Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEERBLAD VOOR NEDERLAND
ITFebr. '17. No. 2069
Johannes Bosboom herdacht
, door R P. TER MEULEN
?:^f P'f ,'v':' '." ' "
- ''i-ï&ft* ' CU Schalekamp
Nu bet den 18en Februari een eeuw zal
geleden zijn, dat Bosboom werd igebpreoi,
wenschte de Redactie . van dit Weekblad
een herinnering van ml] aan zijn leven en
werken, daar zij terecht meende, dat ik hem
persoonlijk vrij goed had gekend. Tot mijn
genoegen stelt zq mij aldus in de gelegenheid
zijne nagedachtenis dankbaar te hu'digen.
Toen ik het voorrecht had met B. kennis
te maken, was bij de zestig jaar reeds vrij
nabij. Zijn persoon liep in het oog door zijn
drukke manieren; wat wij van zijn werk te
zien kregen, waren vooral teekeningen op
de kunstbeschouwingen van Pdchri-Studio,
iets later ook op de tentoonstellingen der
Haagsche Teekenmaatschappij, en in die
teekeningen blonk hij uit, zooals eenparig
werd erkend. Later zou hij daar nogschoonere
proeven van zijn talent leveren. De schilders
waren van gevoelen, dat zijn schilderijen
zeer krachtig waren, maar somtijds wat
zwaar van kleur en van behandeling, zoodat
zij de bekoorlijkheid van zijne aquarellen
misten, die aan stevigheid van toon luchtigheid
van behandeling paarden. Tegen zijn latere
schilderijen viel, meen ik, het genoemde
bezwaar niet in te brengen.
Want B. was wel reeds vroeg de bekende
kerkschilder hij had een vrij ongewoon
genre gekozen, dat ook daardoor reeds de
aandacht trok maar hij heeft zich eerst
langzamerhand met moeite en inspanning
ontwikkeld tot den schepper der schoone
kunstwerken, die wij zoo gaarne bewonderen.
Want het werk uit de eerste jaren van
zijn kunstenaarsleven leed aan het euvel van
den tijd, een tijd van verval. Maar het heilig
vuur, dat steeds in B. gloeide, liet hem nooit
met rust. Onvoldaan, onbedorven door zijn
bewonderaars, zocht hij naar beter. Zijn
schilderijen namen toe in kracht, maar vooral
langs anderen weg zou hij zijn Ideaal nader
komen. Hij wenschte van de aquarel iets
belangrijkers te maken.
Dat teekenea ia waterverf was tot dusver
een vrij kinderachtige liefhebberij geweest
en ook steeds als bijzaak behandeld. Al
waren die teekeningen soms goed van com
positie en mooi van lijnen, ten gevolge van
het volslagen gebrek aan stevigheid en diepte
van toon gaven ze met hare oppervlakkige
tintjes en kleurtjes een droevigen indruk
van onbeduidendheid en herinnerden al
bitter weing aan de door de schilders ver
eerde Oud Hollandsche kunst. B. (met ande
ren) maakte van de aquarel iets, dat de
oude Meesters waardiger mocht heeten; iets,
dat, zonder dat de waterverf werd
geforlllllllllflIMIIItlllllllfflIlllllllflIIIIIIIIIIII
Die HAQHESPELERS, Professor
Bernhardi".
Arthur Schnitzler, Hermann Bahr en
Gerhart Hauptmann, drie grooten, tegelijk op
onze planken, en van deze drie: Schnitzler,
de mensch Schnitzler, toch immer de diepste,
de rijkste, de fijnste. Wij kunnen bij Bahr,
den mildere, lezen over den wrangen
Schnitzler, bij beide Oostenrijkers over
Hauptmann, den Duitscher. Deze
tooneelschrij vers schreven niet enkel tooneelstukken,
maar wel leefden zij hun heele leven in het
tooneel; hun omvangrijk en belangrijk
oeuvre is als van theatergeur doortrokken,
uit al hun werk spreekt het op de spits ge
dreven bewustzijn, en iets als de glans van
het voetlicht tintelt erover. Wat voor de
beide Weeners, Schnitzler en Bahr, das
Theater" is, is het tooneel" voor geen
Onzer; met niet aflatende liefde, met immer
gereede pen, staan deze literatoren op de
bres, waken ze over het algemeen
tooneelbegrip, verruimen den geest voor de moderne
dramatische kunst, verdiepen het inzichten
leggen het essentieele van strooming en
mode vast. Wat het tooneel in Nederland
voor mijn gevoelen te lang ontbeerd heeft,
dat zijn niet zoozeer schrijvers van oor
spronkelijke stukken, als wel kunstenaars die
schrijven kunnen, en zith, gelijk Schnitzler en
Bahr, met hun beste vermogens in dienst
stellen van de dramatische kunst in haar
geheelen omvang, Indien ons tooneel (als too
neel) en het ziet er naar uit, dat dit pleit
weldra gewonnen zal zijn en indien dan
gelijk men hier en daar reeds met vreugde
meent te mogen constateeren uit het feit
dat er in de laatste jaren een vijfentwintig
tal oorspronkelijke stukken zijn .gespeeld,"
onze tooneelschrijfkunst werkelijk mede
opleeft, dan dient toch wel duidelijk te
?worden onderscheiden, dat het tooneel niet
is de knecht van den eerste den beste die
kans ziet een verhaaltje te dramatizeeren,
maar dat het tooneel uit de wereldliteratuur
te kiezen heeft wat waard is gedurende
een gansenen avond de aandacht van
honderden te vragen voor zich?Het is
mij büde zeer goede opvoering van
Schnitzlet's Professor Bernhardi" nog
weer eens duidelijk geworden hoe een
vol mensch er achter een tooneelstuk moet
ceerd tot een kracht, waartoe deze onge
schikt was, en met behoud van hare aange
name dunheid", het in rijkdom van kleur
en in uitdrukking van stof dikwijls won van
een schilderij en, wat illusie van licht betrof,
nauwelijks door middel van .olieverf kon
worden geëvenaard. Onder zijne hand, met
overvloedig gebruik van de dierbare spons,
«dat voornaamste instrument," zooals Jacob
Mans wel plag te zeggen, met een matige,
maar juist gevoelde toepassing van
dekwit", werden dezelfde tonen en tinten, die
zonder het gebruik dier hulpmiddelen niets
deden", iets van wezentlijk gehalte, iets
degelps. Nog nooit was het wit van wanden
en pilaren zoo reëel en tevens zoo dichterlijk
gegeven; altes, de kalk, het houtwerk, de
zerken, de figuren groeiden want dit is
het woord groeiden samen tot een in
drukwekkend geheel, juist hierom te meer
indrukwekkend, omdat alles er uitzag als
zonder moeite verkregen en het maar het
spel van een gelukkig toeval geleek.
Zóó ontstonden een menigte aquarellen,
in diepen toon en tevens blank en helder.
Het scheen alsof het door B. bedoelde schoon
eerst recht, in den vorm van een kerktntédeur
of iets dergelijks, en dan bij voorkeur door
de aquarel, kon worden verkregen. Bij de
beschouwing. van zulk een kerk van Bos
boom vergeten wij de kerk, wij ontvangen
slechts den indruk van voorname schoon
heid *).
?'Zijn Wijde ervaring van een bevredigende
uitkomst werkte krachtig opwekkend. Ik
herinner mij, dat ik B. bij zijn terugkeer
van een reisje, de vraag deed, of hij nog
mooie kerken had gezien. Neen," was het
antwoord, maar dat kan mij ook niet schelen;
het is voor mij maar de vraag, of ik er iets
moois van kan maken." Dit antwoord teekent
den kunstenaar. B. leefde zóó in zijne denk
beeldige wereld van schilderachtige com
binaties, dat een in kleur arm en droog
gegeven hem dikwijls aanleiding gaf tot
een bekoorlijk tafereel.
In dien voor zijne kunst zoo gelukkigen
tijd was het ook, dat B. zich opgewekt ge
voelde op het land in koestal of op
boeredeel zijn stof te zoeken. Daar had hij zelf
zoo bizonder pleizier in: ik hoor hem nog
op een kunstbeschouwing, staande bij een
zeer lange tafel met bezoekers, een goeden
kennis, heel aan het andere einde gezeten,
luiderstemme toeroepen: Heb je mijn stallen
al gezien?"
Het was duidelijk. B. kon het niet ver
zwijgen, bij was ingenomen met zijn werk,
als het goed was geslaagd. Misschien was
hij niet ijdeler dan andere kunstenaars, maar
hij sprak zijn gevoelen zoo onbewimpeld
uit. Dat zou van een ander minder goed
zijn verdragen: bij B. mocht men glimlachen,
maar men kon het van hem velen; wie hem
wist te waardeeren, had er niets tegen.
Vooreerst omdat er deugdelijke reden voor
de ingenomenheid met zijn werk bestond;
en dan, zijn beminnelijke eigenschap gaarne
belangstelling te toonen in het werk van
anderen, veel te gevoelen voor het goede,
dat hij daarin wist op te merken, een gevoel,
waaraan hij luid en luidruchtig uiting gaf,
deze ridderlijke gewoonternaakte alles goed.
Omdat hjj daarbij gul was met goeden raad,
was het yoor een jong schilder vaak een
buitenkansje met B. een praatje te mogen
maken. En wat vooral den anders
onaangenamen reuk van eigen lof deed vervliegen,
hij erkende zoo gaarne zijn minderheid bij
sommige eerbiedig vereerde oud Hollandsche
schilders. De menschen," hoorde ik hem
*) Ik wensch hierbij op te merken, dat
de aquarellen van Bosboom, zooals alle
goede aquarellen, slechts dan tot haar recht
komen, als zij zijn omlijst door wit karton,
zooals ook hij zelf gewoon was te doen.
De hedendaagsche mode van een aquarel
in de lijst te plaatsen zonder opzetpapier
was er in B's tijd nog niet.
illlliilllliiiilllliiiillliiiillliiillliiiimiiiiiiiiiliiiiiiliiiiiimimiiiiiiiiiMii*
staan wil het een tooneel vullen, en van
hoeveel beteekenis dit ook voor den
tooneelspeler is: uit te mogen gaan van een breede
bazis, in het te vertoonen werk de equiva
lenten te vinden voor hetgeen hém-zelf, in
lichteren graad, beroert; verklaring, vorm,
verlossing. Schnitzler is zeker niet een
tooneelschrijver in den zin dien Sarcey eraan
hechtte, op Professor Bernhardi", waarin
telkens een ander visite-kaartje tooneel aan
tooneel schakelt, zouden in dien zin wel
eenigt aanmerkingen te maken zijn maar
op den wijsgeerigen, den
innig-menschelijken bodem van dit werk grijpen onze
worstelende gedachten als onzichtbare rade
ren in elkaar. Er zijn geen overtuigende
tooneelen, er is een voor het stuk weinig
beteekenende intrigue, doch elk woord draagt
zijn dramatische ontroering in zichzelf,
omdat het uit de diepte van een, naar klaar
heid strevende, menschenziel is opgeweld,
omdat we er de bevrijding van mede ge
voelen.
Dit, oogenschijnlijk ondankbaar stuk, met
enkel mannenrollen en n bijkomstige
vrouwerol, dit lange stuk van vijf
niet-daadwerkelijk stijgende bedrijven, is onafge
broken boeiend omdat het, gelijk al
Schnitzler's werk, de waarachtige motieven voor elke
handeling ontvouwt, doet vermoeden voor het
minst. Het dramatisch hoogte-punt vindt
feitelijk al plaats in het eerste bedrijf, doch
Schnitzler heeft het nauwelijks tot een
tooneel-moment laten worden. Professor Bern
hardi, Geneesheer-directeur aan het
Elisabeth-gesticht weigert niet bepaald pastoor
Reder den toegang tot de stervende patiënte,
die, onder den invloed van kamferinjecties
onbewust, in droom-gelukzaligen staat uit
haar lijden schijnt te zullen worden verlost,
hij houdt hem alleen, in ietwat korzelige
aarzeling van anders-denkend mensch (wat
hoeft dat nu!) een oogenblik tegen. En juist
in dat oogenblik steift de patiënte ...
onbediend. Dan eerst wordt dit op zich-zelf
staand geval: een conflict, door de redelooze,
altijd tot ruzie bereide, wreede menigte,
die er zich te gretiger op werpt omdat
Bernhardi een jood is, opgedreven tot een
strafzaak, gelijk elke inbreuk op geloof,
conventie of gewoonte, voor zekeren tijd
tot uitgangspunt kan dienen voor kort
zichtigheid, baatzucht, onverzoenlijkheid,
voor de elementaire gevoelens, die .de men
schen", vanaf den amenuensis, welke zich
aan de alchohol der preparaten te buiten
gaat tot aan den hoogst-geleerden professor,
die jood en christen, clericaalen liberaal
onverbiddelijk scheiden. En daarbij houden
we ons dan altijd nog voor ietwat beter dan
we, op den keper beschouwd, zijn; ook
Bernhardi, het slachtoffer, die voor het
zeggen, zien graag diamanten, maar laat
ze naar het Mauritshuis gaan en de stillevens
van die Ouden bekijken, van die schilders,
die zoo echt licht en schittering wisten te
geven; daar zie je overal diamanten. Ja, ik
ben er weer eens heen geweest, dat doe
ik een enkele maal, als ik durf!" M. a. w.
die zeventiende eeuwers doen mij pijnlijk
mijne geringheid gevoelen.
En wat kon hij warm zijne ingenomen
heid uitspreken met Mauve, hoezeer ook in
keus en smaak van hem onderschelden, met
den eenigen Jacob Maris vooral.'
Niet lang vóór zijn dood, toen hij niet
meer uitging, ben ik met eene op Pulchri
bezichtigde portefeuille" van een verzame
laar naar Bosboom gegaan, vooral om hem
daaruit een twaalftal, aquarellen van den
genialen, toen nog jongen Breitnerte toonen.
Dat die frissche grepen, die kloeke opvat
ting, die meesterlijke uitdrukking B. troffen,
spreekt van zelf. Er waren verscheidene
teekeningen onder met soldaten te paard. Als
je dat ziet," zei B. ten slotte, dan zou je
zeggen: dat is nu eigenlijk het mooiste
genre" Een bewijs wederom, dat eigen keus
en werk hem niet per se boven alles ging.
Bosboom was aantrekkelijk in de dubbele
beteekenis van het woord. Hij trok anderen
aan door de warmte van zijn kunstgevoel
en de levendigheid van zijn omgang: hij
moest zijn gevoel steeds luchten. Ik heb,"
vertelde hij mij eens» dezer dagen de
scnilderakademier WezwffV en kwam in de klasse
van het groot p'fèfster" bij afwezigheid der
leerlingen. Daar was een heel goede studie
bij; ik heb er met groote letters onder gezet :
Bravo! f. B."
Maar hij was ook aantrekkelijk in anderen
zin. Hij kon soms wanhopig tobben met
zijn eigen werk en dan maakte zijn moeilijk
gestel hem dikwijls langen tijd achtereen
zwaarmoedig en diep ongelukkig. Die stem
ming woog wel Op tegen de opgewonden
heid van andere tijden. Zijn wisselende ge
moedstoestand zweemde naar den buiigen
voorjaarstijd van zijn geboorte.
Tegen en omstreeks zijn zeventigsten ver
jaardag gevoelde B. zich bizonder wél. Het
was in dien tijd, dat hij een heerlijke reeks
aquarellen maakte, die wel een monument
mogen heeten van jeugdige frischheid, de
bekende reeks Het Hofje van Niekoop",
allen met dichterlijke vrijheid gevolgd
naar krabbels" uit dien toenmaligen zetel
van PutchTi-Studio, een voor schilders,
waarin nog iets leefde van den voorva
derlij ken kunstenaarsgeest, zoo uitnemend
karakteristiek 'OudHoilandsch gebouw. Het
zijn teekeningen van voorhuis, van trap,
van keuken van groote zaal, van teekenzaal
en van andere plekken, waarin B. een
schilderachtig gegeven zag. Het Hofje"
moest juist toen helaas voor goed worden
ontruimd en Bosboom's scheppingskracht
sprak aldus voor allen het welsprekend en
echt monumentaal afscheidswoord.
In de groote, statige, in omden stijl ver
sierde zaal werd het laatste echte Haagsche
schildersfeest gevierd ter eere van den
populairen jubilaris.
In dien gezelliger! schilderskring op dat
oude Hofje van: Niekoop" was Bosboom
steeds een belangwekkende figuur geweest.
Mq heugt een' gewone gezellige bij
nkomst", zooals 'eiken Zaterdagavond des
winters plaats had. Zie, daar verschijnt
Bosboom, met een 'mantel, los over n
schouder geslagen, zijn flambard" schuin
op het hoofd. Hij poseert blijkbaar; het staat
inderdaad aardig en hij gelijkt op de voor
stelling, die wij ons wel maken uit een
weinig vroegeren ttjd, toen de schilders zich
liefst wat eigenaardig en wat zwierig
(kwasterig noemde men het ook wel) voordeden.
Dat poseeren, wij weten het, is een trek in
zijn karakter; hij ziet er graag interessant
uit: dat is het óverkooken van jeugdige
levenslust. De man schept behagen in zoo
velerlei en toont1 dat steeds met veel
uitMliiiitillliimllinii
overige allerminst als held of martelaar
wenscht te fungeeren, eenvoudig verklaart:
Ik heb de mogelijke gevolgen niet overzien
toen ik, uitsluitend om de patiënte den schrik
voor den naderenden dood. te besparen, ge
hoor gaf aan een impuls". En langs die lijn
langs dien keperdraad, kwam Schnitzler eerst
in het vierde bedrijf tot zijn eigenlijk (in
nerlijk) dramatisch hoogtepunt, daar waar
in een, wat onhandig gearrangeerd, gesprek
tusschen den, zich aan zijn dogma
klatnpenden, pastoor en den vrij-denkenden pro
fessor, zich deze openbaring loswoelt: dat
in diepste instantie noch de een noch de
ander heeft gereageerd op een zuiver gevoel
van medelijden en menschelijkheid, dat óók
bij Bernhardi de antipathie tegen een be
paald ras (vertegenwoordigd door den
pastoor in het, hem onderscheidend, pries
tergewaad) de onderbewuste drijf veer tot zijn
handelwijze Is geweest. Een
niet-te-verkroppen weerzin tegen den ongelijke", die
christenen tot anti-semieten, joden achter
dochtig en vaak ten onrechte wantrouwig
maakt, die den geloovige hooghartig op
den ongeloovige, de ongeloovige smalend
op den geloovige doet neerzien, het in
stinct tot zelfbehoud en zelfverheffing, dat
welbeschouwd overal mensch anti mensch
stelt. Schnitzler heef t'zijn lijn getrokken
tusschen de vermetelen" (Bernhardi) en
de ootmoedigen" (pastoor Reder) en van
deze uitersten die elkaar alleen kunnen
naderen in vergevensgezind begrip, elkander
de hand reikend over de ondempbare kloof
indien daar is de wil-ten-beste van deze
uitersten (niet te verwarren met idealen) in
een tiental bekwame mannen (hoogleeraren)
de tusschen-tlnten aangegeven, welke over
een karakter" beslissen, al naar mate zich
de eene of de andere levensbehoefte, -drang,
-beschouwing krachtiger in een mensch
manifesteert. Het zijn allemaal gewone
menschen", Bernhardi en de pastoor incluis,
waarbij chacun prêche pour sa paroisse";
van vooropgezet idealisme, van partijdigheid
is voor mij geen sprake in dit stuk. Waar
het om gaat spreekt Dr. Cyprian, de psychiater,
tevens de oudste geneesheer aan het
Elisabethgesticht voor ons uit. Hij, die de psychiatrie
(het menschelijke) als vak beoefent, die als
het ware aangewezen is om partij te trekken
voor het individu" (hij geeft Bernhardi tot
deze grens gelijk), en die desondanks, grijs van
haren, de erkenning belijdt: het
menschdom" nog daarboven te moeten stellen. De
taak van den geneesheer, zegt hij ongeveer, is
patiënten te genezen, verder gaat zijn be
voegdheid niet, maar de taak van den mensch
omvat het geheele menschdom, en dit zal
hij in al zijn schakeeringen hebben te eer
biedigen. En voor zoover dit kan, voor
bundlgheid. Hij is fier op zijne hoogbe
gaafde echtgenoote en op de eer, die baar
wordt bewezen; hij is ingenomen met het
talrijke gezin van zijn jong gestorven
broeder, de belangen van wiens kinderen
hq" met heel zijn hart waarneemt en voor
wie de komst van Oom Jan" altijd een feest
is; hij heeft schik in zichzelf, als hij zich
gezond voelt en zijn werk wat wil vlotten,
en hij heeft schik in jolige grappen. Daar,
in den kring zijner kunstbroeders gezeten,
vertelt hij onder levendige gebaren van een
Vlaming, dien hij zoo even op de Groote
Markt bezig zag met een verwarmend drankje
aan te prijzen aan alle menschen, die
souffreeren". Ge hebt een moeder, ge hebt
een zuster, die souffreert: dat komt van de
verkillingen riep'de man telkens uit en hield
dat fleschje dan iemand onder den neus."
Zoo'n markt met zijn karakteristiek volks
leven trekt B. aan. Ik ben jonger dan jelui
allemaal," riep hij eens vroolijk uit tot zijn
veel jonger gezelschap, dat onverschillig
toekeek.
Maar den besten indruk gaf B. in zijn
atelier, vooral in zijn laatste atelier op de
Veenlaan (thans in Toussaintkade verdoopt).
Wat verheugde hij zich in die groote en
zoo gezellig gestoffeerde ruimte) De bezoeker
was welkom, moest vooral goed rondkijken,
dien doelmatigen bouw, die aardige ver
deeling opmerken, zoo geschikt tot plaatsing
van allerlei geestige en schilderachtige voor
werpen, in den loop der jaren verzameld,
oude kasten, oude beelden, een mooi kroontje,
misschien niet alles van zooveel waarde,
maar zoo gunstig bij elkaar geplaatst tot een
degelijk en vroolijk Oud-Hollandsch binnen
huis. De gast moest hier even staan kijken,
neen hier l En dan weer daar om het effect van
dat punt uit te zienl En daarbij wees B. u op
allerlei détails, op de kleur van dat frissche
koper, op den glans van dat blanke tin. Wat
zou Bosboom, als hij nog leefde, fel en
rusteloos uitvaren tegen den dommen en
dwazen wansmaak onzer dagen, die de
schilderijen, juist de beste l vermoordt
door de vergulde lijsten bruinachtig (zoo
genaamd oud goud!) te maken, die aan
koper en tin hun karakter en hun beerlijken
luister moedwillig ontneemt door kroon,
kandelaar en beker moedwillig vies en goor
te laten. De oud-Hollanders, mij dunkt ik
hoor het B. uitroepen, zij leeren u wel
anders!
Ten slotte mag ik bij mijne persoonlijke
herinneringen niet nalaten erkentelijk melding
te maken van de goedkeuring, mij door B.
betuigd, toen ik in de Gids had getracht de
ongerijmdheid der algemeene denkwijs ten
opzichte der schilderkunst in het licht te
stellen. Ik toonde aan, dat de gedachte van
een schilderij nooit ligt in de voorstelling,
dat die gedachte nooit in woorden is uitte
drukken, dat die voorstelling, die af beelding
van voorwerpen niet meer is dan de vorm,
het ondergeschikte middel ter uitdrukking
van zeker harmonisch geheel van lijnen en
van tonen, dat de schilder zich gedacht
heeft. Dat een schilder, die zich rekenschap
vraagt van zijn doen, niet anders denken
kan, spreekt van zelf, maar dit was het
karakteristieke voor Bosboom hij juichte
het zoo warm toe, dat ik het denkbeeld
openlijk had uitgesproken.
Zijn eigen werk was toevallig van be
doelde doodeenvoudige en vanzelf sprekende
beschouwing een treffende illustratie, daar
ook uit hem bij verscheidenheid van voorstel
lingen onmiskenbaar dezelfde geest sprak.
Toen B. op het hoogtepunt van zijn schep
pingsvermogen stond en in grootschheld
in kloekheid en voornaamheid zijn beste
werken gaf, koos hij nu een kerk, dan een
raadzaal, en andermaal een keuken of
boeredeel: Dat alles droeg hetzelfde karakter.
Het was het zichtbaar schoon der natuur,
dat hem altijd had aangetrokken, dat hem
van lieverlede vruchtbaar had bezield en
dat hem in de laatste langduiige periode
zoover dit niet zeer bepaald indruischt
tegen wat wij in dieperen zin voor waar
heid en goedheid houden overtuiging
is zulk een onwrikbaar woord moeten
wij dit maar doen, kool en geit sparen. Er
is altijd een gelijk n een hooger gelijk,
misschien nog wel een allerhoogst gelijk,
dat wij niet kennen, en er is op den bodem
van ieders ijdel gemoed: veel ongelijk.
Wij moeten dit aanvaarden en het zooveel
mogelijk effenen, om het met elkander te
kunnen bolwerken, tot nut van het alge
meen." Dit nut", het algemeen belang, is
hier het Elisabeth-gesticht, dat afhankelijk
is van velerlei sympathieën, en daarom alleen
heeft professor Bernhardi ongelijk gehad,
al had hij ook tegenover zichzelf en de
betrokken patiënte op het oogenblik dat hij
ingreep, gelijk. Niets van wat er in Professor
Bernhardi" voorvalt, noch zijn ontslag, noch
zijn veroordeelinir, is voor ons belangrijk, al
leen deze, door Schnitzler met strikte recht
vaardigheid uit het?pour Ie besoin de la cause"
gesteld conflict getrokken conclusie: dat Bern
hardi de stichting, die hem ter harte ging, niet
had mogen blootstellen aan...eenigmisver
stand, de grenzen van zijn bevoegdheid niet
had moeten overschrijden. Al had hij er een
menschenleven mee kunnen redden. (Dr.
Flint). Het groote vóór het kleine, het strek
kende boven het tijdelijke. En Dr. Winkler,
Staatsraad bij het Ministerie van Onderwijs,
aan wiens neutraliteit wij niet kunnen twij
felen, spitst deze uitspraak toe en noemt,
in het laatste bedrijf Bernhardi vlak-weg:
een ezel. Je kunt de menschen nu eenmaal
niet veranderen", meent hij (ik heb het
boekje niet en geef alleen den zin zijner
woorden weer. T. N.) er blijft den bewusten
enkeling van zekere positie niet anders over
dan de massa te ontzien, om haar nog zoo
onschadelijk mogelijk te maken, zichzelf te
handhaven op de plaats, die hem toekomt".
Een conclusie? Een nood-conclusie. Een
schrijnende trans-actief Of wij het er mee
eens kunnen zijn, vraagt Schnitzler niet,
nergens dringt hij ons zijn meening op, hij
toont ons de samenleving, het onverstoor
baar mierennest", met de koelbloedigheid
van den chirurg. Maar achter dezen doemt
voor ons op: het verbeten gezicht van den
onmachtigen geneesheer". Rien n'est
meilleur a l'ame que de faire une ame
moins triste"... en niets vergt wreeder
offer van de ziel dan juist dit te moeten
nalaten, om der wille van een, door con
ventie, Streberei, verblinding en bedrog
ondermijnd en bedreigd Algemeen Belang".
De mannelijke Haghespelers, met Betsy
Ranucci Beckmann in de een i ge vrouwere!,
hebben van dit drama een fijne en vaste
Het nieuw gebouwd Magazijn van
OELOF CITROEN |
R
JUWELIER
KALVERSTRAAT l b/d Dam jg
Is HEROPEND.
Illlllllllllllllllll Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
van zijn strijdend kunstenaarsbestaan heeft
geïnspireerd tot meesterstukken van blij
vende waarde. :
Enthousiaste Bosboom! Moge uw geest
niet ten eenenmale van ons wijken t
IIIIIIIllllllllllHIIIIIIIIIIIIIMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIftHitlH
GDFEfifóD
Beethoven-Sonaten
CORNELIS ZlMMERMANN
Zeer zeker zijn deze beide kunstenaars
menschen met sterk uitgesproken individu
aliteit. Deze indiv dualiteit is bij beiden ta
melijk uiteenloopt nd. Waar het werk van
een Beethoven tdn volle is uitgegroeid als
in op. 96 wordt ook van den uitvoerder
juist dat typische stempel eener totaal ge
rijpte persoonlijkheid geëischt, of misschien
nog wel meer, wa nt in de persoon van dezen
genius waren, om met een beeld van
Schumann te spreken, Izoowel het type Florestan
als Eusebius gehuisvest. Cornelis helt meer
naar de zijde van Florestan en Zimmerman
ohdanks zijn begrip van het dualisme ia
Beethoven neigt meer naar den roman
tisch gevoeligen Eusebius.
Niettegenstaande dit karakterverschil heb
ben beiden, dank hun groot artistiek aan
passingsvermogen, ons een geheel weten te
schenken, dat eene openbaring van groote
schoonheid mag genoemd worden.
Uit de sonaten op. 23,12 No. 3 en de
wonderheerlijke G dur op. 96, waaruit de nog
strenge vorm als uit een improvisatie schijnt
ontstaan, hebben de concertgevers ons doen
hooren de schoonste wisselingen van blij
moedige scheppingsvreugd, gezonden humor
(rondo Esdur-sonate) innigen diepgevoelden
weemoed van verlatenheid, kortom het ge
heele complex van stemmingen van dezen
grootste der grooten". Het was een avond
van voorname artistieke uiting door de
krachtig piëteitvolle, zoowel technisch als
muzikaal buitengewone reproductie van eene
kunst, die aldus bewijst van onvergankelijke
schoonheid te zijn.
Hier denken we niet meer, of de verbin
ding van 't klavier en de viool misschien
volgens moderne begrippen aanvechtbaar
is; de innerlijke ontroering, gebaseerd op
een sterk moreele, geestelijke kracht, deelt
zich mee aan den luistrenden hoorder, die
niet het minst in deze tijden reikhalzend
uitziet naar alles, wat hem nog in eenige
(mate) kan verzoenen met zoovele schrille
wanklanken om hem heen.
Mr. H. M. v. L.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii iiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiininitRiiiiii
vertooning gegeven. In de sfeer van
diepzinnigen eenvoud, die al om de eerste blad
zijde van Schnitzler's werken waart, heeft
Verkade het op het tooneel overgebracht,
en deze, zonder bijmengselen, zuiver en
gaaf gedurende het geheele spel gehand
haafd. Alsof het geluk in de medicijnen
stak, sedert Een dokter's dilemma" heb ik
van de Haghespelers niet zulk een eerlijke,
mooie opvoering bijgewoond.' Hoe dit
Schnitzler werk innerlijk tintelt, hoe dra
matisch het in zijn wezen is, al kon het
rol voor rol nog scherper omlijnd en straffer
gebeeld we hebben het uit de vertooning
begrepen en daarmee het stuk gekregen.
Schwab, in de hoofdrol, heeft wel alles ge
daan om van. Bernhardi geen vijand des
volks" te maken en zich zelfs een zekere
nonchalance in zijn dictie getroost om het
aanstootelijk, want arrogant optreden van
Bernhardi als louter losse spontaniteit te
doen aanvaarden, ons deze weinig-bekorende
figuur zoo gemeenzaam mogelijk te maken.
Van der Lugt, als .pastoor Reder, haalde
voor mij het menschelijke wat te weinig uit
zijn rol, Reder is immers niet een in de leer
verstard geestelijke, zijn bezoek aan Bern
hardi getuigt van zijn heimelijke twee
spalt. Iets minder zelf-verzekerd, minder
modern-rhetorisch, en de averechtsche op
vatting als zou deze pastoor door Schnitzler
daar geplaatst zijn als tegenstander" van
Bernhardi, als verdediger van den katholieken
godsdienst tegenover den Israëliet, zou
minder gemakkelijk ingang vinden bij het
publiek.
De overige spelers waren door zuivere
zegging (welk een verbetering is daarin
toch gekomen op ons brouwend,
kwinkeleerend en de waarde van het woord "lang
miskennend tooneel!) in staat dit, op de
woorden levend, spel, ingetogen en nochtans
warm gekleurd, naar buiten te brengen. Van
Gasteren, Eerens (in twee scherp, gemar
keerde rollen) muntten uit. Dr. Cyprian van
Co Arnoldi was mij te vlak, achter deze
figuur schuilt meer levens-weemoed, en Dirk
Verbeek gaf in de rol van den feilen Dr.
Löwenstein iets te laag-gestemd spel, waar-,
door somtijds de vergadering der hoogge
leerden met plebleïsche heftigheid werd
bedreigd.
Wie heeft dit moeilijke stuk toch ver
taald ? Waar nog de jongste bediende op
een programma wordt vermeld, mocht de»
auteur eener, hooge literaire eisene» stel
lende vertaling Frans Mijnssen mag het
getuigen eenig aandeel in het succes van
den avond Mede worden vergund.
TOP NABFF