Historisch Archief 1877-1940
D E A M S T E RU A M M E R, W EE'K B L At) "TÖO R N E D E R: L A N D
18 Jan. '14. No. 1908
het récht zal zijn gegeven Rosten op t
nemen en kennis te nemen van
alle.be" scheiden, welke het rekenplichtig beheer
betreffen. , /
Tevens zou die parlementaire enquête
eens kunnen onderzoeken, of bij aanbe
stedingen wel altijd uitsluitend het
rijksbelang wordt behartigd en wel steeds
de voordeeligste markten worden opge
zocht, zonder dat bij de keuze persoon
lijke belangen wegen. Ook zou moeten
worden gebroken met de verkeerde ge
woonte ambtenaren aan te wijzen als
regeeringscommissarissen bij leveranciers.
Het is beter daartoe menschen te kiezen,
. die in geenerlei betrekking staan tot het
dienstvak, waarvoor de levering geschiedt.
Men behoeft niet dadelijk aan oneerlijk
heid te denken: de bfik kan beneveld
worden door enkele diners en logeer
partijen a la Krupp.
Is hier voor een der Kamerleden geen
aanleiding eens een vraag te doen?
A. B.
KRONIEK
VAN. RUSSISCHE LEENINQEN GESPROKEN
In het vorig nr. van dit blad kon men
lezen ten antwoord op een desbetreffend"
ingezonden stuk dat het Ned. Comitéten
bate der Russische politieke gevangenen," in
zijn meerderheid, de actie tegen eventueele
nieuwe Russische leeningen als illusoir"
verwerpt. Dat is eenigszins verbazend.
Zoo die meerderheid het waarschuwen
tegen en het op de kaak stellen van Rus
sische leeningen illusoir acht, hoe oordeelt
zij dan over haar andere middelen tot actie,
van een practisch, resultaten begeerend
standpunt beschouwd ? Zullen de lijsten der
te winnen medestanders, zelfs met gulden
letters afgedrukt, meer effect sorteeren,"
gelijk het in de dievetaal heet? Of de voor
drachten, of de berichten in de pers? Zullen
die van eenige onmiddellijke werking zijn
op het Russisch gouvernement ? Het staat
te vreezen van neen. En toch zal men
voortgaan die dingen te doen, eigenlijk
alleen omdat het hart daartoe dringt, omdat
al deze actie voorloopig uitsluitend de waarde
heeft van een kreet, een kreet van veront
waardiging en meelij. Of zulk een actie"
dan al of niet illusoir" is, of er werking
van uitgaat, komt pas in de tweede plaats.
Zeker zal geen schrijven of waarschuwen
tegen het koopen van Russische fondsen.
enkel uit idealistisch oogpunt, voorshands
de renteniers terug houden. Daartoe zijn
artikelen als dat van de vorige week beter
geschikt. Maar de eenvoudige logica gebiedt
te ageeren op de eenige plaats, bij de eenige
gelegenheid, waar directe relatie ontstaat
tusschen de Russische machthebbers en het
Hollandsch publiek. Dan kan men van zijn
moreele gezindheid blijk geven en iets
doen" . . . door nalaten. Gij, barbaren, zult
tenminste met ons geld uw misdadig bestaan
niet verlengen ! zegt zulk nalaten, en zij, die
zich opmaken om hier zoo mogelijk een
publieke beweging te doen ontstaan, dienen
toch minstens te wijzen op het eenige middel
om de gewekte verontwaardiging in iets
daadwerkelijks om te zetten.
Dat het publiek in de naaste toekomst
dat middel zal willen gebruiken is misschien
niet waarschijnlijk. En in dien zien is die
actie misschien illusoir. Maar tegelijk een
niet ongeschikte meter van den stand en
waarde der gewekte verontwaardiging.
*
FEUILLETON
nul tiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiinii
OUDEJAARSAVOND
DOOR
H. C. BUURMAN
't Was Oudejaarsavond.
De wereld leek eindeloos wijd in den
sneeuwnacht. Grauwige wolken klommen in
het Oosten tegen den hemel op, maar nog
stond de maan ongetemperd te schijnen in
een hard-blauwe lucht, 't Maanlicht lei als
een spookig glanzen over de
zacht-schitterende sneeuwyelden, vloeiend naar 't leek
tot in een oneindige verte. De tochten en
sloten sneden zwarte strepen door het wit
heelal en de boomen met hun stijve omhoog
gerichte takken, stonden als verschrikt in
de vreemde stilte van den klaren winter
nacht. In een enkel huis brandde achter de
vensters een gouden licht... een groote
vrede in den wonderlijk vreemden nacht.
Met ruime bochten lei de Amstel door
het stille land, het water donker en on
bewogen tot boven aan de kaden. En in
het Noorden dreef boven den einder een
zachten lichtgloed... waar Amsterdam
moest liggen.
Aan den linker-Amstelkant stond een
boerenwoning, duidelijk in het maanlicht.
De woning zelf was klein, langwerpig van
bouw, met een rieten dak en een bijbouw
tegen den rechtermuur aan, waar de keuken
was. Meer naar achteren op het erf stond
de schuur, donker en laag, waar elf koeien
nu sliepen, en af en toe eens het onrustig
gebriesch van een paard gehoord werd.
Voor het huis was een lage doornenheg,
dicht ineengegroeid, aansluitend bij het
breede hek, dat toegang tot het erf gaf.
Achter een van de vensters brandde licht
en op het gordijn kwam en verdween nu
en dan het silhouet van een mensch. Soms
brak een hard lachen naar buiten, de nacht
stilte in. Want de boer met zijn huisgezin
en de meiden en knechts, zaten bij elkaar
De Prix-Goncourt
(MARC ELDER LE PEUPLE DE LA MER)
De Académie-Goncoürt heeft dit werk,
drie groote verhalen onder den
saamvattenden titel Le Peaple de la Mer, met den
Prix-Goncourt bekroond op gronden, die ik
niet weet, maar die zich niet gemakkelijk
laten afleiden, als men het boek van Mare
Elder gelezen heeft. Men kent dan tevens
het karakter en het streven van die Aca
démie, die zich blijkbaar ten taak stelt de
traditie der naturalistische school voort te
zetten. Naturalistisch? Zola-iaansch ten
minste. Deze verhalen konden waarlijk door
een leerling van Zola geschreven zijn, zoo
zeer hoort men er den meester zelf in, met
al zijn eigenschappen, behalve zijn groote
kracht. Wie de warreling en het veeltijds
buitensporig persoonlijke der hedendaagsche
Fransche letteren kent, zou nooit gelopven,
dat er nog zulke gematigde, degelijke",
schier onpersoonlijke verhalen geschreven
werden, als deze drie episoden van het
visschersleven aan de Zuid-Westkust van
Frankrijk.
Men kan zich den opzet, naar voorschrift
van Zola zelven, aldus denken, dat een jong
auteur op een dag daar, in dat
visschersnest, afstapte, p m er zijn intrek te nemen
pour prendre des notes sur Ie monde des
pêcheurs. Dat wil ongeveer zeggen, dat
tot heden toe die monde" hem onge
twijfeld aangetrokken had als alle
leven den realist aantrekt maar dat
hij van het wat en het hoe hoogstens een
flauwe notie bezat, alleen beseffende dat
het interessant moest zijn. Na zich dan een
jaar in die bevolking en haar eigenaardige
zeden te hebben ingeleefd, is hij in staat
zijn talent te werk te stellen, om uit zijn
rijke voorraad dagelijksche observaties en
ongewone gebeurtenissen eenige verhalen
te trekken, die ieder opzichzelf een verloop
en een slot hebben, en tegelijk in hun
bijzondere gevallen het gansche visschers
leven in beeld brengen. De voortgezette
rustige, onbevooroordeelde opmerking van
het leven reeft vanzelf het bijzondere geval
en zijn te;»en het algemeene uitkomende
ontwikkel!»g naar voren doen komen, juist
gelijk Zola in zijn eenigszins
quasi-wetenschappelijk recept aangeeft... als een mo
derne wijziging van Goethe's: Greift nur
hinein in 's volle Menschenleben" Het
verbeeldt de formule van koele observatie
en ervaring, de empirische methode der
natuurwete ischappen, overgebracht op de
kunst, de iiensch vooroordeelloös en nuch
ter verstandelijk staande tegenover de ver
schijnsels, als een stalen spiegel, die, on
bewogen, ;:nkel weerkaatst wat aan hem
tegenovers: aat.
Het persoonlijk element wordt in deze
theorie, vooral wat de kunst betreft, wel
een weinig te veel verwaarloost, maar
Zola kon dat doen, omdat het bij hem
zijn temperament zoo alvervullend en
van zelfsprekend was... dat hij het zelf
niet eens merkte. Inderdaad scheen hem
vanzelfsprekend toe, dat men wereld en
leven in bijzonderheden verafschuwde en in
hun totaliteit liefhad met een
Dionysischaardsche liefde, dat men hen angstig be
wonderde om hun schriklijke, genadelooze
grootheid. Niet de menschen, de
natuurmachten, de instinkten vormden de drijfveer
der wereld, en deze op te sporen achter de
oneindige verscheidenheid van
hetzintuigelijke, het tragische en humoristische van hun
onbevroede, plotselinge werking ie doen
zien te midden van de lijdzaamheid der
natuur en den dwazen eigenwaan der nietige
menschen, achtte Zola de eigenlijke taak van
den naturalistischen romanschrijver. Vanzelf
werden bij deze zienswijze, die eigenlijk
niets objectiefs had, allerlei dingen tot de
meest onverwachte symbolen van de onper
soonlijke wereldrichtende machten, en het
is deze schoone, dichterlijke overdrijving,
die de grootheid geeft aan het door Zola
geschapen wereldbeeld. Hij was een dichter
van wereldweedom en materiekracht, wiens
buien van woeste verrukking om de
in de huiskamer in afwachting van het
Nieuwejaar.
Nog meer naar achteren op het erf, voorbij
de boomengroep die 't huis overhuifde, stond
de hooge hooiberg, 't donker-gele hooi zwaar
puilend tusschen de palen en onder de kap
uit. Af en toe bewoog er eens iets onder
de kap, schoven de twee zwervers, die daar
beschutting hadden gezocht, zich eens dieper
in de warme dekking van het hooi. Ze leien
stil en gedachteloos voor zich heen te staren,
juist onder de kap door, naar het Noorden,
waar in de verte over de witte velden, de
lichtgloed dreef van Amsterdam.
't Dichtst bij den rand, 't hoofd haast
buiten de kap, lag de Bleeke". Zijn groote,
ingezonken oogen stonden wijd-open in zijn
vermagerd wit gezicht, dat begroeid was
met ongelijke baardstoppels van een paar
weken. Zijn vaal-zwarte schipperspet, ver
sleten en uitgerafeld waar de rand om het
hoofd sloot, was hem diep over 't voorhoofd
gezakt, de klep juist boven de hongerige
oogen.
Rooie Bert" had zich meer midden in de
hooiberg genesteld en zich schuinsweg er
in gegraven, zoodat hij zonder 't hoofd op
te heffen toch over de landen kon kijken.
Zijn kop had wel twee keer de breedte van
die van de Bleeke". 't Verweerde vel, rozig
en met rimpels als een varkenshuid, was
overdekt met korte, roode haren, terwijl een
rossige snor de breede lippen verborg. Zijn
kleine, grijs-blauwe oogen, hadden een feilen
blik.
Er scheen den Rooie iets bezig te houden
dat hem niet beviel, want stuursch keek hij
voor zich uit, af en toe eens de wenkbrauwen
samentrekkend en ongeduldig met de oog
leden knippend.
Dus jij denkt," vroeg hij opeens met iets
spottends in zijn stem, dat ze daar op je
wachte?" Hij knikte met het hoofd kortaf
naar het Noorden om aan te duiden dat hij
Amsterdam bedoelde. Ze benne daar gek
om op jou te wachte."
Hè?" vroeg de Bleeke, ruw opgeschrikt
uit zijn gesoes door den onverwachten uitval
van den Rooie. Of ze op me wachten ?'
overweldigende pracht van het blinde
aardeleven telkens terugvielen'in detr
ostlooze somberheid van zijn besef, dat
het alles geen reden en doel en samen
hang had, dat het zin-loos was. Als een
wilde voor zijn vreeselijk-onbegrepen God,
zoo knielde hij voor de vervaarlijke driften
van het stoffelijke en vierde hun almacht
ter voortzetting van het wreede leven, die
hem aandeed met felsmartelijke vreugd,
omdat hij toch diepinwendig dat kleur- en
vormrijke leven altijd had liefgehad
Maar ouder wordend, is hij, dunkt mij, eenigs
zins dupe geworden van zijn eigen theore
tische bezinning, toen pessimisme en levens
kracht allengs in hem minderden. Hij scheen
zichzelven steeds meer een
onbevooroordeelden in-kaart-brenger van alle leven toe,
die zijn wetenschappelijken blik achtereen
volgens had gericht op de wereld der ar
beiders", op de wereld der cocottes", op
de wereld der geldmannen" enz. enz. tot
er haast geen werelden" meer overbleven
en zijn boeken, alle naar hetzelfde model,
niet in de onderdeden, maar in het geheel
hun kracht verloren.
Dat was, toen op het laatst van zijn leven,
de groote schrijver, erkend en geëerd, zich
verplicht voelde om ook met een positief
program van levensbeschouwing voor den
dag te komen, hij, wiens geweldige kracht
altijd zuiver in het negatieve gelegen had.Toen
kwamen er zulke flauwigheden als waarvan
Les Trois Villes en de serie van Fécondit
etc. vol zijn en die toonden, dat de kun
stenaar zich had uitgeleefd. In zoover kwam
zijn dood niet te vroeg.
Vrijwel letterlijk opgevat, zonder Zola's
eigen sombergrootsche kracht, leidt de
formule van zijn naturalisme bij matige
talenten tot een werk van het soort als Mare
Elder heeft geschreven. Het is degelijk, het
is knap", het is zelfs belangwekkend...
en in zijn geheel een beetje neutraal, een
beetje flauw van smaak, omdat het zoo van
buiten af geconcipieerd lijkt. Natuurbeschrij
vingen, en zér goede, nemen een ruime
plaats in zulk werk in. Alle aspecten van
het visschersleven worden uitvoerig en met
voorliefde te boek gesteld, gelijk bij het genre
behoort, maar gelijk wij niet altijd meer
willen. Koel, sober en precies is de visie
van personen en gebeurtenissen, zonder
groote diepte, maar ook zonder groote
woorden van romantische sentimentaliteit.
Als de machten, die het ruwe leven van
het zeevolk" beheerschen, heeft Elder gezien
de felle naijver en ijdelheid, die zelfs voor
misdaad niet terugwijkt. Dan de geslachts
drift en de vrouw, en eindelijk de zee zelve,
de eeuwenoude gemeenschap met de zee,
die geheimzinnig lokt in onvoorzienbare af
wisseling van zachtheid en vernielende
kracht. Deze drie leitmotiven" van de
menschelijke levens vormen dan onge
dwongen de kern der drie verhalen van
verderfelijke vijandschap, vandoodbrengende
hartstocht en jaloezie, van de droevige
offers, altijd weer gebracht door de elkander
opvolgende generaties van het zeevolk",
dat zegen en ramp met gelijk fatalisme
aanvaardt.
Dat laat zich dan alles zeer goed lezen,
want het is karakteristiek en in zijn be
schrijvingen suggestief. Maar de ' groote
symboliek van Zola is hier niet te vinden,
al tracht de schrijver er naar (bijzonder in
La Mer) en... wij zijn misschien deze geheele
schrijverij een beetje ontwend en ontwassen.
Hetgeen dan beteekent, dat onze levens
liefde zoo groot niet meer is, en de
gewoonheden des levens ons enkel nog aangaan,
zoo zij ongewoon gezien worden. Het
ethnologische en geografische, willen wij zeggen,
laten wij bij toeneming over aan de be
treffende vaklieden, om schier enkel te
vragen naar persoonlijk ongewone visie en
nieuwe wereldopenbaring. Dit, lijkt dan
wel wat ondankbaar tegenover de gave,
volkomen evenwichtige kunst van een Mare
Elder, die in elk geval deze tegenwoordig
enorme verdienste bezit van zich nergens te
overschreeuwen of aan te stellen. Doch het
is niet anders: zij behoort reeds aan het
verleden en wij mogen tevrêe zijn, dat er
tenminste een Académie-Goncoürt bestaat,
die de eerwaardige traditie nog op prijs
stellen en beloonen kan.
FRANS COENEN
minimi iMliiiiiiimMiiiMMitiiiiii Hum
mmiimiiimiiimiimiiiiii
herhaalde hij, de oogen hangen latend aan
den einder waar de lichtgloed boven was.
Ik heb je toch verteld hoe dat zit? Al was
ik tien jaar weggebleven, dan wachten ze
nog op me in Mokum. Nou van avond bakt
ze smol-bollen, omdat 't Ouwejaar is. As ik
d'r voor twaalf ben, ken ik mee-ete," zei hij
met trots in zijn stem.
Wat is 't er dan voor een ?" vroeg de
Rooie, kwasi-onverschillig, maar zijn scherpe
oogen vol afgunst richtend op 't vermagerde
ingevallen gezicht van den ander, die juist
door het volle maanlicht werd beschenen.
't Is een werkvrouw hè," vertelde de
Bleeke. We hebben twee jaar samengewoond
voor ik dat grappie had voor die dof-slag.
Stom van me geweest dat ik m'n poote niet
thuis heb gehouwe. Ik was altijd in de
kruierij hè, bij baas Leiners in de Nes; dan
eens een paar weke een boterham, dan weer
eens een paar weke dalles.Met m'n stijve poot
moste ze mijn nooit het eerst hebbe. Nou,
Dien woonde onder me in de Pieter
Jacobstraat, een weduwe zonder kinderen. Ze was
getrouwd geweest met lange Dirk, de
steenezetter die van de steiger is gevallen en toen
gong zij uit werreke. Een rijk stuk brood had ze.
Nou, ik was d'r al es over de vloer gekomme
en omdat ik altijd zoo alleen op m'n zolder
kamertje scharrelde, had ze me al es geholpe,
met m'n kouse stoppen en brood 's morgens
voor me neme. Toen hadde we nou vier jaar
geleje die kwakkelwinter, dat ik maar geen
werk kon krijge en ik half crepeerde van
den honger. Toen het ze me geholpe, eerst
met brood, toen met kleere en een paar
centen en toen ik van mijn zolderkamertje
af most, heb ze me bij haar onderdak ge
geven. Zoo benne me samen gaan wonen.
Je mot rekenen, zij had ook niet veel an
der leve, zoo alleen op de wereld en geen
kind of kraai om voor te zorgen. En ik was
blij dat ik een onderdak had en zoo'n goed
wijf. Want goed was ze. Altijd had ze wat
voor me. Dan es een botje uit d'r werkhuis,
dan es een karrebonaatje tusschen d'r brood
meegenomen. Ik was net een week voor
Nieuwejaar bij d'r gekommen en op
Ouwejaarsavond nou vier jaar terug, had ze d'r
Tooneelcauserieën
DER FAUN
Een lichte dosis natuur-instinct op de stijve
English Society geoculeerd, de Faun in de bijna
mecanieke wereld der Engelsche conventie,
wat dunkt u? Deze barokke aardigheid zou
een geestige vondst zijn, maar zij is een
oude vondst, en slecht nagevolgd ; want heel
wat breeder en amusanter bracht van
Lerberghe, de zoet-gevooisde Fransen-Belgische
dichter, ons Pan op een Roomsch dorp van
zijn achterlijk geboorte-land en liet hem de
hoofden der meisjes en jonge knapen in de
war brengen, die wingerd-omkranst op alle
hooibergen elkander lustig gaan beminnen:
wat den burgemeester doet besluiten tot een
vergadering met pastoor, monnik en veld
wachter: het burgerlijk en het geestelijk
gezag... die geen van beide raad weten
natuurlijk. De ruim denkende" monnik stelt
ten slotte voor: de Kerk een beetje te doen
aanpassen" aan Pan, nu die eenmaal het
dorp veroverd heeft...
Knoblauch, ondanks zijn naam een geboren
Engelschman, en die Bennets Mijlpalen niet
versterkt heeft, schreef deze onderhoudende
variatie, ons thans door de Duitschers
opgedischt: de Faun in frak tusschen de door
opvoeding verkilde ladies, aan welke hij in
zwoelen avond den bolster van
fashionableheid en suffragette-verzekerdheid op de
meest zonderlinge wijzen, moet ik toegeven,
.ontneemt: en deze Eva's hergeeft aan het
leven, waarin nu eenmaal de-dood-in-den-pot
zou zijn zonder fauneskerie.
't Stuk heeft niets om 't lijf. Maar deco
ratie ert spel waren, zoo al niet Engelsch, dan
toch heel onderhoudend. Ziegler als bokkige
Faun met spitse ooren en satyrlach maakte
ook de vrouwen aan de overzijde van het
voetlicht onrustig, en Mirjam Horwitz liep
weer, als die renaissance-figuur
uitMachiavelli's Mandragola, met het onderlijfje naar
voren op de toppen van haar lieve teenen.
YVETTE GUILBERT
Als het waar is, dat het begenadigde kunst
is: met de geringste middelen de grootste
schoonheden te doen leven, de heele lieve
en verschrikkelijke wereld in n ontroerende
eenheid te weerspiegelen, als dat het engel
achtige in dit onhar»onische
menschenbestaan is, dan is Yvette de divette, de
hemelinge.
Met een eenvoudige, liefelijke stem, in een
herderinne-katoentje of in een modem en
statig kleed zich bewegend, is zij een
gansch tooneel in uiting: Zingend van een
processie, neemt zij de houding aan van
den eenvoudigen en tevreden heeroom, die
middenin gaat: en enkel reeds daardoor doet
zij het klein baldakijn en de koorknapen
leven voor uw... tweede gezicht. De lach
van een kind is bij haar als de jubel van
het gelukkigste vogeltje, haar vrouw van
de baan is kil als het electrisch licht, waarin
ze wandelt, en een panther in de kooi loopt
niet ongetemder dan Yvette over de weinige
vademen plankenveld, die zij, door haar
groote geestelijke en zinnelijke
menschelijkheid u tot een heerlijken microcosmos
omtoovert. Haar kunst is sober. Haar vitali
teit geweldig en beminnelijk als de natuur
krachten. Zij doet het stormen en zij doet
het zacht luwen en zonnelachen. Mijn God,
wat zijn alle artiesten brekebeenen bij haar
vergeleken en wat zijn wij stumpers.
En'dan zeggen ze dat de critiek hard is
De critiek is zacht. Dat zegt u
uw dw.
HONORÉDE LA B<<E
* w
Vroegere schilderijen van
Matthijs Maris
De firma Van Wisselingh op het Rokin
stelt in haar kunstzaal ter bezichtiging voor
belangstellenden, merkwaardig werk van
M. Maris, door hem geschilderd voor om
streeks 40 jaren, uit den tijd zoowat van het
bekende Meisje met de vlinders". Het werk
bestaat uit vier losse, maar bij elkaar pas
sende schilderijen, van geheel overeenkom
stige grootte en compositie, daar zij bestemd
waren even zooveel gelijke vakken in een
woonhuis te vullen. Het decoratieve begrip
van Matthijs Maris, bij de opvatting en uit
voering dezer stukken blijkt zeker wat naïf,
waar hij, om een harmonisch geheel te ver
krijgen een half-naakte dansende vrouwe
figuur in viermalige herhaling schilderde,
doch in onderling verschillende houding. De
miimiiimiiimiiliiiiiiiiiimniu'iiiimmiiiimiiimiiiimliiiiiiiiimmii
een heel feest van gemaakt. Ze bakte
smolbollen en haalde een paar maatjes pons en
zoo hebben we samen het ouwejaar gevierd.
Drie jaar geleden weer en twee jaar ook.
Nou verleje jaar zat ik in de bajes hè. Met
Gees en Toon ingebroke en omdat ik 't nog
es had gedaan, anderhalf jaar. Nou, ze het
me aldoor geschreve dat als ik d'r uit kwam,
ik gerust weer terug kon komme. Ik had
gisterenavond d'r al zullen zijn als we niet
omgeloopen waren over Leië..."
De Bleeke woelde onder het hooi in de
zakken van zijn vest en bracht dan zorg
zaam een inelkaar gefrommelde, smoezelige
brief te voorschijn, doorgesleten op de vou
wen. Voorzichtig haalde hij het papier uit
elkaar en op de elbogen steunend, zoodat
het heldere maanlicht op de brief viel, be
gon hij spellend te lezen: Lieve Willem,
So as ik U berigte in mijn voorig schrijfe,
wagt ik U so spoedig U uit Harlem komt.
Dar ik mot werreke, ken ik U niet afhale.
U frou Bet."
De Bleeke vouwde de brief weer pp,
frommelde hem weer in zijn vestzak en ging
met het hoofd opzij aan den rand van den
hooiberg liggen, starend over de velden.
Toen hij geen enkel woord van den Rooie
hoorde, draaide hij zich om, naar dezen toe,
maar de Rooie lag met 't hoofd achterover,
den donkeren kap in te staren alsof hij niets
gehoord had van hetgeen hem was voor
gelezen.
Die het ze me nou acht dage gelede
geschreven," zei de Bleeke vol trots, maar
zijn kameraad bleef zwijgen. En als ik nou
in Amsterdam kom vanavond, zal je zien
dat ze me wacht Een vrouw alleen is
ook niks gedaan. Ze is blij dat ze weer
gezelschap aan me het. Man en vrouw hoore
toch bij elkaar "
Met een sprong haast zat de Rooie plot
seling rechtop in het hooi, de scherpe oogen
wijd open, de vuisten gebald en de lippen
van elkaar, zoodat de spitse tanden te zien
waren.
Zal-je nou je bek houwe over dat wijf,"
barstte hij uit. De hofhond beneden op het
erf, rammelde aan 'de ketting op het geluid,
figuur komt dan steeds uit, tegen een
sierlijkgrillig bladerènspel op donker fond.
Ter wille van het decoratieve uitzicht,
werd op ongep_repareerd grof Hnnen ge
schilderd. De eigenaardig verfijnde
kleurzin van Maris voelde zich, naar 't me voor
komt, bij dit ongewone procédéwel in zijn
element. Door het werken met sterk verdunde
verf op de gretig inzuigende stof, kreeg
hij prachtig diepe toonen en deze dan, door
steviger frotti's en dekken der kleuren, op
klarend met mat-zilverige lichtschijnsels. Zoo
bereikte hij in het schilderwerk een zekere
voornaamheid van kleur, die eigen is aan
den doffen gloed van gobelinstof. Hij
experimenteerde hier in de schildertechniek
met subtiele middelen gelijk een etser een
rijkheid van tinten toovert door de werking
van het sterk water op de koperen plaat.
Aan de figuren zelf, met hun wat gekunstelde
gratie en even te mollig rondende vormen,
is opmerkelijk een trek naar de kwijnende
distinctie en het weeke raffinement, die
karakteristiek zijn voor de Engelsche kunst,
sinds van Dyck daar als de schilder van
het Hof en de voorname wereld ingeburgerd
werd.
De schilderwerken blijven geëxposeerd
tot 14 Febr. W. S.
* *
Christus en de kunst
(EEN SAMENSPRAAK)
Aan Else van Duijn
(Tegen den laten namiddag buiten de
poorten van Jerusalem. Christus, gehuld
in zijn pij van kameelhaar, een lange
herdersstaf in de hand, zit in de vale
schaduw van een grijzen olijfboom en
staart peinzend naar de stad in het
verschiet. Jphannes, in een pij van
turkooiskleurig laken, staat op eenigen
afstand, wachtend, dralend en verlan
gend tot den Meester te worden
geroepen.
Christus veinst hem niet te zien, doch
daar veinzen een der vele dingen is,
die de god-mensch, incarnatie van de
waarheid, niet verstaat, merkt Johannes
heel goed, dat de Meester hem opzet
telijk, met een bedoeling, verlangen
laat. Eindelijk geeft de Meester aan zijn
goddelijke zwakheid, het medelijden, toe
en wenkt Johannes met een zachte, bijna
droefgeestige hoofdbeweging, tot hem te
komen).
JOHANNES : Roept de Meester mij ?
CHRISTUS : Waarom begint gij met een
leugen ?
JOHANNES : Ik beken mijn schuld. Meester,
vergeef het mij. (Hij blijft wachten).
CHRISTUS : En waarom veinst gij nu
berouw ?
JOHANNES : Het is zooals gij zegt. Zie, ik
ga weer heen.
CHRISTUS : Zoo is het goed, mijn kind.
Kom nader, zet u nevens mij neder en
vraag mij alles, wat gij te weten wenscht.
Verberg mij volstrekt niets, van wat gij wilt
vernemen. Want dat zou mij slechts dwingen
vragen te stellen, ik, die u nu te antwoorden
wensch.
JOHANNES : Heer, hoe wist gij, dat ik ver
langde tot u toe te komen? Weet gij alles?
CHRISTUS: Ik zag het aan uwe houding;
ik zag het aan uw stap; ik zag het aan het
vragen van uw oogen en den plooival van
uw kleed. Ja, ik weet alles, wat mij de Vader
heeft geopenbaard.
JOHANNES : En weet de Vader alles, ook
alles wat u niet geopenbaard is?
CHRISTUS : Uw lichamelijke oogen zien
wat rond u lichamelijk is. Uw geestelijke
oogen zien, wat rondom het lichamelijke is,
het geestelijke. Verder kunt gij niet blikken.
Welaan dan, ik ben het lichamelijke oog en
ik ben het geestelijke oog. Maar wat de
Vader meer ziet of kan zien, is mij niet
geopenbaard. Die tot een vorm gevormd is,
hij ziet het gevormde. Maar die tot geen
vorm gevormd is, Hem is de oneindigheid.
JOHANNES : Dus zal ik niets moeten worden
om alles te weten?
CHRISTUS : Alles zult gij moeten worden
om alles te weten. Maar begin bij het begin
en word niets.
JOHANNES : Meester, dezen dag draag ik
voor 't eerst dit kleed van turkoois laken.
Een jonge vrouw naderde mij dezen morgen
en vroeg mij het bruine boetekleed. Zij gaf
mij dezen turkooisen mantel daarna. Ik sloeg
hem om en spiegelde mij in een Egyptischen
spiegel en ziende, dat de blauwe mantel mij
en baste een paar maal diep. 't Bloed was
den Rooie naar 't hoofd gestegen, zoodat 't
verweerde gezicht haast purper van kleur
leek. Dan plotseling week het bloed weer
en een vreemde bleekheid maakte plaats
voor de sterke kleur.
De Bleeke was verschrikt op zij geschoven,
nog meer naar den rand van den hooiberg
en staarde angstig den ander aan. In de
paar dagen dat ze samen zwierven, had hij
al dikwijls de plotselinge driftbuien bij den
Rooie op zien komen, doch nog nooit zoo
hevig als nu.
Toen een boer op den eersten dag van
hun zwerftocht hen het erf af had gejaagd,
had hij verbaasd gestaan over den drift van
den Rooie, die bepaald den boer aangegre
pen had, als niet de kettinghond dreigend
naast zijn baas was gekomen. En terwijl
de Bleeke nu verstomd zijn kameraad aan
bleef kijken, ging door zijn hoofd de vraag,
waarom de Rooie driftig was geworden nu hij,
op diens verzoek nog wel, van Bet had verteld.
De woede scheen langzaam te zakken bij
den Rooie. Hij haalde ten minste een paar
maal diep adem, richtte zich nog meer op
in het hooi en zei dan dof voor zich heen:
Staan op, dan gaan we door."
Tijdens het korte samenzwerven had de
Bleeke zich reeds geheel leeren schikken
naar den sterken wil van den Rooie. Hij
richtte zich ook nu zonder iets te zeggen
op zijn knieën in het hooi en zocht zijn
pakje kleeren op, dat hij in zijn rooie zak
doek bij elkaar geknoopt had. De Rooie
deed evenzoo en dan lieten ze zich, de
Bleeke het eerst, voorzichtig omlaag, langs
de leer, die tegen den hooiberg stond.
Ssst, voor de hond" riep zacht de Rooie
naar omlaag, voor hij zelf kwam.
Toen ze samen op 't erf stonden, schoof
de breede wolkbank, die langzaam bij den
einder omhoog was gekomen, voor de maan
en over 't heldere, verlichte sneeuwlandschap
toog een nachtelijk duister.
Voetje voor voetje zochten de zwervers
hun weg, langs den achterkant van het erf,
om over het weiland heen den vasten weg
te bereiken.