevoerd. Ook voor ons, Vla
mingen die in de eigene moedertaal schry ?en,
is elk nieuw werk van den grooten dichter
Daor is meneer bekaaid, daor weunt
niemand, da's 'n schuur."
Och, 'n bitje katievig ia-ie, Meneer, 't zit
'm op de borst, en daor kan 'n ouwe man
nie veul hebbe, h
Hè, waor meneer al plezier in heit, in
ankken blauwe leitjes l" ')
Maar 't meerendeel komt met
wenechely'kheden voor den dag van dit aoort: Is 't
weeral urn geld te doen? Wödder mocüte*)
komme haole, dH zó'r beter op trekke".
Ook werden hem al twee jongens
angerekommandeerd voor de open klerkeplaata op
ztjn kantoor.
Bij no. 39 rammelt de ontvanger aan de
gesloten voordeur.
Ofschoon hu telken j are met zijn biljetten
weerkomt even regelmatig en zeker als de
wisseling der jjargety'den, is vrouw de
Metter vandaag niet op zijn komst verdacht.
Met den vaatdoek in de hand komt ze aan
het venater, kijkt schuin naar de portefeuille
met papieren, wenkt en schudt met het
hoofd: niet noodig, man".
De man gaat intuaechen naar de achterdeur.
Eüellel". zegt vrouw de Metter, haar
handen ineenalaande van verwondering,
't is meneer den ontvanger. Neem me nie
kwaolyk, meneer, die leurders maoken 't 'n
mensch zoo lastig tengeswoordig. Maor
kom toch binnen, Meneer, blief toch niet
zoo in het voorbnua staon".
De ontvanger wyat op z'n vuile schoener.
O, dat mes 'andt niet:') meneer, bie 'n
rm mensch is 't toch altied troep. 't Ia
buite vele beslikt, hé? 'c Zónie goed zin,
dat me noe verre op z'n mnle gaon most."
De ontvanger heeft al gevraagd en
opgeteekend, wil graag weten van de weduwe
in no. 40.
Hoeveul kindera daor bin? Van d'r
eige drie, een meissien, zoo'n rooie, mit
sproetels, afly'n, meneer zei ze nie kenne
') Tegeltjes.
-) Wij moesten mogen.
:;) Dat komt er niet op aan.
die, hoewel door de opleiding ertoe ge
dwongen en door de keuse ertoe verleid,
zich in het Fransch (een zeer eigen, en, durf
ik zeggen, zeer Vlaamech Franscb). verkiest
uit te drukken, is elk werk van den zoo
innig-Vlaamsch geblevenen Verhaeren eene
blijde gebeurtenis. Waar dit allerlaatste boek,
de onderhavige Helene de Sparte", het op
vele andere boeken van den dichter wint
door bezonkenheid, maat en adel, zult gij
het my zeker niet kwalijk nemen, dat ik er
bier, met eene korte samenvatting, mijne
beredeneerde bewondering voor uitdruk.
Het tooneel heeft plaats te Sparta, vór
het paleis van Menelaos. De menigte schoolt
samen: na jaren afwezigheid, keeren uit
Troja, keeren uit Egypte, keeren uit Kreta
terug Menelaos en Helena, zijne herworvene
gemalin:
Ainsi, c'est donc bien vrai;
lis arriventl
lis ont franchi les chemins des foiês
Et les voici parmi les champs que l'on cnltive.
lis respirent notre air donx et léger
Et chaqne paa qui les cart
Das përils ténébreux et des monvants dangers
Las ramene, dans leur gloire, vers Sparte".
En het volk, oude dagen gedenkend, is
blijde. Da notables" echter der stad hebben
kommer: wat gewordt, bij deze terugkomst,
van Pollux, die, in afwezigheid van Menelaos,
over Sparta heeft geregeerd? (Bier weze het
eens voor goed gezegd: Verhaeren heeft
zich met zeldzame vrijheid van de gangbare
legende verlost. Pollux en Kastor mogen vol
gens de Ilias reeds vój de belegering van
Troja dood zijn: Verhaeren behield ze in 't
leren, want zonder hen ware zijn treurspel
er niet geweest. En met gelijke
vrijpostigheid wordt met Elektra gehandeld. Zie ver
der.)?Wat zal dus met Pollux gebeuren, thans
sedert twintig jaar vorst? Hij zegt het zelf:
Versiert dit paleis, slaven; gij, boevers en
herders, tooit en voert &aa uw schoonste
vee l"; en Elektra, die de oude koortsen in
zich terug gevoelt en haar haat voor deze
die de woeden en de schanden bracht over
het hnia van Atrens, hoedt hy voor vluchten
en belooft hy steun bij deze die haar schrik
aanjaagt. Eu ook heeft hy zijn broeder, Kaator,
te stillen, Waar deze, Helena tegemoet gere
den, baar waarlijk al te schoon heeft gesien
voor den grijsaard Menelaoa:
Oh! l'avoir vne ainsi dans la pleine lumière
Avec tont Ie soleil sur ses panles. d'or.
Elle, l'orgueil d' Hellas, elle, la grande Helene,
Et aonger que ces yenx, et ces bras, et ces mainns,
Et ce front comme arméde force sonveraine
Et ce torse dardant les braaiera de sas seina
Echouent au vieillard Ménélas comme une
pave."
Want, na al de jaren der afwezigheid, ia
Helena gebleven waartoe vader Zeua ze had
bestemd: de eenwig-slachtcfierende schoon
heid. Thans echter iets meer: zelve slacht
offer weldra van hare schoonheid. Want niet
alleen is Kaator plots om de eigen zuster
in liefde ontvonkt; maar nauwelijks heeft
Elektra haar voor den volke zien verschijnen,
of ook zy' voelt in zich de hartstocht gekeerd
van baat in minne.
Eu Helena, die de eindely ke rust te smaken
hoopte in den trouw aan haar eens ont
vluchten echtgenoot, moet het na den eersten
nacht van vrede reeda van Kaator vernemen :
Tonte la nnit tu aa peupléi'ombre et mea
? "
Je te désire, Helene, et te prendrai".
En, onmiddelflk daarop, van Elektra:
... Tu es toute ma vie
Je ne me souviens plna de ce que fut jadis
La vengeance, l'orgueil, la colère, l'en vie,
Je ne aais rien. Je t'ai me, et t'aime et te Ie dis"...
. ..?Combien mon eire a f ai m de toil
Et comme avec ardeur j'aime eonter ta voix
Méme quand elle blAme et peutêtrerepouasal"
Deze dubbele, schrikbarende liefde, Helena
tracht ze te weren: zij zal gestraft worden
om het feit, dat ze weigerde, zy de
liefdezatte, wér liefdeplengster te zijn. Immers,
Kastor, na twist te hebben gezocht in de
vergadering der gewichtigen van de stad,
doodt Menelaoa, hoe deze ook verwittigd
was geworden door de naijverige E'ectra.
En Electra-zelve, zij docdt, haast te zelfden
oogenblikke, Kastor.
Castor foyait par Ie ballier sonore
De détour en détour;
L'eau Ie tenta; la fiêne
dan n jonge, die geloot heit verlede jaar,
en 'n jonge van veertien."
Hoe oud of 't meisaien is? Drie of
vier en twintig, daar wil ik afweze... en
dan heit ze nog twee kindere van dat
meiasien, alla, waar ze grootmoeder over ia. Jao,
meneer, 't mensen beleeft nle venl goeds
van d'r kinders maor 'k zeg, 'n appel
valt niet vér van den boom."
Geen fietse? Evengoed as nödder;
nebbe ze d'r geen overgegeve?" Dan terug
krabbelend: maor kiek, of z'm temet kor
telings weer verkocht nebbe, déiököane...
'k Wil er althans ginne praot over nebbe,
du ik het .angebroch bad ... met ank ken
volk is 't maor beter, niewaor Meneer ?...
ik zeg al t ie 3, waar je g'n zaoke mee hebt,
dat gaot je nie aon."
Na welke practisch-wijsgeerige ontboeze
ming over en weer de afacheidsplechtigheid
plaats heeft.
De weduwe van no. 40, waar de ontvanger
zekerheid wenscht te hebben omtrent de
flets, is allervriendelijkst.
Ze biedt 'n stoel aan, vindt, dat Meneer
bie znkken kouwen wér" wel een bakje
koffie zal lusten, en, terwijl ze meneer's
beslikte schoenen afkunscht" hij moet
't toelaten tegen wil en dank ratelt hare
stem, ala 'n molentje, dat klappert in den
wind, de eene vriendelijkheid af na de
andere:
Noe mot 'k meneer toch 's wat vraoze;
'k hèheure zegge, dat meneer weggaot; da's
toch nièwaore, seker?"
Wel nee, juffrouw, de meneche prate
zoo maar wat; zeg u me liever..."" 't Mo
lentje is niet te stuiten in zijn vaart: 't Z
ook zonde zin, dat meneer gicg, want de
mensche zien meneer allemaol zoo graog,
't is zonde, da 'k 't zeg, m'n-meissen zeit
altied, 't ia ankken vrindeliken meneer veur
iedereen, hie zegt mien altid g'ndag, aa 'k
'm tegekom."
Jawel, juffrouw, ik vind 't heel mooi
van de mensche, maar zeg me nou 'a...
van nog geen twintig jaar.""
Eén jonge van m'n eige en twee van me
dochter, afijn, meneer begriept wel." De
Biülait ses lorres,
II se pencha, il se mit a genonx
Sur la terre dure;
Qaand tont a coup
Avant même qu'il n'eüt pniïl'ean pure,
Le contean se planta dans son dos, largement.
n geste, nn senl, avait tranche sa vie errante.
Son corps tombe resta sans mouvement
Tandis qu'a ses «Mes, sondain indifferente,
L'étrange Electre regardait."
Deze dubbele moord zal het volk tegen
haar opruien, die schuld ia dat in zoo korten
tijd vreugde verkeert in een rouw die blijft
dreigen. Nauw bereikt Pollux dat zijne zuster,
Helena, de ware verwinster van de winnaars
om Ilion, erkend worde om hare macht:
Amis, rappelez-vons, qu'aTroie, a long des
portes,
Qaand Ie soir s'étendait sur les champs ravages
Etqa' Héne marchait,8enle,danslalnmière,
Ceux qni la regardaient passer, dn bant des
tonis,
Disaient: Qae nous importen t et la mort et
Ia guerre,
Et la chute des corps sanglants sur Ie sol lourd
Et Ie fracas entre enx des chars et das ar mes,
PniEqne rien de plus beau sous Ie ciel n'a véca
Qae la femme qni met en nps ccears tant
d'alarmes?"
lis raisonnaient ainsi, et c'étalent des vaincns l"
Maar, dat zy, Helena, door zijne welspre
kendheid mocht worden verlost van hunne
woede, is hem gelegenheid, dat hu zich zelf als
koning der stad voordraagt, aldus bij zijne
doordachte wijsheid een heerachzncht dienend,
die verscholen ging onder bezadigdheid.
Zij, Helena, zy beweent den te laat
begrepenen Menelaoa:
Moncwar, il s'estufésur les routes dumende,
Ma chair est devenne errante et inféconde,
Mais tu fus oublieux et pardonnant toojours,
Et tu rouvris ta couche a mon corps adnhéré."
En, waar zy Menelaoa beweent, heeft ze
woorden van dankbaarheid voor Elektra
zelve. Doch wanneer zy, gedenkend alleen
den gewroken doode, bare vleiende hand
laat gaan orer het hart van haar, in dewelke
zy alleen nog ziet de moordenares van den
moordenaar, gevoelt zy dat hart nog bonzen
van hetgeen zy 't meeste vreesde: van liefde
tot haar... En zij zucht:
Hélas! Je m'onbliais & tre bonne
Mals rien ne m'eat permis, pas m me Ie pardon l
TOUJ les malheurs humains en mon tre
résocnent
Et se heurtent entre eux, gans en trouver Ie
fond.
O mon sort donlonienx! O mon ftne effréaeél
Séparons-nons sana plenrs, loignons-nons
sains brult
Et poursnivant tontes les deux nos destinéea,
Achevonsdemourir.u'importeoü.danslanait."
En hierop zon eindigen dit treurspel van
achrijnenden gloed en van mistroost, bad de
dichter niet noodig geacht, voor Helena nog
te laten branden de driften van Satyrs,
Naïadeo, Bacchanten. Maar Zena beefc ein
delijk medelijden met haar, die eeuwig de
py'n zou dragen, en de boete en de straf van
hare misdadige schoonheid, en heft haar
eindelijk, zy'ne dochter, ten hemel op. (Eten
einde, het weze hiar aangemerkt, dat de
liefmenacheiyke dracht van het drama aanzien
lijk garinger maakt.)
Ziedaar, zeer naakt, dit nieuwe treurspel
ontleed. Het treurspel zelf, in zijne heerlijke
verzen-ontvonwing, ia nanwelyka minden
aakter. Want deze Helene de Sparte" heeft
met de vroegere dramatische werken van
Etnile Verhaeren gemeens, dat zij ala hande
ling weinig verwikkeld is, geenszins touffu",
en daardoor minder-dramatisch. Zooals in
Le Cioüre" en in Philippe II" (van Les
Aubes", het eerste drama van den Meester,
en misschien het beate, spreek ik hier niet,
daar het hoogst-waarschynlyk niet voor eene
eventneele vertooning was bestemd), ia de
handeling van het laatste treurspel van Ver
haeren vry van alle bijkomstigheid. De han
deling is recbtstreekach tot op de armoede
af. Geen afwijkingen en geen afleidingen.
En hierin is de dichter het klassieke nabij,
al ia hij niet dramatisch^ analytisch genoeg,
en "te zuiver lyrisch, om het klassieke te
bereiken. Maar daardoor juist is ook te
weinig geobjectiveerd van het innerlijke zijner
ten tooneele gevoerde personen. De handeling
gaat er te vlug by, en blijft te gespannen.
Het ia geen boeien meer: het is overstelpen.
Eu dat weren van alle verlichtende episode,
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItHlllllIlllllllllltlllllllllllllllllllllll
juffrouw brengt een punt van d'r schort aan
den mond.
Dat ze niet getrouwd ia, bedoelt u?'"
Net, meneer; och as de meiasens jonk
bin, w& sal je d'r van zegge? 'n Mengen ia
ook jonk geweeat, niewaor Meneer ?"
En een fiets?""
,,'n Fletse? Wie heit dat gezeid? Bnre
Miete zeker?"
Wel nee, jufifouw, ik vraag het zoo
maar.""
Dan is meneer toch zeker wel mis; 'n
flatse, meneer? waar t u 'k ze van betaole,
't zit er zóniet au; ik zeg maor, de j onges
hebbe goeie beene, ze motte maor loope."
... Teekene ? 'k Ben nie geleerd, meneer.
Da's 'n wonder, meneer, zocas de j onges
tengeswoordig leere op school. MagLaunis
het doen ?" En zander af te wachten
Leunis, Lsunnua! l", de laatste lettergreep
uitkraaiend met een toonsverhooging van min- *
atens anderhalve octaaf.
Lennia komt uit de keete" gekroper,
waar hij houtjes aan 't kappen was voor
de kachel. De moeder legt in een vlaag
van teederheid Ihaar arm om z'n schouders
en stelt het geduld van den ontvanger
verder op de proef:
,,'k'Heb zoo al's met m'n meissen gepraot,
Meneer, aa Meneer de jonge'a op kantoor
gebruke kon ? Hy is danig goe geleerd...
Lennis, veeg oe neuze af, aloeber, en zeg 's,
dag meneer l... aa weduwvronwe belt men
er hede ten dage wat mee te stelle, Meneer.
Maar wa God geeft, motte wy, rme mensche,
maor anneme, is 't waor of niet?"
De ontvanger wordt warm van ongeduld,
moppert van aan denken.
L. van Schieveld"", wijst hu en de
jongen, na met zijn gezicht van half idioot
de Bitnatie goed te hebben aangekeken, vult
het blanke hokje onderaan met vervaarlijke
krabbels, de groote S verwringend tot een
solslentel.
De arbeiderswijk is afgedaan, met de fiets
van No. 40 zal de deurwaarder 't wel klaar
spelen.
Volgt nummer 41, hoefje van van Belcele,
over wiens gezin de vriendelijke weduwe geen