Historisch Archief 1877-1940
12 Oct. '13. No. 1894
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
VROUWENRUBRIEK
HIIUlllllllllllllllllMtlllllIIllllllltll
Wetenschap en geslachtloos
feminisme
Naast mij liggen afl. 111 en IV van De
Vrouw, de Vrouwenbeweging en het Vrouwen
vraagstuk met goede en doorwerkte artikelen
erin van mevr. L. van der Feltz-de Savornin
Lohman, dr. J. Th. de Visser, mevr. C.
Ramondt-Hirschmann, mr. Clara Wichmann,
mr. C. Bakker-van Bosse, mevr. W. van
Itallie-van Embden.
Om dit te constateeren werd echter niet
de titel gekozen, dien ik hierboven plaatste
en opk niet om mee te deelen, dat ik wel
gaarne uit elke beschouwing iets
kenmerkends zou willen geven, indien ik dan niet
te veel plaatsruimte zou moeten vragen.
Er ,is echter een eigenaardige tegenstelling
tusschen twee artikelen in de afleveringen,
welke naast mij liggen.
Het eene brengt het slot der studie van
prof. Winkler, den man der wetenschap.
In het andere is mej. Anna Polak aan het
woord, de woordvoerster van het
ouderwetsche en met den dag verouderende
feminisme der theorieën.
Prof, Winkler komt tot deze slotsom:
? Ik kom dus langs anderen weg tot een
soortgelijke slotsom als Heymans gekomen
is. Ik beproefde om met behulp van
hersenanatomie en hersenphysiologie, gegevens te
verzamelen, die ik met behulp eener hypothese
met de psychologie trachtte te vereenigen.
De vrouw is de meerdere van den man
op emotioneel gebied. Er blijft mij thans nog
n vraag ter beantwoording. Hoe is dat
anatomisch verschil gekomen? Is het door
opvoeding verkregen, door de cultuur in het
leven geroepen? Ik geloof daar niets van.
Zulke verschillen wijzen op een diep in het
wezen der beide geslachten schuilenden
factor. Ik geloof niet, dat het een toeval is,
dat de man met geringe differentiatie van
zijn geslachtsorganen, een robusten bouw
en machtige spieren kreeg, evenmin acht ik
het Stoeval, dat juist die machtige spieront
wikkeling haar reflexen wierp op het centrale
orgaan. Gegeven die spierontwikkeling was
niet anders mogelijk, en toen volgöen even
noodzakelijk de psychische mechanismen,
waarin deze reflexen opgingen.
De vrouw, met veel verder gedifferenti
eerde geslachtsorganen, dankte daaraan
een geheel ander organisch zenuwstelsel,
veel meer gecompliceerd, vooral wat de
inwerking er van op ademhaling en bloed
vaten aanging. Ook dit eischte noodzakelijk
een reflex op het centraal orgaan. Even
noodzakelijk was dit anders dan bij den
man en toen het eenmaal gegeven was, was
meteen de richting bepaald, die de motorische
instellingen voor psychisch gebruik zouden
inslaan.
iiHiiimimiimii
UI T DE NA TUUR
DXLIX. October-wandeling
Het wordt arm in veld en bosch, arm aan
klank, arm aan beweging. In den morgen,
tot negen of tien uur, dempen witte dampen
de enkele vogelgeluiden, die ge meer ver
moedt dan hoort, evenals ge de zon alleen
ziet als ge er naar zoekt; tegen vijven
begint het alweer te nevelen, dan wordt het
steeds stiller om u heen.
Uit de morgenvaagte komen, zopdra de
zon het gewonnen 'heeft, de struiken en
boomen te voorschijn; vreemd en mooi;
niet meer als massa's, zoodat een dubbele
rij u al een dicht bosch-kon doen verbeelden.
Het is nu alles kleiner en eerlijker, ijler en
doorzichtiger. Het gebladerte is gedund en
laat de twijgen zien, de bouw van den boom,
zijn lichaam treedt meer naar voren; niet
meer zijn kleedij, zooals in den volzomer;
er komt lijn en structuur, karakter, type, in,
en dat doet de blik langer rusten en geeft
nieuwe schoonheid aan het landschap.
Ook het volle donkere zomergroen van
het loofbosch is onteffend, de eentonigheid
is er uit; zachte, uitvloeiende tinten van
geelbruin, met hier en daar een flikkering
van fel rood, brengen scheiding tusschen
de verschillende soorten; eik en beuk, linde,
els en popel staan weer apart, en ieder
komt tot zijn recht, gaat niet meer op in
de groep.
Bij elk windscheutje dwarrelt er hier een
blad, daar een heel takje naar beneden en
teekent een geel figuurtje op het gras of
het mos. De bodem is op enkele plekken al
bedolven onder een bruine laag van gekruld
en verfomfaaid blad; een enkele roode
padpestoel steekt er door h^en, naast een hoog bol
teer-groen kussen van mos, dat zich nu in zijn
volle frischheid gaat vertoonen.
Langs vaarten en vijvers staat het riet ge
pluimd, de bladeren nogongeknakt. Het groene
kroos verdwijnt, het roode dekt de slooten met
Zoolang dus de vrouw vrouw blijft, zal
zij met andere herseninstellingen dan de
man moeten arbeiden. Noch de teeltkeus,
noch de natuurkeus zal dit verschil kunnen
uitwisschen. Het kan onderdrukt worden.
Men kan, m. i. geheel ten onrechte, op de
grootere emotionaliteit van de. vrouw neer
zien. Zij dankt die aan het allerhoogste wat
er bestaat, aan de haar alleen gegeven
mogelijkheid van moeder te kunnen worden.
Zij mag tevreden zijn met haar verstands
eigenschappen, al analyseert zij dan misschien
minder sceptisch, dan de man het pleegt
te doen.
Het is aan het diepst van haar wezen,
dat zij de centrale reflexen ontleent, die het
wezenskenmerk van haar psyche worden.
Noch opvoeding, noch cultuur over vele
generaties, noch teeltkeus zullen dit ver
anderen." ,
Prof.. Winkler kwam tot deze conclusie
na diepgaande studie en uitgebreid hersen
onderzoek van mannen, 2oowel als vrouwen.
Luister nu naar wat Anna Polak decreteert.
Nog is het de gangbare meening: in
huwelijksliefde en moederschap, daarin en
daarin allén, ligt het geluk voor de vrouw.
DM alleen is haar bestemming; zóalleen
vervult zij hare roeping; dat vraagt de
vrouwelijke mensen als het eenig npodige
van het aardsch bestaan. En waar dit haar
ontzegd is, wordt al wat het leven bieden
moge slechts surrogaat, dat de leegte niet
vullen kan, en velen niet eens kan -redden
van- ziekte naar lichaam en geest.
Deze voorstelling nu is onjuist, en de
oorzaak van onnoemelijk veel noodeloos leed.
Onjuist tenminste voor de vrouwen uit
Noordelijk Europa, dus ook voor de vrouwen
uit ons eigen land; de eenigen, op.wier leven
wij, hetzij remmend hetzij stuwend, althans
eenigen invloed kunnen oefenen.
Ongetwijfeld leven er vrouwen, wier
temperament onafwijsbaar de liefde van een
man behoeft en die, wanneer de omstandig
heden haar deze ontzeggen, aan onbevredigd
verlangen te -gronde gaan. Maar dat zijn
zieken, die met mededoogen bejegend
behooren te worden, zooals ieder abnormaal
lid van onze maatschappij; gén heldinnen,
die op een voetstuk moeten worden geplaatst,
of ten,voorbeeld worden gesteld, al waren
juist zij de typen van het verheven wezen
van toewijding en gevoel, dat de vrouw in
haar eigenlijksten vorm geacht wordt, op
aarde te belichamen.
Want zulk een beschouwing zoude zijn:
vergoding van den triomf van stof over
geest, en van zwakheid over kracht!
Bij de niet-zieke Nederlandsche vrouw
is gelukkig het verlangen naar een wezen
van de andere sekse niet het
allesoverheerschende in haar bestaan, noch het eenig
'noödige tot haar levensgeluk. Tallooze on
gehuwden leven er, niet blpedarm, niet
doelloos, volstrekt niet zenuwziek!
Wel is het waar, dat de normale vrouw
een effen warm Perzisch kleed; de bloemen
van het veld zijn weg, op enkele gele en
witte sterretjes na; een late roos of aster
in den tuin trekt de aandacht door de een
zaamheid rondom hen.
Geen gezoem van bijen meer; wanneerde zon
hoog komt, gonzen nog een paar hommels, en
wat groote zweefvliegen rusten stil op de
laatste bloemen van klimop; heel zelden ver
toont zich nog een vlinder.een kleurige atalanta
een dagpauwoog of een-witje; kevers ziet ge
haast niet meer, misschien nog een enkel
lievenheerbeestje en een metaalachtig glan
zend torretje, dat onrustig over de brand
netels loopt. Alleen de muggen, die leven
nog en zwermen t>ij duizenden in wolken
boven de plasjes, die de regen van gister
heeft achter gelaten.
Vogels zijn er nog wel, al hoort ge ze
niet. Boven de natte weiden zweven vluchten
van kieviten, meeuwen en spreeuwen; in
paren stappen de kraaien over het korte
gras; zonder gezelschap staat stil een reiger
bij de sloot, hij vliegt eerst weg, als ge, naar
zijn meening, te dicht bij hem komt.
Om de suffe koeien die onze Hollandsche
prairieën met zwart wit en bruin bestippelen,
geeft hij weinig; maar van de nieuwsgierige
paarden moet ?hij niets hebben. De ooievaars,'
die veel eerder in het oog zouden vallen,
zijn al lang heen, evenals alle trekvogels.
Geen koekoek roept meer, geen zwaluw zeilt
meer door de lucht, alleen een geelgors zeurt
zijn verkorte liedje van een telegraafdraad.
Het is alles weg, de nablijvers zijn door de
eerste nachtvorsten verdreven; en de gasten
uit het noorden, die 's winters bij ons blijven,
zijn nog niet aangekomen. .
Misschien al wel enkele doortrekkers; want
bij de groote troepen houtduiven en wulpen
langs den buitendijk kunnen al wel vreemde
lingen zijn; en, nu de wandeling uit de stad
ons eindelijk op zandgrond brengt, waar de
dennen zwart uitkomen tegen het gele
loofhout, trekken de vele vinken de aandacht.
Het kunnen landgenooten zijn, die eikaars
Nachtegaal, naar gekleurde plaat uit den mooien Atlas: Die Singvögel der Heimat"
van Kleinschmidt (Leipzig, Quelle & Meijer)
behoefte heeft aan liefde. Maar, liefde in
ruimeren zin: behoefte aan een mensch die
zij verzorgt, bij wie zij behoort, voor wie
zij alles op aarde is.
Dat verlangen van den mensch naarden
medemensen woont in beide seksen. Of dat
tweede-ik voor den man per se een vrouw
moet zijn, waag ik niet te beslissen. In bijna
alle opzichten zijn man en vrouw nog vreemd
aan elkaar. Te zelden groeien jongens en
meisjes van gelijken leeftijd te zamen op,
en leeren zij elkander kennen in de jaren
van gisting en groei, waarin de onbedorven
jonge mensch zonder terughouding spreekt
over alle onderwerpen tusschen hemel en
aarde. Meisjes kennen meisjes; vrouwen
kennen daardoor vrouwen; mannen zullen
vermoedelijk op gelijke wijze mannen kennen.
Maar als regel kennen jongens en meisjes,
mannen en vrouwen elkander nog niet. Niet
tenminste, wat de intieme roerselen der ziel,
vooral niet wat het temperament betreft.
En daarom nóg eens: of die tweede persoon
voor den man per se een vrouw moet wezen
ik durf het niet te beslissen. Maar wél weet
ik, dat die persoon voor de normale vrouw
niet volstrekt een man behoeft te zijn. Zij
kan haar liefde geven aan een moeder, een
zuster, een vriendin, een aangenomen kind....
mits het slechts een menschelijk wezen zij,
wiens hart haar hart tegemoet klopt.
Die liefde dus in ruimeren zin vormt n
der twee factoren, die onontbeerlijk zijn voor
haar levensgeluk; of liever: voor haar
levensbevrediging. Geluk is immers niet een toe
stand, die duurt. Men voelt het slechts in
hoogtijden van het leven. Hetgeen blijft na
den jubel, te groot dan dat een mensch hem
lang zou kunnen dragen, is het gevoel van
levensbevrediging. En n der factoren om
daartoe te geraken is, wij constateeren het,
het bezit van een ander hart."
Vrouw in gezonden' zin is dus volgens
deze schrijfster alleen zij, die huwelijk en
moederschap iets ziekelijks vindt, als zij
geen echtgenoote of moeder zijn kan.
Hoe komt prof. Winkler er dan eigenlijk
toe om het als zijn meening te geven, dat
er wezens zouden bestaan met specifiek
geslachtelijke eigenschappen, dat huwelijk en
moederschap zoo wat in de richting der
natuur zouden liggen?
Anna Polak decreteert het toch anders l
Leeraart zij het ook niet een paar blad
zijden verder, dat er dan maar wat minder
getrouwd moet worden, als er door de studie
van de vrouw wat minder bekoring van die
vrouw op den man uitgaat?
Predikt zij het .ook niet in het slot van
haar beschouwing, dat de vrouw niet in de
eerste plaats vrouw moetwezen, maar mensch,
niet dochter of zuster, maar mensch?
Als Anna Polak aldus orakelt, waarom
zwijgt prof. Winkler dan niet? Verbleekt de
glans zijner studie niet bij het licht, door
deze feministe ontstoken?
Waarom eigenlijk wordt er nog heelemaal
IMIIIII1IIIIMMHIIIIIIIIII
IMIIIIUIMIIIIMIimillllllllllllllllllllllllllllllll
gezelschap hebben gezocht. Waarschijnlijk
is het niet, want menschenkennis schijnen
ze niet opgedaan te hebben; ze zijn zoo
onbevreesd, ze loopen ons op den boschweg
letterlijk voor de voeden. Onder de beuken
stappen ze voort, t»et dnik of haastig; ze
keeren de beukedopjes om en om, of er
misschien nog een nootje in zit; geluidloos
gaat het vinkenleger in n richting het
bosch door, een heele zwerm, maar in ver
spreide orde. Het trekt de aandacht, dat
het bijna allemaal mannetjes zijn, mooi op
kleur of het al voorjaar was.
Tegen den middag komen er ook wat
druktemakers bij, meezen natuurlijk. Veel
klank en maat geven ze niet, het blijven
piepgeluidjes. Toch wel aardig; omdat ge
ze, nu het loof gaat vallen, zoo goed kunt
volgen, en het snaveltje zelfs ziet trillen.
De pimpeltjes, met hun mooie hemelsblauwe
kopjes, vormen als altijd de meerderheid;
de iets grootere koolmees, zwarte streep op
de borst, zit er wel tusschen, maar niet in
groot aantal. Ook deze meezen schijnen een
besloten gezelschap te vormen, en stelselmatig
een bepaald gedeelte van het struikgewas
af te werken. Het geluid, dat ze maken onder
het drukke werk, trekt als n geheel langs
u heen en sterft, terwijl ge er naar staat te
luisteren, in de zelfde richting weg waarheen
de vinken trokken.
Nog duidelijker dan bij de meezen en
vinken komt de beteekenis van die luid
ruchtigheid uit, nu ge het treft, dat ge dwars
door een groote troep goudhaantjes heen
wandelt; elk diertje laat om de tien tellen
even heel kort zijn ijselijk hooge stemmetje
hooren; daardoor vormden al die piepjes
samen een geheel, dat als een wolk van
fijne klanken de heele troep omzweeft en
ze bijeen doet blijven, al kijken ze elkaar
niet aan; ze letten niet eens op eikaars
bewegingen; het gemeenschappelijk geluid
geeft de richting aan, waarin de massa zich
beweegt; elke eenling voelt zich deel van
een gezelschap, zoolang hij het trpepteeken
hoort; het is hun insigne, men blijft bijeen
pp het gehoor; het gevaar van afdwalen
in de eikenboschjes en dennenstruikjes is
bijna uitgesloten.
Alweer een goed aaneen gesloten en door
klanken steeds saamgehouden gezelschap: heel
kleine,grijswitte vogeltjes met lange, bijzonder
lange staarten zweven van tak tot tak; een
boschje eikenhakhout zit er vol mee. Het blad
ervan ziet erakeligbeschimmelduit.dorenziek
zijndestruiken,sterkdoormeeldauw aangetast;
daarin huist veel klein goed, grijze vliegjes
en groote muggen en dikke zwarte
bladluizen ook; daarop schijnen de staartmeezen
zich heerlijk te vergasten; ze blijven lang
op de plek, zoodat we ze, zonder kijker,
oog in oog kunnen zien. Voortdurend gaat
het rateltrillertje, dat het is of de witte
eikeblaren er van bewegen; maar dat zal
wel komen door al die vleugels en pootjes,
welke geen oogenblikje rust nemen.
In dat zelfde boschje aan den
Hilversumsche weg, heb ik in het voorjaar een nach
tegaalsnetje gevonden; toen was het jonge
blad nog gaaf en leek volkomen gezond. Ik liep
gisteren even het boschje in, om onder aan den
voet van den eenigen opgeschoten eik de plek
eens even weer te zien, waar het wijfje met
de vier jonkies me met haar groote oog
zoo 'angstig heeft aangekeken. De brand
netels stonden er nog net zoo dicht; een
dotje groen kwam uit den grond, waar toen
de toeters hoog opschoten; maar er was
niets van het nestje te ontdekken, geen
strootje geen pluisje zelfs. Bij mijn eerste
stap in het boschje klonken de rateltjes van
de staartmeezen heel sterk; dicht langs en
over mijn hoofd heen vlogen ze, net woldotjes
met een potlood er in; even deden ze
beMAGAZYM DE BYEhKORF"
(HULPGEBOUW)
DAMRAK
-Viër^v-^^&^fef^, ,
STEEDS HET MIEUWSTE OP GEBIEDT DAMES-MODE ES CONFECTIE
KWALITEIT GÖDf SORTEE.RIMG GROOT, PRIJS BILLIJK.
OPENING HERRTH.VINTERSEISOEN
HIIMIinilHIIIIIHIIIIIIIflIllllllllllllllllllllllllllllllHm IIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIMIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllillllllllllliiinllltllMli
getrouwd? Waarom zijn niet alle meisjes
en vrouwen zoo kerngezond als Anna Polak,
zoo oer-cebraal?
Waarom zou er nog zoo iets noodzakelijk
zijn als het volgend geslacht?
Waarom, waarom?
De komende generatiën zullen toch niet
geboren worden met Anna Polak's goed
keuring.
Slechts n troost is er voor al de abnor
male vrouwen, die huwen en moeder wil
len zijn. Haar kinderen worden wellicht
leden van het bureau van Vrouwenarbeid,
volgelingen van Anna Polak. Dan kan dit
groeien en bloeien en blijven bestaan.
Welk een onoverkomelijk ongeluk zou het
zijn, als door het niet-geboren worden van
menschen, vrouwen als Anna Polak van dit
ondermaansche zouden verdwijnen, vrouwen
met zoo oer-gezonde beschouwingen, zulke
frissche geslachtlooze theorieën, vrouwen van
het derde-sekse type.
Neen, die,mogen niet uitsterven!
Dan maar liever tóch het trouwen voort
gezet !
IDA HEIJERMANS
Allerlei
Pelswerk
Buitengewoon veel afwisseling en nieuws
zal Er dit jaar zijn in het dragen van
pelswerk. Men draagt de boa's niet meer in de
natuurlijke haarkleuren maar verft ze in
allerlei lichte tinten als zacht-lila, oranje
licht-groen en teer blauw.
Voor de lange mantels is marter en seal
geheel op den- achtergrond geraakt. Ook
hier prefereert men het kleurige en sterk
sprekende. Bizonder sjiek en up to date zijn
gestreepte en gevlekte tijgerhuiden,
jaguaren panter-vellen.
Geen prettige boodschap voor bet groot
wild, indien ze deze nieuwe Parijsche mode
gril in de wildernis vernemen!
Waarschuwing
Aan de stations van den ondergrondschen
spoorweg te Berlijn maakt men thans reeds
een schitterend gebruik van de zoogenaamde
sprekende klokken."
Elk kwartier roept de gramophoon-klok
met stentor-stem over het geheele
stationsexplacement den tijd uit, en wie thans nog
te laat aan den trein wil komen, moet stok
doof zijn of... professor.
ALLEGRA
Roodborst, naar gekleurde plaat uit den mooien Atlas: Die Singvögel der Heimat"
van Kleinschmidt (Leipzig, Quelle & Meijer)
sluiteloos; dan wipgolfden alle in dezelfde
richting voort met sterke, angstige
tril-geluiden, die wegzonken in de sparretjes aan
de overzijde van den weg.
Ik stond ze na te kijken, die twintig der
tig vogeltjes, met ëén wil en n gedachte,
die kleine troep van luchtige, zwakke wezens,
saamgehouden door een zwak geluid. Zich
in gezelschap te weten, schijnt hun alle
vrees te benemen; ofschoon ik niet begrij
pen kan wat voor nut zij er in zien. Ver
dedigen toch kan zich geen enkel
staartmeesje tegen welken vijand ook. Het eenige
zou kunnen zijn, dat zij zich zekerder ge
voelen, doordien een nadersluipend gevaar,
een uil of een wezel eerder ontdekt wordt
door een troep dan door een enkeling. Maar
daar tegenover staat, dat een troep piepende
vogeltjes juist door zoo'n vijand al heel ge
makkelijk wordt opgemerkt.
? Wanneer iemand in een vogelboschje zoo
een oogenblikje heel stil staat, is er veel
kans, dat hij even stil begluurd wordt door
een vogeltje, dat ongetwijfeld nieuwsgierig
heid tot karaktertrek heeft; probeer het maar
of ge in zoo'n geval niet dikwijls een rood
borstje bespeuren kunt, dat met zijn eene
mooie oogje naar u zit te kijken; maar de beide
pootjes en vleugels gereed houdt, om bij uw
minste beweging er meteen van door te gaan.
Mijn roodborstje scheen me al te lang
naar zijn zin begluurd te hebben zonder
mijn beweging te zien; ik hoorde zijn onge
duldig snikkikkik en zag zijn zwarte kraaltjes
in het roestrood van zijn kogje glinsteren.
Het was trouwens al roodborstjes-tijd
geworden; die hebben veel later bedtijd dan
de andere vogeltjes; de nachtegaal uitge
zonderd. Geen wonder; deze vriend van
den nacht is immers naaste familie van het
roodborstje.
Ook op deze Octoberwandeling was de
roodborst de laatste vogel, dien ik te hooren
kreeg; hij gaf wel niet zijn volle
zomerliedje, maar duidelijk was het toch; de eerste
tonen zijn hoog genoeg voor mijn gehoor
en mijn gevoel; zoodat ik altijd bij een onver
wacht begin van een roodborstliedje neiging
voel het hoofd te schudden; als een kat die
men in de ooren blaast.
Nu ik gisteren weer eens volop de kennis
met wilde zangvogels had vernieuwd, dacht
ik er van morgen nog bij tijds aan, dat flc
ze alle bijeen nog even kon ontmoeten in
den voortuin Artis, voor ik naar mijn werk
moest. Of ze mij kenden, zoo vrijmoedig
kwamen de koolmeezen en de pimpeltjes naar
mij toe en aten uit mijn hand. Het was of
het dezelfde waren als gisteren aan den
boschrand; net zoo gezond en beweeglijk,
even vol en frisch van kleur. Ook het rood
borstje was dadelijk present en bedelde om
een pinda; daar bedacht ik dat ik een
zakje meelwormen bij me had, bestemd
voor de hagedissen in het schoolterrarium.
En nu kwam dadelijk een vierde vogel
uit mijn hand eten, een mooie vogel,
koffiebruin, genuanceerd met kaneelkleur; en met
een roodachtigen staart. Zijn oog en zijn
snavel zijn precies als van het roodborstje;
de heele vogel is grooter, maar overigens
dezelfde in vorm en stand. Dat was de
nachtegaal, die al een jaar lang in de groote
volière van Artis leeft, zoo gezond als een
vogel maar zijn kan.
Wie van mooie vogels houdt, en onze eigen
wilde vogeltjes wil leeren kennen om ze op
een wandeling dadelijk te herkennen, laat
die toch eens 's morgens vroeg naar den
voortuin van Artis gaan.
't Is er, nu de September drukte voorbij
is, zoo mooi en stil als buiten; ge zult
u niet ergeren over de gevangenschap van
de diertjes; hun verblijf lijkt meer op een
ruime luchtige woning dan op een kooi; ze
hebben het er best en ook de schuwste
laten zich kijken, als ge een versnapering
voor ze meebrengt.
Geen beter gelegenheid, om vergelijkende
vogelstndie te maken dan daar. Daar ziet
ge roodborst, nachtegaal, roodstaart,
blauwborstje naast elkaar, en duidelijker dan in
een museum spreekt tot u de verwant
schap van deze vier soorten Erithacus. Denk
de kleuren weg, en het zijn dezelfde vogels,
dezelfde oogen en snavel, dezelfde vormen,
dezelfde bewegingen, ja, dezelfde karakter
trekken ; ook in de hier bijgevoegde figuren
komt dat goed uit, nu de kleuren van de
oorspronkelijke platen niet mee
overgedrukt zijn.
E. HEIMANS