Historisch Archief 1877-1940
w
*>??
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13 Jan.. '17. No. 2064
Houtsnede van H. J. Haverman
H. P. G. QUACK f
termen, te kennen gegeven op welke voor
waarden het vrede zou willen sluiten; het
heeft echter wel, en in bewoordingen, die
voor geen tweeërlei uitlegging vatbaar wa
ren, uitgesproken: van onze zijde is de
eerste stap tot den vrede niet te verwachten.
Juist deze laatste, hooghartige woorden
heeft het echter moeten inslikken. Het heef t
wél den eersten stap gedaan. Waarom ? Uit
overwegingen van menschelijkheid ? Omdat
het een einde wilde maken aan de gruwelen
van den oorlog? Alleen goedaardige
zwakhoofden kunnen meenen, dat de houding
van Duitschland door zulke redenen wordt
bepaald. Indien er ,én staat is, die de sen
timentaliteit uit de politiek heeft geweerd;
indien er n land is, waar de toonaan
gevende schrijvers over onderwerpen van
staatkunde en strategie het juist als plicht
hebben verkondigd, om alleen rekening te
houden met de nuchtere feiten; indien er
m iiiiiiiiliiimi i in immiini i iiuni n
Mr. N. P. VAN DEN BERG f
door mr. G. VISSERING
President van de Nederlandsehe Bank
In den winter van het jaar 1855 vertrok
met het barkschip Scheveningen", kapitein
K. D. Breuning, van Rotterdam naar Batavia,
een krachtige jonge man, die eenigen tijd
als beambte had gewerkt op het kantoor
der Nederlandsehe Handel-Maatschappij te
Rotterdam. Voor dit graote lichaam werd
hij ook uitgestuurd om in Indiëeen werk
kring op de factorij te aanvaarden.
Reeds Zaterdag 7 Juli 1855 verscheen in
de Java-Bode eene mededeeling over eene
wonderbaarlijke ontmoeting van de bark
«Scheveningen" met een groot onbekend
voorwerp, dat op de eentonige reis de
aandacht van passagiers en bemanning had
getrokken; het monster moet een ongewoon
groote walvisch geweest zijn. Het verhaal
daaromtrent in de Java-Bode is de eerste
pennevrucht geweest van de hand van den
heer Norbertus Petrus van den Berg, en
zou de rij openen voor een ongewoon groot
n volk is, dat het voor een teeken van
minderwaardigheid zou moeten aanzien,
wanneer zijne leiders in oorlogstijd gehoor
gaven aan de stem der menschelijkheid
dan het Duitsche.
In de Rijksdagzitting van 9 December 1915
zei de kanselier: elk vredesvoorstel van
Duitsche zijde zal den oorlog verlengen,
want het zal als een bewijs van zwakheid
worden beschouwd. Gold dit dan niet meer
in December 1916, toen Duitschland en zijne
bpndgenpoten tot de tegenpartij de
uitnoodiging richtten, beraadslagingen over den
vrede te beginnen? Meenden de Centrale
mogendheden dan, dat in-December 1916,
na de inneming van Boekarest, elke gedachte
aan zwakheid, als motief voor hun voorstel
uitgesloten zou zijn? Maar waarom vreesde
Bethmann Hollweg dan in December 1915
vlak na de verovering van Servië, toen de
verbinding met Constantinopel tot stand was
IIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII l
aantal geschriften over allerlei onderwerpen,
doch meestal van economischen aard.
De heer W. E. van Charante, langen tijd
plaatsvervangend Directeur en ook lid van
den Raad van Commissarissen derjavasche
Bank, heeft uit piëteit voor den heer van
den Berg diens geschriften verzameld en
voor zich zelf laten inbinden, onder den
titel van N. P.van den Berg Opera Omnia''. Ik
heb later de gelukkige gelegenheid gehad
in Indiëdie verzameling in haar geheel over
te nemen, en voor mij op tafel liggen thans
vijf dikke deelen van allerlei artikelen, bro
chures, enz., terwijl ik daarnaast nog een
portefeuille heb van bijna gelijken omvang.
De boekdeelen alleen bevatten reeds 145
verschillende stukken.
Vier en dertig jaar lang heeft de heer
van den Berg in ons Nederlandsch-Indi
bewerkt, en op een leeftijd waarop anderen
repatrieeren om na eene zoo lange koloniale
werkzaamheid een welverdiende rust te gaan
nemen, nam hij eene nieuwe zware functie
op zich, die hij tezamen nog 23 jaar vervuld
heeft; 57 jaar lang heeft dus de heer van
den Berg in het volle werk gestaan.
De groote beteekenis van den heer Van
den Berg moeten wij echter in
NederlandschIndiëzoeken. Daar is hij een groote figuur
geweest, de man van strijd, ofschoon hij
vrede wilde; hij stond daar muurvast in
zijne opinie, naar het scheen' gedurende vele
jaren alleen, zoodat hij zich de vijandschap
van vele anderen op den hals haalde. Meer
malen werd hij ook niet begrepen, en zelfs
een man als de oud-Gouverneur-Generaal
Otto van Rees heeft zich met geringe waar
deering over hem uitgelaten om geen andere
reden dan dat Van Rees niet heeft kunnen
begrijpen voor welke groote waarheden Van
den Berg streed. De geschiedenis kan eerst
achterna naar waarheid geschreven worden;
tijdgenpoten zijn te veel onder een persoon
lijken indruk of onder den invloed der ge
beurtenissen om heider te kunnen pordeelen,
en wanneer wij achterna terugzien op de
loopbaan van den heer N. P. van den Berg
in Nederlandsch-Indië, den verrijst hoe langer
hoe meer voor onze oogen het beeld van
een reus, een reus in werkkracht en een
reus in opvatting. Vele jaren heeft hij daar
gestaan als een profeet, die door maar
weinigen geloofd werd, maar hij hieïd voet
gebracht waarom vreesde hij toen, dat
eer* aanbod tot vrede verkeerd zou worden
uitgelegd? In December 1916 bij het einde
van het jaar, waarin de Boekowina, een deel
van Galiciëen Volhyniëvoor de Centralen
verloren gingen, waarin de aanval op Verdun
mislukte, waarin het Sommefront werd inge
drukt stond, ondanks de verovering van
Walachije, de zaak der Centralen niet ster
ker dan een jaar te voren; er was toen meer
reden, dan er in December 1915 bestond, om
een voorstel van de Centralen, dat tot vrede
kon leiden, als een bewijs van hunne zwak
heid te beschouwen; toch liet Bëthmann Holl
weg zich toen niet van zulk een voorstel
weerhouden door de overweging, dat de
oorlog er door zou worden verlengd.
Zulk een overweging had hem pok niet
behoeven te weerhouden, indien hij
vredesvoorwaarden had aangeboden, die door alle
onzijdige volken als een redelijke basis voor
HMIIIIUmlIIIIIIIIIIIIIIIIllMIIIIIIIIIMIIIlmlIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIII
bij stuk, en achterna is hij in het gelijk gesteld
op eene wijze zooals misschien maar hoogst
zelden in de geschiedenis zal voorkomen.
Laten wij in het kort zijn loopbaan nagaan:
Bij de Handel-Maatschappij bleef hij op ver
schillende kantoren aanvankelijk werkzaam.
In 1862 gebeurde echter reeds iets, dat
tot de uitzonderingen mag gerekend worden.
Een brochure was verschenen onder den
titel van: Beschouwingen over den
geldsomlopp in Nederlandsch-Indië",welke dadelijk
zeer insloeg. De naam van den schrijver was
niet genoemd, en men putte zich uit in
gissingen wie dat knappe geschrift kon ge
maakt hebben, dat plotseling zoo de ge
moederen in beweging bracht. Het duurde
niet lang of het werd bekend, dat n der
ambtenaren bij de Handel-Maatschappij de
schrijver was. Hier was het bijzondere^ dat
een ambtenaar bij een groot lichaam in Indi
zich verstoutte om een zoo besliste eigen
opinie te hebben en orn die den volke te
verkondigen. Zelfs in latere jaren, toen ook
in Indiëgroote vrijheid voor
gedachtenuiting kwam, ook voor degenen, die niet aan
het hoofd van zaken stonden of overigens
vrij man waren, behoorde het tot de
zeldzaamheden, dat geschriften van beteekenis
werden uitgegeven.
De aandacht van geheel Indiëwas reeds
gevestigd pp dien jongen Van den Berg,
maar ook in Nederland was hij niet onop
gemerkt gebleven. Toen in 1864 de
Nederlandsch-Indische Handelsbank was opgericht,
werd de heer Van den Berg aangezocht om
in plaats van zijn werkkring bij de
HandelMaatschappij de veel meer zelfstandige
positie te aanvaarden van hoofd-vertegen
woordiger der nieuw opgerichte Neder
landsen Indische Handelsbank in Neder
landsch-Indiëmet den titel van Hoofd-Agent.
Met lust heeft de heer Van den Berg dit
ambt aanvaard en hij heeft er al zijn werk
kracht aan gegeven. Toch bleek het ondanks
zijne toewijding, dat hij voor een dergelijk
ambt niet de geschikte persoon was; Van
den Berg is nimmer een koopman geweest;
hij was meer de geboren leider, en nadat
verscheidene nieuwe geschriften van zijne
hand waren verschenen, was het een hoogst
gelukkige zet van de Regeering om hem in
1873 te beroepen tot het Presidentschap van
de Javasche Bank. Eerst toen had de heer
Een gedicht zonder slot"
Tooneel: is een studeerkamer.
Personen: Meneer, Mevrouw en Me
vrouw de Wit.
Meneer
(Alleen, leest hardop uit een dagblad
zichzelf nog eens voor:)
De vrouwen lachen luid
ze zijn daarom zottinnen,
Ze schamen zich voor niets
wanneer ze ons be (wordt
geklopt) binnen!
Mevr. de Wit
(vroolijk binnen)
Meneer, ik ben zoo blij
Meneer
dat is gezond, Mevrouw.
Mevr. de Wit
Ik voel me zoo verheugd
omdat ik van u hou'.
Meneer
Ik ben getrouwd, . weet u
Mevr. de Wit
dat hoorde ik daareven.
Ik kan dus, tot mijn spijt,
niet aan uw zijde leven.
Meneer
(schelt eenige malen luidruchtig.)
Een oogenblik geduld.
Mevr. de Wit
Meneer, wie gaat u schellen ?
. Meneer
Ik heb u aan mijn vrouw
noodwendig voor te stellen.
Mevrouw
(Haastig binnen)
Wat is er Lodewijk
waarom die bellerij?
Meneer
(Ziet Mevr. de Wit vragend aan, voor
stellend)
Dit is Mevrouw ?
onderhandeling waren aangezien, en indien
hij tevens het initiatief had genomen om
waarborgen aan te bieden, waardoor in de
toekomst een herhaling van dezen oorlog
zou worden bemoeilijkt. Niemand zal aan
Bethmann Hollweg verwijten, dat hij incon
sequent is, dat hij in strijd handelt met zijne
vroegere uitlatingen over het doen van den
eersten stap" en het verlengen van den
oorlog"; hij zal de eenige staatsman niet
zijn, die vroeger gesproken woorden zal
moeten verloochenen. Maar wél zal men
hem mogen verwijten, dat zijn
vredesvoprstel niet oprecht is geweest, indien hij zijne
voorwaarden niet noemt en indien deze
voorwaarden nietfaannemelijk blijken.
Welke reden bestond er thans voor de
Entente, om de aangeboden hand aan te
nemen ? Indien zij zich moest houden aan
wat bij officieele gelegenheden door den kan
selier over de vredesvoorwaarden was ge
zegd, dan volgde daaruit, dat Duitschland
zijne positie na den oorlog veel sterker
wilde maken, dan die vóór 1914 was ge
weest; de status quo ante zou in geen geval
worden hersteld. Vermoedelijk zouden die
voorwaarden gematigder zijn, dan de con
servatieven en nationaal-liberalen in Duitsch
land wenschten; maar de oprichting van
het koninkrijk Polen, een maand vóór het
het vredesvoorstel, mocht doen vreezen, dat
zelfs de gematigde partijen in Duitschland
waarborgen naar het Oosten en het Westen
verlangden, die, ook zonder annexaties,
Duitschland's macht zouden vermeerderen.
Bovendien was de wijze, waarop Duitsch
land zijne bereidheid tot vredesonderhande
lingen aankondigde, bij uitstek geschikt om
de Entente te krenken; Duitschland sprak
als overwinnaar" ; de overwonnene moest
Van den Berg zijn plaats gevonden en kon
hij zijn groote krachten voldoende ontplooien"
De Javasche Bank had vóór 1854 hoogst
zorgvolle tijden gekend door een verkeerd
ingrijpen der Regeering in haar gestie en
door den ongelukkigen toestand van het
muntwezen. Zij was daardoor jaren lang tot
machteloosheid gedoemd geweest.
Nu was zij echter langs een anderen weg
bijna tot soortgelijke machteloosheid ge
komen, maar thans door een overmaat van
sterkte, door de fout van ongebruikte kracht.
In Java toch was voor het beheer der
circulatiebank een stelsel gekozen, zooals
nog tot vóór den oorlog in Frankrijk gold,
dat men n der grootste waarborgen voor
de deugdelijkheid van het bankpapier wilde
zoeken in eene beperking van de uitgifte
daarvan en niet in de tegenwaarde van edel
metaal of in eerste klas beleggingen. In de
jaren 1857/64 was er een groote opleving
in Nederlandsch-Indiëgekomen en de circu
latiebank moest die opleving natuurlijk
volgen. Herhaalde -malen was reeds het
voorgeschreven maximum van uitgifte van
bankbiljetten vergroot, doch in het begin
der zeventiger jaren was de toestand zoo
geworden, dat de Javasche Bank nog slechts
eene emissie-bevoegdheid had van ongeveer
f 100.000.?, terwijl hare obligo's bijna ge
heel door edel metaal waren gedekt.
Reeds toen is de Heer van den Berg op
getreden als de kampioen voor de uitbreiding
van de kracht der circulatiebank en heeft
hij ook voor Indiëden grondslag gelegd
voor de prachtige ontwikkeling van het
geldwezen en van de Javasche Bank, die
wij in de latere jaren hebben kunnen waar
nemen. Indien wij thans zien welk een
strijd hij heeft moeten voeren om tot dat
hoogst natuurlijke en eenvoudige resultaat
te komen, dan kunnen wij ons begrijpen
welk een berg van vooroordeelen en van
verkeerde opvattingen uit den weg moesten
worden geruimd, indien zoo eenvoudige en
bijna als van zelf sprekende zaken nog aan
het verstand van de Regeering en gemeen
schap moesten worden gebracht. Wij kunnen
thans nauwelijks meer gelooven, dat over
dergelijke punten een verschil van meening
kan bestaan. Des te meer bewijst het hoe
hardnekkig die oude tneoriën nog waren,
welke nog steeds hun oorsprong vonden in
Mevr. de Wit
de Wit (buigend)
Meneer.
zij is verliefd op mij l
Mevrouw
(buigend)
Dat vind ik lief van u
zeer aangenaam, Mevrouw
Mevrouw de Wit
Ach, als u toch eens wist
hoeveel ik van hem hou!
Mevrouw
Maar dat verbaast mij niets
een ieder mag hem lijden.
Wat kan ik voor u doen ?
Mevr. de Wit
..... Zoudt u niet willen scheiden!
Mevrouw
Daar is geen sprake van.
Mevr. de Wit
Mevrouw, u is inhalig.
Mevrouw
Ik sta mijn man niet af.
Mevr. de Wit
u maakt me diep rampzalig
Mijn leven is verwoest.
Meneer\ heb medelij' /
(ze schreit).
Meneer
Dat heb ik ook, Mevrouw
Mevrouw
Zeg, man, wat antwoordt jij?
Meneer
Dat ik haar diep beklaag
maar haar niet volgen kan.
Mevr. de Wit
Dan ga ik maar naar huis.
misschien troost me mijn man,
(zij gaat bedroefd en snikkend heen).
Mevrouw
Die arme, beste vrouw
ach ik betreur haar lot,
Hoe eindigt dit geval
Meneer
gelukkig zonder slot.
komen vragen, voor welken prijs de vrede
te koop was.
Zoo men aanneemt, dat de Entente den
hoofdinhoud van de Duitsche
vredesvoprwaarden niet kende, dan is het begrijpelijk,
dat zij geen heil heeft verwacht van een in
gaan op het Duitsche voorstel. Kende zij dien
echter wel en dit houd ik nog altijd voor
waarschijnlijk dan heeft zij de voorwaar
den zelfs als basis voor onderhandelingen
ongeschikt geacht, omdat zij over eenigen
tijd veel betere hoopt te bedingen, hetzij
omdat zij het uithoudingsvermogen der
centralert als uitgeput beschouwt, hetzij omdat
zij verwacht in 1917 ook hare militaire
meerderheid te kunnen toonen.
Het is mogelijk, dat staatslieden en leger
aanvoerders der Entente zich met een ijdele
verwachting vleien; wij, neutralen, kunnen
dit allerminst beoordeelen; hoe sterk ons
verlangen naar vrede ook moge zijn, wij
missen bovendien het recht, bij dezen stand
van zaken eenige pressie uit te oefenen.
Zoo de oorlogvoerende volkeren het vertrou
wen niet opzeggen aan hunne regeering,
zijn wij niet geroepen dit vertrouwen bij
hen te verzwakken; indien zij niet den eisch
stellen, dat het oorlogsdoel in voor ieder
duidelijke termen worde omschreven, zullen
wij er in hebben te berusten, dat het ook
voor ons verborgen blijft.
Desniettemin behouden wij de vrijheid,
ons er over te verbazen, dat men nu, zoo
wel aan deze als aan gene zijde, na een
strijd van twee-en-een-half-jaar, zich nog
laat paaien met de vage omschrijvingen van
het oorlogsdoel, waarachter de regeeringen
hare onmacht verbergen om den eens ont
ketenden oorlog te beheerschen.
10 Januari 1917. G. W. KERNRAMP
den schrik, welke den menschen om het
hart was geslagen door de groote misbruiken
van uitgifte van te veel assignaten in den
Franschen tijd, waardoor het papieren geld
volkomen waardeloos was geworden.
Aldra zou de heer Van den Berg een
nieuw strijdperk moeten betreden. Het ging
om de vraag of Nederlandsch-Indiëhet zilver
als standaard voor zijn muntstelsel zou be
houden, dan wel ook tot het goud zou moeten
overgaan. Slechts hij, die in Indiëis geweest,
en het muntwezen eenigszins van nabij heeft
bestudeerd, kan begrijpen hoe heftig die
strijd in het koloniale land moest zijn. Het
geheele Oosten van Britsch Indiëtot de
uiterste punten van China en van Japan
werd beheerscht door den zilveren standaard;
goud was in die landen als munt óf onbe
kend, f althans zeer ongewild. Men kon
zich de Oostersche samenleving zonder
zilver niet denken en ook in ons
NederlandschOost-lndiëwas zilver de circulatiement bij
uitnemendheid.
Onze Oost-Indische koloniën hebben ech
ter sedert 1854 in n opzicht zeer princi
pieel verschild van alle andere koloniën in
het verre Oosten nadat de koloniën voor
de groote munten een zelfde muntstelsel
hadden met het moederland. Toen dan ook
Nederland na 1870 mede werd gewikkeld
in het groote vraagstuk of de zilverbasis
moest worden prijs gegeven en goud als
standaard moest worden aangenomen, wer
den ook noodzakelijk zijne koloniën in dien
zelfden strijd gemengd. In Nederland is na
jaren lange aarzeling, door de Wet van 6
Juni 1>75, waarbij de zilveraanmunting defi
nitief werd opgeschort, de quaestie feitelijk
beslist geworden in de richting van het goud.
In Indiëwilde men daarvan niets weten.
Zooals gewoonlijk gaat in muntzaken, werden
de gemoederen uiterst verhit en stond men
in die zaken even gewelddadig en venijnig
tegenover elkaar als in godsdienst-twisten.
En het regende brochures, artikelen ienz.,
om te waarschuwen tegen de mogelijke
aanneming van het goud, omdat men in
Aziëniet anders dan zilver kon gebruiken.
De heer van den Berg is van den aanvang
n der grootste voorstanders geweest van
de oplossing, dat Nederland zoo spoedig
mogelijk tot het goud zou overgaan en
Nederlandsch-lndiëzich daarbij zou
aan