Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WE.EKBL-A^.'MOjQJB^NEaERL A N D
Febr. '13. No. 1858
loop van het verlofskader. Ook ik con
stateer die met vreugde, maar vraag mij
af of die verhoogde liefhebberij misschien
ook te danken is aan de aanmoediging
van de zijde van het legerbestuur. De
heer V. stelt het voor alsof de minister
een mooie kans verzuimd heeft om de
opleiding en ontwfkkeling van het verlofs
kader te regelen. De grootere toeloop
zou dus een groeien tegen de verdrukking
in beteekenen, maar hoe rijmt zich dat
met de invoering der kaderplicht en met
de oprichting van 3 scholen voor verlofs
officieren der Infanterie en l voor die
der Artillerie inplaats van de vroeger
vaak zeer gebrekkige opleiding?
Aan het eind van zijn betoog wijst de
heer V. op hetgeen zich op marinegebied
in het parlement heeft afgespeeld. Dit
had een les moeten zijn voor de kamer
leden, welke vór de organisatie stem
den. Het logisch verband ontgaat mij,
dat kan aan mij liggen. Wat toch was
het geval: de kamer verwierp ge
lukkig een schip, dat volgens de
meening van nagenoeg alle deskundigen
onbruikbaar was en nu... nam de kamer
een reorganisatie aan, die volgens de
groote meerderheid der deskundigen uit
militair (niet eng politiek!) oogpunt de
beste was. In plaats van een les zie ik
in het gebeurde met de marine een aan
sporing voor den minister en voor hen,
die voor zijn ontwerp stemden, om op
den ingeslagen weg voort te gaan door
vrij van politieke overwegingen, alleen
datgene aan te vragen en toe te staan,
dat door werkelijk deskundigen tot ver
hooging onzer weerbaarheid wordt noodig
geacht.
Dat nu de klachten zullen ophouden
geloof ik evenmin als de heer V., want
de toestand, hoewel reeds veel verbeterd,
js nog lang niet volmaakt, doch ook al
was dit wél het geval, dan zouden er
toch nog altijd menschen gevonden wor
den, die klagen en pruttelen over kleinig
heden en blind zijn voor het vele goede.
Of dezulken echter het "leger zullen
vooruit brengen, waag ik te betwijfelen!
Wil men een volksleger in den goeden
zin van het woord, dan behoort naast
en achter dat leger een weerbaar en
zelfbewust volk te staan (Zie Zwitser
land!) Het Nederlandsche volk in die
richting op te voeden zij dus ons streven.
Daartoe kan een gezonde critiek mede
werken, maar het doel zal zeker niet
worden bereikt door eindelooze
jeremiade's!
W. L. K.
* * *
1913 en Napoleon
Nu bijna de tijd daar is, dat het Neder
landsche volk zijn onafhankelijkheidsfeest
gaat vieren, waarbij naar gebleken is, tot
uiting zal komen de vreugd over den onder
gang van Napoleon, een kleine honderd jaar
geleden, zal er wel eens een enkel woord
gesproken mogen worden over een onder
deel van deze viering, die vele
historischvoelende menschen zal hinderen.
De dagbladen hebben nl. vermeld, dat in
den optocht, die ter gelegenheid van dit
feest gehouden wordt, ook Napoleon mee
gevoerd zal worden en wel als geweldenaar,
zooals wij hem van ons nationaal standpunt
uit moeten" beschouwen.
lltlimilMIHmHIIIIIMmlIIIIIIIItlmlmllmmtlimillmmmlIUmlIlmm
FEUILLETON
lllllinilllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIMMIIIIIIIIHIMIIIU<llllllll III
EEN LIEFDE-DROOM
DOOR
BERNARD REKET
Het doordringend koude regenweer had
de meeste vaste slaapklanten van de Griek"
vroeger dan gewoonlijk naar binnen gejaagd
en ze zaten nu, alvorens te gaan slapen,
nog een half uurtje bijeen om de oude
kachel, die in 't midden van het vertrek
stond. Het vuur was wel zoo goed als uit
gedoofd, maar wie van buiten kwam, was
meer dan voldaan over de weldadige
warmte, die het nog aan de kleine ruimte
meedeelde.
Ik zeg je, dat het niks meer gedaan is
an de deure ... tien, twintig jare geleje, toen
was het nog wat... toen kè-je tenminste 'n
warme hap ete en je slaapgeld ophale; maar
nou!
Een minachtend gebaar zette aan deze
uitweiding kracht bij; degeen die zoo sprak,
was een oud man met grijze haren en een
volle baard; zijn woorden waren bedoeld
als protest tegen de bewering, door hem
opgevangen, als werd er vroeger minder
aan de armen gegeven dan thans.
't Eenigste, waar je nog 's wat an heb,
vervolgde hij, toen hij bemerkte, dat de
anderen eenige belangstelling toonden, is,
as de kerke uitgaan ... dan wi-je nog wel
's wat oploope... dan zijne-ze onder de
indruk, zie-je, dan zijne-ze kristelijk op hun
manier.
Goedkeurend geknik moedigde hem aan
om zijn gal eens uit te storten.
Kom tegenwoordig 's in de rijke buurte...
borretjes met armezorg en an de deur
wordt niet gekoch ... en anders zie je niet...
de koors zalle-ze krijge.
Ja, ja, '.t is krimeneel, vond z'n buur
man; een lange, rossige kerel met een gezicht
vol met sproeten, koopman in
prentbriefkaarten, die vroeger bij de politie" was
geweest, maar zich zooals de anderen be
weerden er uit gezope had", en nou hebbe-we
nog wel een kristelijk ministerie.
Da's larie (de oude weer) as-of de
ministers daar wat an doen kenne ... nee,
wil ik je 's wat zegge ... waarom ze vroeger
veel meer gave... om datte-d'r geen sociale
ware ... wat zegge de rijke nou ... al
doenewe nog zooveel goed, 't geeft toch niks ...
de menschen worre hoe langer hoe
ontevreëner ... zie-je, daar zit 't em in.
Aan een tafeltje bij 't raam, waarde vrouw
van den logementhouder overdag gewoonlijk
met een of ander handwerkje bezig was, zat
een jonge man in een klein-formaat boekje
te lezen, zonder zich blijkbaar iets aan te
Is het geen schande, aan de nagedachtenis
van een man, die zeker n der grootste
genieën uit de wereldgeschiedenis geweest
is, te gaan tornen, en hem als béte noire
in een optocht aan spot en verachting prijs
te geven?
Want bespotten zullen velen hem, de haat
van de menigte voor Napeleon heeft door
verkeerd onderwijs op de lagere scholen op
dit punt groote afmetingen aangenomen.
Velen menschen uit de kleine burgerij heb
ik reeds gevraagd: Wat denkt ge van
Napoleon?" Het antwoord is: hij is een
moordenaar of een wreedaard. Wanneer men
dan verder vraagt: Wat heeft hij gedaan ?"
weten ze alleen te zeggen: oorlog gevoerd,
millioenen menschen doodgeschoten, ons
land aan Frankrijk onderworpen en huis
vaders 's nachts van hun bed gelicht. Dit
is het idee, dat het Nederlandsche volk van
den grooten veldheer en staatsman heeft, en
onze feestviering dit jaar zal hen in die
opvatting versterken. Zijn Hollanders zoo
bekrompen, dat ze, alleen om de tijdelijke
ellende, die Napoleon over ons land heeft
gebracht, zich er in willen verlustigen hem
eens flink als tyran den volke te vertoonen?
Zijn zij vergeten den grooten en
uitnemenden invloed, dien Napoleon ook op ons
land heeft gehad, vooral op onze wetgeving?
Hij toch was de eerste, die in zijn
wetsinstellingen het gelijk recht voor allen als
grondslag nam en ook hij heeft den burger
lijken stand ingevoerd. Na het herstel der
onafhankelijkheid maakten wij gebruik van
het Code Civil, ook wel Code Napoléon
genoemd, en zelfs het strafwetboek van 1886
is nog voor een goed deel doortrokken van
de denkbeelden van het Code Penal.
Men kan haast zeggen, dat bijna alle
beschaafde Europeesche landen met het Code
Civil in aanraking geweest zijn.
Napoleon zelf heeft dit voorzien; hij schijnt
tijdens zijn verblijf op St. Helena gezegd te
hebben: Waterloo doet al mijn overwin
ningen te niet, maar wat eeuwig zal blijven,
is de herinnering aan mijn burgerlijk wet
boek."
Doch de keizer der Franschen deed meer:
hij verloor ook het openbaar verkeer niet
uit het oog: de meeste menschen zullen er
niet bij denken of het niet weten, als ze
van den straatweg Amsterdam?Parijs ge
bruik maken, dat het Napolepn was, die
dezen weg heeft laten aanleggen.
Voor de geestelijke ontwikkeling, waarvan
Holland onbewust zijn deel heeft gehad,
heeft Napoleon veel gedaan, o. a. reorgani
seerde hij het onderwijs. Door zijn toedoen
zijn de kunst en de literatuur van Egypte
aan Europa bekend geworden.
Was het niet Goethe, die gezegd heeft,
dat Napoleon's wereldhistorische beteekenis
is geweest, de Europeesche volkeren op een
hoogere trap van beschaving te hebben ge
bracht? En was het vooral voor Holland
van dien tijd niet noodig, dat er een flinke
stroom van frissche gedachten over heen
ging, al zijn daar ook eenige duizenden
menschen aan opgeofferd? ledere nieuwe
beschavingsstroom vraagt immers zijn offers.
Denkt niet, dat ik Holland liever had ge
zien: Réunie a l'empire," dat ik niet instem
met Bilderdijk's jubel:
Holland groeit weer!
Holland bloeit weer!
Hollands naam is weer hersteld!
Holland uit zijn stof verrezen,
Zal opnieuw ons Holland wezen,"
maar de persoonlijkheid van Napoleon
moet hier buiten blijven.
Goed, zeg tot het volk, door zijn schuld
zijn we gedurende een aantal jaren een
afhankelijke staat geweest en hebben we
veel ellende gekend, maar voeg er bij, later
is gebleken, dat die tijd voor ons zeer veel
vruchten heeft gedragen, en dat Napoleon
trekken, van wat er om hem heen gebeurde.
Hij was niet ouder dan een vijfentwintig
jaar en een van degenen, op wie je opmerk
zaam wordt, je voelt dat er in heel hun
wezen iets meelijwekkends is, en je gaat
vermoeden, dat er leed in hun leven is, veel
te veel leed, klein misschien, maar lang en
hopeloos, onoverkomelijk. De nauwgezetheid,
waarmee zijn armzalige kleeding onder
houden" was, de moeite, welke hij deed, om
zonder iemand te beleedigen of af te stooten,
steeds het gezelschap van zijn lotgenooten
te vermijden, zijn beschaafde spraak ook,
en zoo mér, alles getuigde, dat hij niet
behoorde tot de bedelaars-van-huis-uit; maar
tot de velen, die ondanks zich zelven hun
laatste bestaansmogelijkheid moeten ver
wachten van de kant van de filantropie.
Bij de laatste woorden van den ouden
man, keek hij dezen even aan, om dan weer
onmiddellijk, met een droevig-medelijdend
glimlachje, zijn lectuur te vervolgen.
Een carbolblokken-venter nam liet voor
de.socialisten op.
Nou maar... je kan nou zegge, wat je
wil... maar d'r is toch maar 'n heele boel
verbeterd, sedert datte-de rooie in de kamer
d'r mondje roere... wat jij Jaap?...
Hij wendde zich tot den lezende bij 't
raam; hij had namelijk uit de titels van
brochures en krantjes, die deze wel las, de
gevolgtrekking gemaakt, dat hij socialist
was; en verwachtte dus volle instemming.
Jaap keek op, met een vragende blik om
zich heen.
Ik zeg daar, dat er toch heel wat ver
beterd is, sedert datte-de rooie mee-regeere...
en jij? Weer hetzelfde droeve glimlachje en
Jaap, even schouder-ophalende: Och, wat
zal ik je zeggen, ik heb over die dingen zoo
mijn eigen ideetje .. . weet jullie wel . .. Een
hoestbui, die hem het bloed naar 't hoofd
deed stijgen, en op zijn gezicht pijn en
benauwdheid afteekende, belette hem meer
te zeggen.
De carbol-koopman was verbaasd. Wel,
g'dome, hè-je daar van terug ... da 's nou
'n sociaal, en datte-de sociale in de kamer
zitte kan 'm niks schele . . . Het opengaan van
de deur en het binnenkomen van een nieuwen
bezoeker leidde de aandacht af en ontsloeg
Jaap van de moeite, de discussie voort te
zetten.
Die daar binnen kwam was een eigen
aardig type, door de anderen meneer" ge
noemd; minder omdat ze hem als zoodanig
beschouwden, dan omdat toch niemand hem
bij een anderen naam kende. Waarschijnlijk
dankte hij zijne onderscheiding aan het feit,
dat hij zich nooit vertoonde zonder staand
boord, al was dit ook lang geleden wit ge
weest; bovendien droeg hij altijd een groene,
versleten fantaisie-hoed en liep hij met een
dikke wandelstok, hoewel het gebruik
daarons vele groote en buitengewone dingen
geleerd heeft.
Bonaparte was niet alleen een groot veld
heer maar ook een staatsman bij uitne
mendheid.
Nogmaals Nederlanders, laat de grootheid
van dit genie- onaangetast blijven, wanneer
ge uw honderdjarig vrijheidsfeest viert.
ANNIE P.
u. ?
Muziek in de hoofdstad
Varia
Sinds honderd jaar ongeveer is de muziek
wetenschap aan 't delven gegaan naar com
ponisten en composities, die zich uit eigen
kracht niet aan de vergetelheid konden ont
trekken. Het is een infernale bezigheid,
herinnerend aan den koker, dien Flammarion
door de aarde wil graven, wat gedurende de
eerste eeuw niets dan gruis, keien en modder
zou opleveren, een belachelijke bezigheid in
den tijd, welke de grootste meesters voort
bracht, Berlioz, Wagner, Liszt, Bruckner,
Mahler, een diaboliek doodgraverswerk, waar
mee zich 't publiek amuseert, de geleerden
en de dirigenten, om een mausoleum van.
nietswaardig, onbeholpen en slordig werk
op te richten boven de vergeten schoonheid
der diviene kunstenaars. Zie tot welke
domheden deze manie voert! Ongeveer
anderhalf jaar geleden is hier geschreven
over den Cours de composition musicale"
van Vincent d'Indy en den vriend van
Goethe, Wilhelm Friedrich Rust, die ook in
dat zeer voortreffelijke boek geproclameerd
werd tot den verbazingwekkenden geestver
want en voorlooper van Beethoven. Nu
ontdekte een Duitscher, dat de reeks der
beroemde noodlottigheden met een Fall
Rust" vermeerderd mag worden. Want de
achterkleinzoon van den Dessauer, die de
invallen publiceerde van den voorvader en
het geestlooze passage-werk, de onexpres
sieve fiorituur, arpeggieën, harmonie en
basso continuo, den grotesken rommelpot
der achttiende eeuw, heeft
gemetamorphoseerd door zijne kennis van Beethoven en
Wagner tot aangrijpende intonaties, (men
zegt dat 't geheel te goeder trouw geschiedde)
is met de handschriften geconfronteerd en
gevonnisd. Voor Goethe's muzikale repu
tatie, welke door de zelden geciteerde
paedagogische provincie" uit Wilhelm Meisters
Wanderjahre" voor immer vast moest staan,
behoeft men niet bang te zijn, het schijnt
echter jammer, dat d'Indy zich in zijn
historischen ijver liet verlokken tot uitgebreide
analyses eener fictie.
Het feit bewijst hoe antiquarisch wij leven
in onze moderne eeuw. Als het onvervalschte,
gave antiquiteiten gold en oprechte liefde
voor een Bach of een Handel, zou men er
vrede mee nemen, doch de pieteit reikte
nog niet ver genoeg om hunne composities
in eene eenigszins origineele gedaante te
reproduceeren: haast alles is arrangement en
surrogaat. Bij eene enkele suite van Bach
laat Mengelberg zes fluiten spelen, toevalli
gerwijze in een paar stukjes, waar twee
evenveel effect zouden maken, doch nooit
ziet men het koor van hobos, het koor van
fagotten verschijnen, dat niet minder behoort
tot dien mat-gouden tijd. Ik zal er hier niet op
wijzen,datal zulkantiquarisme meeen schande
lijkt, een soort van somnabulisme en wensch
vurig, dat geen enkel dirigent genoeg buiten
zich zelf raakt om dien ouden, schemerigen
van niet strikt noodzakelijk voor hem was.
Brieven schrijven was zijn specialiteit. Men
kon hem nagenoeg dagelijks aan een der
hulppostkantoren bezig vinden, zijn zaken
te behartigen, wat hierin bestond, dat hij
aan een of ander als goedgeefsch bekend
staand stadgenoot een schrijven richtte, dat de
noodige leugens behelsde, als ongeschikt
heid tot werken wegens zenuwzwakte of een
zieke vrouw en hongerlijdende kinderen en
dergelijke voorwendsels; zoo speculeerde hij
op medelijden en liefdadigheidszin. Kreeg
hij op deze manier eenig geld in handen,
dan betaalde hij zijn slaapgeld, waar hij
geregeld mee ten achter was, kocht een hap
eten en besteede de rest in de kroeg, waarna
hetzelfde spelletje zich herhaalde. Meneer
liep van de deur regelrecht naar het buffet,
waar de juffrouw een sok zat te stoppen.
Juf . . . hoor's ... hij boog zich over de
toonbank, aarzelend. Zij, vermoedend reeds,
met weinig succes voorspellende stern-uit
drukking : nou, wat is-er ?"
'k Heb nog niks opgehaald vandaag . . .
morrege. . .
Nee, 'k verlam jou, je ben al een week
ten achterc . .. langer laat 'k het niet oploope...
Nou, 'k betaal toch altijd ... 't is toch
mijn schuld niet dat 't op is...
Jou schuld niet, jou schuld niet de
juffrouw werd kwaad had je je gistere
maar niet wezeloos motte zuipe . . . had je
maar eerst motte betale ... denk je soms,
dat 'k voor me lol 'n ander z'n ongedierte
in me beddegoed haal ... 'k doe 't niet, nou
weet je 't ineens.
Wil 'k je een nacht voorschiete, meneer?
Overal verblufte gezichten ; 't was Willem,
een lupus-lijder, die dit verleidelijk aanbod
deed. Hij had zooeven uit den inhoud van
zijn oude portemonnaie opgemaakt, hoeveel
menschlievendheid zijn ellendig uiterlijk dien
dag had vermogen op te wekken en daar
het nog al meeviel voelde hij zich gedrongen,
op zijn beurt ecu lotgenoot te helpen] nu
dit zoo viel.
Meneer blij natuurlijk. Nou, as je wil,
graag; zoo gauw ik het heb, krijg je't terug.
De juffrouw was eerst onvoldaan ; ze had
hem nu zoo graag eens een lesje gegeven.
Nou mopperde ze ik zou 'm an
zien komme ... as je 't niet heb ka-je d'r
niks an doen . . . maar lui, die 't verzuipe,
moste niet geholpe worde . .. afijn(tot meneer)
blijf maar ... maar morrege mot 'k me cente
hebbe hoor... anders ka-je ophoepele.
Meneer, al volkomen vrij van zorg, in een
onverstoorbaar luchtige stemming, hoorde
de scherpe strafrede nauwelijks meer; want
na een paar woorden van dank tot Willem
gericht te hebben, was hij meteen naar boven
gegaan, gelukkig, dat hij althans dezen nacht
weer een dak boven 't hoofd had. Het ove
rige gezelschap volgde weldra zijn voorbeeld;
? luister te herstellen. Wij bezitten meester
werken genoeg van tijdgenooten en gén
van onze orchesten schijnt me trouwens in
staat om de verschillende Bourrhées en
Gavottes te vertolken met gracie en vernuft,
in den echten Pompadour-trant, die tegen
woordig, met volkomen miskenning van de
tournure dezer periode, in een kwijnenden
koraalstaai wordt gedompeld, dik en log
geaccentueerd. De eenige, die op gelukkige
wijze afweek van dit misbruik was Gerard
Hekking, roen hij een paar maanden geleden
Bachs violoncel-suite gaf. Dat was ijl en
poëtisch opgevat, ragfijn, bijna onstoffelijk
van toon en bezield. De eminente kunste
naar vefloor evenwel uit het oog, dat er
voor eene muzikale impressie behalve een
waarneembaar geluid ook een fluidum van
klank noodig is waarin de hoorder vibrecrt
met den toon. Dit is zeer juist opgemerkt door
Berlioz in een zijner critieken, waar hij de
nadeelen bespreekt van groote zalen, het kan
echter alleen aangenomen worden door hen,
die van de muziek andere emoties verlangen
dan de koele waarneming of begrip van het
gespeelde en tot dezen mag Hekking wegens
zijn gepassioneerd en geestig temperament
zekergeteld worden. Maar geen enkele finesse,
geen enkele onuitsprekelijk zachte en god
delijke streek kon vibreerend doordringen,
hoewel de uiterste klank doordrong. Hoe
jammer! want in eene intieme omgeving zou
de hoorder misschien geweend hebben over
zooveel elyseesche, wuivende vreugde.
Evert Cornelis heeft een ongekend succes
behaald met eene herhaling van Nuages",
Fêtes" (Debussy) en Le Chasseur maudit"
(César Franck), dat zoo schokkende sensaties
veroorzaakt, zulke phantomen bezweert,
schoonheid en gruwel oproept, als slechts
in de wenschen doch niet in de ontoerei
kende kracht ligt van Richard Strauss'
puurtechnische maestria. Hier zien we Franck
niet als de bedachtzame constructeur van
fuges, doch als de romantieke organist, die
in zijn demonisch ambacht, met handen en
voeten te keer gaand achter kreunende en
blazende pijpen en balgen wel eer aan dui
velen zal gelooven dan een ander en ge
makkelijker de hallucinaties kan aanvoelen
van den Rijngraaf, die op Zondag den horen
steekt om te jagen. Dat de reproductie een
weinig slordig was behoeft niet vermomd te
worden, daar zij bovenmate geanimeerd klonk
en phantastisch, wat de geniaalste dirigent
met alle precisiteit niet zou verkregen heb
ben. Over Debussy schrijf ik liever bij eene
noviteit, welke Cornelis spoedig moge bren
gen. Hij is wat schaarsch in zijn programma's,
gelijk het geheele Concertgebouw-répertoire
wat schaarsch voor den dag komt. Hoe
lang verwacht men van Cornelis al eene
nieuwe symphonie van Bruckner!
Toen Rossini in zijn Beleg van Corinthe"
(1827) de groote trom emancipeerde om het
Parijsche publiek op te wekken uit zijne
slaperigheid, hield dit instrument een even
voorspoedigen intocht als eenmaal Godin
Rede, toen er dempers waren uitgevonden
voor trompetten, bazuinen en tuba, (wijl er
tegenwoordig zulke verfoeilijke instrumen
ten gebouwd worden??) meende elk auteur
voor gedempt koper-ensemble te moeten
schrijven, toen Brahms zijne harde en drooge
muziek maakte, ging het janhagel der con
servatoria nog hardere en droogere maken,
toen de eerste onmuzikale pianist succes
had (Harold Bauer mag 't geweest zijn) zag
men het genus vermenigvuldigen als harin
gen. Percy Grainger heeft gezegd, dat hij
muziek beschouwt als een soort van sport
en speelt er ook naar, nog veel slechter
sinds hij zich heeft laten teekenen als een
droomerige Shelley. Technisch even solide
en even soporifiek als dit Australische
geeltje schijnt ons Doctor (in de muziek
wetenschappen :) Paul Weingarten, die op
trad met het tweede concert van Brahms.
de een na den ander verdween achter de
smalle deur, die toegang gaf tot de zoldertrap.
Jaap had de beide krukjes genomen, waar
van hij zich bij het voetje voor voetje voort
gaan bediende en strompelde, na een
goeienavond samen" naar boven, waar hij een hokje
apart had, geheel afgeschoten van den zolder,
waar de bedden der anderen stonden.
De logementhouder, een Griek van ge
boorte, een ruwe, opvliegende kerel, maar
toch goedig genoeg, had, toen Jaap een paar
weken bij hem logeerde en reeds onder de
vaste klanten gerekend werd, op een avond
gevraagd, wat hem eigenlijk mankeerde.
Jaap had toen, met horten en stooten, door
hoestbuien onderbroken, wat van zijn ge
schiedenis verteld, die eenvoudig ... en
droevig was. Hij was huisschilder en bij een
collega in de kost geweest, daar hij met
zijn kristelijke familie in onmin leefde, om
dat hij vrijdenker was. Zijn vader placht
hem aan zijn jongere broers en zusjes voor
te stellen als een werktuig des duivels en
de brave man sprak dikwijls de hoop uit,
dat Gods toorn hem eenmaal treffen mocht.
Iets dergelijks is toen jammerlijk gebeurd.
Op een dag stortte een steiger in, waarop
Jaap aan 't werk was en werd hij bewuste
loos, niet gebroken beenen en uit vele won
den bloedende, naar 't ziekenhuis gebracht.
Hij genas maar langzaam, of liever hij
genas niet, bleef slepend ziek, kon niet
anders meer dan kwijnend leven. Niet alleen
't herstel vertragende complicaties deden
zich voor, maar in het wcerstandloozc
lichaam kwam tuberculooze tot ontwikke
ling. Met de kiem daarvan moest hij al wel
hebben rondgeloopen . . . Hij wist wel, dat
zijn moeder aan tering was heengegaan . . .
Toen het eventjes kon vertelde hij
moest ik mijn fortuin maar zoeken . . .
ze hielden geen kostgangers, zeiden ze in
't ziekenhuis . . . nou, wat moest ik begin
nen ? M'n beenen hebben nooit meer gewild
ei; mijn borst werd hoe langer hoe benauw
der . . . werken was geen sprake meer van
en nou hadden ze me wel geholpen . . . .
als ik godsdienst had willen huichelen . . .
maar dat deed ik niet. Toen ben ik hierheen
gekomen . . . niemand weet van m'n familie
in Rotterdam, hoe ik hier besta ... en ze
hebben er ook nooit naar gevraagd . . .
De Griek, oprecht meevoelend de misère
van den zwakken man, was ruw uitgevaren,
had scheldwoorden verspild aan de afwezige
bloedverwanten. En hij had besloten met een
weldaad aan den beklagenswaardige!! klant:
Nou maar, hoor's vrind, jij hoort daar
niet op zolder bij 't schorem ... 'k heb
bove plankc genoeg legge ... 'k zal bij 't
dakraampie an de voorkant een hokkie
voor je timmere . . . dan ka-je dag en nacht
luchte . . . da's goed voor je longe . . .
Over zijft aanslag kan ik niet spreken, om
dat hij er geen heeft, over zijn sentiment
moet ik stilhouden wijl ik anders de auto
matische piano (Üie reeds
liefdadigheidsconcerten geeft, o Charitas !) zou grieven
over zijn phantasie zwijg ik, omdat niemand
tegenwoordig naar dit soort van geest vraagt,
over de muziek, wijl ik er evenmin vind in
Dr. Paul Weingarten als in Brahms' tweede
concert. Van welke overbodigheid het gerekte
en gemoedelijke stuk is, getuigt 't klaarst
eene uitlating van den chirurg Billroth, een
van Brahms' bewonderensvaardigste en
toegewijdste vrienden, die meende dat 't heele
tweede deel (een lang stuk !) gerust gemist
kon worden.
29 Jan.
MATTHijs VERMEULEN
Vondels Dramatiek, ingeleid en toege
licht door L. SIMONS, Mpij voor goede
en goedkoope lectuur, Amsterdam Z. J.
De heeren C. R. de Klerk en L. Simons
hebben het ondernomen in wat men thans
gewoon is kortelijk de Wereldbibliotheek te
noemen een nieuwe uitgaaf te bezorgen
van Vondels dramatische werken. Deze uit
gaaf zal bestaan uit drie deelen, die elk uit
drie stukken" bestaan, die elk weer drie
spelen bevatten. Een regel van drieën dus.
In deel I en II echter is het eerste spel ver
vangen, respectievelijk door een
Kultuurbeschouwende Inleiding van den heer C. R. de
Klerk en een studie over Vondels Drama
tiek door den heer L. Simons, over welke
laatste studie ik nu gaarne iets in het midden
zou brengen.
Zij is bedoeld, zegt de schrijver in zijn
Ingang, voor dat deel der
Nederlandschlezenden, die gevoelig voor de schoonheid
van het woord en ontvankelijk voor de
echtheid van de stem eens dichters, evenwel
tegenover onzen grooten dichter, zijn wezen,
leven en kunst staan als de groote menigte
voor Rembrandts werken". De auteur neemt
vérder aan, dat die Nederlandsch-lezenden
spelen van Vondel op het tooneel gezien
en tenminste eeniger mate genoten hebben,
dat zij ook na de kennismaking met de
moraliteit Elcerlyc, zoowel als door de
meerdere vertrouwdheid met de kunst der
primitieven, lichter dan een vorig geslacht
zullen kunnen aanvoelen de kunstsoort die
Vondel tot haar hoogste ontwikkeling bracht.
En dat die lezers ____ een algemeene en dus
ietwat vage bekendheid hebben met onze
letterkunde tot aan Vondel, als met de klas
sieken, die zijn leermeesters werden .... alles
gelijk het een beschaafd en geenszins onont
wikkeld Nederlander past, die ten aanzien van
heel die vór negentiend' eeuwsche letter
kunde zich pleegt te gedragen als Lessing's
landgenooten door hem verondersteld werden
jegens Klopstock te doen : prijzen, maar'
niet lezen."
Weet men nu met eenige bepaaldheid wat
soort van lezers hier bedoeld worden ? Ik
zou het haast betwijfelen. De heer Simons
vraagt en vooronderstelt te veel, naar twee
zijden, dunkt mij. Beteekent die meerdere
vertrouwdheid met de kunst der primitieven,"
dit- vage bekendheid met onze letterkunde
tot (aan) Vondel, als met de klassieken, die
zijn leermeesters werden" iets positiefs en
hebben zij daarbij waarlijk iets meegevoeld
van de dichterlijke ziening, de weidsche
statigheid" enz. toen b.v. Vondels Lucifcr
werd opgevoerd, dan, vermoed ik, zullen
deze liên niet gewacht hebben op, noch be
hoefte hebben aan een uitleggend geschriftje
als dit, om Vondel te lezen en te genieten.
Er is er reeds zoo menig geschreven van
grooteren of kleineren omvang en een editie
in et noten" en een Inleiding", of een
desgelijks versierde Bloemlezing is haast
Daarna, tot zijn vrouw zeg, Truus,
hoor 's, as die man eris geen cente heb,
dan hou je je groote moei op mekaar, ver
sta-je ... die zal ons niet neme voor 'n kwartje.
Truus had de luiken voor de ramen en
de knip op de deur gedaan; andere avon
den het werk van haar man, die nu echter
naar Rotterdam, op andere zaken uit was.
Het gedreun van de voetstappen en het
gestommel, verbonden aan het uitkleeden
en ter ruste gaan van de menschen boven,
was reeds lang in stilte overgegaan, toen
zij nog aan het tafeltje bij 't raam voor zich
uit zat te staren, het hoofd in de handen.
Zij zat te verlangen.
In het gelagkamer-gewoel van alle dagen
was zij niet gewoon, teeken van verstrooid
heid te geven. Zij leefde erin, beheerschte
het, als de knappe, nog niet dertigjarige
vrouw met mooi donkerbruin haar en hel
dere, vriendelijke oogen, maar grof en ruw,
juist zooals de ongedwongen omgang met
de begunstigers van de zaak het vorderde.
Nu zat ze te peinzen.
Sinds eenigen tijd was er een verlangen
in haar gegroeid, dat haar gedachtelooze
onbezorgdheid verstoorde. Ze wist niet van
tegen dat verlangen te strijden, dat drong
om bevrediging en al heftiger en heftiger
dringen moest.
Zij verlangde naar den tengeren schilder,
met zijn zachten, lijdzamen aard, die daar
boven ook zijn logies had. Had zij sedert
eenigen tijd haar eigen gedachten, die wa
ren vervuld van Jaap, Jaap, voor wien haar
man haar tot toegeeflijkheid had aange
spoord . . . erger dan overbodig!
Jaap had met haar kunnen praten. Tegen
hem had ze niet grof behoeven te zijn. En
ze was vriendelijk geweest, en hupsen ge
worden.
Hij had haar, bij gelegenheden, iets van
zichzelf laten weten, minder terughoudend
dan hij gewoon was. En aangename ver
trouwelijkheid ontwikkelde zich tusschen hen.
Hij was bij haar thuis.
Zij vooral had zich in beminnelijkheid en
vertrouwelijkheid tegenover hem gegeven
en ze had hem haar geheele verleden verteld.
Zij had een verleden ____ In Rotterdam, 'n
eerste, waarachtige liefde voor een boot
werker, met wicn'ze was gaan samenwonen,
en die haar op de smadelijkste manier de
gevolgen verweten had. Zij had zich moeten
laten schelden en vervloeken, zich altijd
weer vernederd tot verzoening en eens, in
den laten avond had hij weer een uitbarsting
van woede gehad, al zijn gemeenheid aan
haar botgevierd. Hij had haar geslagen, gru
welijk mishandeld, en haar toegekrijscht dat
ze zich met anderen afgaf en in die razernij
was hij de deur uitgeloopen, om niet meer
terug te keeren. . . .