Historisch Archief 1877-1940
N", 1*48
DE AMSTERDAMMER
A°. 1912
WEEKBLAD VOOS NEDEKLAND
Oud-er reaactie van. IMIr. H.
L.
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr.
Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling, .....
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . .
p. post ? 1.65
mail 10.
. . . 0.12'/2
Zondag 24 November.
Advertenliën van 1 5 regels ? 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
.... ?0.25
..... 0.30
..... 0.40
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: D«
gemeenteljjke Inkomstenbelasting, door 4. O.
A. Eliaa Schovel. Li Véritéen marche.
Kroniek. FEUILLETON: De Miraknlemse
Pilleka», slot. door Eline Mare. KUNST
EN LETTEREN: Da ionie in het defcige
dorp, door J. da Meester, baoordee'd door
Frans Coenen. Nieuwe Boeken van en
vór kinderen, door Hessel Jon asm».
BERICHTEN. VROU V7ENRUBRIEK:
De Liberale Koncontratie, door Martina O.
Kramerp. ALLERLEI, door Allegra.
TJIT DE NATOUR, door E. Heimans.
Ferdinaud Hoye», met af b., door J. H. R.
Rotterdam. Suse Bpbertpon, David Bantt, door
PJafscbaert. WETENSCHAPPELIJKE
VARIA: Een luchtballon van
staaldraadweefae', met af b., door dr. P. van Olst.
Lange redevoeringen door M. C. Lofdicht
op de Prikkel-Ydillen, door Cnarivariac.
CHARIVARI. FINANCIEELE EN
OECONOMI8CBE KRONIEK, door v. d. M. en
V. d. 8. SCHAAKSPEL. DAM8PEL.
ADVERTENTIËN.
De Gemeentelijke Inkomsten
belasting.
Er is misschien geen belasting;, die
zooveel ergernis geeft, als de stedelijke
belasting op het inkomen.
Hoe zou het ook anders kunnen?
De gemeenten immers missen de ge
gevens, die voor de heffing onontbeerlijk
zijn. Van het Rijk kannen ze geen in
lichtingen krijgen, want de wet legt
geheimhouding op.
De heeren dar gemeentebelastingen
moeten dus maar hier en daar wat
rondsnuffelen, afgaan op praatjes, en vooral
ook trachten van de collega's van de
Rijks Direkte Belastingen nu en dan
eens in een particulier gesprek de een
of andere kleine aanwijzing of indiscretie
op te pikken.
Zao ontstaat een half ambtelijk, balf
particulier samengefluiater, zonder dat
eigenlijk iemand verantwoordelijk kan
worden gesteld voor de gevolgen, die da
belastingplichtigen er soms van onder
vinden. De ambtenaren der Rijksbelas
tingen hunnerzijds snuffelen ook algaarne
rond in de gemeentelijke kohieren. Dat
gaat gemakkelijk, want de kohieren zijn
niet geheim. De verkeerde gebruiken,
welke uit dat snuffelen voortkomen, ver
meerderen dan nog bovendien de ergernis
die de heffing der gemeentelijke inkom
stenbelasting toch al wekt.
Zoo kon men onlangs in de couranten
lezen, dat er een boekj a was uitgekomen,
waarin het kohier van den hoofdelij ken
omslag eener gemeente was overgedrukt
en waardoor dus tot gemeengoed gemaakt
werd de hoegrootheid der inkomens van
de ingezetenen, en de klassen waarin zij
waren aangeslagen. De schrijver, een
Rijksontvanger, had tegen betaling van
f 180 ter secretarie de overschrijving; van
het kohier in zijn bezit gekregen. Later
kreeg de heer ontvanger den indruk, dat
hij aan de gemeentekas ? 120 meer had
betaald, dan het gemeentebestuur voor
dien arbeid had uitgegeven. Hij vroeg
aan het gemeentebestuur restitutie van
f 120, die de heer ontvanger meende te
veel te hebben betaald.
Het verzoek werd gewezen van de hand.
De heer ontvanger wendde zich daarop
tot Gedeputeerde Staten, maar deze ver
klaarden zich tot beslissen onbevoegd.
Hiermee was de zaak echter nog niet uit.
Volgens het courantenbericht wendde de
heer ontvanger zich tot den Minister van
Binnenlandsche Zaken. En wat gebeurde
er toen P
Stuurde de Minister van
Binnenlandsche Ztiken het verzoek van dien ont
vanger door naar zijn ambtgenoot van
Financiën met advies dien ontvanger
onder het oog te brengen, dat het voor
zeker niet op den weg ligt van ambte
naren der Rijksbelastingen om door
minder taktvolle en eenigszins onbe
scheiden handelingen de heffing der ge
meentelijke inkomstenbelastingen nog
bederkelijker te maken dan zij toch al
is P Neen. Volarens het
courantenbericht deelde de Minister van Binnen
landsche Zaken den ontvanger mede,
dat ofschoon na onderzoek de gegrond
heid van zijn bezwaar is gebleken, de
wet aam de Regeering geen middelen
verschaft om de gevraagde tnssche&komst
te verleenen. Dat is dan ook maar ge
lukkig, want ware het andere, dan zou
het voorbeeld van dezen ontvanger allicht
bij zijn collega's navolging vinden en
zouden reien trachten door dergelijke,
door den wetgever niet bedoelde hande
lingen, ean b ij slagje op hun traktement
te verdienen.
Da publiciteit der gemeentelijke kohie
ren is toeh zeker niet door den wet
gever voorgeschreven, opdat afschriften
zouden worden genomen of verstrekt
van het geheele kohier, opdat dit nader
hand zou worde»gedrukt en verkocht.
Moet dit echter zoo blij ven P Is het niet j
veeleer wenschelrjk, dat de natie worde!
ontslagen van die bedenkelijke gemeente-?
lijke inkomstenbelasting, die door de)
willekeurige wijze, waarop ze wel moet
worden toegepast, niet alleen de stede-,
lijke inkomstenbelasting, maar ook de'
Rijksinkomstenbelasting in discrediet
dreigt te brengen.
Veel beter ware het, indien de ge
meenten in de gelegenheid werden ge
steld opcenten te heffen op de Bedrij
t'abelasting en opcenten te heffen op de
Vermogensbelasting.
Het zou mij niet verwonderen, indien
dit kon gebeuren zonder de gesplitste
Inkomstenbelasting om te werken, enkel
en alleen door een kleine wijziging te
brengen in de Gemeentewet. In art. 240
der Gemeentewet ware tusscben b en c
in te voegen:
Opcenten op de Badrrjfsbelasting,
Opcenten op de Vermogensbelasting.
Deze opcenten zouden dan, evenals dit
krachtens art. 263 der Gemeentewet ge
schiedt met de opcenten, die de gemeenten
heffen op de hoofdsom der grondbelasting
en op de hoofdsom der personeele be
lasting, tegelijk met de rijksbelasting door
de rijksambtenaren kunnen worden inge
vorderd en daarna aan den gemeente
ontvanger kunnen worden uitgekeerd.
Deze ambtelijke regeling behoeft, naar
het schijnt, niet erg ingewikkeld te zijn.
Aan de gemeente, die dit vraagt, deelt
de Minister van Financiën mede, hoeveel
de vermogens- en hoeveel de
bedrijfsbelasting in die gemeente heeft opge
bracht, desnoods het vorige jaar. Het
ambtelijk geheim omtrent de grootheid
van lederen aanslag blijft daardoor be
waard. Ten einde dit nog meer te waar
borgen zou men kunnen bepalen, dat
genoemde opeenten niet kunnen worden
geheven in gemeenten, waarin minder
dan 100 aanslagen in beide belastingen te
zamen zijn tot stand gekomen. De ge
meenten hebben nu slechts te ramen
hoeveel opcenten zij moeten heffen om
het bedrag te incasseeren, dat zij anders
krachtens een gemeentelijke inkomsten
belasting zouden willen bekomen. Precies
zal de rekening wel niet altijd met de
werkelijkheid overeenstemmen ; het kan
mee en tegenvallen, e ren als met iedere
andere belasting. De gemeeaten zouden
bavoeed moeten zijn alleen opcenten
te heffen van de Vermogensbelasting of
alleen van de Badrrjfsbelastimg, of van
beide.
Stel, in de gemeente A is de opbrengst
der Bedrijfsbelasting f 100.000 en der
Varmogings belaating ? 150.000, dus samen
?250.000. Stel, de gemeenten zou uit
baar inkonstenbelasting f 25.000 willen
trekken, dan heeft zij dus aan den
Minister van Finatciën te verzoeken op
alle aanslagen in de Bedrijfsbelasting en
in de Vermogensbelasting in die gemeente
10 pCt. te treffen ten bate der gemeente.
Die 10 opcenten vindt de belasting
plichtige dan op zijn aanslagbiljet uit
getrokken, net precies zooals hu nu die
opcenten uitgetrokken ziet op zijn aan
slagbiljet in de Personeela Belasting, of'
zien zal op zijn aanslagbiljetten der ge
splitste Inkomstenbelasting, ten bate van
het Rijk, tenzij de ,ijverige" Minister
Kolkman, gesteund door zijn overtalrijk
personeel, en geholpen door een gehoor
zame meerderheid, nog tijdig een her
ziening der gesplitste inkomstenbelasting
er door weet te jagen. Men zou boven
dien nog kunnen overwegen of htt
wenschelijk is de gemeenten in de ge
legenheid te stellen progressieve opcenten
te heften; een dergelijke regeling als bijv.
in art. 247 der Gemeentewet voor de
heffing der gemeentelijke opcenten op
de personeele belasting is gemaakt. Als
ik schrijf, ddrgeHjke regeling: dan bedoel
ik natuurlijk, dat aan de progressie zekere
punten moeten worden gesteld, ten einde
misbruiken en fantasieën te voorkomen
en te beletten dat bijv. in sommige ge
meenten enkele rijkaards eens speciaal
worden adercelaten, zij het dan ook
pijnloos, terwijl tevens moet worden voor
komen dat kleine inkomens bovenmatig
worden belast, zooals nu bij sommige
stedelijke inkomstenbelastingen maar al
dikwijls het geval is.
Een regeling, zooals door mij hier is
voorgesteld, om de gesplitste inkomstenbe
lasting meer tot haar recht te d«en komen
en het denkbeeld van den maker, mr
Pierson, verwezenlijken, die juist de op
.ossing wilde om de gemeenten in de
gelegenheid te kunnen stellen opcenten
;e htffcn op de Vermogens- en op da
B adrijfsbelasting. Een dergelijke regeling
is in het gemeentebelang meer gewensoh^*
In sommige gemeenten zal het wefr
schelijk zijn het inkomen uit Vermogen
ilthans niet zwaarder te belasten dan
iet inkomen uit bedrijf, in andere ge
meenten weer zal men misschien liever
alleen opcenten heffen van de Vermo
gensbelasting om de bedrijfsinkomsten
niet nog meer op nieuw te bezwaren.
Dit zijn allemaal vragen, die de gemeenten
tiet best kunnen beantwoorden.
Ik twijfel er niet aan tegen hetgeen
ik voorstel zullen ambtelijke bezwaren
rijzen. E in krachtig Minister, die dit
werkelijk wil, zal die echter uit den weg
weten te ruimen evengoed als Pierson
de aan de praktijk der patentwet ont
leende bezwaren wist te niet te doen
door zijn verouderde bureaucraten een
voudig op zij te schuiven en even hoffelijk
als stellig het werk te verrichten met
een talentvol jong jurist, die pas een
paar jaar bij de Administratie der Directe
Balastingen werkzaam was. Torn de
Minister en zijn jeugdige rechterhand
enkele weken samen hadden gewerkt
riep Pierson uit:
Zoo is het pleizierig werken! Nu
schieten wij op!
A. G. A. ELIAS SCHOTEL.
La Véritéen marche....
Verscheidene van de journalisten, die
j.l. Zondag aanwezig waren op de buiten
gewone algemeene vergadering" van hun
Kring, hebben indertijd met bruisend
rechtsgevoel de wisselingen meegemaakt
van de Dreyfus-affaire en zich over het
l'incident est clos", dat den werkelijken
schrijver van het borderel te pas k wam,
zoo hevig opgewonden als wij Neder
landers dat kunnen.
Het toeval, dat dikwijls
opzijnUilenspiegelsch onverwacht uit den hoek komt,
beeft gewild, dat een der beste
Nederiandsche correspondente* van die dagen,
die uit Parijs het Nederlandsehe volk
inlichtten over den aantocht van de
Waarheid la veritéest en marche,
el Ie ne s'ariêtera pag! thans als voor
zitter van den Nederlandschen Journa
listenkring verward raakte in een geval,
waarin hij het l'incideat est clos", il
n'y a plus d'affaire... van een anoniemen
brief" trouw bleef hanteeren.
D. w. z. hantearen tot dezen Zondag
17 November en tot deze algemeene
vergadering. Mr. L. J. Plemp van Dui
veland, de voorzitter van den Kring, die
op einde Juni weigerde volledig licht te
brengen aan onzen redacteur, hoewel deze
alle waarborgen beloofde, dat dit «even
eener voldoende verklaring van des
Kringbeetuurs onbegrijpelijke vrijspraak van
den Parij schen correspendent der N. R. C t.,
de gebleven en zelfs vermeerderde on
rust zou kunnen wegnemen; die begin
Juli weigerde aan de Parijsche
correspot denten der andere bladen toelichting
te geven van de gansch onbevredigende
vrijspraak van dien collega; die op
de algemeene vergadering van 7 Juli
weigerde anders dan in geheime zitting
iets mér los te laten dan mededeelingen,
waar men per slot geen houvast aan
had; dezelfde voorzitter van den Ned.
Journalistenkring heeft thans, op de
vergadering van Zondag jl., deze op
pijnlijke wijze aan de Dreyfus-affaire
herinnerende achterhoudenheid laten
varen en open kaart gespeeld.
Die eindelijke en voldoening-gevende
openbaarheid heeft men te danken aan
de verschijning eener brochure, waarvan
wij noch de heftigheid goedkeuren noch
de gevolgtrekkingen onderschreven heb
ben: de brochure, waarmede de heer
Alexander Cohen te Parijs den heer
Piemp van Duiveland van opzettelijke
en niet belanglooze schoonwassching van
den N. R.Ct.-man op de felste wijze heeft
beschuldigd.
Zoo schijnt dan het geweld steeds weer
noodzakelijk te wezen om
geheimzinnigdoenden tot een openbaarheid te brengen,
die in gevallen als de onderhavige zoo
noodzakelijk is!
Hadde mr. Plemp eerder gesproken!
***
Schetsen wij nu, vór wij op OES onder
werp komen, het verloop dezer zaak in
enkele trekken.
De journalistenwereld, eent te Parijs,
sedert ook hier te lande, was vermld
geraakt van de beschuldiging;, dat de
Parijsche corr. van de N. R. Ct. zijn
collega Alexander Cohen, door middel
van een anoniemen brief aan de Telegraaf,
had gepoogd door dat dagblad zijn ont
slag te doen thuis sturen.
Alle de vijf Parijsche collega's van
den Tel.-correspondent, ons als eerlijke
mannen bekend, sloten zich weldra zonder
voorbehoud bij deze beschuldiging aan.
Gén der oud-collega's, die haar onge
grond achtte. Het feit, dat de anonieme
brief geschreven en getypt was op vol
komen hetzelfde, weinig voorkomende
postpapier, als gebruikt werd ten huize
van den beschuldigde, gevoegd brj talrijke
kleine aanwijzingen van feitelijken en
moreelen aard (de stijl", de vluchtende
houding van den betrokkene, zijn recidive
op 't punt van intrigue en ui
t-eenbetrekking-stooten) alles bij een had die
Parrjzenaars en oud-Parijzenaars tot
hunne meening geleid.
Een volkomen onvoldoend gevoerde
enquête te Parijs liet den corr. van de
N. R. Ct. vrij uitgaan. Doch een
schriftkundig rapport, opgesteld door den heer
P. H. van Gestel l), die sedert een vijftien
tal jaren voor de Amsterdamache Justitie
werkzaam is, noemde den anoniemen
brief 's mans werk. De heer van Gestel,
van wien wij uit justitieele bron weten,
dat hij bij twijfeling zich zeer voorzichtig
pleegt uit te drukken, verklaarde dat in
dit geval geen twijfel mogelijk was.
Hier was aldus nieuw bewijsmateriaal.
De heer Cohen publiceerde het in zijn
dagblad en hij tartte den beschuldigde,
die hem acbter zijn rug in Nederland
en te Parijs voor al wat kwaad was uit
maakte, hem te vervolgen voor welk
bevoegd college hij durfde.
Niets gebeurd 9 veertien dagen lang.
Wij wezen in de Amsterdammer op dit
z wij een en werden erom uitgeblaft door
de N. R. Ct. Wij hielden aan en het
hielp niet. Da hoofdredactie dedaigneerde
de beschuldiging, wie haar ook deed.
Toen is aan het Bestuur van de
Ned. Journalistenkring, dat zich al even
min roerde, op reglementaire wijze door
12 leden gevraagd een onderzoek in te
stellen.
Terwijl dit Bestuur enquêteerde ver
meerderde het bewijsmateriaal: de heer
Cohen had den bekendsten schriftkundige
van Frankrijk, den heer Crépieux Jamin,
een expertise opgedragen, en de slotsom
k van dezen deskundige luidde (al tre
derom): dat de corr. van de N. R. Ct. de
schrijver was van den anoniemen brief:
C'est, schreef hij, de toute vidence et
de toute certitude. Ten tweede: de
heer Cohen had opgemerkt, dat de be
schuldigde, die tijdens de vorige enquête
pp de gelijkenis van zijn Z's met de Z's
in 't anociem stuk attent was gemaakt,
sedert dat oogenblik stelselmatig in zijn
brieven getracht had andere Z's te
schrijven of ze te herstellen door min of
meer gelukte retouches.
Het Kringbestuur vergaderde, lu'sterde
naar de afgevaardigde eiquêteurs Plemp
van Duiveland en Voogd, luisterde naar
den beschuldigde (later zal blijkea dat
het nog twee andere personen hoorde:
de verbazing stijgt ten top als men ver
neemt wie dat waren en hoe ze daar
kwamen) en sprak:
gezien de uitkomsten van een onder
zoek, naar aanleiding van genoemd
verzoek van twaalf leden, door het
Kringbestuur zoowel hier te lande als
te Parijs ingesteld;
gezien de rapporten en gehoord de
verklaring van verscheidene Neder
landsche en buitenlandsche
schriftkundigen, concludeerende in verschillenden
en zelfs onderling tegenstrijdigen zin
nopens de vraag, door de heeren Van
Gestel bovengenoemd bevestigend be
antwoord ;
gehoord het Kringlid (nl. den corr.
van de N. R. Ct) enz.;
verklaart, met algemeene stemmen
van zijn in de bestuursvergadering te
's-Qravenhage van Zondag 23 Juni 1912
aanwezige leden:
dat naar de overtuiging van het Kring
bestuur de tegen het Kringlid gerichte
beschuldiging is ongegrond.
Het is nu toch wel duidelijk, dat zulk
een uitspraak, met zulk een cotsiderans,
niet bevredigen kop.
Behalve de schriftkundigen-rapporten
Reiss, en wie nog meer P schenen
Crépieux Jamin en Van Gestel te hebben
tegengesproken was er immers zoo
veel Anders, dat vast stond!
Op de algemeene vergadering van den
Journalistenkring, d.d. 7 Juli, heeft de
voorzitter, sterk in zijn populariteit,
zich vergenoegd met het geven van
eenige onvoldoende inlichtingen in
comité-generaal, en verder zeer uit de hoogte
gesproken over de procedure, die hij
gevolgd had, maar waarvan hij het eigen
lijke niet vertelde. Wie tegensprak werd
als een halven lasteraar bejegend. Wie,
als wij, zich slechts schoorvoetend
nstrlegde büde uitspraak, werd met drei
gende brieven aangetast....
1) Met medewerking van z\jn broeder M. H
van Geste).
Het is jammer, dat eerst de heftige
brochure, met hare revelatie ia zake
iet derde schriftkundige rapport, den
voorzitter bewogen heeft tot
openhartigicid ten opzichte der feiten:
Wij mochten dan in de vergadering
van Zondag j 1. 2) het volgende vernemen:
Wat de heer Cohen gezegd had was
in 't algemeen, tijdens de enquête te
Parijs, de waarheid gebleken. Orer den
persoon, die zou hebben gecomplotteerd
met Cohen (Nick-Carter-achtige insi
nuatie van den beschuldigde en zrjn
courant) kwamen van alle zijden de
gunstigste getuigenissen in. Toen de
enquêteurs in Nederland terugkwamen,
waren zij zeer onder den indruk van al
tiet gehoorde, en die indruk was aller
minst gunstig voor den aangeklaagde.
Zij neigden er toe, zeide Mr. Plemp
van Duiveland, hem voor schuldig te
bonden.
Toen kwam het schriftkundig rapport,
hetwelk op verzoek van het
Kringbestuur door Prof. R. G. Reiss
te Lausanne was uitgebracht (de
eudboogleeraar in het strafrecht Mr. G. A.
van Hamel had au het Kringbestuur prof.
Reiss als deskundige aanbevelen.) Het
luidde: dat waarschijnlijk zoo niet zeker"
de beschuldigde inderdaad de schrijver
was van het anonieme stuk, en verder
dat er een typische overeenkomst bestond"
tusschen dat stuk en 's mans handschrift.
Als men weet, dat deze Prof. Reiss
volgens andere methoden arbeidt
(Bertillon) dan Crépieux Jamin, krijgt het feit,
dat de conclusies der beide deskundigen
identiek zijn, dubbele beteekenis.
Aan het Bestuur stelde bijgevolg Mr.
Plemp van Duiveland voor art. 8 van
het Huish. Reglement van den Kring
toe te passen, d. w. z. den beschuldigde
ter verantwoording te roepan.
Het ging, let wel, nog niet over een
vonnis ondanks al dit materiaal
het ging slechts over een nader officieel
onderzoek naar de waarheid.
De heer Plemp, die bezig was in deze
algemeene vergadering van 17 Nor. zich
zelf te verdedigen, deelde ons mede, dat
twee Bestuursleden zich tegen dat ter ver
antwoording roepen verzet hadden. Er was,
vonden die, geen voldoende aanleiding den
correspondent van de N. R. C t., ondanks
het aanwezig materiaal en ondanks het
verzoek om een volledige enquête doer
12 leden, ter verantwoording te roepen!!
Het is jammer, dat wij de namen dezer
personen, van wie men naar het kleurrijk
woord van Alexander Cohen moeilijk
kan zeggen, dat zij met bijzondere passie
de naakte waarheid hebben achterna
gezeten, niet kunnen kennen.
Hoe het zij, mr. Plemp dreef het
onderzoek door. Hij beroemde er zich
zelfs op wij zullen dadelijk zien met
hoe weinig recht.
Ziehier art. 8 van het Huishoudelijk
reglement, voor zoover het voor ons van
belang is:
Een gewoon lid dat, naar de meening
van het Bestuur een daad heeft ge
pleegd in strijd met de waardigheid
van het beroep, of schadelijk voor den
goeden naam van den Kring, zal door
het Bestuur ter verantwoording worden
geroepen. Ook kan een lid door het
Bestuur ter verantwoording geroepen
worden op verzoek van 10 leden. Hem
zal volle gelegenheid worden gegeven
om zich te verdedigen en al die per
sonen en stukken in 't geding te
brengen, die hy tot zijn verdediging
noodig mocht achten.
Om strikt ons te houden aan dit arti
kel, aldus sprak op de vergadering van
jl. Zondag mr. Plemp, heeft het bestuur
in pleno geen andere getuigen geheord,
dan die de beschuldigde meebraeht. Het
is, ging hij voort, inderdaad waar (dit was
kort geleden uitgelekt) dat tegelijk met den
correspondent van de N. R. Ct. waren
medegekomen... zijn hoofdredacteur, mr.
Van der Hoeven en iemand, dien mr. van
der Hoeven medebracht: mr. Lisman, uit
Utrecht.
Hier distilleerde de voorzitter dus uit
art. 8, met het doel een verklaring te
geven voor zijn niet oproepen van ge
tuigen of deskundigen u charge, de wet:
dat het minimum, wat ieder in dit art.
8 leest, een maximum was: volgens
mr. Plemp mocht slechts de beschul
digde worden gehoord, en buiten hem
alleen nog de lieden, die hij, de beschul
digde, medebracht.
De beschuldigde zat in de zaal. Hij
scheen niet te weten de portee van 't
geen hij zeggen ging: Mag ik, mijn
heer de voorzitter, eren preciseeren:
2) Ia de Telegraaf van 18 Nov. Avondbl.
staat een uitvoerig maar uttteraard incom
pleet verslag der vergadering, die ge d aard
heeft van 's morgens 11 nor tot des middags
6. Eveneens een verslag, maar een veel kor
ter, in de N. Ct. van dezelfden datnm.