Historisch Archief 1877-1940
H% 1853
DE AMSTERDAMIER
A°. 1912
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Om.der redactie -van.
Dit nummer bevat een bijvoegsel
H. F. L.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Abonnement per 3 maanden ....
Voor ladiêper jaar, bjj vooruitbetaling, .
? 1.50, fr. p. post ? 1.65
. . mail 10
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
0.12',
Zondag 29 December,
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer / 0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel ..... 0.30
Reclames per regel 0.40
EEN NIEUWE LETTER.
Te beginnen met den nieuwen Jaargang zal De Amster
dammer" worden gedrukt met een nieuwe lettersoort: de
Romaansche, van de Lettergieterij Amsterdam". Hier
mede zal een. groote verfrissching van het algemeen uiterlijk
van dit Weekblad verkregen zijn.
Als Premie voor het eerste kwartaal zal verkrijgbaar
worden gesteld een bloemlezing van Charivaria met
omslagteekening en vignetten van Pieter van der Hem,
een deeltje van 64 bladzijden, gezet in de Hollandsche Letter
van S. H. de Eoos.
lllmillllltMIIIIIIIItltllllllllUIIIIIIIHIIIIIIIIMIIIMMIIIIHII
MiHimiHiinimimiiliimiiiitmtiMMitiiiii
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ:
Legerbefenlngen, I, door H. van W. Esn Kijkje
ia de Rechtzaal, door mr. Pelleeiae.
Kroniek. FEUILLETON: Prinses Panline,
I, door J. Pabst. KUNSTEN LETIEREN:
Muziek in de Hoofdstad, door Mattbijs
Vermenlen. Tooneelcanaerieën, door Hoiréde
la BaigBoire. Baitenlaodsche Romans, door
Hesgel Jongama. Kennis van het Dnits in
18357, door H. J. W. Kroes.?BERIC3TEN.
VROUWENROBRIEK: Gravin Sophie von
Hohenberg, met portre*, door M. C.
Een receptie, door mr. Florence Yienhoed
Grevelink. Tutti Frntti, door N.
Mansfeldt-de Witt Hnbarta. ALLERLEI,
door Allegra. UIT DE NATUUR, door
E. Heimans. Taderlandsche historie, XVI,
met afb., door pro'f. L. Knappeit. Een
stille in den lande," met portret, door
J. D. C. van Dokkum. De etsen van J.
Igraëls, door Plasachaert. Kandinsky, door
Pksschaert. WETENSCH. VARIA: Schie
ten mot motoren, met afb., door dr. P. van
Olst.?Nieuwjaarswensch, door Charivarinr.
CHAKIVARI. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door v. d. M. en
y. d. 8. De Onderwijzer, Naar het Fiat s
van Léon Frapié, door A. M. de Jong.
Schouwburgdirecteuren, door M. C. Ser
vische humor, door D. Smit. DAMSPEL.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN.
HllltlllllllllirillllllllllflIllllllIUIIIIIIIMIIINIIIIMIIItimill! IIIMIHHtlMlMI
Legeroefeningen.
De algemeene geest van ons leger is
in de laatste jaren een allesbehalve
lijdzame en eerbiedige. Een van de
hoofdredenen daarvan is een gelukkige:
de milicien van tegenwoordig is intel
lectueel en moreel de meerdere van den
milieien van 20 jaar geleden.
Moeilijk kan ik aannemen dat deze
verandering het legerbestuur ontgaan is,
hoe lichtzinnig optimist en zelfgenoegzaam
het ook is; doch het heeft nagelaten m«t
deze factoren ook slechts in bescheidene
mate rekening te houden, waar het zijn
plicht was het nieuwe, frissche element
en de jonge intellectualiteit dienstbaar
te maken aan een intensieve legeroefening.
En vandaar dat de organisatie van onze
weermacht en vooral de methode, welke
toegepast wordt om de miliciens eenigen
graad van geoefendheid te doen bereiken,
bloot staat aan dikwijls scherpe en gansch
niet onjuiste critiek van leeken, die
tijdelijk in den wapenhandel bekwaamd
worden. Deze mensohen, hoewel geen
krijge-technici, zijn wel eens gewend een
oordeel te hebben en beschikken dan
vaak over een breeder levenskijk en zien
dieper dan de beroepssoldaten van allen
rang, die in traditie en sleur gauw zijn
vastgegroeid.
In aansluiting met dr. H., die in De
Amsterdammer" van l Dec. op «nkele
feilen wees, wil ik hier eenige van mijn
indrukken meedeelen. Ze dateeren van
mijn jongste herhalingsoefeningen en
worden in geenen deele opgeschreven om
het leger belachelijk te maken, hoewel
de staat, waarin nen den Nederlandschen
soldaat als gereed voor een mogelyken
oorlog aflevert, eerder ambities doet ver
onderstellen voor operette of clownerie
dan voor den genadeleozen krijg.
Het is een eigenaardig, maar uit het
tijdverspillen gedurende de periode van
werkelijke oefening niet moeilijk te ver
klaren, verschijnsel, dat de miliciens,
korporaals en onderofficieren, die voor
herhalingsoefeningen onder de wapenen
komen, de eenvoudigste beginselen der
krijgskunst kwijt zijn. Na een onver
wachte mobilisatie tegenover den vijand
geplaatst, zouden zij dus wat die tactische
kennis betreft weerloos zijn en het mag
betwijfeld worden of een regeerieg wel
verantwoord is, wanneer een in den strijd
voeren van reeds bij voorbaat voor
serieuzen tegenstand ongeschikte man
schappen mogelijk is.
Alleen de intelligentsten hebben nog
een vage notie van het uitvoeren van een
commando, doch de meerderheid kan het
eenvoudigste bevel niet ten uitvoer
brengen ea het geweer niet hanteeren.
Een eenigszins vlugge en behoorlijke
troepenverplaatsing, om nog niet te
spreken van bewegingen in gevechts
formatie, is dus reeds geheel uitgesloten.
In plaats van de vroeger (in 8 of 12
maanden 1) aangeleerde militaire vaardig
heden even kort en ter opfriasching te
kunnen herhalen en ze dan te gaan be
nutten voor gevechts-oefeningen, moet
een goed deel van den tijd besteed
worden om de eenvoudigste (dikwijls
bovendien zinlooze) exercitie", mét of
zónder geweer, opnieuw in tempo's te
instrueeren. Deze oefeningen zijn meesten
tijds een parodie op ernstig, flink en
degelijk werken: De miliciens zijn
weinig ambitieus en verkiezen zich
voor oefeningen, die hun belangstelling
nösh hun instemming hebben, niet in te
spannen, en officieren en onderofficieren
sluiten zich veelal ijverig bij deze op
vatting aan.... Op schandelijke, dikwijls
zeer geraffineerde wijze, verklungelen de
instructeurs den hun ruim toegemeten
oefeningstijd, dien de meeste miliciens
met vrij wat nuttiger en aangenamer
uitslag voor hun burger-arbei i konden
besteden.
Niet alleen militie-kader, uit den aard
van de zaak eer collega's dan meerderen van
de eveneens tot nuttelooze exercitie uit
hun milieu gehaalde miliciens,, doch ook
vrijwillig kader, uitgenomen een enkele
soldatesk* sergeant of sergeant-majoor,
encannailleert zich gaarne met zijn op
klungelen gestelde ondergeschikten, en de
meest volmaakte methode om den tijd
zonder nut door" te brengen is vaak van
gezamenlijke inventie. Het leidend prin
cipe, door superieuren erkend en uitge
sproken, is: laten we 't mekaar zoo
makkelijk mogelijk maken, 't is toch maar
poppekast." Dit is niet de opvatting van
een pessimistische of anti-militaristische
enkeling, doch algemeen zijn de deelnemers,
van welke meer of mi ader clowneske
militaire oefeningen ook, absoluut over
tuigd van de nutteloosheid hunner ver
richtingen, een inderdaad zeer voor de
hand liggende en te billijken meening,
waarmee wél deden rekening te houden
allen, die zich met zooveel béte volhar
ding vastklampen aan het instituut onzer
landsverdediging. Een armee, die inner
lijk overtuigd is van eigen militaire
minderwaardigheid, is naar mijne meening
toch niet het gewenschte en verwachte
resultaat van het besteden van zooveel
geld en zooveel tijd!
Onze moderne jongelieden hebben zelf
vertrouwen genoeg, in de oogen van
sommigen wel in wat al te ruime mate,
doch, eenmaal ingedeeld bij het werkelijke
leger, is het in een minimum van tijd
verdwenen.
Het gevolg van de slappe, hoewel
uiterst gemoedelijke exercitie is door
iedereen te constateeren: bij
frontyeranderingeu, wijzigingen van opstelling,
enz. sukkelt ieder onderdeel op schutters
manier naar zijn plaats. Meer dan twintig
morgens achtereen nam ik waar, hoe
de compagnieën van een bataljon in
flank-colonne uit de tentstraat mar
cheerden, om zich voor den bataljons
commandant ter monstering op te stellen.
Er was geen sectie, welke de frontver
andering door zoogenaamd
opmarcheeren" kon ten uitroer brengen.
Ofschoon bij correcte afwerking een
dergelijke verplaatsing zeer gemakkelijk
is, ontstond er bii het waarschuwings
commando (?links" ... of rechts" ...)
reeds een algemeene consternatie, welke
bij het uitvoeringsbevel (...
opmarcheeren!") oversloeg in wilde verwarring,
daar ieder zich maar luk-raak in de
dobberende rijen smeet.
Gevechtsoefeiingen gaven aanleiding
tot dezelfde onhandige en domme ver
anderingen van opstelling; zelfs het
verspreiden", om en tirailleur" te
komen, wat in iedere gevechtsoefe
ning schering en inslag is geschiedde
even moeizaam en zonder besef: geen
enkele sectie ontplooide zich regelmatig
en correct; het was gewoonlijk een
dooreengeloop en gedraaf, om zelfs den
koelbloedigsten vijand nerveus te maken
(Dat kon er dan misschien het voordeel
van zijn!)
Da vaardigheid voor de meer samen
gestelde oefeningen, met grooter troe
pen-massa's, wordt geput uit détail- en
compagniesoefeningen, doch wat als
voorbereiding te denken van
bajonetvechten" steeds zonder geweer? Van
compagniesoefeuiugen, waarbij de luite
nant, quasi ter dekking van zijn in oor
logstijd gevaar loopend hacbje, twee uur
in een kuil gaat zitten met vier ordon
nansen en er in slaagt in dien tijd zijn
secties in een tirailleur-linie te brengen,
zoo krom als een hoepel? Des mans
eenig uiterlijk serieus vertoon voad
plaats, toen het paard .van den batal
jons-commandant in zicht was, doch na
des laatsten verdwijning was de opzette
lijke lijntrekkerij des te zoeter en
weiverdien der.
Dit is mij steeds opgevallen als te zijn
bij de handelingen der meeste hoogere
en lagere bevelvoerders het leidend
principe: zorg te dragen dat er,zoolang
een controle uitoefenende
hooger-geplaatste tegenwoordig is, uiterlijk niets
valt te laken. Da rast is van minder
belang. Ieder superieur strooit ieder in
rang naar boven volgend superieur zand
in de oogen.
Ik herinner mij, hoe wij onder bevel
van een eersten luitenant uittrokken,
krijgshaftig en fier door het voor de
schoonheden van een compagnie ferme
soldaten niet ongevoelige dorpje Laren.
Doch, toen aan de uiterlijke eere aldus
met elegantie was voldaan, sukkelden
we zonder marsch-verband over de heide,
zóver, tot de commandant zich veilig
achtte voor controle, trouwens ten over
vloede zijn troep achter eettfeeuvelrandje
verstak. Daar gaf hij ter zomer-morgen
ontspanning pionier"-oefening, d. w. z.
hij liet jonge, sterke kerels gootjes (em
bryonale lonpgraven?!) spitten en ze daar
na weer dichtgooien, zonder zich zelfs
te verwaardigen over zooveel nuttigen
en het vaderland in tijd van nood ten
bate komenden arbeid zijn deskundig
oordeel uit te spreken. Deze luitenant
was door zijn groote voorliefde voor
lijntrekken" zoo populair, dat hij bij
het vertrek der lichting een schriftelijke
huldebetooging had te aanvaarden. Hij
toonde zich daardoor zeer gevleid.
Het is gansch niet verkeerd, dat de
miliciens gerespecteerd worden, desnoods
ontzien, doch dan alleen om hun moreele
en intellectusele eigenschappen of
physieke gebreken, en niet om hun lamlendig
heid. H. VAX W.
(Slot l'olljt).
Een Kijkje in de Rechtzaal.
Het Burgerlijk Wetboek vermeldt in
artikel 1950 3", dat als getuigen kunnen
worden gewraakt de vermoedelijke erf
genaam, de begiftigde, de dienstboden
of bedienden van eene der partijen, of
hij die een dadelijk of zijdelingsch belang
bij het geding heeft". Deze wraking
heeft betrekking op het getuigenverhoor
in een burgerrechtelijke procedure. De
wetgever is van de gedachte uitgegaan,
dat de te hooren getuigen zoo onpar
tijdig mogelijk moeten zijn. Voor onbe
vangenheid der getuigen en voor hunne
objectieve verklaringen is alles te zeggen;
het is bekend, hoe moeielijk het is om
datgene, wat wij in onze dagelijksche
omgeving waarnemen, nauwkeurig waar
te nemen en later daarvan, desgevraagd,
een evenzeer nauwkeurig verslag te doen.
Het leerstuk der betrouwbaarheid der
getuigenverklaringen trekt hoe langer
zoo meer aandacht en belangstelling van
de juridische wetenschap en der psycho
logen.
Terecht heeft dan ook de wetgever
het zijne er toe bijgedragen om de
objectiviteit der getuigenverklaringen te
bevorderen. Menechen, zegt de wetgever,
die zelf bij het voeren van het rechts
geding belang hebben, alsmede zij, die
in dienst der partijen of van een der
tedingyoerende partijen zij a, hebben wel
licht niet te beschikken over de noodige
onpartijdigheid en daarom heeft hij een
rechtsmiddel aan de hand gegeven, waar
van partijen zich kunnen bedienen, als
zij meenen, dat der getuigen belang
rechtsstreeks of zijdelings bij het proces
is betrokken. En dat rechtsmiddel heet
wraking; de getuigen namelijk kunnen
worden gewraakt. Zooals boven reeds
is vermeld behooren tot de personen,
die gewraakt kunnen worden de dienst
boden of bedienden van eene der partijen.
Nu zouden juist die personen in de
eerste plaats in aanmerking komen als
getuigen verklaringen af te leggen van
hetgeen zij hebben gezien of gehoord,
omdat zij in de onmiddellijke nabijheid
van ne der partijen verkeeren en allicht
medewerken tot de ontvangst of de ver
zending van goederen, waarover het
proces loopt. De wetgeving heeft aldus
door het rechtsmiddel van wrakingeene
groote menigte personen de dienst
boden of bedienden buiten het geding
gesteld, in ieder geval de gelegenheid
aan de hand gedaan om ze buiten het
proces te houden.
Aldus de wil des wetgevers, die recht
streeks in botsing komt met de eisenen
van het maatschappelijk leven. De mannen
van het dagelijksch leven kunnen zich
met de uitsluiting van die personen,
welke het meest in aanmerking komen
voor het afleggen van eene getuigen
verklaring, niet vereenigen en de
rechtspraktijk heeft voor hen partij ge
kozen.
Wat gebeurt nu ?
Aau dienstboden en bedienden eener
procedeerende partij wordt, als de dag
voor het houden van het getuigenver
hoor b. v. is bepaald op des Maandags
9 December 1912 dea Zaterdags daaraan
voorafgaande (dus 7 December 1912)
door of van wege hun patroon of baas
medegedeeld, dat zij ontslagen zijn. Dat
ontslag is pro forma, niet bedoeld, ge
fingeerd of hoe men het gelieft te noemen,
en is meteen het middel om te ontko
men aan het door de tegenpartij op te
werpen middel van wraking.
De zoogenaamd ontslagen bedienden
verschijnen ter terechtzitting en worden
ondervraagd, hoe zij heeten, of zij ook
loon- of huisbedienden van een der
procedeerenden zijn en verklaren dan,
goed geprepareerd als ze zijn, met een
stalen gezicht, dat zij niet in dienstbe
trekking staan tot de partijen, hetzij
eischer of gedaagde. Op de vraag van
den President van een rechtscollege op
verzoek van den procureur van gedaagde
(schrijver dezes) aan een der ontslagen
getuigen, of hij niet de wetenschap had,
dat hij eerlang wederom bij dien patroon
in dienst zou komen, antwoordde onlangs
zulk een getuige dat het hem niet be
kend was, of hij later weder bij den
eischer zou kunnen komen."
Voordat de Rechtbank kon overgaan
tot het hooren van dien getuige moest
eerst eene beslissing worden genomen
omtrent het voorgestelde middel van
wraking, m. a. w. de Rechtbank moest
uitmaken, of de verklaring van dien
getuige, man en vader van kinderen, zoo
plotseling ontslagen door zijn patroon,
rechtens aannemelijk was.
Eerst kwam de Officier van Justitie
aan het woord, concludeerende, dat de
Rechtbank de voorgestelde wraking on
gegrond zou verklaren en de Rechtbank
besliste, dat in het onderhavige geval
duidelijk vaststaat, dat op dit oogenblik
de getuige niet in dienst is van den
eischer en mitsdien de voorgestelde
wraking ongegrond moet worden ver
klaard. Het slot was dus, dat de getuige
als zoodanig werd toegelaten.
De getuige, aleer hij onder eede
zou verklaren, wat hij had gehoord
en gezien, begon met eene verklaring,
welke voor niemand der aanwezigen,
President, Rechters, Officier van Justi
tie, Procureurs van Partijen, Deurwaar
der, aannemelijk was: hij, de man van
ruim 50 jaar, sedert langen tijd bij de
eischende partij in dienst, zou zoo maar
klakkeloos, zonder opgaaf van redenen,
ontslagen zijn door zijn patroon, desge
vraagd verklarende, dat hy ook niet
wist, of hij wederom bij zijn patroon in
dienst zon komen. Eene dergelijke ver
klaring, afgelegd naar aanleiding van
eene af te leggen getuigenverklaring
met de wetenschap bij den getuige
zelven, dat hij liegt, dat hij zich vernedert
ter wille van zijn patroon, eene derge
lijke verklaring gaat vooraf hetgeen hij
later onder eede zal mededeelen. En nu
weten wij allen wel, dat, als wij iemand
eenmaal op een leugen hebben betrapt,
wij in het vervolg ietwat voorzichtiger
met hem omgaan. Sloeg de Rechter in
de rechtzaal ten aanzien van dien ge
tuige dienzelfden weg in, dan kon hij
niet anders of hij zou hetgeen de ge
tuige mededeelde met reserve van groote
voorzichtigheid aanvaarden.
Wij zwijgen over de noodzakelijke
incompleetheid, die aan dit rechterlijk...
gebruik vastzit. Het is duidelijk, dat de
wensch de Wet te verbeteren door onder
geschikten wel tot getuigenis toe te laten,
slechts strekken kan tot het voorbrengen
van getuigen, waarvan de betrokken
partij van te voren zich bewust is, dat
de getuigenis haar gunstig zal wezen.
De patroon, die weet, dat zijn onderge
schikte tegen hem zou getuigen, houdt
hem, voor 't oogenblik tenminste,
voorzichtiglijk in dienst.
Geen wonder dan ook, dat door deze
en andere oorzaken (er zijn er meer!)
ons burgerlijk procesrecht niet kan bogen
op vertrouwen van boer of koopman.
Het genoegen nemen mét formeele waar
heid, zooals men de Rechters zoo vaak
ziet doen, strekt niet tot verbetering van
den toestand.
Mr. PET.LESIUS.
KRONIEK.
YKEDE EN YKEDESPALEIS.
Een rondvraag, door een orgaan van de
pers, kan zógesteld zij a, dat zij tot uit
stekende antwoorden uitlokt en de geest
dwingt zich te manifesteeren. Zij kan immers
prikkelend wezen, naar allen kant tegelijk,
verontwaardiging wekkend bij den een en
lust om mee te doen in het intellectueele...
spel bij den ander.
De Berl. Lokal Anzeiger heeft gevraagdj
wijzende op den Kussisch-Japanschen, den
Italiaansch- Turkschen en den Balkan- oorlog:
Waarom bouwt men in den Haag een
Vredespaleis?"
Luigi Eottazzi, een Milaansch kunst
minnaar, kwam, volgens de N. R. Ct., met
dit antwoord:
Uw vraag geeft tot velerlei be
schouwingen aanleiding, bijvoorbeeld
tot deze: De vrede begint van onze
aarde te verdwenen zooals sommige
diersoorten, die voortdurend zeldzamer
worden. Men richt voor hem een af
gepaald gebied in Den Haag in, om
hem voor toekomstige geslachten ten
minste voor studie-doeleinden te be
houden, nadat ons tegenwoordige ge
slacht hem zoo onmeedoogeud uit den
weg geruimd heeft.
Dit is zeker het spiritueelste antwoord
geweest, dat de Lok. Anzeiger ontvangen
heeft, en zooals ironie wel eens meer doet:
de waarheid is er in omgedraaid, ten bate
trouwens van haar zelf.
Want, nietwaar, de oorlogen worden niet
veelvuldiger maar zeldzamer. De vrede,
toestand van rust in tegenstelling met bloe
dige militaire maatregelen, wordt niet zeld
zamer maar juist voortdurender. De strijd
om het bestaan wordt intensiever, maar
het strijd-middel: oorlog minder bruikbaar,
over afzienbaren tijd wellicht ondenkbaar,
Het internationaal verkeer wordt jaarlijks
drukker, omvangrijker, en na de samen
smelting der steden en gewesten tot ge
bieden, en der gebieden tot staten, nadert,
met eene zekerheid, die men een
maatschappelijk-wiskundige zou kunnen noemen, de
samensmelting van Staten tot
Statenbonden ... nadert, heel in de verte, meer
te vermoeden dan te zien, de Wereldvrede.
Of de conferenties, die in het Haagsche
Vredespaleis later plaats hebben, daaraan
veel zullen kunnen toebrengen, is eene
vraag, die van deze waarheid onafhankelijk is.
Maar dat de vroegere minister-president
van Bulgarije, de democraat" Malinof',
antwoordt: De wet betreffende den strijd
om het bestaan zou moeten ophouden te
werken, als men aan terzijdestelling van
den oorlog zou durvensdenken", schijnt toch.
wel in verband te staan met de moeite, die
velen hebben, te begrijpen, dat iets, wezen
lijk hetzelfde blijvend, vormen kan aan
nemen, die anders, en bijv. beschaafder zijn.
Dat men strijd voor eeuwig" houdt is
nog iets anders dan het eeuwig" noemen
van den oorlog.
Mimet in ie flooU,
Arnold Schönberg.
Schönberg Is tegenwoordig een der heftigst
aangevochten componisten van Dnitsehland,
geldt als de meest werkdadige, progressieve
en fanatieke volgeling der moderne kunst,
zoodat men het bestuur van 't Concertge
bouw in de eerste plaats wil danken voor
de introductie van dezen auteur en zijne
kunst, een verdrietig ondernemen in Holland,
waar men de muziek bejegent met poovere
belangstelling en haren vooruitgang met een
wakkere onverschilligheid.
Schönberg dirigeerde zjjn symphonische
Dicbtnng," PMéai et Mélimnde, een onder
werp, dat mij een weinig terngatoot, want
hoe waagt men het, ich een gedicht toe te
eigenen, dat een zoo individueel eigendom
is van Maeterlinck en Debussy, twee geest
verwanten, eene stof te begeeren, welke door
beide kunstenaars zoo hartstochtelijk en vol
maakt is geboetseerd, een leven te benaderen
als vreemdeling in die spookachtige,
ver«(rooude wereld? Hy zegt dat de muziek