Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER W EEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1821
het gebied, waar de grenzen van ons tegen
woordig weten liggen; hu wekt zjjn leer
lingen op tot kritisch denken en zelfstan
dige studie.
BÜVakopleiding kan men aan twee
factoren denken 1. het kweeken of oefenen
van eigenschappen en vaardigheden, noodig
in de praktijk (b. v. methodische en
paedagogiiohe toepassing en alles wat tot het gebied
yan het knnnen behoort, 2. het aanbrengen
(of leiding geven büde verwerving) van de
noodzakelijke vakkennis, d. w. z. alles wat
tot het zakelijke of theoretische weten be
hoort, waaronder ook de encyclopaedie en de
hulpvakken. Hoewel hierbij de bronnen en de
methode yan onderzoek niet behoeven, niet
kannen uit het oog verloren worden, is hier
de blik toch meestentijds op de practijkgericht.
Sedert het begin der 19a eeuw is het
karakter der Universiteit belangrijk ge
wijzigd. Was ze daarvór een Instituut
voor theologen, juristen, medici, voor
wip .Wetenschap en Vak n waren, in de
19e eeuw hebben de beide philosophische
faculteiten zich van dienaressen tot gelijk
waardige zusters en volgens velen tot
leidsters en eersten in rang verheven. Eén
groot aandeel hierin komt zeker W. von
HambjoWt toe, in 1808 minister van
Onderwüs ia, Pruisen geworden, die mét zijn
groot gezag «den Universitaten in erstèr
Linie Pflege der Wissenschaft" tot taak
gesteld heeft en de overheid op 't hart ge
drukt '»jede Einmischüng in ihre
Verhaltnisse als schadlich zu vermeiden". Deze
hoogef weldra algemeen geworden, opvat
ting is een der oorzaken geweest van de
groote bloei der Duitsche universiteiten,
door ons land op den voet gevolgd.
Studie en onderwijs .krijgen een al meer
wetenschappelijk karakter, ;de specialisatie
gaat steeds verder en de band met de prak
tijk wordt (het minst büde medische het
meest bij de philosophische faculteiten) al
losser. Wijsbegeerte en
historisch-philologische weienschappen gingen daarin voor.
Van alles wat vak", praktijk" of toege
paste wetenschap" heet, of dressuur in de
resultaten" genoemd werd, wilde de Un.
?niets weten. Toen dan ook in de jaren na
'60 sprake was, de techniek aan de Un. te
brengen, heeft men zich daar in Un. kringen
hevig tegen verzet. [Nu heeft de wis- en'
nat. fao. daar spijt van.]
Maar haar 'karakter was duidelijk en
zuiver gebleven. . ?
Als ec W er daarna allerlei vakken als:
landbouw, handel, koloniaal bestuur, di-.
plömatie, veeartseiijkunde, administratie,
verzekeringswezen, enz. enz., om hoogere
opleiding vroegen, heeft men nu eens de
poorten der Universiteit voor hen geopend,
dan weer (en dit geschiedde veelvuldiger)
afzonderlijke stichtingen voor deze belangen
in -'t leven geroepen, met een inconse
quentie, die men in alle landen van Europa
terugvindt. Daardoor heeft de Un. iets van
haar zuiver theoretisch-wetenschappelijk
karakter verloren; ze wordt door een aantal
vakbelangen belegerd en binnengedrongen.
Zullen die haar veroveren, zullen ze zich
met haar assimileeren, of zullen ze zich
terugtrekken en afzonderlijke stichtingen
bonwen voor hun speciale belangen ?
Gaan we nu over tot 't vermelden van
;eenige uitspraken,, door Nederlandache
'3:k 1888 zegt prof. Land in zijn brochure
.Het Hooger Onderwijs" blz. 11. Het
Hooger Onderwijs" bovenal moet uit zijn
aard alle, hoezeer dan ware, meeningen
trachten buiten te sluiten, en zijne
kweekelingen . tot zelfstandige reproductie van
het vroeger gevondene zoowel als tot nieuwe
productie voorbereiden... Wie een* weten
schappelijke opleiding genoten heeft...
moet... deel uitmaken van de republiek
der onderzoekemden en kennenden, in de
geheele mate van zijn persoonlijken aanleg.
De Universiteit", zegt hij op pag. 33. is
geen zamenstel van beroepsscholen; en het
is wenschèlijk dat men de verdeeling in
.faculteiten late varen. Hetgeen toch een
faculteit bijeen houdt, is niet de logische
verdeeling der wetenschappen, maar de
overweging van het benoodigde voor onder
scheidene beroepen." De student is minder
? iemand die nderrigt ontvangt dan die zich
? nderrigt verschaft (64)". En indien mon
delinge voordrachten iets zullen
beteeke. nen, dan kan hun doel enkel zijn, den
,' student te doen zien hoe men behoort te
werken".
' _ Men ziet hoe hier zeer duidelijk het
' ideaal der Vrij»Wetenschap wordt
hoog1 gehouden en de vakopleiding afgewezen.
Gaan we tot modernere uitspraken over.
lllllllllllililMllllllilMiMilimiiiiimiiilimi
i o: s.
Naar 't Frantch, van Gaorge Courteline,
door T. S.
Toen ik nog deel uitmaakte van het
remontedepot, gedetacheerd en in garnizoen te X.,
kwam op 'n Zondag in den winter, naar ik
me herinner, de majoor bij me, terwy'l ik
met 'n houweel bezig was byten in het ijs
van de drinkbak te hakken, en vroeg me iets
wat zeer moeilyk te beantwoorden was. De
handen in de zak, bleef hy' eerst onbewegelijk
en zonder te spreken büme staan en vroeg
toen plotseling:
Wél, jong mensen?
Ik zocht te vergeefs naar 'n antwoord, maar,
als wijlen znster Anna nietë kunnende ont
dekken, hield ik müaan het wijste wat ik
doen kon, en glimlachte allerbeminnely'kat,
' wat Hem bijzonder scheen te hinderen.
HU ging verder:
En... kom je nit Parus? '
Jawel, commandant," antwoordde ik.
HJj maakte 'n beweging met 't hoofd, zei ah"
of zoo iets, wat nogal aanmoedigend klonk
en verviel weer in zy'n stilzwijgen van eerst.
Ik wachtte. Toen vroeg 't ie weer:
En... vertel me eens m'n jongen, wat
deedt je zoo 's avonds in Parus?"
Wat ik 's avonds deed? herhaalde ik,
wat verwonderd, wel commandant, niet veel
bijzonders, wat iedereen doet eigentlyk, ik
ging naar den schouwburg, naar 'n caféof
naar 'n concert...
Dit antwoord scheen mütoe hem geheel
in de war te hebben gebracht. Hy liet het
hoofd zakken, zweeg, en ditmaal zoo lang,
dat ik het onderhoud ge-eindigd geloofde.
Evenwel was dat niet zoo, want plotseling
zag de commandant op, en verlegen, op 'n
In zijn geestige en leerrijke Vota
Aoademica" (Gron. 1904) zegt prof. Is. van Dijk,
theologisch hoogleeraar te Groningen (W. 27).
a. Een Universiteit moet wekken en kweeken
wetenschappelijk besef, wetenschappelijken
zin, liefde voor zelfstandig wetenschappelijk
onderzoek, liefde voor studie om haar zelfs
wil. Zümoet geven-een wetenschappelijke*
stempel, zümoet vormen een wetenschap
pelijk karakter a scientifio habit, a
scientifio frame of mind".
b. Voor zoover dit mogelijk is moet een
Universiteit uitrusten met professioneele
kennisV.
Maar, vult Z. H. G. elders (bl. 31) aan:
M.i. kan een Universiteit maar zeer weinig
professioneele kennis aanbrengen. Alleen bij
medici is, dit uit den aard der zaak anders".
c- Een Universiteit moet, last not least,
aanbrengen wat ik genoemd heb: acade
mische vorming". Dit laatste punt wordt
nader toegelicht, als te bestaan in opvoe
ding van het verstand" (bl. 36) leeren zelf
denken'r (bl. 37) en wordt belangrijker
geacht als doel dan de beide vorige. En
bl. 31: hoe meer eigenlijk gezegde pro
fessioneele kennis een Universiteit zou
willen aanbrengen,... des te ernstiger zou
zij gevaar Joopen haar eigen en bizonder
karaktervan Universiteit te na te komen".
Minstens even duidelijk wordt in het
Rapport der Staatsoomm. tot reorg. v. h. O.
de wensch geuit, dat de opleiding tot
zelfstandige beoefening der wetenschappen"
bij het Universitair onderwijs op den voor
grond blijve staan. Dit ideëele standpunt
mag niet worden prijsgegeven".... Behal n
wat de geneesheeren betreft, heeft de vor
ming voor de praktijk van een ambt of
beroep (aan een Un.) weinig te beteekeaen;
zelfs kan men zeggen, dat er voor de
vorMing van leeraren in de letterkundige en
natuur- en wiskundige vakken op dit
oogenblik zoo goed als niets geschiedt. En
wordt er thans behoefte gevoeld om daarin
verandering te brengen, en leiden ook de
'bij dezen aangeboden ontwerpen in die
richting, zoodat de praktische vorming
voor een beroep niet langer verwaarloosd
wordt, toch mag , daarvan geenszins het
gevolg zijn, dat de wetenschappelijke op
leiding en vorming op den achtergrond
treedt of alleen dienstbaar wordt gemaakt
aan de praktische voorbereiding voor hét
bekleeden van een ambt of beroep" (697/8.
Hier is niet n, maar zijn verscheidene
hoogleeraren aan 't woord, wat de uitspraak
nog belangrijker maakt.
Prof. J. W. Moll, hoogleeraar in de plant
kunde te Groningen neemt in zijn belang
wekkende brochure De Idee der Uni versiteit
enz. Gron. 1910 een tusschenstelling in; h\j
bestrijdt d« meening van prof Van Dyk en
ook die van het Rapport, waar dit laatste
op een andere plaats veel krasser zegt, dat
het geheele Hooger Onderwijs geen vak
onderwijs is." Maar ofschoon prof. Moll dit
daar wel toerekent en 't een belangrijk
onderdeel daarvan aeht, resumeert Z. H. G.
toch aldus op bl. 35:
t Moge de toekomt ons brengen bestendi
ging van de onschatbare voorrechten, welke
de Universiteit van oudsher bezit: de vol
komen vrije studie, désuprematie der vrije
wetenschap. En verder noemt schrijver het
zelfstandig onderzoek ' [de] belangrijkste
taak der Universiteit." Ook wenscht hu, dat
de toegepaste wetenschappen en de kunsten
er een plaats mogen vinden
Nog meer citaten zouden alleen overbodig
duidelijk maken, wat uit de bovenstaande
genoegzaam blijkt, dat de opvatting der man
nen, die't zeggen mogen de geneeskundi
gen er buiten gelaten nog thans beslist
overhelt naar hoofdzakelijk vrije weten
schap" als kenmerk en doel der Univer
siteit. Als ze daar dan ook niet thuis
hoorde, waar hoorde ze dan thuis ? Maar
hoort de vakopleiding er thuis ?
Wat wil de Universiteit dan voor het vak
doen, het vak en het onderwijs, waarachter
de belangen van de jeugd en het volk staan ?
Wat doet ze er voor?
Hier en daar verneemt men in een dik boek
een zwakke stem, zoowel over de grenzen
als bij ons, dat er toch iets gedaan moest
worden". Zoo leest men in een advies der
fac. van lett. en wijsb. te Groningen, dat
zühet gewenscht acht, dat onder de Ency
clopaedie speciaal -ook de methodologie be
grepen wordt."
Tel ik goed, dan worden in de
Universiteitsgids van 1911/12 in 't geheel twee
colleges over alle Academies in ons vaderland
genoemd, die, aan de methode van 't vak
gewijd ZÜ.D, nl. yan prof. Van Heiten en
van prof. J. F. Niermeyer.
toon van iemand die 'n slechte tijding ver
wacht, vroeg hy: Dus myn jonge vriend, je
ging nooit naar 'n avondje bümenschen op
visite of uit dineeren of naar 'n bal...?
Naar 'n bal? Pardon cemaandant, daar
ging ik heel vaak heen.
Ik vroeg me angstig af, waar hy heen wilde;
maar hu was dezelfde al niet meer; een
plotselinge vreugde straalde op z'n jo?iaal
onde-heeren-gezicht. Hu stamelde, bewogen:
Dus... dus dan k«n je ook dansen!
Ik stond geheel paf.
Dansen? Zeker... Waarom?
Hu wachtte nog even met antwoorden, als
wilde hy aan zy'ne ontroering de tyd laten
te bedaren; toen kwam hy nader by me:
Welnu, zei hu, als je dansen kunt, kom
dan vanavond wat met m'n dochters dansen.
Zeg maar tegen den onderofficier van de week,
dat ik je permissie gegeven heb, om naar
den schouwburg te gaan. Ik kan op je rekenen,
niet-waar ?...
En zonder m'n antwoord af te wachten,
verliet hu my met 'a stillen glimlach van dank
en erkentelijkheid om de lippen, terwy'l ik
stom van verbazing achterbleef, te vergeefs
zoekend te ontdekken aan welke reden ik
de eer te danken had, door mijn
escadronchef te zy'nen huize te worden nitgenoodigd.
Ik was 's avonds echter precies op mijn
tyd en ik belde bescheiden aan de denrvan
'n klein huis, dat de commandant aan de
buitenzijde der stad, bühet kanaal, bewoonde.
Een jong meisje van 'n twintig jaar deed my
open, en wenschte me vriendelijk lachend:
geen avond, meneer, als ware ik al 'n oude
bekende en loodste my 'n kleine salon bin
nen, waar ik onder meer verscheidene
kamergenooten vond, die of er hun leven van
afhing, aan 't walsen waren.
De majoor was niet jong meer. HU was
'n man van 'n vy'ftig jaar, gebouwd als
'n eik en sterk als 'n paard, maar 'n door
en door goede kerel, en al z'n mannetjes
hielden van hem. Hu was wat melancoliek
Ik geloof dat 't, na kennisneming van al
deze uitspraken en feiten minstens geoor
loofd is, de vraag, boven dit opstel geplaatst
met een betwijfelend schouderophalen te
beantwoorden...
In 1887 schreef prof. A. G. van Hamel
een opstel in de Gids over de levende
vreemde talen aan de Universiteit". Daarin
erkent de schrijver (III 249) dat voor de
aanstaande taalleeraars naast een hoogere,
wetenschappelijke vorming, ook een prak
tische vorming noodig was, nl. het zich
eigen maken van het vreemde idioom. Wie
zou dit ook knnnen ontkennen P Maar den
hoogleeraar, zegt Van Hamel, behoort bijna
alleen het eerste of wetenschappelijke ter
rein. Van hem kan op het andere terrein iets,
doch niet alles, zelfs niet veel" gevorderd
worden. De hoogleeraar is in de allereerste
plaats man der wetenschap"... Het geval
kan zich voordoen en in Duitschland is het
bijna algemeen dat een hoogleeraar,
met het onderwijs in een vreemde taal be
last, wel in de wetenschappelijke kennis
dier taal een meester is, doch in haar
praktisch gebruik zich slechts gebrekkig
heeft kunnen oefenen."
Maar hoe moeten nn die arme aanstaande
taalleeraars aan die nederige kennis komen,
die ze hun leven lang moeten onder wijzen?
Prof. Van Hamel (en hij niet alleen) wilde,
den hoogleeraar, die een vreemde taal
onderwijst," een assistent toegevoegd zien
voor het praktisch en technisch gedeelte
van zijn taak."
En wat hij destijds wenschte, is nu ver
werkelijkt. Feitelijk wordt nu datgene, wat
later het belangrijkste van iemands levens
taak zal worden, hem niet door den profes
sor, den eigenlijken man der Universiteit,
maar door een assistent, een lector,
privaatdocent, of in 't geheel niet onderwezen.
Is daarmee nu niet reeds gezegd, dat de
Universiteit een Instituut is voor Geleerden
en niet voor Leeraars ?
De heer C. Serrurier gaf echter mijn
meening niet weer, door in zijn opstel in
de Amsterdammer" van-5 Mei, te zeggen,
dat ik m\j hieraan zou ergeren.
Ik erger me daar volstrekt niet aan. De
Vrije Wetenschap behoort geheel op de
Universiteit thuis; die is haar levensvoor
waarde, haar kenmerk, haar heerlijk recht,
haar vormende kracht, haar glorie.
Maar omdat men in 't algemeen geen
twee heeren tegelijk kan dienen, ben ik
de bescheiden meening toegedaan, dat er
voor de opleiding der leeraars, wil ze deug
delijk worden, een afzonderlijke
Paedagogisohe Hoogeschoolj op de hoogte der
tegenwoordige snel zich ontwikkelende
paedologische wetenschap, moet gesticht
worden.
De Universiteit mag niet komen onder
den druk van het M. O." Maar «an dit
laatste groote volksbelang behoort even
eens recht gedaan te worden, door het een
eigen Instituut ter opleiding van zijn leer
krachten te schenken. Daarvoor zou zeer
eenvoudig n der vier Universiteiten ge
heel of gedeeltelijk hervormd kunnen
worden. .; >?,
(Wordt txftolffO}' - C. C. v. S.
MHMtimillllM M
De Politie-spion, Roman nit Rusland, door
MAXIM QOBKI. Vertaald door J. P.
WBSBELIKK- v. ROSSUM. Meulenhoff & Co.,
Amsterdam, z. j.
Roman nit Rusland"... is een eenigszins
zonderlinge bijvoeging. Dat de roman van
een Rnssischen' schrijver allicht in Rusland
heet te gebeuren, is iets dat er gewoonlijk
niet bygezegd wordt en men ook gerusteljjk
aan de scherpzinnigheid van den lezer over
laten kan. Eigenlijk heeft het hier den schijn
of er eerst stond: Roman nit het Russisch,"
maar uitgever en vertaalster een laat berouw
kregen over zulk een (trouwens
onwaarschynIjjken) lengen en er toen maar dit overbodige
van maakten, liever dan hun hart met zonde
te bezwaren. Uit het Russisch" is nl. het
verhaal geenszins, maar wel zóklaarblijke
lijk uit het Dnitscb," dat de vertaalster toch
maar beter had gedaan haar naam niet zoo
voluit te vermelden. Immers, haar minste
plicht ware geweest van het Dnitsch
Hollandsch te maken en b.v. iemand niet
van aanleg, ging weinig met de andere offi
cieren om, en wandelde gewoonlijk alleen
door de lange gangen en de binnenplaatsen
der kazerne.
Het was voor niemand 'n geheim, dat hij
stil-in verdriet had.
Deze man had xich in zijn leven de eenige
vreugde geweigerd gezien, die hij ervan ge
hoopt had te ontvangen: een zoon te bezitten,
die hu had knnnen opvoeden in zijne omge
ving, in de trots van zijn krjjgsmansberoep
en ten slotte had hij vyf meisjes gehad, allen
'n jaar na elkaar geboren. Het scheen 'n kop
pige en fatale onwil van de natuur.
Van die vijf dochters hield hjj veel, en deze
trokken van die zwakheid profijt, door hem
te vragen al wat ze wilden en desnoods hem
nu en dan het een of ander te gelasten.
De jongste was zeventien, de oudste drie
en twintig. Niet een ervan was tot dusver
getrouwd en de majoor die hen zag, zooals ze,
waren, arm als Job en niet bepaald knap
met alleen haar frissche wangen, haar jeugd
en haar eenvoud, leefde in voortdurende
benauwdheid over het moeilijke geval om ze
gehuwd te krijgen, en het was voor haar,
na 'n stille overeenkomst met z'n vrouw, dat
hu Zondagsavonds die huiselijke springerytjes
op touw had gezet, waar hij wat jongelui
nit de stad, zoons van gezeten burgers, en
notarisklerken noodigde, alsmede diegenen
van zijne manschappen en onderofficieren,
die, als spruiten van goede familie, bij hun
vertrek uit het regiment, eventueel se boon
zoons konden worden, waarmee iets te be
ginnen was.
Dit alles werd me echter pas mettertijd
duidelijk.
II.
Frits, riep op 'n avond mevrouw, zing
voor ons toch dat grappige ding nog eens,
dat je Zondag song, weet je wel?
O ja, ja, riep luidruchtig jongejuffrouw
wijnhond", maar kort en krachtig
Hollandsch zwijn" te betitelen. Dat is ook al
erg genoeg, zonder de verzwarende omstandig
heid van het hondsche". EB evenzoo moest
zügeen zinnetjes opzetten als het volgende:
Maar bedenkt toch, vanwaar komt de
rijkdom?"
Zijnde dezulke zér talrijke in den dialoog,
eigenlijk nog niet uit het Dnitsch, maar
eerder op stumperige wijze er nog halver
wege in.
Wat er op die manier van het levende
woord eens schrijvers terecht komt, is duide
lijk. Er komt niets van terecht, en een kunste
naar moet wel krachtig zijn, als hu zooveel
distillatie" kon verduren, zonder ganschelijk
in damp op te gaan.
Russische schrijvers echter zijn krachtig.
Tonrgeniew, Dostojewski, Gorki, Taechow,
Leontieff, om zoo maar in het wilde er eenigen
te noemen, pleegt men nooit anders dan zoo
verdund" tot zich te nemen, en zjj blij ren
desniettegenstaande zichzelf, kernig en knokig,
wrang en zeer, zér vreemdsoortig. Ook een
dnbbel mishandelende overzetting" kan han
eigenaardig accent, hun zeer aparte levens
visie niet zoo vervlakken of er blijft genoeg
van over om ons voortdurend zeer te boeien.
Waarmede niet geiegd is, dat dit
vreemdaantrekkelijke gansch en al hun persoonlijke
kunst-verdienste zon zijn. Er is veel aan het
ras toe te schrijven, veel ook, dat geenszins
een kunatqualiteit te noemen is, en dit boek
is er een typisch voorbeeld van.
Het verhaalt de jammerlijke historie van
een verschoppeling, een geestelijk minder
waardigen boerejongen, die het op den duur
juist zoo ver brengt, dat hy mee leven kan
in de wereld. Als een aap heeft hu zich de
gebaren en doeningen eigen gemaakt, die
den gemiddelden mensen maken en is daar
eenigszins tiosch op. Toevallig in dienst ge
komen büeen politie-spion," zoo een als
wij een stillen agent" of een rechercheur"
noemen, krijgt hu vervolgens een baantje bij
de administratie "der politie (door de schrijf
ster natuurlijk kanselarij" geheeten) en wordt
eindelijk trots, of misschien juist om zy'n
duidelijke minderwaardigheid, ook by de
geheime politie aangesteld.
Zonder eigen wil of inzicht, leert hij daar
het vak, als een hondz\jn kunstjes, en levert
ten slotte nog een vry bruikbaar sujet op
in die wereld, waar het vooral op slaafache
gehoorzaamheid en automatisch handelen
schijnt aan te komen.
Het is een afschuwelijke wereld, gelijk
Gorki haar afbeeldt. Onder enkele geraffi
neerde, heerschznchtige of winznchtige, in elk
geval bekrompen chefs, wordt ean dromvan
doffe, dierlijke kerels, als honden, los ge
laten op de jacht naar medemenschen, enkel,
zou men zeggen, om hun werk te geven.
Als een zwerm kwaadaardige vliegen be
dreigen zij immers de samenleving en maken
elke gezonde en vrije levensopenbaring on
mogelijk. Niet voor de maatschappij, nog
minder voor de indiriduen, maar uitsluitend
om zelfdwil bestaan zy, en han dienst, als
uiterste schakel van een gansche baat luchtige,
beestig egoïste keten van ambtenaren, die
zichzelf den Rnssischen staat achten en
alteaamen niet veel beter dan boosdoeners
of gekken zijn. Dat een jongen als deze
Jewssej Klimkow werdt aangenomen en bruik
baar blijkt, is wel het sterkst bewijs, dat
Gorki geven kon voor zijn overtuiging van
de volstrekte nietswaardigbeid dezer ambte
naarswereld. Een ietsje mér eigen wil, in
zicht en moreelen zin zou deze trage, dierlijke
dienstdoeners reeds onbruikbaar maken voor
hun werk en die in den dienst vooruitko men
zy'n de meest verbasterden, zij die het minste
geweten en de felste begeerten hebben.
Dat wij nu toch iets van belangstelling
voelen, niet alleen voor de gore maar
vreemde wereld der geheime politie, doch
ook voor het afschuwelijk onderkruipsel dat
Klimkow heet, komt wijl Gorki hem gemaakt
heeft tot de Onnoozelheid, die nimmer weet
wat züdoet en bijna heilig is. Er groeit een
trage, late menschelijkheid in de ziel van dit on
volgroeide schepsel, die op den duur strijd gaat
voeren tegen... den wil van anderen, waar
door het jammerlijk individu tot nog toe
bewoog. En die strijd, zoo zwak als zij dan
is, beteekent hier het tragische... en het
algemeene, wijl men gevoelt, hoe de gansche
Russische wereld hierin spiegelt. Het schuch
ter en zwak vry'heidsbesef, dat, in het hart
van dezen trieatigen mensch nauw geboren,
ook weer sterven moet, verbeeldt het gansche
sombere verloop dier ongelukkige Russische
revolutie en het is vooral de revolntionaair
Goiki, die hier zy'n harteleed Leeft uitge
schreven.
Lucile, die de commandant no. 4 noemde;
Frits, toe, ja, zingen!..."
En de salon doorgaand trok ze met alle
aan Frits, om hem van z'n stoel te
krijgen.
Degene, die door de vrouw van den com
mandant en door Lucile zoo familiaar Frits
werd genoemd, was markies Hngo, Ogier,
Frederik de l'flericourt d'Eatency, Heer van
Sanlaies, Riveries, Cnarmerettes en andere
plaatsen nog, alleenbezitter van vijftien mijl
grond langs de oevers der Rböne en op 't
oogenblik eenvoudig dienstplichtige bühet
51e regiment jagers te paard.
Eerst gewoon gast der Zondagen van den
majoor, was hij langzamerhand daar in huis
de onmisbare geworden en had steeds vaster
voet gekregen bümevrouw en de dochters,
die werkelijk zoorer waren, dat ze niet meer
buiten hem konden. Zeer elegant, Paryzenaar
tot in den grond van z'n hart,
man-van-dewereld tot in de toppen van z'n vingers,
danste hu uitstekend, kende hij de muaiek
van honderden walsen en quadrilles uit het
hoofd, zong zoowel komische als romantische
liedjes met 'n aangenaam tenorgelnid, maakte
even gemakkelijk woordspelingen als son
netten, zoodat hu op die manier de nederige
Zondageche samenkomsten tot een hoogte
had opgevoerd, waarvoor de commandant hem
in het geheim dank wist. Hu hield al de
genoodigden onder de beminnelijkheid van
z'n geest gevangen en eveneens de dames, die
zy'ne persoon en zijne wellevendheid hoogelyk
op prjjs stelden.
Mevrouw, 'n goede vrouw, was werkelyk
moederlijk van hem gaan houden, en de
meisjes, wél, dat was hél eenvoudig, die
waren van na. l tot no. 5 verliefd op hem
geworden, zoodat Frits de zon was, waarom
alles ten leste in dit provinciale huisgezin
draaide en dat hu dan trouwens ook zelden
meer verliet.
's Morgens, als de majoor z'n sabel
aangordde, z'n kapot j as van de kleerenatandaard
uitgeschreven op echt Russische wijze, niet
lyrisch, in persoonlijke klachten, maar episch,
in verbeeldingen van de om-wereld, ook niet
groot-algemeen, maar benauwend klein en af
zonderlijk. En ziedaar wat Gorki's ras-eigen
schappen zijn en wat misschien op om, Wes
terse hen, den sterksten indruk maakt. Want
als wrj deze grauwe historie lezen, waarin
nu waarlijk ook geen enkele lichtstraal valt,
dan is) ons eerste gevoel dat van hopelooze
ellende, van troostlooze verlatenheid enkonde.
Hoe het mooeiyk is zoo te leven, vraagt
men zich af. En terstond daarop, hoe het
mogelijk is, het leven aldus ziende en gevoe
lende, het zoo te beschrijven, met die gelaten
sterkte en kalm aanvaardende redelijkheid.
Hier beseft men is een tegenstrijdigheid:
voelde de schrijver deze werkelykheid juist
als wy, zij a lezers, evenzoo lamentabel en
ganschely'k verloren, dan zon hij haar z
niet geschreven hebben, zoo, zonder hoon,
met die rijkdom van détails in de matige
voortkabbeling van den verhaahstroom. Want
er is hier geen haat te merken, zoo min als
eigenlijk eenige grootheid van het verdoemde.
Het is niets dan gewetensvolle, eenvondige
reallteitsbeschryving en wij begry'pennu wel,
hoe hier büGorki, zoo Min als büde andere
Russen, deze rauwheid en sterkte persoonlijke
elementen syn. Het is het ras, dat primitief
en krachtig, in zy'n begaafdste persoonlijk
heden werkt, waaruit die persoonlijkheden
zich eerst los wikkelen en dus om te begin
nen ... individualistisch zijn. Het leven doet
hun sterk aan en zij kunnen het verdragen,
ook al echynt het grauw, omdat 't hun leven
is. Zg vinden het zelfs uiterst belangwekkend
in de vaagdheid en verwardheid yan zijn
sensaties en onberekenbaarheid van zy'n loop.
Gorki kan volkomen nog voelen, wyl hu
zelf er nog tiet zoover afstaat, hoe het aan
voelt in zulk een ziel als van dezen Klimkow,
hoe het allerlei faux départa" en
aceidenteele verwikkelingen te zien geeft, die tot
heel wat se hu nen te voeren, maar per
slot op niets uitloope», en hy vipdt het
prettig die alle om zelfswil te beschrijven.
Het moge onwaarschijnlijk klinken, doch het
is niettemin juist, dat in boeken als deze,
die nit enkel wrok en levensmoeheid schijnen
samengesteld, de schry'ver echter zy'n
levensliefde en levenslust hoog uitviert. Het
realismeof naturalisme van deZola-schèschool
had dit als element in zich, en het jonge
volk der Russen, vol gistende krachten, heeft
het hartelyk aanvaard voor zyn kunst. Hun
werkelijkheid mag ons niet vroolyk schijnen,
züknnnen haar aan, en zelfa de bitterheid
van den rerolntionnair vermag die Freude
am Dasein niet te dooven, welke zich hier
in den getemperden vorm van gelatenheid
en onveiflauwde belangstelling nit.
Maar ons, zwakkere menschen van het
Westen, schokt en verbijstert dit. Wij kmne i
maar moeiujk ademen in dezen atmosfeer
van verstrooidheid, vereenzaming en ver
wardheid, die voor ons enkel het somberst
pessimisme beteekent. Niets gaat hier rede
lijk, of geleidelijk, of houdt hier verband.
Als blinde automaten doen de menschen,
allen tegen elkaar in, men weet niet hoe of
waarom, alleen dat onrecht en wilkeur
heerEchen. En dat er eigenly'k geen bewust
pessimisme steekt achter deze schildering,
geen systeam van wereldbeschouwing, al ware
het dan van wereldvervloeking, dat is juist
het ergste, omdat aldus deze voorstelling der
werkelykheid ons als een eigene opgedron
gen wordt.
Merkten wy' maar de hand, die de poppen
bewoog, het parti-pris, de eenzijdigheid van
den hartstochtelij ken hater. Doch wy zien
niets dan beraden, passielooze beelding, een
geduldige opteekening van 's levens gebeuren,
en onze zwakkere kracht heeft moeite dit
te verdragen en niet te vertwijfelen.
Daarom is al die Russische literatuur zoo
misleidend. Wy' interpreteeren haar op een
wy'se, waarvan züzelf niet weet, en terwy'l
wy', met schuwen eerbied, haar eeren als
het laatste, bet huiveringwekkend uiterste,
meest bedorven verfynde, waartoe een
menschengeest komen kan, is zy zeer
waarschy'nly'k een aanvang, tamely'k ruw en on
behouwen, maar van binnen gansch niet
ongezond.
FRANS COBNEN.
Het CofflMdants&nis en ZÜH mimi
Wat daar op onzen ouden Dam gebeurt
is wel een ingrijpend veranderen, zooals er
in geen eeuwen plaats vond.
De Vischsteeg is reeds niet meer te vinden
en met de steeg is nu ook de laatste naam
nam en z'n képi opzette om naar de kazerne
te gaan, riep mevrouw hem na:
O, Emile, vergeet niet om even Frits
naar me toe te sturen. Ik moet hem iets
vragen l...
En Emile knikte van ja en ging langzaam
de deur uit, steeds bezig in gedachten met
het huwelyk van zijne vyf dochters. En,
twintig minuten later deed 'n luchtig bellen
de jonge dames opspringen en als dollen door
de kamers loopsn om elkaar de eer te be
twisten Frits de deur open te doen. Dan
klonk het op vyf verschillende tonen:
Daar is Frits! Dag Frits! Kom binnen
Frits, kom binnen!
Frits, alty'd vriendelijk, glimlachte als 'n
jongen:
Morgen, dames! Maken de dames het
goed? En hoe gaat het u, mevrouw?"
Waarop uit het vertrek er naast mevrouw
antwoordde:
Ja Frits, kom binnen mijn jongen, ik
heb je raad ergens voor noodig.
En dan kwam hu dien dag niet meer weg.
Dan had mevrouw hem noodig, omdat ze
tusschen twee tinten voor 'n japon aarzelde,
of voor 'n hoed, 'u parasol, en wilde dat
Frits haar in die zaken voorlichtte; dan was
het no. 5, juffrouw Berthe, die niet uit 'n
quadrille-figuur kon wys worden, noodig
had, dat Frits zich voor de piano zette om
haar te helpen; vervolgens was het no. l,
juffrouw Lonise, die niet verder kon met
'n pas opgezet aquarel en nu Frits' hulp
daarby' verlangde en ten slotte hadden de
anderen ook nog wel iets. Want Frits had
evenveel verstand van modes, als van knnst,
zooals hy trouwens van alles verstand bad.
De dames namen hem zelfs mee naar de
winkels, naar modezaken, naar den kapper
en den parfumenr, en ze hadden zich geen
potje pommade of geen stokje zeep durven
aanschaffen zonder zijn allesomvattende raad.
Soms zei de majoor tot Frits:
Werkelijk, Frits, ik geloof dat ik m'n