Historisch Archief 1877-1940
PU948
Zondag 26 October
A*.1914
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden , . ? 1.65
Voor het Bultenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling fr. p. mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/l.25, elke regel meer .... ?0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . , 0.30
Reclames, per regel ...., 0.40
INHOUD
Blz. l: Nog eens de Belgische Vluch
telingen.?Kroniek: Het Oorlogsrumoer.
Het Oorlogstooneel door **. G. H.:
De Duitsche vloot in 1870. 2: Dirk
Coster over mevrouw van Gogh
Kaulbach. Jaap Klei aan den letterkundige
Johan Schaper, lid van de 2e Kamer.
Charivarius: Roffelrijm. 3:
Franktireurs en Franktireurs. Brief van
mevrouw C. de Jong van Beek en Donk.
F. Smit Kleine over H. Wolfgang van der
Mey. Brief van prof. dr. Wüst over
Prof. Lassons uitval. 4: De Notre
Dame gekwetst. Allegra. 5: De
42 cM. mortieren door **. W.
Steenhoff: De Larensche Kunsthandel.?Matthijs
Vermeulen: Mahlers derde. G. A.
Hasselman: Engeland en de Boeren. 6:
Fin. Kroniek door v. d. M. De rijkT
dommen door v. d. S. 7: Het
Vredesideaal door Edward B. Koster. Baart
de la Faille als reddende engel. Het
woord mof". Dr. P. van Olst: Het
diepzee-duikerpak. Damspel door J.
de Haas. 8: Schaakspel door R. J.
Loman. Teekening Joh. Braakensiek
over de Vredesidee.
Bijvoegsel door Johan Braakensiek:
De intern, staatsloterij: Verliezenlijsten.
Harteloos en Gevaarlijk
In ons vorig nummer hebben wij den
aandrang gelaakt, waarmede een tweetal
Nederlandsche dagbladen aan de Bel
gische vluchtelingen te kennen gaf, dat
onze gastvrijheid welgemeend was, maar
dat zij toch maar zoo gauw mogelijk
naar hun land (dat op dit oogenblik hun
land niet is) moesten terugkeeren.
Wij wezen op het voor onze natie
beschamende van deze zelfgenoegzame,
ronduit gezegd spitsburgerlijke houding.
Tot ons genoegen zagen wij overal
in de pers, zij het dan slechts van den
kant van particulieren en in ingezonden
stukken, eenzelfde protest aanwassen.
De Raadsheer van den Hopgen Raad
Eyssell, die had ontdekt, dat wij jegens de
Belgen geen gastvrijheid plegen doch voor
noodberging" zorgen, en die met juri
dische diepzinnigheid daaruit liet
concludeeren, dat wij gerust aandrang tot
terugkeer konden uitoefenen, werd door
een onzer medewerkers in de N. Ct. hartig
beantwoord.
Uit.zulke... kleine ingezonden stukken
van een lid van ons hoogste Rechts
college, kan men afleiden, hoezeer de
geest van de Rechtspleging is afgedwaald
van het oorspronkelijke Rechtsgevoel en
tot formule is ingeschrompeld.
Gaven wij vorige week onze ontstem
ming te kennen over de houding der
pers, wij willen heden niet nalaten onze
diepe teleurstelling te uiten over de
niet flinke, niet edele, niet op de hoogte
van ons volksgevoel verkeerende en
gevaarlijke houding onzer autoriteiten.
Vanwege de regeering, en mede daar
door vanwege zoo vele burgemeesters,
Nederlandsche consuls enz. enz. wordt
thans publiekelijk en zonder veel gêne
op de vluchtelingen pressie geoefend om
in hunne steden en dorpen (onder Duitsch
bestuur) terug te keeren. leder heeft de
circulaires gelezen. Ook de beschaafde
Belgen, die thans nog met sympathie onze
dagbladen opnemen (het zal wel ver
anderen!)
Zoo vonden wij in 't Hbl.:
Naar wij vernemen heeft de Commissari
der Koningin in de provincie Noord-Hóllanc
aan den burgemeester van Amsterdam een
schrijven gezonden, waarin deze namens der
Minister van Binnenlandsche Zaken word
uitgenoodigd tot de vluchtelingen de vraag
te richten of zij tot terugkeer bereid zijn
Zij, die bepaaldelijk weigeren, behoor en niet
gedwongen te worden, maar een zachte drang
om terug te keeren, schijnt den Minister niet
misplaatst*). Natuurlijk is een en ander
niet toepasselijk op uitgewekenen, die gthee'
in hun eigen onderhoud voorzien.
Ook mogen en daarop wordt in h
bijzonder de aandacht gevestigd op straffe
van als krijgsgevangenen te worden be
handeld, niet terugkeeren de mannen, die in
een of anderen vorm dienstplichtig zijn in
het Belgische leger.
*) Cursiveering in het bericht zelf. RED.
En de bekende burgemeester van
Haarera mermeer, Mr. A. Slob, heeft reeds
doen zien hoe autoriteiten zulk een wenk
jegrijpen.
Zijn rondschrijven luidt:
Aan de Belgische Vluchtelingen in de
gemeente Haarlemmermeer,
Gij hebt ondervonden, dat de Hollanders
u met liefde en gulle gastvrijheid hebben
opgenomen in hunne huizen en zelfs in hun
'amiliekring. Maar die hulpvaardigheid en
gastvrijheid kan niet te lang duren. Voor
velen van onze eigene burgers wordt het
moeilijk langer zooveel vreemden te
herDergen en te voeden.
Daarom moeten wij ook u verzoeken zoo
spoedig mogelijk weer naar uw eigen
woonDlaats terug te keeren.
De terugkeer naar België, in het bijzonder
Antwerpen, is geheel vrij. De Duitsche
commandant van Antwerpen heeft eerbie
diging van persoon en eigendom
gewaarjorgd, mits de bewoners binnen enkele
dagen terugkomen.
Ook prof. Meijers uit Leiden heeft met
nog eenige personen Antwerpen bezocht en
raadt alle inwoners weer .naar hunne haard
steden te gaan.
De beide advocaten uit Antwerpen Le Bon
en Palmans hebben eveneens een onderzoek
ingesteld en doen weten, dat er geen enkel
bezwaar is om terug te keeren.
Dr. Louis Frank, volksvertegenwoordiger,
voorzitter van de intercommunale commissie
te Antwerpen dringt op een spoedige thuis
komst aan in het belang van u zelf en uw
vaderland.
Zelfs de burgemeester van Antwerpen J.
de Vos, en de schepenen Hengius Cools en
Strauss, hebben een proclamatie doen uit
vaardigen, dat gij veilig en gerust de terug
reis kunt aanvaarden.
De terugkeer is toegestaan naar geheel
België, voor iedereen, behalve die mannen,
die in een of anderen vorm dienstplichtig
zijn in het Belgische leger.
In de stad Antwerpen zijn voldoende
levensmiddelen aanwezig.
Onze Regeering zorgt voor extra treinen
en wil telegrafisch bericht, wanneer u
wenscht te vertrekken.
Daarom noodig ik hoofden van gezinnen
en alleenstaande personen uit morgen (Maan
dag) tusschen 10 en H uur op het stadhuis
te Hoofddorp met mij te komen overleggen.
De burgemeester van
Zondagmiddag Haarlemmermeer,
18 October 1914 Mr. A. SLOB
Het was dus alles inderdaad geen
gastvrijheid" van deze heeren, die in
hunne ambtswoningen gezeten dergelijke
paperassen uitbroedden, maar de jurist en
geleerde o de geleerden! heeft het
woord gevonden, het was noodberging,
en ten onrechte zijn de Koningin, en de
Natie, en de boeren, die soms zestig en
honderd vluchtelingen opnamen in hunne
woningen en schuren, voor hun gast
vrijheid bedankt, die geen gastvrijheid
was maar simpele noodberging.
Wij zullen Droogstoppel niet verder
hard vallen en tegen den heer Jan Salie
geen uitvoerig betoog houden. Wij heb
ben echter onzen plicht niet ten volle
vervuld, als wij het Nederlandsche volk
niet waarschuwen tegen de gevaren aan
deze zuinigheids-vertwijfeling der Neder
landsche autoriteiten verbonden.
Wie ter wereld kan waarborgen dat
de Belgen, in Antwerpen en Mechelen
teruggekeerd, geen tweede Leuven beleven
zullen ?
Niemand onzer.
Geen van de verklaringen van het
Duitsche Legerbestuur en van het Duitsche
burgerlijke Bestuur in België, thans zoo
geruststellend geredigeerd, bevat de be
lofte, dat men de bevolkingen niet zal
verantwoordelijk stellen voor de
franctireursdaden van enkelen. Het overtreden
van politiereglementen" zal zoo zegt
de aartsbisschop Mercier niet op de
onschuldigen worden verhaald. Van
politiereglementen! Maar zelfs al wraakte
het Duitsche bewind zijn vroegere han
delingen ten eenen male, en al beloofde
het, met zooveel woorden, geen bloed
baden als in Leuven en Aerschot meer
in België te doen plaats hebben, wie,
die nu geleerd heeft wat oorlog is en
oorlogsopwinding, zal, bij de gedachte
aan een, wie weet ooit in verbittering
terugtrekkend Duitsch leger, de moge
lijkheid van nieuwe bloedbaden en nieuwe
brandstichtingen ontkennen?
In het ochtendblad van de N. R. Ct
van Vrijdag j.l. bevonden
zichmededeelingen over het door de Duitsche mili
tairen bijna geheel verlaten Antwerpen
die op zichzelf reeds een zoo gevaarlijke
atmosfeer kenschetsten voor het op
steken van nieuw verzet, met de gevolgen
van dien! dat men zich de verblinding
onzerautoriteitennauwelijkskan begrijpen
l
Zeker, ook de Belgische autoriteiten
?oepen hun landslieden terug. Deze
autoriteiten, ongetwijfeld in 't belang van
de Belgen en van de Belgischen
nationaiteit sprekend, vragen hun landslieden
e komen in de gevaren die zij zelf met
hun eigen persoon in de allereerste plaats
willen braveeren. Van hen zal men nooit
cunnen zeggen:. uit vrees voor grootere
uitgaven en ambtelijke beslommering
lebben ze de menschen in 't gevaar
gebracht om van hen af te wezen.
Maar wat zal er gezegd worden over
onze autoriteiten, en bijgevolg over ons
and, als ooit wat wij zeker niet
verwachten 't verschrikkelijke mocht
gebeuren k in Antwerpen en daar
omtrent?
Zal n Belg dan kunnen gelooven
wat wij Nederlanders zouden wéten: dat
t enkel Jan Salieachtigheid geweest was
van onze bestuurderen... of zou iedere Belg
voor zijn heele leven en het Belgische
volk voor minstens honderd lange jaren
de ijzervaste overtuiging hebben: dat
op aandrang van de machtige Duitsche
regeering Nederland de arme Belgen in
den val had gelokt?
De aandrang op de Belgen uitgeoefend
achten wij moreel beneden onze
volkswaardigheid en beneden het hartelijke
optreden van ons eigenlijke volk, en,
politiek gesproken, achten wij dien aan
drang een gevaarlijke fout.
KRONIEK
UITERLIJK RUMOER
Wij moeten het gewicht en de belang
rijkheid van den oorlog maar niet over
schatten, al maakt hij ook veel gedruisch.
Vanzelf maakt een oorlog veel gedruisch,
doch dat beteekent ep zich zelf nog geen
wereldgebeurtenis, geen evolutie of involutie
van den menschengeest, geen verandering
in het wezen der menschheid. Wat er
gewoonlijk op de aarde voorvalt is waarlijk
niet zoo hél anders dan wat er thans,
ongewoon, geschiedt. Het valt niet te ont
kennen, dat samenleven nog grootendeels
beteekent leven op kosten der massa van
zwakkeren, een langzaam of sneller opge
bruiken van menschkracht en gezondheid
ten bate van ons ingewikkeld economisch
bestel. Er wordt eigenlijk voortdurend zoo
een beetje gemoord en uitgehongerd op dit
ondermaansche, omdat industrie en handel,
en zelfs de landbouw, voor hun allerlaagst,
stoffelijke drijfveeren (dewelke gemeenlijk
menschen zijn) even zoo veel of zoo weinig
aandacht en zorg over hebben als voor de
olie in hun machines. In alle branches"
van alle vakken en bedrijven werkt er een
groote schaar menschen, die eenvoudig en
onverschillig opgebruikt worden, in som
mige spoediger en wreeder, in andere
meer geleidelijk en omslachtig. Doch van
bijna geen der soorten van voortbren
ging, die de maatschappij onderhouden,
kan men zeggen, dat zij geheel onschuldig
is aan moord van den geest, zoo ook niet
van het lichaam. Levensvreugd en opgewekt
heid is al ifet minste, dat er verloren gaat
in hetgeen men, gelaten, den strijd des levens
pleegt te noemen, dien nimmereindigende,
zwijgenden slag, waarin schier geen pardon
wordt gegeven en enkel de meest ellendig
weerloozen in armenhuizen krijgsgevangen
worden gemaakt.
Thans vermoordt men elkaar eenigszins
anders, meer bewust, meer methodisch en
in gansch andere groepeering, doch het is
nog de vraag of het daarom belangrijker is.
Niet voor de individuen natuurlijk, maar
voor de gansche menschheid.
De heklemming en angstige nieuwsgierig
heid dezer dagen zijn, wat uit dit alles
worden zal, welke verwonderlijke nieuwe
gedaante de wereld toonen zal, wanneer
de oorlog gedaan is. Zou dit echter niet
een ijdele verwachting zijn ? Is bij dit
rumoerig en oppervlakkig bedrijf wel het
wee der menschheid betrokken, en is het
alsdan met donder en bliksem, dat zich de
vernieuwing der menschenziel pleegde aan
te kondigen? De Renaissance, de Hervor
ming, de Fransche Revolutie, zij hebben zeker
veel gedruisch meegebracht; doch zij wer
den voorbereid en rijpten in de stilte, in de
hoofden van denkende menschen, afgezonderd
neerzittend elk in eigen huis. Op ieder ge
bied van menschelijk voelen en denken is
zoo het begin geweest, als men van een
begin spreken mag, en wat later in de
stoffelijke wereld den geweldigsten,
ontzaglijksten omkeer bracht, is als het uiterlijk
nietigste en geringste aangevangen.
Wij mogen . hieraan denken, als wij niet
nalaten kunnen telkens weer onder den
indruk te zijn van het oorlogsgeweld in de
naaste landen. Het kan zijn dat dit alles
vervliegt, zonder andere dan uiterlijke sporen
na te laten, die in weinige jaren
uitgewischt zijn.
F. C.
Het Oorlogstooneel
Wij leven snel in deze dagen. De val van
een der grootste militaire stellingen, die van
Antwerpen, is al weer naar den achtergrond
verplaatst door het aangrijpend tafereel van
den uittocht der Belgen, waarvan men de
wedergade ternauwernood in de geschiedenis
vindt, of het moest die der Russen bij
Napoleon's nadering in 1812 zijn. Het mag
hier toch nog wel eens gezegd worden dat
niet alleen vrees de drijfveer voor deze daad
is geweest maar ook zij het voor ; een
kleiner deel afkeer van den vreemden
overweldiger; een, laat ons zeggen passieve
weigering om hem in welk opzicht ook t
dienen. Dit nu geeft aan dien uittocht zekere
wijding, verheft haar tot historische daad
waarmede het geheele Walen- en Vlamingen
volk van deze dagen zich geïllustreerd heeft.
Het militaire bedrijf in het Antwerpsch
drama blijkt daarmede het komt meer en
meer aan den dag niet in overeenstem
ming geweest te zijn. Den Belgischen sol
daat, hij heeft het van Luik af getoond, treft
in dit opzicht geen blaam. Maar hoe is het
gesteld geweest met de hooge militaire leiding,
buiten den troep van Belgen enbondgenooten?
Van gewicht, ook als leering voor anderen,
schijnt ons in dit opzicht de brief van een
oorlogscorrespondent der N. Rolt. Ct. be
treffende het artillerie-gevecht bij Mortsel.
Hij verkeerde vór en op den Ten October
lang te midden der Belgische bezetting van
Antwerpen's Zuidfront. In de eerste plaats
trof hem daar dat het in den oorlog alles
pverheerschende : het moreel niet meer dat
is. Het is de oude geschiedenis. De
intendance schijnt te Antwerpen niet in orde
geweest te zijn. De bureaucratie m&$~
kankerd heeft het den troep onmogelijk
gemaakt zich van het noodige te voorzien
niettegenstaande de intendance haar liet hon
geren. Geen enkele officier, zou een koe zoo
maar durven koopen, zelfs als zijn mannen
honger hebben. Daarvoor zou een heel pak
papier beschreven moeten worden". (Wij
cursiveeren).
Stel u voor lezer: het gaat om het zijn
of niet zijn van Antwerpen, van hél België,
om het al of niet nutteloos verminken of
dooden van duizende jonge Belgische man
nen ---- De militaire bureaucratie vraagt
papier en inkt ---- !
De correspondent gaat verder: Het offi
ciers-korps is lang niet voltallig. Een der
forten met een bezetting van 400 man staat
onder een onderluitenant. De man is geacht,
maar hij kan in moeilijke omstandigheden,
nooit dat overwicht doen gelden, dat een
goed onderlegd moedig officier uit den
beteren stand, van nature en als van zelf
sprekend hebben kan. Vele soldaten gaan
zoover, dat voor hen eigenlijk de sous-off's
de mannen aanvoeren. Maar wanneer hier
van ook slechts het tiende part waar mocht
zijn, dan nog zou dit op een misstand wijzen,
want de populaire officier kan niet door den
besten onderofficier vervangen worden".
Tot zoover de correspondent. De weten
schappelijke militaire leiding schijnt dus,
ook in België, onder invloed der
overmachtige bureaucratie, niet tijdig in de afgeloopen
tientallen jaren voorzien te hebben in een
behoorlijke organisatie van het onmisbaar
instituut der reserve-officieren-aanvoering.
Het argument der verliezen in voorafgaande
gevechten kan hier toch niet gelden, daar
in België voor de forten afzonderlijke be
zettingstroepen zijn aangewezen.
En hebben wij elders ten slotte niet
gelezen dat vele Belgische kanonnen in
Antwerpen van verouderd model waren nog
vurende o, verbijstering met rookend kruit?
Ja, een leger, een geheel volk, moet wel
boeten voor militaire nalatigheid, militaire
bureaucratie, militaire sleur in tijd van vrede.
En hoe hielden zich de bondgenootschap
pelijke Engelschen en Franschen bij dit
drama ?
Wij hebben er op gewezen hoe in het
moeielijk harmonisch samenspel van ver
bonden legers, ook in de affaire" Antwer
pen van een volmaakt accoord allerminst
sprake is geweest, terwijl reeds van af de
ouverture ook daar een dirigent ontbreekt.
Wat minister Churchill nu aan de
huistoe gegane Engelsche hulptroepen mede
deelt in den in de militaire wereld tot nu
toe onbekenden vorm van een boodschap"
plaatst de zaak in nog ongunstiger licht.
Het geeft bovendien indirect een kijk op
den toestand der bondgenooten aan de Aisne.
In de eerste plaats dan blijken die Engel
sche marine-troepen voor een goed deel
recruten geweest te zijn. Hun oefening
moest voor dat Antwerpsche uitstapje onder
broken worden. Het zenden van die recruten
naar het front is, volgens verklaring van
Churchill, geschied omdat er geen troepen
te velde voor beschikbaar waren m. a. w.
de Engelschen en Franschen hadden vór
den val van Antwerpen in Noord-Frankrijk
de handen reeds zoo vol, dat er geen man
gemist kon worden, om de Belgische be
schermelingen te helpen en eene reusachtige
nederlaag als het verlies van Antwerpen te
voorkomen.
Dat klinkt eenigszins anders als de snoe
vende krijgsfantaisieën der Britsche oorlogs
correspondenten.
Minder mooi van Churchill bij zijn
vruchtelooze poging om het Antwerpsch echec goed
te praten is, dit ten koste van het Belgische
leger te doen. Deze Minister zegt toch dat
de oefening van de Britsche troepen wel
niet voltooid was, maar even ver was ge
vorderd als die van een groot deel van de
troepen die Antwerpen verdedigden (curs.
van ons).
Kijk, kijk, dat is de hulde van een Britsch
Minister aan het Belgische leger, dat men
van Luik af tot en met den val van Ant
werpen, in België nagenoeg alleen den spits
heeft laten afbijten: jullie Belgen zijt wel
bijna drie maanden te velde geweest, jullie
hebt van Luik af wel gevochten tegenover
een overmacht op een wijze waarvan de
wedergade in de geschiedenis te zoeken
valt, maar jullie zijt toch niet meer waard
dan jeugdige Britsche recruten!
De Belgen hebben ongetwijfeld met ge
paste waardeering van deze woorden kennis
genomen.
Volgens Churchill, ten slotte, heeft het
Antwerpsch bezoek der Britsche recruten
deel uitgemaakt van zekere groote
krijgsverrichting tot ontzet van de stad. De militaire
medewerker van de Times" wijt de mis
lukking van dit plan aan dezelfde oorzaak
waarop wij bij het begin van den strijd de
aandacht gevestigd hebben, n.l. aan de
teleurstellingen die maar al te gewoon zijn
bij het voeren van krijgsverrichtingen door
bondgenooten."
De gewone, in den regel door militaire
naijver, veroorzaakte tweespalt dus, want
de Times-medewerker, van zijn objectief
standpunt afdwalend geeft de Franschen de
schuld, die op het laatste oogenblik niet
in staat waren ons te helpen."
Het gebrek aan nieuws van beteekenis
van het Oorlogstooneel in Noord-Frankrijk
gedurende de afgeloopen week is op die
wijze, dank zij den Engelschen minister
Churchill, op volkomen bevredigende wijze
aangevuld.
Het spant er, het spant er meer dan ooit.
De toestand moet zoowel aan Duitsche als
aan die der bondgenooten van dien aard
geworden zijn, dat een betrekkelijke kleinig
heid, de balans naar de eene of andere zijde
kan doen overslaan. Dat tegenover elkaar
liggen, weken aan weken in de gegeven
omstandigheden, in dit jaargetijde, onafge
broken blootgesteld aan de verschrikking
van het modern artillerie-vuur moét elk
moreel nekken.
Reeds Lamartine maakte naar aanleiding
van de Revolutie van 1848 de juiste opmer
king: Le soldat qui n'agit pas perd toute
la force de l'enthousiasme et de l'élan; il
est plus difficile d'attendre la mort que de
la braver."
Welk moreel zal het sterkste blijken dat
van den Germaan of dat van den Gallo-Brit ?
* *
* * *
De blokkade van de Duitsche kust
in 1870
De Fransche vloot maakte in den oorlog
van 1870 evenals het leger een pover
figuur. Haar wapenfeiten bepaalden zich tot
het blokkeeren der Pruisische havens in de
Noord- en Oostzee. Hadden de Franschen
groote verwachtingen van hun vloot, hare
werkeloosheid was gedeeltelijk het gevolg
van het mislukken van het geheele plan
de campagne" door den keizer met zijn
generaals opgemaakt.
Na drie weken in de Oostzee te hebben
rondgezworven had den l Ten Augustus een
treffen plaats ter hoogte van Moën tusschen
zeven Fransche pantserschepen waaronder
eenige met 28 c.m. kanonnen bewapend
begeleid door een tweetal kanonneerbooten en
een Duitsch korvet gesteund door drie
kanonneerbooten. Onversaagd stoomde Die Grille",
het vlaggeschip van den vlootvoogd graaf
Waldersee het Fransch eskader tegemoet,
dat de volle lagen op het enkele schip
afvuurde. Dit was juist wat Die Grille"
verlangde. Nu afdeinzende, dan bijdraaiende
en het vuur beantwoordende, lokte zij den
vijand waar de drie kanonneerbooten lagen.
Ruim twee uren duurde het gevecht en
werd eindelijk gestaakt, daar de drie Duit
sche houten kanonneerbooten niets offensiefs
tegen de vijandelijke pantserschepen konden
uitrichten. Ofschoon de Franschen bij hun
schieten, wel is waar goed richtten, schoten
zij te hoog of te kort, daar bij holle zee de
kleine grauwe kanonneerbooten moeilijk
waren te treffen.
Van zijn marinesoldaten heeft het Fransche
gouvernement veel steun gehad tijdens het
beleg van Parijs. Achtduizend matrozen
namen er aan deel, waarvan de artilleristen,
die den naam hadden van zeer juist te
schieten, op de forten werden geplaatst.
Niet van belang ontbloot is, in verband
met het thans door Engeland gevoerde
afsluitstelsel ter zee het volgende bericht
in de Nord-Deutsche Allg. Zeitung van
September 18TO.