Historisch Archief 1877-1940
24 Mei '14. No. 1926
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
De Koning van Denemarken die met zijn gemalin ons land bezoekt, op een morgenrit met zijn beide zoons Een van verraad beschuldigde luitenant door de Mexicaansche opstandelingen gefusileerd
iiiiiiiiiiiiiliiiiiimiiiiiiHiiiiiiimiiiiiimiiiiMHimiiiiiiiiiiiiimiiiiiitiiiiiiiimiHiiliiH
?de kern, ons kompas, bleef: zijne altijd
.levende sensibiliteit.
Toch heb ik over Hekkings jongste uit
voeringen andere indrukken gekregen dan
ilang geleden, toen hij nog het stokpaardje
?was van Querido's phantasterijen, of dan
kort geleden, toen Diepenbrocks
Gysbreghtmuziek hem leidde tot eene andere en ge
heel onverwachte ontroering. Dien toon
hoorde men zelden terug. Hij was een wonder.
Eigenlijk niets dan een zeer reëele, passieve,
lichte klank, maar gespeeld met een onzeg
bare verrukking, een gewoon, instrumentaal
?geluid doch tintelend van die universeele
verliefdheid, welke op doorzonde dagen de
-atmosfeer vergoddelijkt en allen bevangt,
de alomvattende bekoring van het
tooveTend onbewuste, de ongeroepen magie, 'de
?onbeschrijfbare emanatie van alles wat wij
zien met een weinig toegeeflijkheid en liefde.
Terwijl Hekkin g Querido's stokpaardje
was, kende hij dien toon nog niet en het
?doet mij een onmetelijk genoegen te kunnen
zeggen, dat de violoncellist niet alleen voor
de ouderen doch ook voor de jongeren een
traditie heeft. Dien avond, toen hij voor ons
?openwolkte met de pracht en de verwonde
ring eener aloe, gaf hij ons onze eigen ver
langens en misschien hebben wij het recht
die momenten van hem terug te eischen.
Hij ging spelen met de nuances van den
dichter, simpel doch huiverend, hij wist het
?eenvoudigste gebaar te doorgloeien en het
gebaar bleef eenvoudig, het leek niet buiten
gewoon maar het klonk ontstellend, hij
acteerde koel, ven-sidderend echter in eene
altijd-durende bewogenheid, die den stok
geen millimeter verliet. Daar bezat hij het
moeilijke evenwicht tusschen natuur en
schoonheid.
ns hoorde ik hem dit accent weder
-treffen in de eerste maten van het adagio
uit Saint-Saëns' concert, dat hij onlangs
?speelde met orchest. Het leek een droom
?en mij dunkt, dat groote meesters als Mozart
?en Mahler zich zulke intonaties gedroomd
'hebben. De toon klonk uit de zachte rust,
?de hartstocht was getemperd tot eene
schoone vitaliteit, het verlangen sterk maar
?vredig genoeg, elk accent gesublimiseerd
maar evenredig aan de realiteit der dingen,
?eene wonderbare harmonie tusschen het
wezenlijke en zijn verheerlijking. En ik
getloof, dat van uit dezen gezichtshoek de
meesterwerken geconcipieerd en gespeeld
moeten worden.
Hekkinggaf Zaterdag-avondeen populaire"
uitvoering, welke luidruchtig enthousiasme
verwekt heeft en stralende recensies. Een
'beklagenswaardig pianist, die onder meerdere
de as-dur polonaise van Chopin slechter
-voordroeg dan een automaat, bracht vele
?dissonanten in de stemming en bemoeilijkte
den solist in alle opzichten, die zich overigens
sinds lang niet zoo wild uitte. Het leek een
dwang en een toeval. Van uit zijn eigen
temperament 'zou Hekking de sonate van
?Chopin weeker, verfijnder, broozer gezongen
hebben en die meening baseeren op den
.aard der muziek, een vaag weerlichten van
slechts aangeduide stemmingen, een heen
?en weer droomen van verre melodieën, en
?op de biografie van den componist, den
virtuoos der pianissimi en van het schemerig
wegritselend geluid, wiens fortissimo dus
niet kan gemeten worden aan een fortissimo
van Strauss. Er bestond niet het minste
innerlijk contact tusschen pianist en cellist
:zelfs niet in de bloemige en zeer verteederde
salon-stukjes uit het solisten-répertoire, waar
iHekking den storm van menschelijkheid"
rgelukkig ter zijde kon laten, tot de zeld
zaam onbeduidende sonate van Qrieg aan
te beurt kwam. Hoe zal ik Hekkings toon
'toeschrijven in Grieg en in Chopin ?
1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIIIIIh.lt 4IIIIIIIIIIIIIIIMIIII
BRIEVEN VAN OOM LOUIS
De professor is knap.
Zooals de hond trouw is, zooals de kat
valsch is, zooals het varken vadsig is, zoo
als de ezel koppig is (en niet dom), zoo is
de professor knap. Dat moet hij zijn. Stel
je eens voor een professor die niet knap
was! Evengoed zou men zich kunnen voor
stellen een voetballer, die geen Engelsch
kent, of een aap, die niet klimmen kan.
Nu zou men zoo oppervlakkig meenen,
dat een professor nooit knap genoeg kan
zijn. Hoe knapper hoe liever, is men al
gauw geneigd te denken. Edoch dan ver
gist men zich: verschrikkelijk knappe pro
fessoren hebben hun schaduwzijde. Dit
hebben zij nu wel gemeen met de meeste
hunner collega's, maar zij hebben een bijzon
dere schaduwzijde, waarop hier eens de
aandacht moet worden gevestigd.
Wij hebben het nu onlangs weer kunnen
zien bij professor Struycken. De man is knap,
mér dan knap, hij was de roem van zijn
faculteit, zijn studenten aanbaden hem. Wat
gebeurt er? De Regeering knipt den knap
pert knaphandig den Amsterdammers voor
den neus weg en deze hebben het nakijken.
Met professor Jitta is het precies eender
gegaan. Toen men in den Haag bemerkte,
,hoe goed hem de toga van Asser begon te
Het timbre der a-snaar leek me de
romantiker, die in een of ander onderaardsch ge
welf van Maeterlinck of Villjers zucht te
midden van vochtig-glanzende «delsteenen,
het geheel even extravagant als de vier en
twintig-urige omhelzing der twee jonge
Spaanschen, die door den inquisiteur va
derlijk geboeid werden voor hun eersten
nacht. ?) Zoo is Hekking zich zelfs op n
avond zeer ongelijk geweest. Want eerst
wanneer enkele dier bloemige en verteederde
stukjes tot de heilige muziek behoord hadden,
welke hij zonder twijfel wenscht en naijlt (de
Serenade espagnole van Glazounoff b.v., de
Rhapsodie van Popper) zou Hekking zijn
beste' wezen gegeven hebben, dat ik boven
beschreef. Hij schetste het hier enkel, maar
wie componeert de muziek, welke de ziel
van dezen zeer voortreffelijken, soevereinen
kunstenaar, volledig aanspreekt en inneemt?
MATTHIJS VERMEULEN
*) Les amants de Tolède van Villiers.
* * *
StLucas en de Onafhankelijker!
Een artikel van den heer W. Steenhoff
over bovengenoemde tentoonstellingen moet
wegens plaatsgebrek tot de volgende week
blijven wachten. RED.
* ft *
Hemelvaartsdag en zijne gebruiken
Op enkele plaatsen in Holland is nog in
zwang het hemelvaren", dat in Gelderland
dauwtreden" wordt genoemd, waarmede
men bestempelt het vroeg naar buiten gaan
op dien feestdag. Met de jenever- of
brandewijnflesch in den zak verlustigt men zich
in het gras of onder de boom en; soms z
vroeg, dat men bijtijds weer in de stad is
om naar de kerk te gaan".
Het dauwtrappen' heeft echter niet uit
sluitend op Hemelvaartsdag, maar ook op
Pinkstermaandag plaats, doch niet zoo druk
meer als oudtijds, toen het een vaste ge
woonte schijnt geweest te zijn.
Volgens Ter Gouw in zijn boek De
Volksvermaken", herinnert het ons aan de
uittocht onzer germaansche voorvaderen
naar de heilige wouden om op algemeene
of bijzondere feestdagen den beschermgod
van gouw, heem, marke of dorp te herden
ken. Toen de wouden er niet meer waren,
en 't volk wel gekerstend, maar niet veran
derd was, bleven toch de oude gewoonten
in zwang. In de Middeleeuwen en na de
Reformatie zelfs stroomden op de gezette
tijden de stedelingen de poorten uit. om
vroolijk te zijn onder het lommer, al was t
ook in een boschje vlak bij de stadspoort.
Op de dorpen verving de groote lindeboom
voor de herberg den ouden woudtempel.
Onze opvatting wordt nog versterkt door
gebruiken, die men bij onze naburen, de
Duitschers, aantreft. In geheel Hessen is
men gewoon op Hemelvaartsdag bergen te
beklimmen, geneeskundige kruiden te zoe
ken, te zingen, te dansen. Ook in Westfalen
pleegt men kruidjes" te plukken en in meer
dan n Duitsche streek vlechten de meisjes
kransen uit roode en witte bloemen
(gnophalium dioreum) die zij op dien dag zoe
ken, om ze in kamer of stal te hangen,
waar ze blijven, totdat ze door frissche
vervangen worden. Het heet, dat ze huis en
vee tegen het onweder beschutten.
In Frankfort a.M. trok vroeger de bevol
king naar buiten, naar het stadsbosch, om
den Aaronsmantel (Arum maculatum) te
zoeken, waaraan men geloofde te kunnen
opmerken, of het jaar al dan niet vruchtbaar
passen, was het al heel gauw: Kip, ik heb
je," en uit was het met de prachtige colle
ges over den wissel en het faillietenrecht.
En in Amsterdam moest men zich maar
zien te redden.
Dat komt er van, als professoren te knap
zijn. Dan komen zij in den Raad van State.
Daar is niemand te knap voor. Immers daar
worden met de Koningin dagelijks de ge
wichtigste staatszaken besproken. Bovendien
moeten de heeren allerlei kwesties oplossen,
die te moeielijk zijn, om door de gewone
rechters te worden beslist. Dat heet admini
stratieve rechtspraak. Wat dat precies is,
weet eigenlijk niemand; gelukkig heeft juist
Struycken (toen hij nog professor was) uit
gevonden, dat zij heelemaal niet bestaat.
Dezelfde geleerde heeft zich (toen hij nog
professor was) overigens zeer somber over
den Raad van State uitgelaten, waaruit wel
voldoende blijkt, dat hij daar the right man
on the right place is.
Maar ondertusschen zijn wij hem kwijt.
En onze goede burgemeester zit weer met
de handen in het haar. Iedereen weet, hoe
warm hij voor de Amsterdamsche Uni
versiteit gevoelt. Dat is mooi van hem,
want hij heeft zelf in Leiden gestudeerd.
De meeste oud-Leidenaars nu, hebben een
soort verbeelding op hun universiteit en be
schouwen Amsterdam als ... enfin! Hoe
gezou zijn. Die gewoonte is mettertijd tot een
volksfeest geworden, dat nu op Dinsdag na
Pinksteren wordt gevierd.
Volgens Thüringer overleveringen bloeit
op Hemelvaartsdag de zoogenaamde
Geluksbloem, die op den hoogen Göll bij Markt
Galling in het Salzburgsche op den eersten
Mei zou gevonden zijn, en in den Harz
wordt op dien dag het Allemans Heerenkruid
gezocht, omdat het menschen en vee geluk
aanbrengt, en bovendien de eigenschap bezit,
om meisjes nog in hetzelfde jaar een bruigom
te bezorgen. Geschiedt dit niet, dan zeggen
ze in haar ergernis:
Het Allemansheeren
Het booze kruid
Dat heb ik gezocht
En ben toch nog geen bruid.
De bewoners van eenige Saksische dorpen
plegen op dien dag hunne huizen met
bloemenkransen te versieren, terwijl men
wederom in andere streken een feest viert
ter eere eener koningin Elisabeth, bij welke
gelegenheid men een kan bier pleegt te
drinken en in eene daarvoor opzettelijk ge
bouwde schuur, de zoogenaamde
Hemelvaartschuur, danst. Vroeger, nog tot het midden
der vorige eeuw, verzamelde men zich voor
den dans bij de gemeentebron, en dronk
daar zeven ton Rinkheimer bier, terwijl,
althans te Fienstedt daarbij voorgelezen
werd, welke de oorsprong van het feest was.
De overlevering vertelt namelijk, dat,
voor meer dan zeshonderd jaren eene
koningin, Elisabeth genaamd, op Hemelvaarts
dag door Fienstedt was gekomen, waar zij
feestelijk werd ontvangen, en men haar
zeven ton Rinkheimer, bier aanbood, waar
over zij zoo verheugd zou zijn geweest, dat
zij de bewoners van Fienstedt en naburige
dorpen, die hetzelfde hadden gedaan, voor
eeuwig vrijgesteld had van alle belasting,
onder beding, dat iedere gemeente jaarlijks
op Hemelvaartsdag ter eere der koningin
zeven ton Rinkheimer bier bij de gemeente
bron zou drinken; maar, voor 't geval men
dit naliet zou men verplicht zijn de over
heid de tienden en daarbij nog een zwart
rund met witte pooten, een bok met ver
gulde horens en een vierspannig voeder
zemelen te betalen.
Al deze gebruiken, gevoegd bij de
processiën om den zegen over het weder af te
smeeken, die later van Hemelvaartsdag op
Pinkstermaandag zijn verlegd, en het denk
beeld dat men op Hemelvaartsdag niet mocht
naaien of lappen, om niet het onweder in
het huis te trekken, doen besluiten, dat die
dag, nu gewijd aan de gedachtenis van
Christus' hemelvaart en die in Engeland de
heilige Donderdag (holy Thursday) heet in
den heidenschen tijd, evenals de Witte
Donderdag, een aan Donar gewijde dag is
geweest, die waarschijnlijk in de twaalf
dagen van het Meifeest inviel.
Daarom worden roode bloemen voor de
kransen, die men op dien dag vlecht, geko
zen, zooals de vrouwen in Zweden op
Hemelvaartsdag roode voorschotten plegen
dragen; daarom moesten de bewoners van
Fienstedt, bij verzuim van het feest, een bok,
het aan Donar gewijde dier, tot boete geven
en werden op Hemelvaartsdag die omme
gangen op het veld gehouden, om van den
Dondergod, onder wiens hoede niet slechts
het vee, maar ook de planten stonden, be
scherming voor het gezaaide af te smeeken.
Die ommegangen werden in den christelijken
tijd door biddagen of rogationes vervangen,
die reeds in de vijfde eeuw tot afwering
van algemeene landplagen waren veranderd
en van den Paaschtijd naar de
Hemelvaartsweek werden overgebracht.
H. C.
heel anders is het daarentegen met onzen Bur
gemeester gesteld! De Amsterdamsche Uni
versiteit is zijn troetelkind. Een treffend bewijs
zagen wij hiervan nog onlangs, toen er
juridische bezwaren werden geopperd tegen
de benoeming van een vijfden wethouder.
Elke andere burgemeester van Amsterdam
zou het oordeel van den Amsterdamschen
hoogleeraar in het gemeenterecht over deze
kwestie gevraagd hebben, denkende: dat
mogen wij toch wel van onze dure gemeen
telijke universiteit hebben, dat wij er gratis
adviezen kunnen halen. Niet alzoo onze
burgervader, vader, zeg ik want dat
is hij. Beschroomd vraagt hij zich af, of hij
Prof. Struycken wel lastig mag vallen met
zoo'n bagatel, of hij dezen wel in zijn
studiën ten bate der studeerende jongeling
schap mag storen.
Neen, hij zal dan in 's Hemelsnaam liever
advies van Z.E. Staatsraad Oppenheim vragen.
Nu denke men vooral niet, dat onze bur
gemeester geen prijs stelde op het advies
van Struycken. Verre van dat! Maar hij
kende dezen voldoende, om te weten, dat
hij ook wel ongevraagd zijn meening zou
zeggen. Door nu Z.E. Staatsraad Oppenheim
advies te vragen, lokte men Struycken hoogst
diplomatiek uit zijn tent. Hierop had de
burgemeester gewacht. Nauwelijks had
Struycken als zijn meening verkondigd, dat
De nette mensch spreekt
(?Deze dame was jaren lang aangeslagen naar een
vermogen van / 25,000. Toen zij stierf liet zij een
vermogen na van 8 millioen." Belasting-discussies.)
Ik ben een net mensch, en ik houd niet van liegen,
Ik zie in onwaarheid, in draaien, bedriegen,
Iets schandlijks, en soms iets gevaarlijks;
Maar als ik moest liegen omtrent mijn vermogen,
Dan heb ik mijn leven lang altijd bedrogen,
Dan lieg en bedrieg ik nog jaarlijks.
Oprechtheid en eerlijkheid, waarheid is heilig!
Bij mij zijn je geld en je goederen veilig,
Bij mij vliegt er niemand gemeen in";
Maar vragen douanen me naar mijn sigaren,
Dan lieg ik met smaak, om wat geld uit te sparen,
Och nee, zeg, daar zie 'k zoo geen been in.
Ik geef ook het voorbeeld aan vrouw en aan kindren,
Ik houd het hun voor, en ik leer het mijn mindren,
Dat Waarheid mijn Leidstar, mijn Bruid is;
Maar jaantje, meid, luister. Dit is mijn verlangen:
Zeg nooit, als men komt: 'meneer kan niet ontvangen,'
Zeg altijd, Jaan, 'dat meneer uit is.'
O, wees toch oprecht, mijn lief tienjarig zoontje,
Kastanjebruin kind, met je blozende koontje,
En heldere kijkers als kralen!
O, blikke daaruit slechts de Waarheid ons tegen
Maar denk er om, Jan, in den trein ben je negen,
Dan hoef 'k maar de helft te betalen.
Op school was ik altijd een eerlijke jongen,
Ik was wel eens stout, maakte soms kromme sprongen,
Een jongen die doet wel eens mér raar!
Maar niemand kon m' ooit op een leugen betrappen,
'k Was eerlijk als goud hoor! maar als 'k 't 'm kon lappen,
Bedroog ik geregeld den leeraar.
We maakten er grappen op, soms om te gieren!
We noemden het 'smokkelen', 'spieken' of 'spieren',
Ik placht mij er op te beroemen.
Toen heb ik geleerd wat de menschen bedoelen
Met 'eerlijkheid'; dit (maar zoo iets moet je voelen):
Wat nette lui eerlijkheid noemen.
Wanneer ik zoo lees in de krant, hoe ze stelen.
En oplichten, knoeien, vervalschen en helen,
Je snapt, hoe ik dankbaar en blij ben,
Dat ik niet zoo slecht ben, dat eerlijk mijn handel,
Dat rein mijn geweten is, vlekloos mijn wandel...
Goddank, dat ik niet zoo als zij ben!
CHARIVARIUS
liiliiiiiiiiiMlllMlliiiiiiiiiimiiiiini
Charivari
Het Concentratie-program geeft, om
zoo te zeggen, de grens aan naar bene
den bij elke questie, die niet kan over
schreden worden, zonder ontrouw te
worden aan het program.' (De Vad.)
Wij cursiveeren. Wij zouden het toch
eigenlijk beter vinden om het zóniet te
zeggen.
Ook het volgende is niet iets, om zóte
zeggen:
De heer Visser heeft zich herhaal
delijk geuit, dat hij de politiek vaarwel
zei." (Wbl. de Meiboom).
*
Een levensdruppel uit de O.H.C.:
Kennis is beter dan aardsche goederen."
Wij hebben 't altijd wel gedacht. Maar 't
is toch prettig om 't weer eens in de krant
te lezen.
?
Deze malaise was gevolgd op de
voorspoediger zestiger en zeventiger
jaren". (Voorz. Ned. Landbouw. Ver.)
Stellende trap: de voorspoedige zestige
en zeventige jaren. Overtreffende trap:
de voorspoedigste zestigste en zeventigste
Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
er geen wettelijke bezwaren tegen de dade
lijke benoeming van een vijfden wethouder
bestonden, of men lapte het tegenoverge
stelde advies van Z.E. Staatsraad Oppen
heim aan de laars. Zoo triumpheerde, dank
zij het fijne doorzicht van onzen burge
meester, Amsterdam over Leiden, ja over
den Haag.
Nu heeft Den Haag zich gewroken en zijn
wij Struycken kwijt voor goed, want in Den
Haag laten zij hem niet weer los. Wij
wenschen hem intusschen niets dan goed en
hopen van harte, dat hij tot in lengte van
dagen zijn hoog ambt moge bekleeden.
Het spreekt wel van zelf, dat men reeds
ijverig aan het zoeken is naar een waardigen
opvolger; want een opvolger moet zijn en
is dan ook altijd waardig. Wanneer wij ons
gemeentebestuur een goeden raad ver
schuldigd zijn, dan zouden wij het in over
weging willen geven ditmaal vooral niet
zoo'n buitengewoon knappen bol te nemen,
want die houdt het ook weer niet lang uit.
P,aar loeren ze op van alle kanten, als de
kat op het spek. Indien Prof. Struycken
bereid wordt gevonden, ondanks zijn be
noeming tot hoogere functiën, nog eenige
uren per week college te geven (gelijk hem
door zijn studenten is verzocht), dan be
hoeft zijn opvolger ook niet zoo hél veel
bijzonders te zijn. Die kan de beginnelingen
jaren. Zoo heeft men ook: tiene, tiener
en tienste jaren.
*
Professor Bolland, te Leiden, die te Brus
sel en te Gent een leergang in de zielkunde
heeft gegeven, is na afloop van dien cursus
te Brussel gehuldigd. Hij werd, naar het L.
Dagblad meldt, toegesproken door prof.
Marten Brants, leeraar aan het Brusselsch
atheneum, een zilveren zakuurwerk met
inschrift werd hem door zijn collegianten als
herinnering aangeboden.
Hij zal daarna ongetwijfeld wederom gehul
digd worden, 't Zou ons niet verwonderen
indien de collegianten al aan 't sparen waren
voor een zware stalen horloge-ketting, met
medaillon, of kompasje.
*
We geven Jan Thomée en c.s. een
goede kans op een overwinning.. ."(U.D.)
En etc.
*
Het Hoef ijzer-Verbond is in vervoering.
De jonge meisjes", schrijft het blaadje die
programma's, keurig beschilderd (de pro
gramma's Char.) te koop aanboden, waren
herhaaldelijk uitverkocht." tde programma's
Char.)
zoo'n beetje op de hoogte brengen. Op deze
wijze is er keus genoeg; wij denken aan
mannen als... doch waarom namen te
noemen en zoodoende naijver op te wekken
bij enkelen, die wij mochten vergeten ?
Men verlieze ten slotte niet uit het oog,
dat die voortdurende wisselingen niet alleen
storend op den gang van het onderwijs
werken, doch ook het nadeel hebben, dat
de groote menigte de meer kathedervaste
professoren op den duur voor sukkels gaat
aanzien, die het niet verder in de wereld
kunnen brengen. Dit laatste nu is hoogst
verdrietig voor de betrokken personen, die
een dergelijk oordeel waarlijk niet verdienen.
Het is ook verkeerd te denken, dat ook zij
van tijd tot tijd niet de lokstem des vogelaars
hooren. Van n hnnner vernamen wij ten
minste, dat hij door de Regeering van
Albanië is aangezocht, om in samenwerking
met de kranige Nederlandsche officieren het
recht der werkelijkheid in dat interessante
land toe te passen, terwijl ons omtrent een
ander lid der faculteit het gerucht bereikte,
dat hem de functie van Hoofdintendant der
volkstuinen in Johannesburg is aangeboden.
Wij verwachten intusschen dat hunne liefde
voor Amsterdam en zijn universiteit deze
bescheiden geleerden voor het vaderland zal
behouden. Amen.
* * *