Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND!
12 Oct. '13. No. 1894
het personeel een schrijven gericht, waaraan
wij het volgende ontleenen.
Hij zeide dan over de directeuren der
groote maatschappijen:
S'il se pouvait qu'ils m'entendissent,
je leur dirais:
Quittez cette rude fierté, n'opposez point
aux législateurs, a l'Etat, a lopinion, un
refus si hautain. Faites ce dont on vous
prie, tandis qu'on vous prie encore!
Réintégrez les cheminots que vcus avez
révoqués. Vous Ie deyez parce que ce
serait humain de Ie faire et que eet acte
d'humanitéserait approuvépar les gens
de cceur de tous'les partis; et il ne faut
pas mépriser Ie suffrage des gens de cceur
qui, même dans les affaires, compte pour
quelque chose''.
En verder:
Oh'que vous tes victorieux! Vous tes
victorieux de la grève, victorieux de vos
salariés, victorieux des représentants de la
nation, victorieux des ministres de la R
publique, victorieux d' une tres notable partie
de l' opinion.
Vous l' tes trop. Voulez-vous un bon
conseil, Messieurs, cessez de vaincre! je
vous Ie dis dans votre intérêt.
Regardez autour de vous. Ne vous inspirez
point de eet espritd'imprudenceetd'erreur
qui perd les plus puissants. Soyez humains,
soyez justes, soyez habiles, soyez prudents"
En Anatole France eindigde zijn brief
met te zeggen:
Voila citoyens, voila camarades ce que
je dirais aux administrateurs des grandes
compagnies. Mais a quoi bon?
lis me prendraient pour un joueur de flute.
L'avenir dira si je fus sage."
Het past den overwinnaar ook in den
maatschappelijken strijd niet, den over
wonnene diens nederlaag steeds te doen ge
voelen, vooral niet waar, zooals in dit geval,
hem zijne wapens ontnomen zijn.
Ook wij willen de H. S. M. directie toe
roepen :
Weest menschelijk, weest rechtvaardig,
weest tactvol, weest voorzichtig?in uw
eigen belang."
Er bestaat o. i. niets dommers en gevaar
voller tevens, dan zijn ondergeschikten te
verbitteren en geheel van zich te vervreem
den. Al was 't maar, omdat men dan zich
zal moeten spenen van een eenigszins
pleizierig jubilee!
CHEMINOT.
' * * *
De Amsterd. Gemeentebegrooting
Door plaatsgebrek konden wij het eind
van het debat Van Renesse?Simons over
de Amst. Qemeentebegrooting niet opnemen.
Wij volstaan thans met dit debat zeer in
't kort weer te geven.
De heer Van Renesse betoogt, dat op
aanzienlijke uitbreiding van het aantal
gasabonnés geen kans meer is. In 1910 waren,
schrijft hij, 109,691 meters in gebruik, terwijl
Amsterdam in dat jaar 128,783 woningen
telde, en hierbij 17,402 zijn die twee gulden
of minder huur doen. Wat de mogelijke
verruiming van het gebruik aangaat per
persoon, indien ook de minder gegoeden
het gas gingen bezigen om erop te koken,
berekent de heer v. R. dat dit de 13VS mill.
kub. M. mér niet te boven kan gaan. Wat
het tramvervoer betreft: Amsterdam met
zijn dichte geconcentreerde bebouwing en
nauwe radiale straten leent zicli slecht voor
een intensief treinverkeer. Hiertegenover
merkt de heer Simons op: Mijn heele leven
lang heeft men mijn optimisme bekampt
met de prachtigst sluitende cijfers. Mijn
belachelijk genoemde verwachtingen van
den groei der telefoonabonnementen zijn
overtroffen, mijn schatting van gasverbruik
is achterhaald, mijn bewering dat Amsterdam
65 millioen passagiers voor de tram kon
verwachten is illusie genoemd en we zijn
over de 85 millioen, omdat men niet ge
loofde, dat Amsterdams bevolking zou blijven
aanwassen heeft men 't uitbreidingsplan
verknoeid en zit nu met zijn pessimisme.
Wat Amsterdam ontbreekt is vertrouwen
en durf.
Wij meenen, dat hiermede de meeningen
der heeren voldoende zijn toegelicht.
RED.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiMiiiiiiii
FEUILLETON
HHHUIIIIIIIIIIIIIIIIII II IIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII III
FRUIT
Scherzo in n bedrijf
DOOR
KAREL WASCH
Dramatis Personae: HIJ, jong groenten
koopman, gladgeschoren
tooneelspelersgezicht, rechte in-bezit-nemende blik,
vooruitstulpende neus, groote, lenige,
heerschende gestalte, groot-vingerige
werkhanden. Kleeding zó, dat het aan
trekken van handschoenen hem in een
avond-flaneur zou veranderen.
MEVROUW, jeugdig, Hollandsch-deftig,
zonder ingetogenheid of minachtende
welwillendheid, een tikje romanesk,
(Brusselsche kostschool, buitenlandsche
reizen, tentoonstellingen, moderne lite
ratuur), in het huwelijk onvoldoende be
koeld, om het heimelijk verlangen naar
haar grande aventure" te hebben ver
loren.
DE DIENSTBODE, jong, vroolijk,
grootsteedsch.
De ruime, diepe vestibule van een
heerenhuis. Links binnenkant-voordeur, kijkraampje
van pijpglas. Groote koperen bel. Rechts
tochtdeuren naar het voorhuis voerend.
Onderste helften hout. Bovenhelften door
zichtig beëtst glas; smal filet:
bloemenslingers. Blinkend koperen handvatten.
Achtergrond gevuld m,et hooge, groene
planten, waartusschen uit een kunstmatig
rotsje een fonteintje ontspringt, dat zijn
water doet neerklateren in een onzichtbaar
bekken. Rustieke bank, waarboven geslepen
spiegel in biezen omlijsting. In het midden
rieten verandatafel met biezen leunstoelen.
Een vak gebrandschilderd glas boven de
voordeur maakt het licht in de vestibule
evenschemerend.
Niemand. Men hoort het zachte klateren
van het fonteintje. Tot zwaar de koperen
ANNIE SALOMONS, Langs het Geluk.
Mpij voor v Goede en Goedkoope Lec
tuur, z. j.
Van Annie Salomons kregen wij, na dat
overmoedig jonge boekje over het Stu
dentemeisje, nog alleen maar wat ernstige
en zelfs melancholische verzen. En nu dit
bundeltje met zes korte verhalen van liefde,
die niet tot bloei komt, van liefde, die te
vroeg uitgebloeid is, van ruw vertreden
liefde en dezulke, die verdeeld is en haar
wegen niet vindt. Zes korte verhalen, even
een ontwikkeling van een zielstoestand en
altijd de weemoed tot ondergrond.
In hét eerste vrijt een eenigszins voornaam
jongeling een doodeenvoudig kind van bur
gerouders. Het is 't einde eener kortstondige
maar hevig gevoelde amourette van die
twee, die beiden beseffen, dat nooit een
huwelijk hun liefde zal bekronen. Daartoe
staan zij geestelijk en maatschappelijk te ver
van elkander. Voor het meisje is reeds een
passende partij gevonden: een fatsoenlijk
jongmensch met een goede betrekking, die
de ouders van de zorg voor het kind ont
lasten zal en dien zij dus wel aannemen
moet, waar immers haar vriend, ter wille
van een wat al te ernstig geworden vrije
rijtje, zijn leven niet te bezwaren wenscht.
Zij begrijpt ook zelve wel, dat dit niet kan,
maar beiden gevoelen de drukkende tegen
stelling van hun allesbegeerend argeloos
gevoel en de maatschappelijke verhoudingen,
twee werelden in hen, die gelijkelijk den
geheelen mensch opeischen.
In Impasse is de droevige staat beschreven
van een jongen man, aan een krankzinnige
vrouw gebonden en in liefde ontbrand voor
zijn schoonzusje, die harerzijds hem teeder
aanhangt, doch vanwege opvoeding en tem
perament voor zekere consequenties der liefde
terugdeinst, nu het alles onwettig en onregel
matig zou moeten zijn.
Afscheid heet dan het zwaarmoedig weder
zien van twee, die elkander in hun jeugd
vagelijk hebben liefgehad, doch die liefde
nooit uitspraken. Hij is een eenzelvig ge
leerde, zij een beroemde zangeres geworden.
Tusschen hen, kan geen late band meer
gelegd worden, al lokt ook de herinnering en
is hun huidig leven bitter eenzaam ... op
verscheiden wijze...
Het is ook een jeugdig geleerde, die, laat
ontwaakt tot de zaligheid eener eerste min,
p het punt staat zijn liefde te bekennen,
maar door het voorwerp" met vaste hand
daarin wordt verhinderd. Terwijl hij de jaren
door buiten zichzelf bleef in de wetenschap,
heeft zij aldoor haar gevoel ontgind, leefde
en liefdes" gekend, tot zij er wee van is
en doodelijk vermoeid van dat eeuwige spel.
Nu die toon niet meer aanslaat, kan zij niet
anders dan elk nieuw geval critisch gade
slaan ... en pogen overigens respectabele
menschen voor een al te dwaas figuur te
bewaren.
Ten slotte zijn daar nog Einde en Twee
spalt, respectievelijk gevallen van een meisje,
dat al te lang op haar verloofde wachtte en,
als het lang verbeide oogenblik eenmaal
daar is, het oude, echte gevoel niet meer
vinden kan, en van een jonge weduwe en
moeder, die telkens twijfelt of zij nog wel
voor zichzelf het geluk mag begeeren, terwijl
haar kind zooveel zorgen noodig heeft.
Dit is de korte inhoud dezer zes beschreven
tats d'dme, waarvan men gerustelijk zeggen
kan, dat zij alle met zekere virtuose fijnheid
behandeld zijn. De schrijfster, blijkbaar zeer
gevoelig voor Fransche litteratuur, weet hoe
zulk een stemmingsbeeldje neerte zetten, zon
der te groote uitvoerigheid in de bijzonder
heden, toch met enkele treffende zinnen, of
zelfs maar woorden, inleidend tot de atmos
feer zelf van het geval. Deze jongens en
meisjes, mannen en vrouwen zijn nauwgezet
allen in de verbeelding gezien en elk hunner
lotgevallen is een apart visioen van de
schrijfster geweest, die daarmede haar
Hollandschen kunstenaarsaard betuigt. Of is dit
niet specifiek-Hollandsch artistiek: niet te
kunnen vertellen zonder eerst te hebben
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIMIIIIIIIIIIIIIII
bel overgaat. Het geluid trilt na. Door de
tochtdeuren komt de dienstbode. Zij opent
het kijkraampje in de voordeur.
HIJ (buiten). Morgen. Iets noodig ?
Snijbopnen, spercieboonen. Of vruchten: druiven,
prachtige perziken!
DIENSTBODE. Dank je, wij hebben een
vaste man. (Wil het raampje sluiten).
HIJ. Een vaste man. Een standpunt. Dus
dood. (Warm). Mijn vruchten zijn mooi. Ik
zoek ze zelf in de moestuinen uit.
DIENSTBODE. Dat kan wel. Maar wij
hebben niets noodig.
HIJ. Leugen. Zooeven zei je, dat je een
vaste man had. Die kan nog niet geweest
zijn. 't Is te vroeg.
DIENSTBODE. Als ik je nu toch zeg...
HIJ (snel). Ik zal je wat zeggen. Zómooi
als jouw twee blozende wangen zijn mijn
perziken niet, maar op je mevrouw's tafel
maken ze toch een behoorlijk figuur.
DIENSTBODE (gepakt). Och, man...
HIJ (charmeur). Man! Zeg: jongen. Dat
klinkt veel intiemer.
DIENSTBODE (lach-schuddend). Gèk-ke...
vent
HIJ. Wij schieten op. Wel heeft: vent nog
niet al het streelende van: jongen, maar
het hand-afwijzende van : man ! is er toch
ook niet meer aan. Maar, wij raken nu goed
aan den gang. Kom jij buiten. Dan zijn wij
op n plan. En licht komen wij zoo tot
zaken.
DIENSTBODE (doet aarzelend de deur open.
Vastbesloten stapt hij binnen. Een papieren
schaaltje met vier perziken heeft hij in de
hand).
HIJ (zet de perziken op het rieten tafeltje,
sluit de deur, doch laat het kijkraampje
open). Ziezoo! Nu kunnen wij verder gaan.
DIENSTBODE (staat hem beduusd, wat
angstig aan te kijken).
Hij. Bang ? Onzin ! (Twee perziken neemt
hij van het schaaltje. Hij voert haar onweer
staanbaar mede tot voor den spiegel. Daar
blijft hij achter haar staan en houdt een
perzik aan iedere zijde van haar gezicht).
Zie je 't! Dat jij mooier bent! Sommige
gezien? Wel is het alles niet groot of zeer
bijzonder van verbeelding, maar het is uiterst
beschaafd-litterair en rustig beheerscht aan
gepast aan den beknopten vorm dezer ver
halen, die een leven van jaren in enkele
bladzijden willen geven.
Want het is natuurlijk geenszins om die
visies zelf, em het realistisch gebeuren te
doen. De schrijfster wil geen naturaliste
zijn en stelt haar gevallen enkel om de
gevoelsv.erwikkelingen en hun finalen neer
slag van weemoed.
Weemoed nu is een leed, maar een van
de -pleizierige soort. Als de wreede knauw,
de norsche, ruwe beet van het rampspoedige
doorstaan is, verstilt en verwijdt zich de
smart in het verledenzijn en wordt van
onrechtvaardig persoonlijk tot onvermijdelijk
en zelfs redelijk algemeen. Wij gevoelen,
dat het niet enkel op ons eigen, arm hart
gemunt was, maar dat wij slechts een
bijzonder geval uitmaakten van het alom
geldende. En dat doet berusten en die ge
latenheid heet weemoed. Nog iets verder
en het wordt zelfs streelend zich de ver
tegenwoordiger te kunnen gevoelen van het
algemeen menschelijke. Dat lijkt heldhaftig,
tenminste ver van banaal en zeker schil
derachtig.
Of is het niet een pittoresk ontroerend
schouwspel het eigen Ik, dat nietige figuurtje,
te zien worstelen en bovendrijven in den
schrikbren wereldstroom ? Aldus ontstaat
het teeder zelfbeklag of de sentimentali
teit, door geen mensch geheel te vermijden
en vooral bij kinderen op de daad te be
trappen.
Het is misschien al heel mooi, dat mej.
Annie Salomons bij haar verhalen maar
tot het kantje van dat sentimenteel-dierbare
is afgegleden. Schrijvende over de liefde
en derzelver gevolgen, raakt men in zoo
groot gevaar het algemeene te spoedig te
stellen als den majestueusen achtergrond
van een wellicht onnoozel gevalletje in het
leven van een wellicht onnoozel menschje.
Juist wijl de liefde opzichzelve al zoo'n
wereldgeval is. En dan gaat het alles op
pose en gewichtig doen lijken, waaronder
de werkelijke smart onbemerkt verdwijnt.
In het stukje Afscheid van die beroemde
zangeres" en dien eenzamen geleerde"
begint het, als ik zoo zeggen mag, al erg
aangebrand te ruiken. Minder goed, d.w.z.
verbeeldings-gezien, geschreven, had zulk
een verhaal b.v. door Wilhelmine Heimburg
gedichtseld kunnen zijn en tot etiket ont
vangen : Streelend zelfbeklag, niet meer
dan drie lepels daags." Omdat men er anders
onpasselijk van wordt, waarschijnlijk. Want
dit is het merkwaardige, dat, terwijl wij
onwilkeurig het grootsche en verhevene van
het leed zoeken in het algemeene, een valsche
attributie, een blijkbaar ongepast gebruik
van dat eeuwige ons wee en nijdig maakt.
Als het tenminste niet onmiddellijk comisch
werkt.
Maar, als gezegd, deze schrijfster is meestal,
wat men noemt, de klip ontzeild, waarop wat
men noemt het bootje haars gevoels had
kunnen stranden. Zij is te ernstig realiste,
om aan die neiging tot het weemoedige, die
ongetwijfeld in haar huist, zoo maar toe te
geven. Als zij het, geval niet in zich ziet
gebeuren, schrijft Mfüiet niet op, enkel om
aan een weeken drang van menschen- en
zelfbeklag te kunnen toegeven.
En dat heeft haar proza gered en ons eenige
zacht-fijne brokjes weerspiegeld
menschenleed gegeven, die in de huidige litteratuur
gewis meetellen.
Zoo zijn wij dan dankbaar, schoon niet
gansch voldaan. Immers van een vrouw en
een schrijfster verwacht men thans nog wat
anders en wat meer. Wij willen de femme
nouvelle door haar verbeeld zien, gelijk zoo
menige vrouwelijke auteur dat nu in het
buitenland doet, en zoo wij van de liefde
willen hooren, hebben wij het toch liefst
minder alom bekend en gewaardeerd als
Annie Salomons het voorstelt.
Zulke boekjes als het hare zijn heel ver
dienstelijke en zelfs genietbare litteratuur,
maar zij brengen de beschaving niet vooruit
en dat verwachtten wij van de Vrouw?1913.
Allereerst is nu het woord aan Haar.
FRANS COENEN
* * *
dichters spreken over: vrouwen als perziken.
Ik zeg: sommige perziken zien eruit als
vrouwen. Dat is vleiender voor de per
ziken ... en voor de vrouwen.
DIENSTBODE (geamuseerd door het spel
letje). Zeg, als jij overal zoo doet, zal je
ook niet vél verkoopen !
HIJ. De Russische kooplui drinken
eindelooze koppen thee onder het zaken doen.
Dat verslapt hun zenuwen. Ik flirt erbij.
Dat staalt ze. En wij verkoopen allehei.
DIENSTBODE. Je bent een type. Maar...
(angstig kijkt ze naar de tochtdeur, meenend
Mevrouw te hooren).
HIJ. Wér bang. Voor Mevrouw! Hoe
kom je zoo.
DIENSTBODE. Ja! Jij kent ze niet.
HIJ. Geen reden. Hoe kunnen menschen,
die je kent, je angst aanjagen! Angst onder
stelt het onbekende.
DIENSTBODE. Nou ze is goed, maar niet
mak, als ze begint.
HIJ. Dwaasheid. Menschen zijn als vruch
ten. De onrijpe ga je voorbij. En de rijpe,
die hoef je maar te plukken. Alleen dur
ven de meesten hun handen niet uit te
steken.
DIENSTBODE. Jij met je plukken. Ten
slotte pluk je... (schrikt over haar onvoor
zichtig gezegde).
HIJ. Jou. Natuurlijk (vat haar om het
middel en zoent haar op beide wangen). Zó.
DIENSTBODE (houdt zich quasi-boos).
HIJ. Niet doen. Tegen mij kun je niet
liegen. Je bent rijp. Boos zijn, omdat ik je
innerlijk verlangen bevredig, is een dwaas
heid.
DIENSTBODE (verward). Je houdt mij
leelijk van mij'n werk af. Ik moet...
HIJ (autoritair). Mevrouw roepen. Ik merk
allang, dat jij niet over de aankoopen hebt
te beslissen. Haal Mevrouw dus.
DIENSTBODE (hoogrood van schaamte). Ja,
direct. En wat kosten ze dan?
HIJ. Zeven-en-een-halve cent 't stuk.
DIENSTBODE (wil wel gaan, doch liever
blijven).
Hij. Ja. Goed. Je krijgt ze. (Zoent haar
weer op beide wangen). Je huid is als
perMuziek in de Hoofdstad .
Gustav Manier
Er verschijnen hier zoo zelden brochures
over muziek, dat men zelfs de sjofele mag
recenseeren. Het zou op tijd gekomen zijn,
dit boekje van Constant van Wessem, Gustav
Mahler en zijn kunst" (Amsterdam, C. Harms
Tiepen) nu de bewonderaars van Mahler de
handen reiken naar elk blijk van den grooten
meester, het heeft ook op tijd willen
komen, te oordeelen naar 't^antal drukfouten
(is er iets ergelijkers denkbaar?) en den
slordigen stijl. Voor zoover men er goeds
van zeggen kan bevat het een paar waar
heden, die wel vele malen reeds gezegd zijn,
maar misschien niet genoeg herhaald kunnen
worden. Het heeft echter ook zijn eigenaar
digheden' Als ik het vluchtig lees ken ik
alles van buiten, lees ik het aandachtig dan
begrijp ik er geen syllabe van en krijg lust
om tegen eiken zin te polemiseeren. De
voornaamste fout, welke de auteur begaat,
is zijne veronderstelling, dat Mahler zeven
symphonieën moest schrijven, in zeven sym
phonieën moest strijden, zich louteren, om
in volkomen reinheid der ziel" tot de
universeele liefdehymne" te geraken. Woorden,
woorden! Zoo catalogiseert men de weer
spiegelingen niet van een kunstenaar, alsof
men de tanden telt van een paard. De tweede
fout is, dat de auteur in de drie eerste
symphonieën van Mahler een zoeken naar
uitdrukkingsmfddelen" opmerkt". Ik vraag
me daar af: Kent de heer C. van Wessem
de noten ? Hij had dan moeten zien dat de
tweede Symphonie volmaakter is dan de
zesde, of de achtste. Zijne derde fout is, dat
hij voortdurend spreekt over idyllische
wereld", nieuwe levensidylle" e.d., als
hij die vroolijke visie bedoelt, het zachte,
ranke gebaar dat Goden groet in een
bovenzinnelijke werel'd. Maakte de vierde
symphonie ooit den indruk eener idylle?
Evenmin, denk ik, als een fresco van Puvis
de Chavannes, met welke zij
verbindingspunten heeft. Het woord staat er dus waar
schijnlijk voor een ander. Op bldz. III (hij
cijfert ze romeinsch!) heet 't: Zeker zal
mettertijd de uitgave zijner gezamelijke
brieven het beste materiaal opleveren (om
over Mahler te schrijven; M. V.) daar hij
ook een sterk geestelijk levend kunstenaar
was, (!!!) die zich eenigszins oefende in het
gebruik en de waarde der woorden", (cursi
veering van den auteur) Op bldz. XIII zet
hij deze komische appreciatie pp den kop:
Maar toch geven de aanduidingen van
Mahlers in 1909 aan zijn vrouw gerichte,
schriftelijke synthese over de bedoeling
(eigenlijk meer een ontleding van den
Fausttekst) in zijn 8s*e symphonie ons weinig
klaarheid. Zijn woordkracht toonde zich
meestal vrij gering; daar, waar hij een eigen
tekst voor zijn gezangwerken schreef, komt
zijn dichtstijl niet boven de middelmaat."
Op die manier wordt het boekje, vol van
zulke woordverkrachtingen, een weinig te
pedant. Ook de wijze waarop Mahler tegen
Strauss uitgespeeld wordt zal geen enkelen
Mahler-vereerdèr aangenaam zijn, of billijk
schijnen; het blijkt overigens dat deze auteur
Mahler niet hoog genoeg schat. Hij heeft
ook geen reden om de biographie van Paul
Stephan beknoptheid en vlakheid te verwij
ten, zoolang hij er niets naast kan stellen
dan napraterijen, slappere oppervlakkighe
den en quasi-psychologie uit zijn brakke
leefwereld."
Das Lied von der Erde.
Donker is het leven, is de dood"... Deze
liederen mogen het bewijs zijn van het alles
omvattende contact, dat Mahler bond aan de
tegenwoordige cultuur, maar de gestalte,
welke de componist hier aanneemt doet me
meer denken aan een Strindberg, en andere
takken die kermen en bloeden bij de minste
.aanraking van het leven, volgens 't beeld uit
Dante's Hel, dan aan den Mahler, dien wij
vereeren. Men heeft Das Lied von der Erde"
subliem genoemd en 't zij zoo. Subliem zijn
deze stukken van naturalisme, van realistiek,
subliem van leed, subliem van vorm, van
techniek.
Zij behooren tot het hypermodernste dat
men aan kan wijzen. Quart-accoprden, opeen
stapeling van tonen, gelijk bij Schönberg,
heele-toons-scala's, neo-classicistische
contrapuntiek, alles wordt aangewend. In Das
Abschied" vindt men eene polyrythmiek,
eene melodische vrijheid, welke ik tot nu
toe alleen heb aangetroffen in de Mis en
andere werken van Diepenbrock, zoodat ik
er van overtuigd ben dat deze nieuwe
ziken in de zon. Je hebt vandaag je
uitgaansdag ?
DIENSTBODE (confuus). Hoe wét je
dat?
HIJ (houdt haar omvat). Je zegt het zelf
juist. Acht uur kan wel. Ik wacht je dus
vanavond bij de Leeuwenbrug. (Zij wil zich
Mahler" (het is inderdaad een nieuwe phase)
alleen uit den Nederlandschen meester kon
voortkomen ; een reden om ons gelukkig te
achten. In t eerste, 't Drinklied van den
Jammer der Aarde, wordt t naturalisme van
Richard Strauss voor goed overtroffen (dit
kan men Mahler niet zeggen ten opzichte
van Diepen brocks stijl). Weinig verschilt
deze stemming van de hallucineerende
droomerijen eener Klytemnestra. Ik bewonder
dit stuk, het jaagt me in eene ontzetting,
het is een meesterwerk dat kwelt, die
somnabulistische angsten doen pijn en ik zal
het nooit ten volle kunnen liefhebben.
Evenmin 't tweede, waarin een gansche
wereld verherfst wordt. Dat deze sym
phonie klaagvol is kan men vergeten als
de harmonische oplossing niet wegblijft,
doch waar vindt men deze? No. 3 Von
der Jugend" is te kort om krachtig relief te
geven. Deze miniatuur-ode verglijdt te vluch
tig, te epigrammatisch, dan dat zij in de
stemmingsfeer dezer compositie meer dan
een waan zou beteekenen. De ondertoon
van Von der Schönheit" is smartelijk me
lancholisch ondanks de gloeiende en
betooverende opvlamming van den marsch.
No. V Der Trunkene im Frühling" is een
raadselachtig stukje, een beetje honend'
na de liefdevol bemijmerde schoonheid,
een bittere inleiding tot de Indische wijdheid
en rust van het laatste lied, Der Abschied"
zijn klaagtonen verstrooiend in de Oostersche
nacht-lucht, tot de hymnische aanheffen, die
vogels opschrikken in grillige, geestige ge
luiden, het weenend afscheid, dit wiegelied
eener eeuwigheid zonder zon ; sterfelijk staat
de mensch te midden der in hare onbewust
heid onsterfelijke en eeuwig nieuw-op
bloeiende natuur. Aangrijpend, roerend, roe
rend tot tranen, maar eng, donker, somber,
een lied der wanhoop, een evenbeeld van
Mahlers Zesde, zijne noodlotssymphonie,
klanken uit een verwoest gemoed. Maar
wordt niet elk groot kunstenaar van dezen
tijd geboren met die wonderbaar dualistische
ziel, twee afgronden, die elkaar onafgebroken
wenken, roepen en verslinden, de eene
licht, de andere duister?
Dat Mahler een Chineeschen" tekst koos
lijkt me geen probleem. De verzen, de stem
mingen, de evocaties zijn zoo Europeesch
dat 't me niet zal verwonderen als hier een
mystificatie ontdekt wordt gelijk aan die der
Gezangen van Bilitis". Het doet er weinig
toe wijl sommige der gedichten zeer mooi
zijn. De uitvoering lukte den tweeden maal
veel beter dan den eersten maal. De talrijke
sforzando's (een der karakteristieken) die
sterk geattaqueerde accoorden, welke
onmiddelijk verschemeren in zachtere echos van
hunzelf, werden evenwichtiger geintoneerd,
ook de psyche was er, 't zij de diabolieke,
't zij de spelende, schertsende of stervende.
Willem Mengelberg de polyrythmiek te zien
dirigeeren wekte afzonderlijke bewondering.
Mevrouw Charles Cahier, de altzangeres was
verrukkelijk. Ik kan die expressie dier bui
tengewone kunstenares moeilijk omschrijven.
Het leek de opperste concentratie van ontroe
ring, maar rythmenloos en haast achteloos
uitgesproken, op een mild timbre, koel als
zomerschaduw, vol mededoogen overvol
van ziel. De tenor Otto Wolf heeft een voor
treffelijke stem, doch zong wat vlak, wat
Duitsch, een weinig kaal. Mengelberg was
ten slotte de meest phantastische. Het laatste
accoord uit 't Drinklied van den Jammer
der Aarde", cataclysme van n oogwenk,
zal me onvergetelijk blijven als iets onge
hoord gruwelijks. Ook de inzet van hobos,
fluiten en clarinetten, op een verrassend,
ongeschreven ritenuto bij Junge Madchen
pflücken Blumen" (No. 4). .Dat druppelde
als dauw, men rilde in deze weelderige
koelte, men glimlachte om zulke soevereine
geestigheid. En meer andere.
MATTHIJS VERMEULEN
Tentoonstellingen en Veilingen.
IN DEN KUNSTHANDEL SCHÜLLER EN
EISENLOEFFEL, AMSTERDAM, Rokin 56, heeft
van 6 tot en met 31 October, een tentoonstel
ling plaats van etsen van F. Bracquemond.
C1* ^ iZf
Nieuwe Uitgaven
VAN PESCH, Beknopte handleiding tot
de kennis van den Nederl. landbouw,"
deel IV : Zuivelbereiding, door V. R. Y.
losmaken, protesteeren). Gén protesten. Je
bént rijp. Ik pluk je. Finis. Je verlangen zal
ik bevredigen. Hoe kun je zoo dwaas zijn,
daartegen te protesteeren.
DIENSTBODE (rukt zich los, wordt opeens
overmoedig en grijpt naar een perzik), 'k Ga
net als jij doen. Die pluk ik.
.1, ^<M
Ziezoo! Nu kunnen we verder gaan