Historisch Archief 1877-1940
Na 1889
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Pierre Mols als de hoofdfiguur in Marsyas" yan B. Verhagen.
Decors van B. N. Boland Holst.
(Wanneer eene repriae mét de muziek van Diepenbrock?)
voortzetters; dat gebeurde niet met Diepen
brocks beginselen, hij stond toen als musicus
«Heen in zijn hartstochtelijken schoonheids
cultus en bleef alleen; ja terwijl de overige
componeerenden, bijna alle volgers of geest
verwanten yan Verhuist, dien hij neersloeg,
hunne leerlingen zagen toevloeien en dezen
valsehe en versleten inzichten gemakkelijker
toebliezen dan men een viool stemt, bleef
zelfs Diepenbrocks zeer diepe, rijke en
?expansieve techniek onopgemerkt, volkomen
verwaarloosd door de geheele jongere gene
ratie componeerenden, die alles van hem
had kunnen leeren.
Diepenbrock is een harmonisch karakter:
vroeger schreef hu langademige, gedragen
zinnen, zijn handschrift is karakteristiek
door de onophoudelijke lijn, waarmede hu
de woorden samenylecht, hij dirigeert melo
dieus en breed, zijn werk was immer
polyphoon, eene eindelooze stuwing van melo
dieën; er is eer e zekere analogie in dit
alles. Deze overdragende op zijne ver
eerders en waardeerende critici zou ik hun
kunnen .zeggen: Bewondert gij dezen
uitnemenden man werkelijk dan moeten u
de bier opgemerkte, veelhoekige tekorten
spijten, waarvan men echter nooit iets ge
waar wordt, bewondert gij hem niet dan
spraakt ge dikwijls woorden van meer
klank dan beteekenis. En die
onbegrepenheid in verband brengende met de
reproductie yan Diepenbrocks muziek, dunkt
me dat de tijd voor een volmaakte
wedergave van deze kunst nog niet gekomen is:
zijn psyche is deze eeuw nog maar weinig
gemeenzaam en in zijn stijl ligt eene op
heffing, eene vrijwording, eene zielsver
meerdering van het orchest (zijne melodi
sche polyphonie vergt en veronderstelt bij
iedere partij een solist), welke nog veraf
schijnt.
Wat blyft er dan over bij dit j ubileum ?...
De hoop, de ontembare en onverwoest
bare hoop. Want Diepenbrock, schijnt me,
heeft een instinctieve aan voeling met de
toekomst en een onbedriegelijk daimonion;
hij zag b.v. het realisme vanaf den beginne
als een tijdelijk en minderwaardig ver
schijnsel ; hij vond in de muziek van
Chabrier de elementen, welke den grooten geest
van Wagner ontgaan waren; hij sloeg acht
op die toekomst-teekenen en bouwde er op
voort met Debussy, hoewel in afwijkende
lijn; het utazeitgemasse" (de dorst naar het
iiiiiimiiiiiiiiiiiimmimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiHiiMiiiMiiimMiiiiii
Borstbeeld van Mevr. Bosboom-Toassaint,
Maandag j.1. te Alkmaar feestelijk onthuld,
werk van den beeldhouwer Auguate Faliie.
bovennatuurlijke) van Mahler, dat den
meesten tijdgenooten verborgen bleef, er
kende hu onmiddellijk; misschien omdat hij
dien dorst in zich zelven voelde. En zopals
ons de betoovering en de liefde toeklinkt
uit Diepenbrocks muziek, zoo zingt ze ons
de hoop; de hoop op minder utilistische en
feweldzuchtige tijden; want wel weten we
at dat onomschrijfbare en onuitsprekelijke,
die melodieën en haar wonderbare ontroe
ring niet verloren kan gaan.
Er zijn in Diepenbrocks werk vele
onderdeelen, gelijk zijn melod e-type en zijn
harmoniek, welke belangrijk en origineel
genoeg zijn om afzonderlijk behandeld te
worden, wat echter tot heden slechts frag
mentarisch kon geschieden, daar weinige
zijner composities gedrukt zijn; er zijn in
Diepenbrocks leven ook psychologische
raadselen, gelijk zijn vereering voor
Nietzsche, welke me eerst in Marsyas tot
muzikale uitdrukking schijnt geraakt te
zijn, die evenwel verklaard mogen worden
(gelijk het veelvuldig voorkomend nacht
symbool) wanneer de Meester als een vreem
deling op zijn leven terug kan schouwen.
Ik laat hem nu zelf zijn kunst nog
karakteriseeren in twee citaten uit De Kroniek"
van 1899 en 1896:
.... de drang om een melodie te
vertienvoudigen, zoodat zij wordt tot een uit
spansel van zingende lijnen, uit wier choor
n stem als de hoogste en beste ons voor
namelijk toespreekt".
En:
Want niets anders is geluk, zoo men
dit woord niet zinledig wil noemen dan de
macht, macht om zich zelf en den naaste
naar willekeur en welbehagen te
translig uree ren; macht, ook om de macht van
den sterkeren te gevoelen, om,geslagen en
getroffen te worden en niet te worden ver
brijzeld."
MATTHIJS VERMEULEN.
Carl Laisoïei Mi Etfströin.
Beida buitenlanders exposeeren in
denLarenschen kunsthandel de eerste een schilder,
de tweede een beeldaonwer.
Het werk van Larsou, meest aquarellen,
is kunst van de licht-verteerbare soort. Het
lokt onmiddellijk aan geiy t een heldere ga f e
klenr-prent; daar is de klaarheid van kleur
aan, die men fotografisch juist zon achten.
De vaardigheid in aquarelleeren of liever
in de behandeling der waterverven doet
eveneens aan het onberispelijke van een
mechanische beweging denken. Buiten deze
eigenschappen van propere kleurigheid en
gladhandige uitvoering, kan men aan het
werk nog zyn behagen vinden om de voor
stelling. De tafereelen, met een vaak
anecdotische strekking, zy'n aardig, hoewel niet
zonder preitentie van origineele vinding, ge
arrangeerd ; de figuurtjes dikwijls in een
actie gesteld, die niet zonder smaakvol be
leid ia. Maar dit is dan ook alles wat er aan dit
luchtige en gemakkelijke werk voor waar
deerbaars valt te noemen. We hoeven ona
over de aanwezigheid van dezen buitenlander
zeker aiet te verhengen. De zonnige schilder",
als Larson wel genoemd werd, dient begrepen
te worden als de mensch die in onveratoor
baar goeden luim voortleeft, wijl hy voor
zichzelf de zekerheid kreeg, dat het
produceeren van kunstwerken veel vlotter gaat,
dan zooveel anderen meenen.
David Elstiöm blijkt meer de zware ploe
tering daarby te kennen; 't geloof niet dat
hy het vervaardigen van kunstwerken ala
ean peulschilletje opvat. Laat me maar aan
stonds zeggen, dat hy heel wat belangrijker
ia. Hy ia een beeldhouwer van aansienly'ke
beteekenis; de tentoonstelling zo a niet ver
meldenswaard zjjn zonder zyn werk. Zjjn
kracht ligt in het maken van borstoeelden. in
het portret. Maar hy is meer dan een bekwaam
typeerder van de uiterlijke wezenstrekken,
waarmee een z.g. sprekende gelijkenis bereikt
wordt. Hy zoekt verder dan het geven van
een getronw en artistiek" afbeeldsel van
eeu bepaald persoon. In de verschillende
koppen is er by de afwijkingen van bonw
en uitgroei iets, dat ze gemeen hebben: de
meaachbaeltenii; in lederen kop voelt men
onder de gestalten plastiek de pnlpende be
weging van driften en aandoeningen: het
innerlijk leven. De beeldhouwer maakt
eipressiekoppen in den goeden zin van het
woord. Dat hy een hartatochteiyk kunstenaar
ia, eerder dan een groot psycholoog, die de
macht heeft tot koele, scherpe dooracbouwing
van het individueele wezen dat hy een nei
ging heeft de snj itten die voor hem poaeeren,
moreel te fl&tteeren meen ik echter uit zijn
werk te knnnen opmerken.
W. STEBSHOFP.
DE GOUDEN VAAS.
Een sprookje uil den nieuwtn tijd.
(Fragment).
Kaar het Dnitscb, van E. T. A. Hoffmann,
door Karel Waacb.
Illustraties yan G. H. Grauss.
TWEEDE NAOHTWAAK.
Hoe de student Anselmus voor
dionken en waanzinnig gehouden
woidt. De vaart over de Elbe. De
bravonr-aria van kapelmeester Graun.
De maagbitter van Conradi en het
gebronsde appelwyf.
Die mynheer ia beslist niet recht wijs,"
zeide ean eerzame borger juffrouw, die van
een wandeling met haar huisgezin terug
keerend, bleef stilstaan en net overelkaar
geslagen armen het dolle gedoe van den
student Anselna aansag. Deze toch had den
atam van den viierboom omvat en riep
zonder ophouden in de bladen en twygen:
O, blinkt en schitter nog nmaal, lieflijke
gouden slangetjes, laat my nog eenmaal maar
uwer stemmen klokjes hporen. O, ziet my
nog nmaal aan, goddelijke blauwe oogen,
maar nmaal nog, anders moet ik vergaan
van smart en heet verlangen. En daarby
zuchtte en steunde hjj klaaglyk en diep, en
schudde van ongedu d en verlangen den
vlierboom, die echter als antwoord dof en
onverstaanbaar zyn bladeren deed ruiachen
en zoo de smart van den student Anselmus,
gewoonweg scheen 11 bespotten.
Die mynheer is zeker niet recht wys,"
zeide de bnrgei juffrouw en het was Anselmus
alsof hy uit ean diepen droom werd gerukt
of met yskond water begoten om hem ruw
te doen ontwaken. Nu eerst zag hy weer
klaar, waar hy was en werd zich bewast
van de vreemde betoovering die hem gefopt
had en zelfs zoover bracht, dat hy alleen
zijnde, luid aan 't spreken was gevallen.
Verwoed zag hy de bnrgerjaffjonw aan en
greep eindeJy'k naar zy'n op den grond ge
vallen hoed, teneinde weg te snellen. De
vader van het huisgezin was er intneschen
ook bygekomen en had, nadat de kleine, die
hy op den arm droeg, in 'c gras neergezet
was, steunende op zy'n stok met verwondering
naar den student geluisterd en gestaard.
Nu raapte hy pyp en tabakzak, die de
student had laten vallen op en zeide, terwijl
hij hem beide toestak: Liat mynheer toch
niet zoo akelig in het donker blijven staan
lamenteeren en laat by de voorbijgangers
niet uit hun humeur brengen, waar hem toch
niets andera scheelt, dan dat hy te diep in
't glaasje heeft zitten kyken, laat mynheer
doodbedaard naar huis gaan en zich lekker
op n oor leggen. De student Anselmns
schaamde zich zeer en liet eenklagelyk ach"
hooren. Nu, nu, ging het burgermancetje
voort, iaat mynheer het zich niet te veel
aantrekken, zoo iets overkomt den besten,
en op den lieven Hemelvaartsdag kan men
wel in de vrengde dea harten een glaasje
over den dorst drinken. Dat kan zelfs een
man des Heeren wel overkomen, mynheer
is toch candidaat, nietwaar. Maar als mynheer
het toestaat, stop ik my een py'pje van zijn
tabak, de myne heb ik daarboven opgebruikt".
D.t zeide de burger toen de student Anselmna
pijp en tabaksbuidel reeds wilde opbergen
en EU reinigde de burger langzaam en
weiberaden zy'n py p, en begon die even langzaam
te stoppen. Er waren verecheidene
burgermeisjes by gekomen die heimelijk spraken
met de juffrouw en onder elkaar giebelden,
tcrwy'l zjj naar Anselmas keken. Hem was
het of hy stond op louter spitse doornen en
gloeiende naalden, Zoodra hu py'p en
tabakazak weerom bad, rende hy spoorslags heen.
Alles, wat hu aan wonderlyks gatien had,
was zuiver uit zy'n denken verdwenen en
hy was zich enkel bewust, onder den
vlierboom, allerlei dol heden te hebben staan
verkonden, wat hem te py'nlyker was, omdat
by van jongsaf een innerlyken hekel aan
alle in zichzelfaprekenden gegoed had. Satan
spreekt uit hem zeide zy'n rektor, en dat
geloofde hy inderdaad. De gedachte, ge
houden te worden voor een op Hemel
vaartsdag beschonkenen theol. cand. was
hem onverdraaglijk. Reeds wou hy de
populierenlaan by den Koselschen tuin in
slaan, toen een stem hem achterna riep:
Mijnheer Anselmus, mynheer Anselmns,
waar loopt u in 's hemalsnaam zoo ge
haast heen? De student bleef als in den
grond vastgeworteld staan, overtuigd, dat nu
dadeiyk weer een nieuw ongeval hem over
komen zou. En wederom liet de stem zich
hooren: Mynheer Anselmus, komt u toch
terug, wy wachten hier aan 'c water," Na
hoorde de student pas, dat het zijn vriend
konrektor Paulmann was, die hem riep; by
ging terug naar de Elbe, om den konrektor
te vinden met zy'n beide dochter», alsook
den griffier Heerbrand, die juist bezig waren
in een gondel te stappen. Konrektor
Paulmann noodigde den student uit, met hem
over de Elbe te varen, om dan in zy'n woning
in de Pxrnaer-vooratad den avond verder
door te brengen. Bijzonder gaarne nam de
student Anselmns dit aan, omdat hy zoo
aan het noodlot, dat hem heden beheerschte,
geloofde te ontkomen. Toen zij na over den
stroom voeren, gebeurde het, dat aan da
andere zyde oy den Antonschentuin, een
vnnrwerk werd afgestoken. Knetterend en
sissend schoten raketten de hoogte in en
lichtende sterren spatten uiteen in de lucht,
tallooze knisterende stralen en vlammen rond
zich spreidend.
De student Anselmns zat stom by den
roeienden schipper, toen hy echter in het
water den weerschijn van de in de lucht
rondspattende en knetterende vlammen en
vonken zag, was het hem als trokken
de gonden slangetjes door den vloed. Al
het wonderlijke, wat hy onder den vlierboom
aanschouwd had, werd weder lerend in zy'n
Het bellekoord zonk omlaag en werd een witte, doorzichtige reuzenslang ..."
geest en opnieuw greep hem aan het
onnitzegbare smachten, het brandend verlangen,
dat ook daar zyn borat met beklemmend
smartvelle verrukking had vervuld. O, zyt
gy daar weder, gonden slangetjes, zing toch,
zing! Door uw gezang komen weer voormy
op die donkerblauwe, lieflijke oogen o,
zyt gy dan onder de wateren?" Zoo riep
de student Anaelmna en maakte er een
schichtige beweging by, als wilde hy zich
zoo nit den gondel in de rivier werpen. Is
mynheer bezeten?" riep de schipper en
greep hem by zijn jaspand. De meisjes, die
neven hem gezeten hadden, schreeuwden van
BC a r ik en vluchtten naar de andere zyde yan
den gondel; de griffier Heerbrand zeide
konrektor Faulmann iets aan 't oor, waarop
dese verscheidene dingen antwoordde, waar
van de student Anselmus slechts verstond:
Dergelijke aanvallen, nog niet opgemerkt ?"
Dadelyk daarna stond ook konrektor Paul
mann op en zette zich met een ernstig,
gewild-deftig ambtsgezicht naast den student,
nam diens hand en sprak: Wat echealt n,
mynheer Anselmna ?" Dan student Anselmas
verging byna het verstand, want zyn inner
lijk doorwoedde een feilen tweestrijd, dieby'
vergeefs trachtte te bedwingen. Hy' zag nu
wel klaar in, dat hetgeen hy voor het schit
teren der gonden slangetjes gehouden had,
slechts den weerechyn was van het vnnrwerk
in Antons tuin, doch een nooit gekend ge
kend gevoel, was het vrengde, was het smart,
hy wist het niet, deed zyn borst
samenkrimpen, en toen de schipper zoo met de
riemen in 't water sloeg, dat het als in
toorn omkrullend, plaste en ruischte, ver
nam hy nit het gebruis een heimeiyk liapele
en fluisteren: Anselmns, Anselmns l Ziet gy
niet, hoe wy steeds voor n uittrekken? Het
znatertje ziet ja wear aan geloof?geloof
geloof aan ons. En hem was het, ala
zag in den weerschijn hy' drie groengloeiende
strepen. Maar toen by dan diep weemoedig
in het water neerzag, of nu nit den vloed
de goddely'ke oogen niet opstaren zenden,
werd het hem bewust, dat de echy'n slechts
van de verlickte vensters der naburige huizen
kwam. Stom zat hy daar, innerlyk
doorstreden, en konrektor Panlmann zeide drin
gender: Wat scheelt n, mynheer Anaelmns?
Benepen antwoordde de student: Och, beate
konrektor, wanneer n wist, wat ik zooeven
onder een vlierboom by den Linkeachen
tninmunr klaar wakker met open oogen voor
zonderlinge dingen gedroomd heb, och, u
zondt het my gansch niet ten kwade duiden,
dat ik nu als 't ware zoo verstrooid ben.
Zoo, zoo, menheer Anselmus, viel konrektor
Paulmann hem in da rede, ik heb u alty'd
voor een degelijk jongmensch gehouden,
maar droomen, droomen met wyd-open
oogen, en dan opeens ie 't water wil
len springen, dat doen neem my niet
kwalijk alleen waanzinnigen of dwazen.
De student Anselmns was diep ge
schokt door de strenge woorden van zyn
vriend, toen zeide Panlmann's oudste dochter
Veronika, een lief, bloeiend meisje ven
zestien jaar: Maar, beste vader, er moet
mynheer Anselmns toch iets heel bijzonders
overkomen zyn en hy gelooft wellicht slechts,
dat hy wakker was, ofschoon hy onder den
vlier boom werkelyk heeft geslapen en zich
allerlei dwaze dingen aan hem hebben voor
gedaan, die hem nu nog in de gedachten
hangen. En, beste juffrouw, waarde kon
rektor, zoo Bam de griffier Heerbrand het
woord, waarom zou men niet wakend in een
soort droomerigen toestand knnnen verzin
ken ? Zoo ia my zelf waarlijk eens 'e middags
na de koffia in een dergelijke gevoelloosheid,
wanneer eigenlijk de lichamelijke en geeately'ke
spijsvertering plaats vindt, de ligplaats van
een verloren document in de gedachte ge
komen en gisteren nog danste op dezelfde
manier een prachtig groot Lity'nsche manu
script voor my'n wy'd opem oogen. Och, mijn
beste griffier, antwoordde konrektor
Panlmana, u hebt altijd een neiging tot het
poëtische gehad en dan vervalt men zoo
licht in het fantastische en romaneske/' Maar
het deed den student Anaelns toch goed, dat
men in den diep trenrigen toestand voor
dronken of waanzinnig gehouden te worden,
zich zijner aantrok en ofschoon het tameiyk
duister geworden was, meende hy voor de
eerste maal op te merken, dat Veronika heal
mooie, donkerblauwe oogen had, zonder dat
hem het wonderlijke oogenpaar, in den
vlierboom aanschouwd, voor den geest kwam.
Den student Anselmas was dan ook opeens
weer het avontuur oider den vlierboom nit
den geest gegaan, hy gevoelde zich vrooiyk en
licht. Ja, hy ging in biy den o vermoed zoover,
dat hy by het nit den gondel stappen, zyn
pleitbezorgster Veronika de behulpzame hand
bood en aar z allo os, als ly haar arm door
den ly'nen boog, haar met zooveel handig
heid en geluk naar huis geleidde, dat b_y
maar een enkele maal uitgleed en daar
het juist de eenige modderige plek op
den geheelen weg was, Veronika's witte
kleedje maar heel weinig bespatte. Aan
konrektor Panlmann ontging de gelukkige
verandering van den student Anselmus niet,
by voelde zich weer zacht tegenover hen
gestemd en vroeg hem om verontschuldiging,
voor de harde woorden, die by zich hal
laten ontglippen. Ja, voegde hy er aan toe,
er zy'n wel voorbeelden var, dat zekere
waanvoorstellingen zich aan den menech
voordoen en hem ernstig kwellen en beang
stigen kunnen, maar dan ia het een lichamelijk
onwelsyn en daartegen helpen bloedzuigers,
die mep, aalva vet ia, van achteren moet
aanzetten, zooala een beroemd, nu overleden,
geleerde bewezen heeft. De student Anaelmua
wist nu zelf niet aaeer of hy dronken, waan
zinnig of ziek waa geweest, in elk g «val
leken de bloedzuigers hem volkomen over
bodig, daar de vermeende waanvoorstellingen
ganecnely'k waren verdwenen en hy' al
vroolyker werd, naarmate het hem gelukte zich
schertsenderwy'ze met da lieve Veronika bezig
te bonden. Als gewoonly'k werd er muziek
gemaakt na den soberen maaltyd, de student
Anselmus moest zich zetten aan 't klavier en
Veronika deed beur klare stemme hooren."
Beste juffrouw, zeide de griffier Heerbrand,
u hebt een stem ala een klokje van kristal.
Dat is niet waar," echoot de student Anaelmua
nit, hy wist zelf niet hoe, terwy'l allen hem
verwonderd en ontstemd aanzagen. Kristallen
klokjes luiden in vlier hoornen wonderly'k,
wonderlyk ging de atudent Atsslmus
mompelend voort. Toen lelde Verorikahem
de hand op den schouder en zei: Waarover
spreekt u toch, mynheer Anselmus?" Dadelyk
werd de student weer opgeruimd en begon
te spelen. Konrektor Panlmann zag hem
donker aan, maar de griffi n Heerbrand legde
een muziekstuk op den lessenaar en zong
tot aller verrukking een biaronr-aria van
kapelmeester Graur. Veel nog
accompagneerde de student Anselmna en een gefugeerd
duet, dat by met Veronika voordroeg en door
konrektor Panlmann zelf waa gecomponeerd,
bracht allen in de beate stemming. Tamelyk
laat was het geworden en de griffi ar deerbrand
nam hoed en etok, toen konrektor Faul
mann geheimzinnig xaar hem toe ging en
sprak: Hm, zou u niet, mijn waarde grif
fi sr, onzen besten mijnheer Anselmns zelf
er fin, waar wy tevoren over spraken. Met
het meeste genoegen, antwoordde de griffier
Heerbrand, en begon, nadat men zich in een
Mr. P. J. Troelstra, manifeateerend p
Booden Dinsdag in de omgeving van
het Binnenhof.