Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERBAMMEil WEEEBLAD VOOR NEDERLAND.
No, 18S2
i
**
«'
MOCTIOB Hiro, .
de thans overleden Keizer van Japan.
HABOEKO,
thans Keizerin-weduwe van Japan.
Moetsoe Hito. f
De overleden Mikado heeft een
stamboom van ruim zes en twintig eenwen.
De Y*n Heeokerens en de Habsburgers
«t de heeren van Katzenellenbogen zijn
daar splinternieuw bij. Ea wat moet de
'Mikado gedacht hebben vam het
Jonkheersohap van 1813! Maar de tijd, goede
trooster, kal die .verschillen uitwisschen.
Wast «en stamboom groeit, als men
?aar gedold heeft.
Zee n twintig eeuwen oud is dus
ook hot Rflk, en toch vertellen o as
degenen, die Japan nader leerden klonen,
lei de Japanners niet vormen htt fijnste
cultuurvolk van het verre Oosten,
men zegt zelfs, dat zes en twintig eeuwen
hen niet tot iets beters hebben kunnen
maken dan tot de .Pruisen" van den
anderen kant van den aardbol.
De Pruisen... d.w.z. een volk in
wording: een volk mat heet begeeren
wat groots te zullen zijn en met den
durf dit te willen, en de rudimentaire
g»ven er toe te geraken; een volk van
halfgepolijste, opstovende werkers; een
massa in wording.
Of in her* of zelfs f er-wording P 't is
maar eooals men het neemt....
Want spreken er niet stemmen, die
zeggen: Japan is niet in wording! Zijn
beschaving (de Japansche beschaving is
een Ohineesohe beschaving) is oud en be
zonken.. Japan is niet in wording, het
is enkel in verandering. Het heeft het
eerst in het Oosten gevoeld, dat naar
Westenenen stijl het maatschappelijk
gebouw gerestaureerd moest, en het heeft
het eerst den houweel ter hand genomen
en den troffel. Nu viel er veel schoons
en verrees veel onbehouwens. Volgt
China weldra, zoo zal ook daar, op den
bodem van overoude en schoone cultuur,
die half-beschaving losbreken, die ons,
b'schaafden en overbssohaafden
WestEuropeeërs, wel eens onvoltooid" schijnt.
't Is moj,
Moetsoe Hito, de Mikado, die nu over
leed, zal zijn naam verbonden houden
Dn MIKADO OF MANOEDVBB.
Teekemng naar de natnnr door een anoniem gebleven Frarschman, die in den herfst van 1903 de Keizerlijke
troepenmanoeuvres bijwoonde in de buurt van Yokohama. Illwlration, 20 Febr. 1904.
REDACTIBBÜKEAU VAM EB»MODEEN DAGBLAD TE TOKIO.
Op den achtergrond een acteur, die ten eigen bate komt spreken.
aan de groote vreedzame sociale revo
lutie, die tijdens zjjn regeeriog aan Japan
voltrokken werd; Hoe zullen wij dien
Keizer en hervormer kunnen beoordee
lenP Het heet vaak: er zijn geen af
standen meer. Het snelle verroer verbindt
de aigelegenste rijken, 't Is een illusie.
Wie wel eens een honderd pagina's
zware Amerikaansohe krant in handen
had .Amerika: zes .dagen stoomens
van ons af met niets er in over ons
Enropeesoh gebeuren dan 't bericht van
een Berlqnscnen diefstal en een zeer korte
oauserie over de mode op de Parijsche
rennen, maar overigens een wilde menigte
van Amerikaansohe namen van
Amerikaansohe grooten en Amerikaansohe
grooteren, u volslagen onbekend die
krijgt inzicht in de geringe ,verdoeze
ling der grenzen" en - in de bijna vol
komen afgesoheidenhèid van verre rijken.
Moetsoe Hito was ons misschien nader
dan een Marsbewoner, maar zoo ge u
verbeeldt binnen zes maanden studie zijn
innerlijk te hebben begrepen, zult ge,
vrees ik, u pijnlijk vergissen.
Wat men zag van zijn niet-offioieele
afbeeldingen gaf geen gedachte van fijn
heid, die voor ons toch de karakteristiek
is van den Japanner. Maar wat men
meldde van onder meer zijn zin voor
dichtkunst en schoonheid hier moet
buiten twijfel een deel gegeven aan
hovelingen-bloemrijkheid doet ver-,
onderstellen, dat hq toch meer was, dan
zijn Westersch opgedirkte portretten hem
toonen aan ons, voor wie hij vreemd blijft.
Als Azië eens Europa zal evenaren
in macht van Westersohe krijgsmiddelen
en organisatie, industrie, handel, en z.g.
beschaving, hoe zal Moetsoe Hito's
naam dan ginds wellicht worden vereerd.
Wellicht, want het is de vraag of
the soul of the East zich niet eens op
grootsohe wijze zal willen wreken op de
vervorming, de misvorming, die zij van
het Western onderging.
Tijdens zjjn eerste regeeringsjaren had
de overleden Mikado opstanden te dem
pen, die zeker uit geen ander gevoel
ontstonden.
V. D. E.
De Milos; Roelof*.
I. Het is mjj in den laatsten tjjd een vraag
geworden, of het juist is, dat de kritikos
een tentoonstelling inleidt voor een kunst
handel. Het spreekt van zelve, dat ik aan
neem dat dit zonder eeaig honorarium ge
schiedt, daar een fiaantieel veroand in deze
van zelve uitgesloten is. Het inleiden dunkt
mij een euvel. Iedereen kan in zjjn jeugd
beginnen met dit inleiden mogeljjk te achten,
maar het dunkt mï, dat, als ik, iedereen
later daarvan zal ierngkeeren... Het in
leiden (altijd zonder honorarium) kan nuttig
en noodig ljjken voor den schilder, die
tentoonstelt, terwijl de gedachte aan den
kunsthandelaar als niet beataaade aekeraan
te nemen is. Maar waarom is in den
katalogns het eigealy'k noodig? Zelfs voor
den kunstenaar? De kritici, die dit doen,
habben de bladen, waarin zij hunne meenin
gen uiten kunnen, zooals den Botterdammer,
en andere, Haagsche, bladen. Ze kunnen
daarmee zooveel zij willen hun meening
openbaren, en zy hebben als toehoorder
lederen abonnéveor zich. DU is hun zuivere
functie. Daar buiten hebben zq niet te treden.
Bjj den kunsthandel bestaat toch het gevaar
van zich te binden. De handelaar zal een
scherp geformuleerde kritiseering van het
voor-en-tegen niet aanvaarden (wie weet dat
niet?), maar wenscht tegenwoordig téker een
prijzende bespreking; hy wil waar (sonder
geld natuurlijk, daar ik dit ten eenenmale
uitsloot). Het is van zijn kant logisch; logisch
is ook daardoor dat de kritikns zich onthoudt;
hy is geen handelaar.
Een totaal te verwerpen mooglykheid is
dat een kritikns op de eene of andere
wijze honorarium voor zijne moeite in deze
zon ont rangen. Hij komt dan in temtatie".
Hij zou neiging kunnen krijgen om aan
zijn jongste dochter te denken die in haar
stoeltje om een pop zeurt, of hij zon zijn
zoon een Sint Nicolaas (een aeroplaan)
kannen willen geven. Het zon hetzelfde
geval worden als dat iemand een tijd
schrift opricht, dat schilderkritiek zal
bavatten, en bij den kunsthandel om steun
zou gaan vragen. De heeren handelaren
zouden wellicht ja" zeggen, maar eischen
stellen.
Het eenige, dat ge, als kritikns, kunt in
leiden, zyn de tentoonstellingen gehouden
in kunitgenoottchappen. Ge moogt aannemen
dat een gemeenzame drift beiden vervult,
leiders der genootschappen en leiders der
oordeelen, de kritici. Ook dan zij 't ge
daan zonder honorarium. Ook dan is nog te
zorgen en te speuren, dat uw woord den
juist en, den schilder, of den beeldhouwer,
baat. Ge moet, ook dan, zeker weten dat het
knnstgenootschap door zyn leden of door zijn
secretaris niet in nauw verband staat met
den kunsthandel, en dat de secretaris of eea
dergelijke, zelve niet de allure of den daad
van den handelaar heeft...
Videant critici ne qnid ars jndicandi
detrimenti capiat...
II. Roeloft, van Jeltet, bij van Kampen. A1 dam.
Het boek van Jeltes is niet het boek van
een kritischen geest. Het is geschreven in den
stijl eener bedaagde weduwe, maar het bevat
veel, wat voor een verzamelaar aardig is
gevonden te hebben. Het is een boek van een
verzamelaar, niet van een aeithetikus. Dit is
het merk dat het draagt en wat het boek
typeert. Het boek heeft het over den schilder
Roelofa. Roelofs is in zyn t y' d geweest een
voorlooper,eneen die daar-na bleef staan, uit afkeer
voor het nieuwe. Het kaa een goed standpunt
zyn, en een, dat ik hier niet bepalen zal. Toch
mocht ik mijne meening over dezen schilder n
bier voorstellen. En telkens opnieuw zie ik
hem Haast en tegen Gabriël, en telkens op
nieuw wil ik beide vergelijken. Roelofa is
een der eersten die sterk den invloed van
de Barbizonsche school hebben ondervonden,
Hij was iets van een imitiatenr". Hy had
een robuuste stoutmoedigheid en de
zelf-overtniging die noodig is om zulk een begin
te beginnen. Het wil gebeuren dat deze
vol zettmrtaigiag. Jaist daarom,
later onbeweeglijk worden en sterk
aoaservatief, maar «t is de keerzijde der medaille,
die aan de ander* zijde veel méda toont.
Boelofs bezat den ntoed zich seff te zoekea,
en het Hollandeehe landschap te herwinnen.
Br staat een ttpmarkffig la het boek
van Jeltes, die me altgd opniraw verwon
dert, telkens >als ik hem o ver hetzelfde ge val
?a gevoelen verneem. Ia dien tfld dan dat
het landschap herontdekt werd, hielden
schilders'd»vindplaatsen van hun scheen
geheim. Waarom? Dit gaat tegen het juist
inzicht in, dat het schoon door ledere per
soonlijkheid telkens anders en telkens nieuw
geschakeerd gegeven wordt. Een streek is voor
den schilder iets anders dan veor de Jagers'
een jachtveld. Ieder* fazant, vermoord door
den eene, is weg voor den ander*. Maar
iedere boom, ef iedere combinatie van hoo
rnen, akkers en wijden hemel, Is voor
iedere persoonlijkheid anders, juist mlt dl*
persoonlijkheid. D* jachtacte kan dus van
zeker standpunt uit verklaard worden; het
gevoel voer een schilderacte is t* verwerpen
en alleen mogelijk in een tijd die zeo objec
tief mogelijk eea landschap etc. weergeeft,
of weergeven wil; bij gelijke peneonlijkhtdm.
Ed est absardum...
De studies buiten gemaakt door Boelofs
behooren tot het fleurigste van zijn werk. Dat la
zijn verdienste en sjja zwakheid. Het Is een
feit dat het buiten geschetste, onmiddellijk
aan den voet der ontroering ontstaan, aUe
vreugde van het levende bedt, maar ook
alles wat het levende onderscheidt van het
kunstwerk. Hif wist, deze tchilder, dat een
schilderij iets anders was dan d* schets,
en M liet zijn werk niet onmiddellijk
ontstaan van wat hjj buiten maakte. De
compositie van een werk was bjj hem
een synthese van veel waarnemingen (de
schets»). Maar hoewel zjjn schilderij dns bezin
ning is, moet er ook hier altijd het dionusische
onder gevoeld worden. De verf moet eveneent
?worden tot Kehttfrankel, en mag nooit blijven
aandoen als spraaklooze stof (want licht is
spreken voor den schilder). En in dit is
Boelofs in zijn schilderijen" niet gelukkig.
HU is, wat ge voelt, zwaar soms, soms vol
romantisch, soms niet zonder grootechheid,
maar hij is dikwijls niet uit de verf".
Gabriël, fijner en priller van kleur en van
waarneming, is minder gebouwd; is minder
dicht bij den stijl dan Boelofs, maar hij is
zuiver als lichtsprankeling. Uit te zonderen
zjjn van dit inzicht Eoelofs' schetsen, zooals
ik schreef; zijn aquarellen soms; en te prijzen
zijn de etsen....
Het boek van Jeltes is in twee doelen
te splitsen. Het eerste stuk begint met
de afstamming (volgens de traditie zijn
de K.'s van de Vel n we afkomstig). Dejengd
en opleiding in Utrecht wordt besproken;
met allerlei lieftallige herinneringen is dit
deel opgesierd. Zijn verblijf in den Haag
wordt vermeld; een leiing gegeven over het
ontstaan van Pulchri, af wjjkend van die door
Gram. Werkjes uit dien tijd bespreekt d*
schrijver. In 1847 vertrekt Boelofs naar Brus
sel. Hij beeft daar onmiddellijk succes (blijft
er tot 1887), maar na het zien van werk
door de Barbizenners gemaakt komt bjj tot
zyn eigenheid te Fontaineblean. Hjj be
gint naar ens laad te trekken.. Een eindoor
deel over zyn werk volgt. Het tekort aan 't
doen ontroeren, wjjt de schrijver daaraan dat
bet werk van Boelofs eer een product van
waarneming was, dan een gevoelsprodnct.
(Een eenigttin»vage krititeering). De liefde tot
de natuur wordt dan gememoreerd, ea de
scheiding die ontstaat tussehen B. en de
lateren. Werken worden beschreven en B.
als leermeester geschetst; aphorisMea zijn
genoteerd. Het tweede deel bevat de bijlagen
en juist in deze vindt men te veel van den
verzamelaar, te weinig van belang,
Toch is dit boek, niettegenstaande dit alles,
wat het mist, te beschouwen als een aan
winst voor den kritikus, die het juiste
gebruik er van maakt. Na Boaboom, gaf
Jeltes Roelof». Waarom speurt hu niet alles
eens nauwkeurig na van J. H. Weisseabrnch
(H. J.) den grooten schilder; het interessante
het liefst, en het andere als een laehtig staartj a
daarachter slepend en waarom geeft hjj
bjj zijn bijlagen ook niet de twee dingen,
die zijn de geboorte- en doodacte, zoodat
precies de namen van den schilder en van
zy'ne ouders vaststaan; zoodat menschen die
zich verwonderen dat de Marissen eigenlijk
Marris heeten, uit de mode gaan. Hjj zal dan,
als verzamelende geest, den krititchen tot
een betrouwbare hulp kunnen groeien.
PliASSOHAKRT.
De lisiailiEer in ie luist,
n.
Nu kernen we aan het gedeelte, waarin
ik zal bespreken de door Ferri in zyn boek
betrokken misdadigers uit de werken van
Shakeapeare, Paul Bonrget, d'Annnnzio, Zola
en Dostojewski.
Als Ferri nu begint met uit te kiezen, .
diie hoofdtypes, met hun wetenschappelijke
benaming, n.l. Macbeth, misdadiger uit ge
boorte; Hamlet, den krankzinnigen misdadiger,
Othellp, misdadiger uit hartstocht, dan geeft
het etiket, hun door den man der crimino
logie omgehangen, ons, letterkundigen, die
Shakeüpeare met een geheel andere bedoeling
bestudeerd hebben dan om er
zielsziektekundige ontdekkingen in te kunnen doen,
ons de wenk op onze hoede te zijn. Want
wij allen weten het al: pas op, dat gij u niet
in te beiliite bewoordingen uitlaat over de
groote figuren van Shakespeares werken.
Want te betlitt spreekt Ferri inderdaad
over hen.
Nemen wy b.v. dit, wat hy over Hamlet zegt:
De zielsziekteknndige schildering van
Hamlet is ongeëvenaard karakteristiek. Zjjn
zinsbegoocheliag in de eerste plaats, als hij
meent zyn vader's schim te zien en te hooren
spreken, is een bewjjs van kennelijke
krankginnigheid."
Het Ijjkt wel of Ferri nog nooit kennis
heeft genomen van de talrijke literatuur, die
over dat onderwerp al sinds langen ty'd is
verschenen; want het lijkt ons al te aaief
inderdaad, na alle fijnzinnige ontledingen,
waarin de onwaarheid van dit door hem met
is" vastgestelde, reeds lang is aangetoond,
zoo iets nog te kunnen neerschrijven.
Het is gewaagd iets bttlists over de
Hamletziel te zeggen. Als Ferri nu verder schrijft:
Hamlet is een vaa die luciede gekken, die
zich van t$d tot ty'd bewnst zjja van hun