Historisch Archief 1877-1940
l», mi
DE AMSTERDAMMER
A*. 1912
WEEK
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
YOOE NEDERLAND
Oixd.errecLa.ati©TTSLH.
. EL I5/L. "WIESSnsTCH-.
; Uitgevers: VAN HOLKEMA ft WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.60, fr. p. port / 1.66
¥bor Indië per faar, bfo" vooruitbetaling, , ? ? "^ ?
M"
ummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/«
Zondag 19 Mei,
Advertentiën Tan 1?5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
AdTertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
?025
. O30
.OIO
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: De
Bakkerawet. Hedendaagsche Roomeche mys
tiek. De Tfld. Het Middelbaar
Onderwfls, II, door O. C. v. 8. FEUILLETON:
Frite. Naar 't Fransch van George Conrteline,
doar T. 8. KUNST EN LETTEREN:
De Politie-spion, Roman uit Raaland, door
Maxim Oorki, beoord. door Frans Coenen.
Het Conunandantshnis en *yn omgeving,
door Corn. J. Gimpel. INGEZONDEN.
BERICHTEN. VBOUV^ENRUBRIEK:
Tutti Frntti, door N. Mansfeldt-de Witt
Hnberts. Een eigenaardige Vereeniging,
door 8. ALLERLEI, door Allegra.
UIT DE NATUUR, door E. Heimans.
Anglist Strindberg, f met af b., door J. H.
Röasing. Het Manifest der Futuristen,
met af b. Portret dr. P. J. H.Cnypere.
P. van der Hem (bjj Tergteeg, den Haag,
April-Mei), II, door Plasschaert.
CHARIVARI. FINANCIEELE EN
OECONOMI8CHE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. 8.
Braakensiek-Hahn-RaemaekerB.
Koningsverwiseeling in Denemarken, door v. d. E.
DAM8PEL. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIEN.
imiiiiiiitiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiniiiiiiiiiiiiiiii 'iiimiiiiiiiini
De Bakkerswet.
Zoolang de nachtarbeid bestaat, wordt
zij vërwenscht door die haar moeten
verrichten. Sedert vijf en twintig jaren
is onder. hen, die er het ergst onder
lijden, de bakkers, een beweging gaande
geweest om een wettelijk (het eenig
doeltreffende) verbod. Sedert meer dan
de helft van dien tijd, sedert ruim dertien
jaarkringen zich voltooiden, hebben wets
ontwerpen in voorbereiding, hebben
conferentiën met Ministers de hoop" moeten
levendig houden. Een generatie van
's nachts levende en bakkende menschen,
die naar het daglicht keken als uilen, en,
met den trek van den nacht op 't gezicht,
den hun reeds vertrouwden eeuwigen
nacht zijn ingegaan, heeft het met die
goede hoop" moeten doen. Nu schijnt
eindelijk een wet te worden aangenomen
in de Tweede Kamer.... van welke
het zeer onzeker is, dat zij de
aartsconservatieve Eerste Kamer passeert.
Het is niet verkwikkelijk de debatten
te doorlezen, welke in October 1910, en
na dezer dagen, in ons Parlement ge
houden zijn over de
wetsontwerpenTalma: de wetsontwerpen, want gelijk
men zich voor den geest brengt, heeft deze
Minister zijn succes niet van een leien dakje
in den schoot zien vallen. Niet verkwik
kelijk een lectuur, waarbij men achter
de stereotype woorden van medegevoel
voor den tot nachtelijkeu arbeid veroor
deelden gezel, voor den uit zijn gezins
leven gerukten bakker, allereerst de
overwegingen voelt van belang en profijt:
de overwegingen van partij-belang en
kapitaal-profijt.
"Waar het in deze om gaat, is door
Minister Talma zeer goed aldus samen
gevat:
Als predikant heb ik gezien hoe men
den arbeider geen grooter kwaad kan
doen dan aan zijn geregelde gezinsleven
te raken. Nu is continue nachtarbeid,
maar ook ploegenstelsel, een schending
daarvan. Ik ben mij bewust, dat de ge
volgen van deze wet eenig kapitaalverlies
zullen medesieepen. Ik betreur ieder
kapitaalverlies. Maar als ik kiezen moet
tusschen kapitaalverlies en schending van
het leven, verkies ik het eerste. Dat is
misschien een domineeéredeneering, maar
als ik die reneering moest laten varen,
dan zou ik geen dag langer minister
willen zijn.
Dit zijn goade woorden, die de heer
Talma meermalen in praktijk mocht
brengen, want hiermee tot richtsnoer is
in. onze samenleving nog een en ander
te doen!
Intusschen, al behoorden ze dan altijd
ta gelden, ze golden nu. Zij zijn gesproken
en de minister heeft er naar gehandeld.
Maar hoe deed de Kamer?
Behalve eenige aan de verre Manchester
School nog steeds verwante vrij-liberelen
en Christelijk-historischen, verzetten ook
de Unie-liberalen zich tegen het wettelijk
verbod. Op eenigen principieelen grond P
Wij kunnen dien niet ontwaren. Wette
lijke dwangmaatregelen ter afsnijding
van concurrentie-uitwassen zijn toch het
liberalisme niet vreemd: en wat is zicht
baarder monstru«use geboorte van de con
currentie, dan nachtelijke fabrieksarbeid ?
De liberalen, met den
glimlachendenpaganiatendooderSnoeck Henkemans voor deze
gelegenheid als leider, stelden een ploegen
stelsel voor, dat den continueelen nachtar
beid verhinderde, maar door zijn toelaten
van den telkens terugkomenden nachtar
beid, de schaduw niet wegna* van het
bakkersleven, die er nu al zoo lang op rust.
Ook stemden de liberalen voor een amen
dement-De Viseer, waarin aan den alleen
werkenden patroon een vrijheid" gelaten
werd, die natuurlijk door de concur
rentie op geen andere vrijheid" kon
neerkomen dan op den dwang zich te
blijven onderwerpen aan de slavernij
van den nacht.... Borgesius, namens
bijna alle zijn geestverwanten sprekend,
formuleerde aldus zijn eisch: Wat het
hoofdbeginsel betreft, schaar ik mij .dan
alleen aan den kamt van den Minister,
als deze aantoont, dat het algemeen be
lang het verbod aan alleen werkende
patroons vordert. Maar men kan
niet volstaan met te zegge n,
dat de wet niet kan worden
uitgevoerd als dit verbod
wordt prijs gegeven of dat dan
de concurrentie te groot wordt, waaraan
de patroons bloot staan".
Als staaltje van berekenend sophisme
gaat deze uitspraak zeker beneden geen
enkele.
Deze liberalen wenschen de theoretische
vrijheid van eigen-arbeid te handhaven
om feitelijke vrijheid te veronachtzamen,
die hun niet schelen kan. En dat die
hun niet schelen kan blijkt te over door
de opmerking: als zonder een (door de
kleine patroons afgesmeekt!) verbod van
patroonsarbeid de bevrijding van den
bakker niet geschieden kan, dan maar
geen wet tegen den nachtarbeid! Men
bedenke slechts hoe dit laatste de weasch
is van den 's nachts rustig op n oor
liggenden groot-patroon, om de wortel
te gaan zien van het liberale beginsel
in deze affaire!
Het is waarlijk verre van ons te denken,
dat de groote massa der kerkelijken,
voortoover ze dan nog Talma gesteund
hebben, uit dat behoorlijke christe
lijke beginsel gehandeld hebben zooals
het door den Minister werd neergelegd
in de door ons reeds aangehaalde zin
snede.
Men gevoelt zeer goed, dat ter rechter
zijde de overweging gegolden heeft: met
wat voor sociale wet in onze handen
moeten wy in 1913 voor den kiezer
treden? Dit angstgevoel is in staat ge
weest elementen naar Talma te drijven,
die anders zonder gewetensbezwaar had
den tegengestemd: want het gezins
leven", en deszelfs onaantastbaarheid, is
'n sehoon onderwerp voor artikelen in de
Christelijke pers, is 'n geschikt
borduurraam, als van de booze vrijzinnigheid
een somber tafereel moet worden ge
maakt en de invloed van de openbare
school op het volksleven moet worden
veroordeeld, maar er bijster veel om
geven, als eenig kapitaalverlies" moge
lijk wordt bij bescherming van dit ge
zinsleven, dat is te veel gevergd!
Neen, door den drang van politieke
vrees moest het verbod van
bakkersnachtarbeid er komen, onder de zweep
(de heer Schaper) en per slot onder d«
straffe leidsels (de heer Troelstra) der
socialisten moest het kleine beetje, dat
geboden werd, worden binnengebracht!
Hier gold het immers nog enkel den
nachtarbeid. Hier was het veroordeeld
leerlingwezen, de groote arbeidsduur,
het internaat van bakkersgezellen, met
de kwalen van dien, nog niet eens in
gevaar...
Een volkomen echec van de Coalitie
op sociaal terrein? Een volkomen echec!
Maar ook een volkomen veroordeeling
van wat liberalen-in-de-oppositie voor
het besnoeien van onze maatschappelijke
uitwassen willen verrichten.
Hedendaagsche Koomsche
mystiek
Men schrijft ons:
In uw geëerd blad zijn onlangs verzen
opgenomen, tijdens eea priester jubileum
gezongen, waarin de Roomsche priester
verre boven zgne medemenschen, ja boven
de heiligen en de engelen wórdt gesteld,
wijl hu van zondaars engelen maakt, en
in elke mis God schept. Als scheppende
kracht staat daarom de priester boven
God zelf.
Nadat dit fraaie gedicht van den heer
J. Haagh C. S.S. R. de ronde had ge
daan in de verschillende organen onzer
pers, heeft men hier en daar de vergoe
lijkende opmerking kunnen hooren, dat
een dergelijke dithyrambische ontboeze
ming volstrekt niet de R.-K. kerkleer
behoeft weer te geven, en dat men de
mystiek der Ropmschen niet aanspra
kelijk mag stelle'n voor elke uitbundig
heid van feestvierende geestelijken.
Ondertusschen was het wel belang
wekkend, dat het vers in gean Roomsch
orgaan doer een priester-redacteur is
gedesavoueerd, hoewel daarin klaarblij
kelijk de tegenstelling tusschen de twee
groote religieuse denkwerelden van onzen
tijd op de spits gedreven is, en het met
n slag een geestelijken strijd belicht,
die ook in ons land wordt bevochten,
niettegenstaande den wapenstilstand, die
door de bisschoppen en eenige bereke
nende predikanten gesloten is.
Het is niet overbodig, er op te wijzen,
dat zulke poëzie niet is een geïsoleerd
verschijnsel, ma? r de zuivere en adaequate
weergave van de goed-Roomsche leer.
Door het uitspreken der woorden: dit
is mijn lichaam, dit is mijn bloed" daalt
de Heer van zijn troon af, om waarlijk,
in werkelijkheid, en substantieel, niet
slechts figuurlijk bij wijze van teeken,
of vermogen 1), in de eucharistie tegen
woordig te zijn. Dat de tot priester ge
wijde menschen de eenige wezens zijn
in hel; heelal, die enkel door de
toovermacht van acht woorden, de Godheid
kunnen noodzaken, af te dalen en in te
gaan binnen den uiterlijk blij venden vorm
van het brood en den wijn, is aardig en
kenschetsend voor de R. K. leer, al moet
er worden bijgevoegd, dat het urgeeren
ervan niet dienstig is, om de ontwikkelde
R. K. leeken met hart en ziel bij de
Kerk te houden.
Het is ook niet moeilijk, in gezag
hebbende boeken den poetischen inhoud
van bovenbedoeld vers, in proza terug
te vinden. Wij zullen alleen citeeren
deel I pp. 30?32 uit: R. Père Caussette,
Vicaire-Général de Toulouse, 'Manrèze 2)
du Prêtre' (Uitgave: Paris, Sociét
Générale de librairie Catholique, 1879,
2 vol. in-8o):
Evenals God, in de drieëenheid zijner
Personen, schepper, verlosser en heiliger
is, evenzoo vereenigan wüal deze
grootsche functies in ons priesterschap... Gij
zijt, als God, scheppers in den tijd! In
den beginne zeide God: Het zij licht!"
en het werd licht. Op den geheiligden
offersteen spreekt gij: Dit is mijn
lichaam", en alle wonderen der zes
dagen zijn overtroffen. Het woord Gods
wekt de Schepping, uw woord wekt
God zelf op. Het eerste roept de natuur
lijke substantie's op, het tweede dit
wonder, grooter dan de heele natuur
n.l. haar aan bid del ij ken schepper, onzen
Heer f f Jezus Christus. Het eene
beteekent het ontstaan der wereld,het andere het
ontstaan van God. Het een is eene voort
brenging, het andere volgens de uitdruk
king der theologen is eene
quasi-annihilatie. Immers daar iets uit het niets
te voorschijn roepen of een zaak tot niets
terug brengen soortgelijke wonderen zijn,
vraag ik me af, wanneer ik de substantie
van het brood zie verdwijnen onder de
zinnelijke gedaante op hetzelfde
oogenblik, waarop Jezus Christus zijne intrede
er in doet, welke soevereiniteit in mij
de bewonderenswaardigste is, die welke
heeft teweeggebracht of die welke ver
nietigd heeft.
Ten slotte wanneer Gods macht boven
uwe macht verheven blijft, wil dan op
merken, dat Zijn werk onder het uwe
schijnt te staan, immers, wanneer God
nogmaals en nogmaals zijn /iat mocht
willen uitspreken en jonge werelden
zaaien in de vlakten der oneindigheid
dan zouden de- Hemelen minder oplettend
zijn wanneer aldus het niets vruchtbaar
wordt, dan bij uwe woorden der consecratie,
want het is onmogelijk, zelfs voor den
Almachtige, om meesterwerken te schep
pen waardiger om te worden aanschouwd
dan Hij zelf.
Ten slotte: gij zijt scheppers evenals
Maria bij hare medewerking tot de incar
natie?. Wanneer de Heilige Maagd
moeder is geworden van het
Vleeschgeworden Woord, zijn de priesters, zoo
als de heilige Bernardus zegt, Parentes
Christi, Verwekkers van Christus. Maria
doet Hem afdalen door vijf woorden van
nederigheid, de priester dooi vijf woorden
van gezag. Maria baart Hem als lijdend
en sterfelijk wezen, de priester verwekt
Hem, bevrijd van smart en van den dood.
Maria heeft Hem nmaal het leven
gegeven, de priester doet dit alle dagen
van zyn roemrijk leven".
Een zekere richting onder ontwikkelde
Roomschen legt meer en mear den nadruk,
ook tegenover niet-katholieken, op de
mystiek bij de groote schrijvers der Kerk.
Onmiskenbaar zijn de heerlijke
sehooa1) Tridentinum 13, I, 1.
2) Manresa is een kleine stad in Catalonië,
op welks grondgebied zich een grot bevindt,
waar S. Ignatins de Loyola zich terugtrok
voor zyne overpeinzingen en waar later een
noviciaat is opgericht der Jeznïtenorde. De
schrijver heeft de stadsnaam gebruikt, om in
het algemeen aan te duiden wat verstaan
wordt onder 'retraite', 'geestelijke oefeningen'.
heden bij S. Bernhardus, S. Theresia en
zoovele andere mystici. En in zooverre
behooren dezen met Eckhart, Tauler,
Ruusbroeo, Claudius tot de bibliotheca
mystica voor alle tijden, lafenis voor alle
wijsheid en vroomheid. Streng behoort
van deze algemeene mystiek te worden
onderscheiden de spccifiek-Roomsche
mystiek.
De mystiek voor alle fel-bewogenen
en vrede-begeerigen is in Thomas a
Kempis' woord: Leer de uitwendige
dingen verachten, en in te keeren tot de
inweidige, en gij zult het rijk Gods in
u zien komen. Christus zal (dan) tot u
komen en u Zijne vertroosting teonea".
Da Roomsche mystiek is in hetgeen de
Catechismus Romanus zegt: Wij mogen
de stem des priesters, die ons onze zonden
vergeeft, niet anders beschouwen dan
als die van den He ere Christus, die tot
den verlamde sprak: Wees getroost,
mijn zoon, uwe zonden zijn u vergeven". 3)
De mystici manen aan tot inkeer en
berouw, maar de Gat. Rom. verklaart
dat de priester door de formule de zonden
vergeeft, daar God zelf dit door hem
bewerkt.
De Christelijke mystiek leert, dat God
de menschen doorschouwt tot in hun
gemoed, en hen oordeelt naar hunne be
doelingen. De Roomsche
eenheidscatechismus van Pius X verklaart echter,
dat de diefstal een aanmerkelijke zonde
is tegen de gerechtigheid, wanneer het
gaat om een zaak van gewicht, of wanneer
de eigenaar een belangrijke schade lijdt.
De Roomsche mystiek van den diefstal
vindt men uitgewerkt bij Thomas van
Liguori, vraagbaak voor alle biechtvaders.
Men begaat geen doodzonde, wanneer
men aan een arbeider minder dan ?0.60,
aan een welgesteld mensch minder dan
f 1.50, aan een rijken koopman minder
dan ?3.?, aan een rijke vereeniging
minder dan ?4.50 en aan den koning
minder dan ?6.?ontsteelt. Ontfutselt
men iemand achtereenvolgens telkens
kleine bedragen, dan wordt pas die zoo
veel ste diefstal een doodzonde, waardoor
de bijzondere taxe voor den eigenaar
overschreden wordt!
Laat uw begeerte zuiver zijn, en uw
bedoeling eenvoudig," zegt frater Thomas
en spreekt in deze woorden de kern uit
van de ware heiligheid, en de eigen
mystiek van het kloosterleven. Doch de
aequiprobabilistisehe moraal-mystiek van
den heiligen Liguori, leert op welke
omzichtige wijzen ontuchtige meisjes
hun verloofde, en echtbreeksters hun
echtgenoot om den tuin mogen leiden.
De teksten zijn gemakkelijk te vinden,
en worden dan ook veelvuldig toegepast.
Moge er meer en meer streng worden
onderscheiden tusschen de mystiek, die
zelfs alle wetenschap bezielt, en van alle
hoogere menschen is, en sommige
mysstiekerige uitvindsels, die zich voor een
onbevooroordeelde terstond toonen als
wat zij zijn: het schuim en de slakken
op dea smeltkroes van het goud.
3) Gat. Ram. pars II cap. V, qn. 10.
De Tfld.
Vertoon van hoogheid.
Laatste redmiddel.
Geef mij even mijn hoogste boord en
schuier mijn rok wat af, ik ga eens
extra brutaal optreden."
Zoo moet de redacteur of andere-teur
van De Tijd gesproken hebben, die ons
van repliek mocht dienen op ons artikel
van de vorige week.
Het zou ons", zegt hij, zoo bijzonder
ongunstig niet stemmen", als er eens
een waarheid, zij het dan eoms een
minder aangename over onze Hooge
Oomes" zou worden publiek gemaakt.
Zoo'n blad (deze katholieke schrijver heeft
De Amsterdammer op 't oog) kan roeping
gevoelen om in het openbaar kwaad te
spreken, al doorziet niet ieder het nut
daarvan."
Ging het, roept de man uit, maar om
de waarheid!
Het Weekblad gelieve echter te onder
scheiden, dat juist de onwaarheid van
de praatjes, die heeten uit ome huis
kamer" te komen, ons had gehinderd....
En verderop:
Zeker, vinnige, fijne, bedekte laster ia
ook verre van mooi. Doch, als w\j Noetua"
haar of zijn leugens zien uitslaan in lompe
en gro re taal, waarvan woorden als
Jndagloon", geniepig gewriemel" en dergelijke
schering en inslag uitmaken, dan valt
hierover ook wel iets te zeggen. Dan
wordt het onmogelijk, aan te nemen, dat
goede trouw aanwezig ia, en dat de be
doeling om tot verbetering en tot
opfriasching van toestanden mee te werken,
by het schreven heeft voorgezeten.
Leugens" ?
Wij hebben onzen medewerker ge
vraagd of hij zich op een of ander punt
mocht hebben vergist, of hij onwillens
hier of daar te veel mocht hebben ge
zegd. Hij heeft ons verzekerd, dat dit
niet het geval is geweest. Wühebben
toen nagegaan wat De Tijd zelf op 't
oog mocht hebben. Blijkens haar aan
halingen Judaslpon" enz. is zij gebeten
op de beschuldiging, door Noctua" ge
daan, van het door haar «pnemen van
advertenties, die goed geld inbrengen,
maar die overigens zaken inhouden
welke het blad in het redactioneele deel
zonder veel omhaal als voor een
katholiek onduldbaar voorstelt.
Welnu, dag-in dag-uit heeft zij van
den heer Gorris, een Amsterdamsen
katholiek winkelier, die op openbare ver
gaderingen tegen de tariefwet placht te
spreken, en > nadat hij dat deed, de
waachechte katholiciteit maar eventjes in ver
denking gebracht, ea bijna terzelfder
tijd plaatste zij de anti-tarief wét-adver
tenties, die haar zoete winst gaven in
de kas.
Over dergelijke heilige praktijken
denken talrijke katholieken en met
katholieken volstrekt niet hoog."
Nu zien wij-voor-ons (het zij even
vermeld) niets geestelijks"' in de
Tariefwet! Maar, gezien de geestelijke" hou
ding ten opzichte van de Tariefwet wél
aangenomen door De Tijd, had onze
inzender Noctua" natuurlijk het grootste
gelijk van de wereld zijn afkeer te uiten
over zoo onwaarachtig gedoe.
En nu zegt De Tijd: Leugens"!
Men moet maar durven.
Wij noodigen De Tijd uit, hetzij in
haar courant, hetzij in particulierschrij ven,
ons aan te toonen, dat onze katholieke
inzender zich aan leugens" en laster"
schuldig maakte. Zij z al d a n h a a r v
oldoening hebben en natuurlijk openlijk
in dit blad! Maar als zij op dit aanbod
niet ingaat, zullen wij zoo vrij zijn het
onze van deze laatste excessief-brutale
zelfverdediging te denken.
Die verdediging geeft nl. reeds voors
hands weinig verwachting van haar
waarheidsliefde. Terwijl het stuk den
schijn aanneemt den inhoud van ons
vorig artikel weer te geven, is het er
niets dan een verdraaiing van. Oflze
verwijzing naar het merkwaardige feit,
dat De Tijd in merg en been
antikatholieke bladen (N.B. Ct.) minder geprikkeld
bejegende dan ons, nu wij plaats gaven
fc aan uilenspiegelsche critiek op
Roomsche grootheidjes, bracht nood
zakelijk mede dat wij op de verschillenc'e
gelegenheden wezen, waarbij wij, zonder
naar rechts of links te kijken, een katho
liek gelijk versterkt hebben (Graag op
Baantjes, beschuldiging v. d. Paus). Nu
doet De Tijd, of tenminste de ongege
neerde beer, die voor haar de pen voert,
alsof wij die zaken aanhaalden als een
excuus. Helaas, hij doet het waarlijk
niet in ironie. Ironie is geest! En wij
weten, dat de man, die de vrijheid nam
ons op hoogen toon te antwoorden,
van geest en aanverwante artikelea
(buiten een zekere plo'mpe grappigheid)
nooit last had.
Het Middelbaar Onderwijs.
IL
VERTOONT DE UNIVERSITEIT NEIGING DE
VAKOPLEIDING DER LEERAARS TEK HAND
TE NEMEN?
Het is duidelijk, dat wie een poging doet
deze vraag, waarbij we den vorigen keer
aangeland waren, te beantwoorden, zich
op een moeilijk terrein begeeft. Als ik dan
toch waag het te beproeven, doe ik dit
alleen, omdat mijn onderwerp mij niet toe
laat haar uit den weg te gaan.
Mogen anderen in deze gewichtige aan
gelegenheid beter licht ontsteken, maar laat
het mij voorloopig vergund zijn haar op
den voorgrond en onder de algemeene aan
dacht te brengen.
Misschien krijgen we nog 't best eenig
bruikbaar licht, als we, na een blik op
historie en idee der Universiteit te hebben
geslagen, nagaan hoe verschillende profes
soren zich haar toekomst denken of wenschen.
De hoogleeraren toch zijn het, die n door
hun invloedrijk woord n door 't waar
nemen hunner functie richting aan 't karakter
der Universiteit hebben te geven.
Bij de toekomst van de Universiteit dan,
gaat het vooral over deze quaestie: Zal zij
zijn een Instituut, hoofdzakelijk voor Vrije
Wetenschap, of meer een voor Vakoplei
ding? Of zal zjj beide functies op bevre
digende wijze weten te vereenigen ? Men
weet dat art. l der Wet op 't H. O. ook
zoowel het een als het ander van haar
verlangt, maar den eersten eisch vooropstelt.
Vrije Wetenschap zie ik gedefinieerd als
Wetenschap om haar zelfs wil beoefend,"
de hoogleeraar die haar doceert, is zelf
standig onderzoeker, wellicht specialist; uit
den aard kan hij slechts kleine doelen van
zijn vak bespreken, bij voorkeur kiest hu
de groote of kleinere problemen, bewandelt