Historisch Archief 1877-1940
Zoudtig 22 Maart
A°.
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden / 1.65
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling f r. p. mail . 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.12*
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiön van l?5 regels/1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
.0.30
.0.40
INHOUD
n
Biz. l: Het Revolverschot van mevr
Caillaux. Kroniek: Beurs en Staats
loterij. ,?Radboud: Het Bumaleen.
Fraris Coenen over Americanisme door
dr. v. Mourik Broekman. 2: Feuilleton
naar, het Engelsch van Stevenson.
Matthijs Vermeulen over Arnold Sch
nberg. Martin Monnickendam en mr. H.
L. (Je Beaufort: het Auteursrecht. 3:
Ingez. Simon B. Stokvis contra den Bios
coop. 5: Joha van Loon-van den Berge:
Onderl. Vrouwenbescherming. - Allegra.
E. Heimans: Taxus. 6: Kommandant
G. Doncker: de Kweekschool voor de
Zeevaart. 7: De Suffragette en
Velasquez' Venus. L. H. Grauss: La bella
Chietta en Meina Irwen in 't
Panopticum. W. Steenhoff over Jan Vogelaar
en Piet Wijngaerdt. Mr. C. H. E.
Reelfs over Wilhelmina Ellenberger.
Charivarius: Plaatselijke keuze.
Charivari. 9 : Fin. Kroniek door v. d. M.
10: De Leidsche Straat, I, door J. de
Leeuw. Boomen-Puzzle. 11: Schaak
spel door R. J. Loman. Damspel door
J. de Haas. Teekening Joh. Braakensiek:
Hongerstaking in Engeland.
Bijvoegsel door Johan Braakensiek:
de Gemeenteambtenaren-pensioenen.
IIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII.IIIIHIIIIIIIIIIIIIII
i\N VERRE EN VAN NA
EEN REVOLVERSCHOT
Een Parijsch journalist, directeur van
een verwelkt-mondain blad, de Figaro,
lijfcourant van Fransen-lezende hove
lingen in Europa, gematigd
katholiekconservatief" orgaan, stelt zich op een
goeden dag in dienst van een der onbe
duidendste, hatelijkste en taaiste radi
cale pplitici van zijn land (Barthou), die
een ander even radicaal politicus (Cail
laux) een been wil doen lichten. De
haute ffnance, welke Caillaux' inkom
stenbelasting niet wenscht, ziet glim
lachend neer op deze vechtpartij van
radicale ministerie-zuchtigen. Misschien
betaalt ze wel de heele campagne! (Deze
onderstelling is volkomen geoorloofd,
want tijdens het Panama-schandaal is in
't openbaar gebleken, hoe, net als onge
veer alle andere bladen, en precies zooals
elkeen wel wist en weet, ook de Figaro
te koop is.)
Van den Parijschen journalist, die
aldus, in mindere of meerdere mate
op bestelling, drie maanden lang Caillaux
te lijf ging, kan men niet eens zeggen,
dat hij met veel talent zijn werk deed.
Eerst vallen zijn beschuldigingen als
kaartenhuizen ineen, en wordt hij dooreen
sceptisch Parijs, dat heel goed weet wie
Caillaux js, hartelijk uitgelachen, vervol
gens zoekt hij in beroep op zijn eer en
in emphase kracht, waarbij woorden van
een Briand >?tijdelijk Barthou's
bentgenoot dagelijks worden aangehaald,
als hielden zij voor Caillaux een vonnis
in van een wijzen en integeren rechter!
Wij leven bij een dergelijken verwoeden
politieken strijd in een wereld van enkel
schijn, waarin alles aankomt op het be
dekt houden van eigen corruptheden en
het compromitteeren van den tegenstan
der; in een wereld, waarin A. van B.
weet, en B. van A., dat zij ieder 1000
corruptheden op hun geweten hebben,
elk afzonderlijk voldoende om hen aan
de verachting prijs te geven van alle
menschen met (en natuurlijk zonder)
karakter, maar waarin het geldt een of
twee van die daden van corruptie te kun
nen' openbaren op 't geschikte oogenblik.
Op een hoogtepunt van het, in den
Figaro met zeker mondain vertoon ge
voerde krakeel, als eindelijk beter"
materiaal uit Barthou's koker gekomen
is, wordt een vrouwe-ziel wild van
angst en verontwaardiging. Het is me
vrouw Caillaux, die, nooit eens gekal
meerd door haar hanigen echtgenoot,
tot paroxisme van beroering kwam.
De Figaro heeft een gedeelte van een
minnebrief, door haar man geschreven,
afgedrukt (?l'alcöve pour lui tait
toujours pres de la tribune"), en er ditmaal
nog wel uitgehouden het persoonlijke
(op de suggestieve onderteekening na),
maar wat zeggen reeds de geruchten? Tot
welke, voor deze vrouw hartverscheu
rende publicaties zal Calmette alsnog
in staat zijn ? Wat is haar verder
bikend, dat wij, publiek, nog niet welen?
Kort en goed, de ministersvrouw koopt
een revolver en, zeggende: gij begrijpt,
dat ik niet kom om u goeden dag te
zeggen", schiet zij den journalist neer.
Het is zeker verkeerd, dat ministers
vrouwen journalisten neerschieten, en in
hoeverre wij mevrouw Caillaux haar mis
daad moeten aanrekenen zal eerst later
kunnen blijken. Maar dat het een daad"
gewejest is, en dat ook slechte daden
het merk van groote nuttigheid of zelfs
noodzakelijkheid kunnen dragen, is thans
wederom duidelijk. Als een stok in een
hoenderhok van corrupte lieden vliegt
deze moordaanslag de politieke wereld
in. Als een reinigende en belichtende
bliksemstraal staat zij tot schrik van de
corrupten (echtgenoot, vriend en vijand)
aan den hemel en wordt gezien. Wie als
een man van karakter een persoonlijk
onbesproken naam geniet, de heer Jaurès,
heeft thans, naar de corr. van 't Hbl.
mededeelt, de geheele aandacht van de
volksvertegenwoordiging, die ineens een
schoonmaak wenscht; en op deze wijze
verkrijgt Jaurès nu voor zichzelf en zijne
enquête-commissie, wat vroeger de
Kamer niet geven wilde: de rechterlijke
bevoegdheid. Zónoodig hebben de
menschen een uitbarsting!
Het doet er nu niets toe, dat reeds de
samenleving van Parijsche politici tegen
deze onverhoeds, met op drie na
algemeene stemmen gegeven volmacht zich
verzet. Het is zeer natuurlijk, dat zij zich
verzet, en de argumenten, die den onbe
sproken Jaurès vreezen, zijn op zichzelve
een bewijs, dat de bezem noodig is.
Wij lazen in de N. R. Ct.:
In de Humanitéschrijft Jaurès (de
voorzitter): De commissie zal, zich niet
bekommerend om partijzucht, zonder
vooringenomenheid en zonder iemand
naar de oogen te zien, het volle licht
over deze duistere zaak doen schijnen.
De eer der republiek, de grootheid van
Frankrijk, bestaat daarin, dat het in de
moeilijkste en donkerste uren zijn heil
in het volle licht zoekt".
De conservatieve Echo de Paris is
van meening, dat de Kamer alle houvast
heeft verloren, door Jaurès in deze aan
gelegenheid onbeperkte macht te
verleenen. Jaurès zal als voorzitter der
commissie de opperste rechter der
republiek zijn. Hij zal verhooren, ver
volgen, invloedrijke politici zoowel als
de bescheidenste burgers kunnen laten
inrekenen. Van alle schandalen, die deze
kamerzittiriË! heeft opgeleverd, is dit
misschien niet het geringste.
Men ziet het: zij wenschen d'ndans,
waarin magistraten van alle partijen
tuimelen kunnen, te ontspringen. En
tegelijkertijd gunnen zij den heer Jaurès
met het aureool der rechtvaardigheid!
Uit den Senaat gewordt hun reeds
steun van vreesachtigen en van forma
listen (want de formalisten spelen altijd
in de kaart der vreesachtigen met kwaad
geweten).
De Parijsche correspondent van het
Handelsblad geeft een lijstje van 't geen
reeds aan corruptie vaststaat, indien ten
minste een thans voor 't eerst gepubliceerd
geheim rapport van den procureur-gene
raal Fabre juist is. (Aan de juistheid
van 't voor Fabre zelf vernederende rap
port twijfelt niemand).
Wij zien dan, zegt hij:
Een ministervan financiën (Caillaux),
die om een bevrienden oplichter
(Rochette) straffeloosheid te verzekeren,
invloed doet Oefenen op de justitie.
Een minister-president (Monis) die
daarloe meewerkt en den
procureurgeneraal gelast een uitstel, dat in de
praklijk afstel worden moet, te verkrij
gen, wat hij (Monis) later op zijn eere
woord in de Kamer heet liegen.
Een procureur-generaal (Fabre), die
zich voor een dergelijke interventie laat
gebruiken, als hij merkt dat zijn?protesten
en smeekbeden" niet helpen.
Een president van een Kamer van het
Hof (Bidault de l'Isle), die toegeeft aan
dezen onbehoorlijken moreelen dwang,
en dit, als getuige voor een parlemen
taire enquête-commissie gehoord, ont
kent.
Een ministervan justitie (Briand), die
het onthullende document achterhoudt,
en weigert mee te werken aan het onder
zoek van de (vroegere) enquête-com
missie.
Een minister-president (Barthou), die
een officieel stuk immers zijn
distinguo houdt geen steek, het
rapportFabre was wel degelijk officieel bij
zijn aftreden achterhoudt, er heimelijk
kennis van geeft aan een journalist (Cal
mette) die een felle campagne voert
tegen zijn voornaamsten politieken tegen
stander, en er mee voor den dag komt,
niet om de waarheid aan het licht te
brengen (dan zou hij er eerder mee
gekomen zijn), maar om zijn persoonlijke
poliiicke combinaties te dienen.
En eindelijk een minister-president
(Doumergue), die zich tevreden stelt met
het niet-in-het archief-vinden van een
stuk, dat uiterst bezwarend is voor zijn
voornaamsten collega, zonder den schrij
ver, die onder zijn bevelen staat, even
per telephoon bij zich te ontbieden, om
hem de noodige inlichtingen te vragen.
De collectie is compleet, en zelden
kreeg men van de dessous van de
Fransche politiek een walgingwekkender
indruk dan thans.
Ziedaar wel een zeer duidelijk resumé.
Wij dingen slechts af op de conclusie! Van
de dessous der Fransche politiek kwam
wel eens nóg meer te kijk. Straks werd
reeds van 't Panama-schandaal gerept,
toen van zeer vele invloedrijke mannen
en van negentig procent der dagbladen
het stilzwijgen met jaarlijksche giften
gekocht was.
Voor ons is erger dan de corruptie
der politieke strebers in het Fransen
Athene der décadence de dienstbaarheid
van de justitie, zooals ze in Frankrijk
weer bleek en elders k bestaat!
de dienstbaarheid van dien zoogenaamd
onafhankelijken" stand van
rechtdoenden, bij wie, in de stormen der corruptie,
tenminste een baken van recht zou
behooren te zijn.
Lees dit slot uit 't rapport van pro
cureur-generaal Fabre, die na de publicatie
ervan glimlachend tot een reporter zei :
Ik ontslag nemen? Waarom zou ik
het doen?"
Het is 't rapport, dat Briand, toen
minister van Justitie, van hem in zijne
qualiteit verlangde, en dat uiteenzet hoe
de premier Monis, in 't belang van Cail
laux, den procureur-generaal opdroeg
een uitstel-afstel te verkrijgen van 't proces
tegen den grooten oplichter Rochette.
Wat moest ik doen ?
Na een hevigen, innerlijken strijd, na
een ware crisis, waarvan getuige, en
eenige getuige was mijn vriend en sub
stituut Block-Laroque, heb ik, daartoe
genoopt door het op mij uitgeoefende
moreele geweld, besloten te gehoor
zamen.
Ik heb ontboden den voorzitter van
het Hof Bidault de l'Isle. Ik heb, ont
roerd, aan hem de weifelingen doen
kennen die mij bestormden. Per slot
heeft de heer Bidault de l'Isle er in toe
gestemd, uit genegenheid voor mij, de
zaak te verdagen.
Denzelfden avond, d.w.z op Vrijdag
30 Maart (1911) ben ik naar den premier
gegaan. Ik heb hem gezegd wat ik
gedaan had. Hij scheen zeer tevreden,
ik was het veel minder.
In de wachtkamer had ik den heer
Du Mesnil gezien, directeur van de
Rappel, een krant die pro-Rochette was
en mij voortdurend met hoon overlaadde.
Hij kwam zonder twijfel vragen of ik
mij onderworpen had.
Nooit heb ik zulk een vernedering
ondergaan als deze.
31 Mrt. 1911 V. FABRE
Zooiets doet een procureur-generaal.
Daarna schrijft hij het neer. Daarna
blijft hij procureur-generaal, dat is opper
ste aanklager in dienst der Maatschappij.
En daarna als ieder, ook zijn minste
bediende ervan weet zegt hij tot een
reporter: Ik ontslag nemen? Waarom
zou ik het doen? '
't Is naïef van karakterloosheid. Maar
de wetenschap van deze maatschappelijke
dingen, die in meerderen of minderen
graad allen landen eigen zijn, kan wel
geen zachte peluw heeten voor het hoofd
van den niet meer naïeven burger.
Hem troosten de voor een tijdje
waarheid-brengende gevolgen van een
revolverschot . . . ook al vindt hij het
middel wel wat weerzinwekkend.
KRONIEK
BEURS EN STAATSLOTERIJ
Er was laatstelijk een Ingezonden Stuk'' in
een onzer groote bladen, waar de schrij ver zich
bitter beklaagde over de Staatsloterij. Er wer
den veel te weinig loten uitgegeven voor de
publieke vraag, zeide hij, en dan was de
inrichting er op berekend de billijke winst
kansen te verkleinen. Dat was vroeger beter,
zeide hij. Wat deed nu de Regeering?
Inplaats van aan de algemeen gebleken behoefte
i tegemoet te komen en meer lootjes te
verj koopen, ging zij te keer tegen allerlei parti
culiere onderneminkjes, die wilden doen wat
zij stiefmoederlijk naliet. Dat heette dan
waarschijnlijk de zedelijkheid bevorderen.
Maar ondartusschen bleef en blijft de Beurs
open voor allerlei gedobbel voor ieder, die
wat meer dan de prijs van een twintigje"
besteden kan en blijkt dus de zedelijkheid te
beginnen bij het bedrag, waarmede men, op
ijselijk fictieve basis, Steels' of Atchison
Topeka" of hoe dat 'goed meer heet, koopen
kan. . . .
Dit was de, per slot toch misschien niet
billijke, klacht. Want hoewel het schijnbaar
onwijs is van een zorgzame regeering den
Arme zijn Twintigje te onthouden, immers
vaak zijn nige afwisseling en romantische
spanning in het vale leven van sleur en
plicht, zoo kan het toch wel zijn, dat zij
met zoo te handelen juist hoogere bedoe
lingen koesterde. Als men opmerkt, hoe
allerwegen de gelegenheid tot speculeeren
gegeven en vergemakkelijkt wordt, dan be
grijpt men, dat eenerzijds het korthouden
der Staatsloterij en anderzijds de onderdruk
king der particuliere ondernemingen, zeer
wel de bedoeling kan hebben: de Beurs nader
tot het Volk te brengen.
En zulks uit chauvinistisch-hero
sch-paedagogische overwegingen. In den grooten
tijd van ons volksbestaan voer de
Hollandsche koopman naar Oost en West voor
allerlei hazardeuse ondernemingen. Zijn
speculaties besloegen toen veel plaats en
tijd. Dat kan nu niet zoo meer, maar het
behoeft ook niet meer. De fondsen" heb
ben al die omvangrijke en vermoeiende actie
overbodig gemaakt. Zij supprimeerden de
handeling, maar behielden de kern: de kans
op gewin en vooral de prikkelende, ster
kende emotie, en dat niet op langen ter
mijn, maar eiken dag, duizendvoudig.
Hoe zou dan niet een gouvernement, dat
zijn taak begrijpt, er op uit zijn die opwek
king tot ijver en snelheid, tot resoluut in
grijpen en tactisch beheerscht geduld oefenenj
kortom tot volkskracht, die van de Beurs
uit kan gaan, in zoo breed mogelijke volks
lagen te doen inwerken! Ons volk is van
nature een beetje mat en de geestrijke dranken
werken niet altijd, en ook niet altijd bevre
digend. Daarbij is het accijns op gedistilleerd
vrij hoog, terwijl de Beurs nog onbelast is.
Zoo ligt het voor de hand het nu eens
met dit middel te probeeren
Er was ook nog een inzendster, zeker een
lieve, eenvoudige vrouw, die pas gehoord had
en zich verbaasde, dat zooveel Nederlandsch
geld in onbetrouwbare Amerikaansche fond
sen was gestoken, in plaats van in soliede
ondernemingen, die de nationale welvaart
bevorderen. Hoe dat kwam, vroeg zij en of
het niet schielijk anders kon worden. Immers,
Nederland en Oranje boven!
Maar een ander inzender antwoordde haar.
fnuikend-nuchter: geachte mevrouw, de
Nederlander wil dobbelen.
F. C.
4 «? *
Uit het Noorden
Door een paar berichtjes in plaatselijke
bladen werd ik dezer dagen herinnerd aan
een artikeltje van mr. Vellinga te Sneek,
over het Buma-leen, voorkomende in uw
blad van Zondag 20 April 1913.
Dat Bumaleen schijnt nog al eens aanlei
ding tot ruzie te geven, want 't is met de
begeving van een der beurzen van dit leen
nu al weer hommeles. Thans is deze beurs
toegekend aan den zoon van een predikant,
wiens inkomen naar beweerd wordt onge
veer 4000 gld. per jaar bedraagt. Deze zoon
is verder, naar men" zegt, de eenige van
des predikants kinderen, voor wiens maat
schappelijke positie nog moet worden ge
zorgd, de andere zijn reeds in goede be
trekkingen geplaatst. Viel nu deze zoon, zoo
wordt gevraagd, in de termen om naar de
bepalingen van het betrekkelijk testament
voor zulk een beurs in aanmerking te komen,
immers artikel 8 van dit testament luidt,
zooals mr. Vellinga dit in bovenvermeld
artikel aanhaalde:
Geen beurs zal worden gegeven aan
iemand die, of wiens ouders, voldoende
middelen hebben om de kosten van
zijne studiën te hoeden."
Het wil ook mij voorkomen dat deze be
paling geen ruimte laat voor toekenning
van beurzen aan kinderen van iemand die
over een jaarlijksch inkomen van 4000 gld.
beschikt en in dit geval nog te minder,
omdat onder de mededingende jongelingen
er n was, wiens vader slechts een zeer
bescheiden inkomen als gymnastiekleeraar
bezit, terwijl deze jongeling uit ditzelfde
Bumaleen tot dusver een beurs had voor
gymnasiale studie.
De vader van dit jongmensch is dan ook
in beroep gekomen van de begeving der
beurs aan den zoon van bedoelden predikant.
Of er grond is om verzet hiertegen aan te
teekenen, kan ik niet beoordeelen. Wel ben
ik bij informatie tot de meening gekomen,
dat in elk geval, noch in dat hetwelk indertijd
door mr. Vellinga werd vermeld, noch in
het onderhavige, Gedeputeerde Staten voor
namelijk verwijt trelt.
Het leen wordt begeven na vergelijkend
examen, telkens aan een andere universiteit
door enkele professoren afgenomen, terwijl
een attest, omtrent het vermogen en inkomen
van de deelnemers of van hunne ouders,
door den burgemeester van de woonplaats
des mededingers wordt verstrekt. De leden
van den Raad van Sntek zijn piovi.soren en
er is n bestuurder, die telkens krachtens
een bepaling van het testament schijnt te
worden aangewezen of benoemd.
Gedeputeerde Staten schijnen dus alleen
in hoogsie instantie te kunnen worden ge
raadpleegd, of de bepalingen van hettesta-,
ment wel worden nagekomen, maar de eigen
lijke uitvoerende macht oefenen blijkbaar
de bestuurder en de examen-afnemende
professoren uit. De vraag, waarom alles
draait, of liever van welker beantwoording
alles afhangt, is en blijft in elk geval deze:
kan iemand, wiens inkomen ongeveer 4000
gulden per jaar bedraagt, gerekend worden
te behooren tot hen, die geen voldoende
middelen hebben om de kosten van de Studie
van een kind te hoeden. Zooals gezegd is,
zou ik deze vraag ontkennend willen beant
woorden, doch anderen zullen misschien
van een tegenovergesteld gevoelen zijn.
Het is maar jammer, dat wijlen de heer
Buma positief heeft bepaald, dat twee beurzen
uit de inkomsten van het leen zullen worden
gegeven en als mr. Vellinga meent, dat dit
kan worden veranderd, dat het naar ons
Nederlandsch Recht mogelijk is voor het
vervolg drie a vier jongelui uit de inkomsten
van het Bumaleen te laten studeeren, dan
geloof ik dat hij een zeer nuttig werk zou
doen door hieraan eens zijne juridische
krachten te besteden.
Het andere middel, door hem indertijd
genoemd, n.l. snellere aflossing van de nog
bestaande schulden van dit leen, wegens
nieuwbouw van boerenhuizingen, komt mij
echter voor op den duur tot verergering
der kwaal te zullen leiden. Wel is waar zou
hierdoor het bedrag van elke pensie dalen
zoolang die schuld nog niet afgelost was,
doch na aflossing weer stijgen tot zelfs verre
boven het nu bestede bedrag van J 2500
a ?2700.
Dat ook onder de Raadsleden van Sneek
tot nu toe niemand gevonden wordt, die
een goede oplossing weet aan de hand te
doen, bleek mij indertijd uit een
Raadsverslag van die gemeente, voorkomende in de
Sneeker Courant. Uit dat verslag merkte ik
dat het niet geheel juist was, wat mr. Vel
linga in zijn artikeltje omtrent deze zaak in
voorgenoemd blad beweerd had, n.l. dat de
Raad van Sneek tot dusver tevergeefs op
eene door Gedeputeerde Staten toegezegde
conferentie over deze zaak wachtte. In dat
verslag toch stond, dat Ged. Staten zich tot
deze conferentie bereid hadden verklaard,
iudien de Raad eene oplossing wist aan de
hand te doen, maar dat zij Ged. Staten
tot dusver omtrent dit laatste geen tijding
hadden gekregen.
Niet de Raad wachtte dus op Ged. Staten,
doch Ged. Staten op den Raad.
Mijne conclusie is dus deze: niemand
weet tot dusver eene oplossing te vinden
in deze wezenlijk netelige zaak en ik, als
leek op juridisch gebied, betreur het dat
onze Nederlandsche wetten geen middel
schijnen te bezitten om oorspronkelijke goede,
maar in den loop der tijden onpractisch en
zelfs verkeerd werkend geworden bepalingen,
in goeden zin te veranderert, ook al zou dit
ten algemeenen nulte en blijkbaar ook wel
in den geest der erflaters zijn. Maar zou in
deze wat niet is, niet kunnen komen?
RADBOUD
mmimmiimi
^..^f~> *^_<2 «? ^ '-' v \[»' ^ (- i- ~i «^"?S^M
fr KUNST ENIiLETTEREN
Americanisme
De Yankee in denken en doen,
karakterteekening van het Amerikaanscheleven,
door dr. M. C. VAN MOURIK BROEKMAN.
Tjeenk Willinken Zoon, Haarlem. 1914
Amerika is voor velen nog her land van
belofte en zijn naam heeft een wonderlijk
verlokkenden klank. De ontplooiing der per
soonlijkheid,zonder belemmeringen van stand,
van geboorte, van verleden, van materieele
middelen zelfs, schijnt er in begrepen, en al
j wat sterk individueel is en vol energie, moet
wel een soort heimwee gevoelen naar een
maatschappij, waar een zakenman letterlijk
door niets wordt gehinderd in den concur
rentiestrijd. Hoevelen van hier leerden eerst
j in Amerika wat echt zaken-doen mag heeten
en kwamen vol geestdrift, verruimd en ver
sterkt, terug. Hoevelen ook, half mislukten,
door overmaat van kracht en vitaliteit, in
deze benauwd conventioneele maatschappij,
vonden daarginds eindelijk de ruimte, die
zij om te leven noodig hadden en prezen
Amerika, als l ua waarachtig vaderland. Wat
in de oude weield gansch of ten deele ge
brek lijdt, benard wordt door gemis aan
durf, aan medewerking, aan inzicht, aan
kapitaal, denkt met verlangen aan dat
overzeescne land, waar iedereen zijn kans ge
geven wordt, waar men niet valt over klei
nigheden, waar men vinding, zakeninzicht
en kracht weet te waardeeren en te steunen
j en nooit naar andere dingen dan de zaak
; zelve vraagt. Voegt men hier nog bij de
j menigte landverhuizers, die als boeren of
i werklieden slaagden en een beter leven
begonnen ; de menigte reizigers, die
har' telijk ontvnrgen en vluchtig rondziende,
n waren over volk en land; de
. kunstiia; dulaars, antiquaars en